De Nakajima E8N werd in 1934 ontwikkeld als opvolger van de Nakajima E4N. Het drijvervliegtuig kenmerkte zich door een enkele centrale drijver onder de romp en twee kleinere stabilisatiedrijvers onder de vleugels. Bedoeld als boordvliegtuig voor schepen, werden 775 toestellen gebouwd in twee varianten. Bij het begin van de Tweede Wereldoorlog werden de meeste toestellen van dit type uit de frontlinie weggehaald.
In 1933 vond de Japanse marine het tijd worden om de verouderde Nakajima E4N2 verkenners op haar schepen te vervangen door een nieuw vliegtuig. De nieuwe specificaties werden aangeboden aan Aichi, Kawanishi en Nakajima. Aichi en Kawanishi kwamen beide met een revolutionair ontwerp voor een ééndekker, terwijl men bij Nakajima voortbouwde op het bestaande concept van de E4N2.
Een ontwerpteam onder leiding van Kishoro Matsuo ging aan de slag en kwam in feite met een modernisering van de E4N. Uitgangspunt werd zelfs dezelfde motor. Het eerste prototype vloog voor het eerst in maart 1934. Het was een met linnen overtrokken, metalen constructie geworden, met een centrale drijver en twee kleinere drijvers onder de vleugel voor de nodige stabiliteit.
De marine liet het toestel een competitie aangaan met de twee prototypen van Aichi en het prototype van Kawanishi. Het Nakajima-ontwerp kwam hieruit als beste naar voren. Vooral de eenvoudige bediening en de goede vliegeigenschappen kenmerkten het ontwerp. In totaliteit werden zeven prototypen ontwikkeld onder de fabrieksaanduiding MS, voor men tot productie over ging. Toen de marine volledig tevreden was kon de productie beginnen. Het productietoestel kwam als Marine Type 95 Verkenner Drijvervliegtuig Model 1 in dienst bij de marine en kreeg van de geallieerden de codenaam "Dave".
Er werden twee versies geproduceerd, de E8N1 en E8N2, die slechts verschilden qua motortype. Het was een stevig toestel dat vanaf de slagschepen, kruisers en drijvervliegtuig-tenders van de Japanse marine, als katapultverkenner en observatievliegtuig dienst deed. Daarnaast vloog het als eerstelijnsverkenner vanaf vele kustbases. De grootste successen behaalde het toestel tijdens de Tweede Chinees-Japanse oorlog. Rond 1941 werd het bij de vloot langzaamaan vervangen door de Aichi E13A en de Mitsubishi F1M, waarna het tot het eind van de oorlog dienst deed als trainer en verbindingsvliegtuig.
Nakajima E8N/MS |
prototypen |
7 |
Nakajima E8N1 |
1e productieserie Nakajima
Kotobuki 2 KAI 1-motor |
onbekend uit 775 |
Nakajima E8N2 |
2e productieserie Nakajima
Kotobuki 2 KAI 2-motor |
onbekend uit 775 |
Type: | Nakajima E8N1 |
Taak: |
Drijvervliegtuig / Verkenner |
Bemanning: |
2 |
Spanwijdte: |
10,98 meter |
Vleugeloppervlakte: |
26,50 m2 |
Lengte: |
8,81 meter |
Hoogte: |
3,84 meter |
Gewicht: |
Leeggewicht: 1.320 kg Max. Gewicht: 1.900 kg |
Motor: |
1x Nakajima Kotobuki 2 KAI 1 580 pk |
Snelheid: |
Max. snelheid: 300 km/u Kruissnelheid: 185 km/u |
Bereik: |
898 km |
Plafond: |
7.270 meter |
Bewapening: |
1x 7,7 mm type 92 mitrailleur
(neus) 1x 7,7 mm type 92 mitrailleur (achterste cockpit) twee bommen van 30 kg |
Productie: |
755 (E8N1 + E8N2) |
In een poging de prestaties van het toestel te verbeteren werd de Nakajima E8N2 geproduceerd, aangedreven door een 630 pk zware Nakajima Kotobuki 2 KAI 2 motor en werd bij de Japanse Marine aangeduid als Marine Type 95 Verkenner Watervliegtuig Model 2.
Eén E8N2 toestel werd aangeschaft door de Duitse Vizeadmiral Paul Wenneker, de marine attaché in Japan en Admiral Ostasien. Dit toestel werd op 1 februari 1941 overgebracht naar de hulpkruiser Orion (HSK-1), waar het de Arado Ar 196 ging vervangen. Het toestel werd in kleuren van de Royal Air Force. met registratienummer L5196, vanaf de Orion ingezet. Met als piloot Leutnant Klaus von Winterfeldt was dit het enige Japanse vliegtuig dat in dienst van de Luftwaffe werd ingezet. Het toestel ging op 26 mei 1941 bij Madagaskar verloren.