Tijdens de Tweede Wereldoorlog gebruikten verschillende landen tanks om infanterie te ondersteunen, gebieden te veroveren en versterkte verdedigingsstellingen zoals machinegeweernesten en kleine kanonnen uit te schakelen. De Eerste Wereldoorlog (1914-1918) bevestigde dat tanks in staat waren prikkeldraadversperringen plat te rijden en de infanterie met grote vuurkracht te ondersteunen. Ook ketsten kogels van machinegeweren af tegen tankpantser. Zodoende konden infanterieverliezen gereduceerd worden. Het Japans Keizerlijk Leger ontwikkelde in de jaren dertig vooral lichte en middelzware tanks. Japan was een eiland en was erg afhankelijk van ingevoerde grondstoffen. De prioriteit voor het bouwen van een sterke vloot en kwalitatief goede vliegtuigen was bij de Japanse legerleiders over het algemeen groter dan de focus op tankontwikkeling. De Japanse expansiedrang vereiste echter ook gepantserde voertuigen en tanks die de infanterie konden ondersteunen. Omdat het landschap in de meeste omliggende landen in Zuidoost-Azi met oerwoud bedekt was, vormden tanks een minder geschikt aanvalswapen. Toch zagen de Japanners in dat vooral lichte en middelzware tanks een rol hadden bij hun grondtroepen. Anders dan de geallieerden aanvankelijk dachten was het oerwoud in Zuidoost-Azi niet altijd ondoordringbaar voor tanks. In dichtbevolkte gebieden waren soms zelfs verharde of onverharde wegen aanwezig. Japan concentreerde zich op de bouw van het lichte Type 95 'Ha-Go' en de als middelzware aangeduide Type 97 'Chi-Ha' tank. Beide tankmodellen waren licht gepantserd en bewapend (de Ha-Go met een 37mm kanon, de Chi-Ha met een 57mm wapen). De kleine afmetingen van beide tankmodellen en het relatief lage gewicht zorgden ervoor dat beide tankmodellen ingezet konden worden in Zuidoost-Azi. Ook het lichte Type 89 'I-Go' was geschikt als aanvalswapen en kon met de 57mm houwitser vijandelijke doelen aanvallen. Tegen tanks was het Type 89 minder geschikt.
Alle genoemde tankmodellen presteerden aanvankelijk goed, maar dat kwam vooral omdat er geen tot weinig vijandelijke (geallieerde) tankoppositie was. In China waren amper gepantserde voertuigen aanwezig. Wat betreft de bewapening waren het Type 95 Ha-Go en het Type 97 Chi-Ha in staat licht gepantserde doelen, infanterie of machinegeweren uit te schakelen. Toch bleek later dat de tanks te lang ingezet werden waardoor de voertuigen het wat betreft bewapening en bepantsering aflegden tegen de beter gepantserde Amerikaanse M3 'Lee' en M4 Sherman-tanks (de M4 Sherman-tank was in staat beide tanks op zeer grote afstand uit te schakelen, omgekeerd konden de Japanse tanks de M4 alleen van heel dichtbij aan de zijkant uitschakelen). Omdat de focus op de bouw van schepen en vliegtuigen lag, liep tankontwikkeling veel vertraging op. Nagenoeg alle Japanse tanks, inclusief de eerdergenoemde modellen, konden het niet opnemen tegen de Amerikaanse M3 Lee en de M4 Sherman. Ook de Britse Matilda tank was te goed gepantserd. Pas aan het eind van de oorlog werden er serieuze pogingen ondernomen om een Japanse tankequivalent van de M4 Sherman te ontwerpen en te produceren (dat had met veel factoren te maken, onder andere de eerdergenoemde factoren en het feit dat de Japanse infrastructuur en de industrie door geallieerde bombardementen en aanvallen onder grote druk stond). Die late aandacht voor sterke tanks zorgde ervoor dat de wat betreft vuurkracht nieuwe en sterkere Japanse tanks veel te laat verschenen om de geallieerde overmacht op de grond nog enigszins tegen te houden.
Om de M4 Sherman-tank op middellange afstand uit te schakelen besloten Japanse tankontwerpers en ingenieurs een nieuw middelzwaar voertuig met een gewicht van plusminus dertig ton te ontwerpen. Ook werd nog een andere tank gebouwd die wat betreft vormgeving verschilde van die tank. Het middelzware tank Type 4 'Chi-To' was een van belangrijkste ontwerpen en er werden twee exemplaren van gebouwd. De middelzware tank Type 5 'Chi-Ri' zou nog krachtiger worden en was bedoeld om de M4 Sherman-tank te overstijgen wat betreft bewapening. Dit artikel gaat in op de beide (experimentele) tankmodellen waarbij de verschillende technische aspecten aan bod komen en de laatste Japanse tanks in een historische context geplaatst worden.
De Japanse middelzware tank Type 97 'Chi-Ha' bleek niet in staat dik vijandelijk tankpantser op middellange of grote afstand te doorboren. Weliswaar was de tank verbeterd met een 47mm kanon, toch bleek dat onvoldoende op de lange termijn. Nieuwe tanks moesten ontwikkeld worden.
De ontwikkeling van het Type 4 'Chi-To' geschiedde vanaf 1943 als opvolger van de verbeterde Chi-Ha (Shinhoto Chi-Ha met 47mm kanon). Het Technische Bureau van het Japans Keizerlijk Leger werkte aan de Chi-To, maar er waren vertragingen. In de tussentijd werd het Type 3 'Chi-Nu' ontwikkeld dat wat betreft bewapening ongeveer de gelijke was van de M4 Sherman-tanks (75mm M3). Pas in 1944 werd het prototype van het Type 4 Chi-To voltooid. Het ontwerp van de tank leek op het ontwerp van de Chi-Ha, maar de Chi-To was veel groter. Het plan was om 25 Chi-To tanks per maand af te leveren waarvan er 20 door Mitsubishi en 5 door Kobe Seiko-sho gebouwd zouden worden. Door de toenemende Amerikaanse bombardementen en een tekort aan grondstoffen werden slechts 6 onderstellen gebouwd. In totaal werden slechts twee Chi-To tanks voltooid waarvan geen enkel exemplaar in actie kwam. Aan het eind van de Tweede Wereldoorlog werden twee Type 4 Chi-To tanks in het Hamana meer gedumpt om geallieerde verovering te voorkomen. Een exemplaar werd door het Amerikaanse leger uit het meer gehaald. In 2013 werd nog gezocht naar de andere tank, maar het voertuig werd niet gevonden. Op een fragment van een video uit 1952 zien we het Type 4 Chi-To tank naast andere, zeldzame voertuigen. Waarschijnlijk hebben de Amerikanen het voertuig tot schroot gereduceerd (of het staal hergebruikt voor eigen voertuigen zoals tanks of andere pantservoertuigen).
Type 4 Chi-To woog ongeveer dertig ton en was uitgerust met pantserplaten met een maximale dikte van 75mm aan de voorkant. De zijkant en de achterkant van de koepel waren voorzien van 50mm staal. De zijkant van de romp was voorzien 25 tot 35mm staal. Het voertuig was 6.34 meter lang, 2.87 meter hoog en 2.87 meter breed. De motor van het voertuig was een 400pk benzinemotor, die de tank een maximale snelheid gaf van 45 kilometer per uur. Het maximale bereik lag rond 250 kilometer. De Chi-To was uitgerust met een 75mm Type 5 kanon (Type 5 75mm oftewel 75mm Type II Model II). Volgens de Japanse Wikipedia begon het Technische Onderzoekshoofdkwartier van het Japans Keizerlijk Leger op 23 februari 1942 een nieuw onderzoeksproject om een nieuw, sterk kanon te ontwerpen. Het wapen moest het Type 3 75mm kanon opvolgen.
In november 1942 werd het lange, nieuwe 75mm kanon opgenomen in het onderzoeksbureau (afdeling vuurwapens en gepantserde strijdkrachten). Het onderzoek voor het nieuwe 75mm kanon begon in februari 1943 en het ontwerp was klaar in april 1944. Van 11 juli tot en met 17 juli 1943 werden twee prototype kanonnen getest. Dit waren de experimentele 75mm Model I en Model II kanonnen. De wapens hadden een mondingssnelheid van 830 meter per seconde (m/s). Het 75mm Model I kanon werd niet gekozen (redenen zijn onduidelijk) en op 23 mei 1943 werden nieuwe testen met het experimentele Model II kanon gedaan (bij het Ira meer). Het 75mm Model II kanon werd gekozen voor de bewapening van het 'Na-To' pantservoertuig. Onderzoek naar zwaardere en langere 75mm kanonnen werd door de Japanners ondernomen. In januari 1944 was het 75mm Type II project aan de gang. Een nieuw 75mm kanon (een lang 75mm Model I kanon), ontworpen door de Sagami Leger Fabriek, had een mondingssnelheid van 865 meter per seconde en was uitgerust met een automatisch laadsysteem. Na het vuren van de eerste granaat werd de tweede granaat automatisch geladen. Op 30 juni 1943 werd het penetratievermogen van de pantsergranaat door het leger geschat op 80 mm staal op een afstand van een kilometer. Testen met het wapen bewezen dat het wapen in staat was 95 mm staal op die afstand te doorboren. Het mechanisme van het kanon was echter gecompliceerd. Er werd besloten een nieuw 75mm kanon te bouwen. Het automatische laadsysteem van het 75mm Model I kanon werd achterwege gelaten waarna een contragewicht bij het kanon werd gemonteerd. Het nieuwe wapen werd als '75mm Model II' aangeduid. Het kanon werd gemonteerd in het Type 4 'Chi-To' tank waarbij het als '75mm Type II Model II' aangeduid werd. Op 10 juli 1945 werd het 75mm Type II Model II herbenoemd tot 'Type 5 75mm'.
Het Type 5 75mm kanon (75mm Model II Type II) kon pantsergranaten met een snelheid van 850-865 meter per seconde afvuren en had een penetratievermogen van plusminus 75 mm staal op een afstand van een kilometer (een andere bron stelt 95 mm). Het kanon was in staat staal met een dikte van 200 mm op een afstand van honderd meter te doorboren (maximaal ongeveer 140 mm tankstaal). De munitiesoorten waren de 75mm Type 1 pantsergranaat (een pantsergranaat met een explosieve vulling) en het 75mm Type 4 (of Type 5) pantsergranaat (explosieve vulling van 63 gram). Duidelijk is dat het Type 5 75mm kanon in staat was de M4 Sherman-tank op grote afstand te vernietigen. Het penetratievermogen van ongeveer 140 mm tankstaal op een afstand van honderd meter was meer dan genoeg om de voorkant van de meeste M4 Sherman-tanks te doorboren (uiteraard waren de zijkant en de achterkant van de M4 Sherman kwetsbaar). Op een afstand van een kilometer kon het M4 pantser ook doorboord worden.
Model: | Type 4 'Chi-To' |
Gewicht: | ongeveer 29.5-30 ton |
Bemanning: | 5 man |
Motor: | Mitsubishi AL Type 4 37.7 liter luchtgekoelde V12 diesel motor van 400-412 pk |
Snelheid: | maximaal 45 km/u |
Bereik: | 250 km |
Afmetingen: | Lengte: 6.34 meter, hoogte: 2.87 meter |
Bewapening: | 1 x 75mm (7.5 cm) Type II Model II kanon, 1-2 x 7.7mm Type 97 machinegeweer |
Munitie: | 75mm (55-65 granaten), 1-2 x 7.7mm Type 97 (5.400 patronen) |
Bepantsering: | Voorkant maximaal 75mm, zijkant en achterkant koepel - 50mm, voorkant romp - 75mm, zijkant en achterkant romp - 25-35mm |
Productie: | Twee stuks |
Naast het Type 4 Chi-To werd nog een andere Japanse tank ontworpen, die met een 75mm kanon bewapend werd. Dat was het Type 5 'Chi-Ri'. Die tank was bedoeld als een opvolger van het Type 4 Chi-To en moest de technische prestaties van de Amerikaanse M4 Sherman overstijgen. Slechts n exemplaar (prototype) was door de Japanners aan het eind van de oorlog voltooid. Het exemplaar werd door de Amerikanen buitgemaakt en getest bij de Aberdeen Proving Grounds, waar de tank op een zwart-wit film te zien is.
Tankgevechten aan het Oostfront in de Sovjet-Unie (tussen de Duitsers en de Sovjets) hadden aangetoond dat sterke tankkanonnen vereist zijn om tanks te vernietigen. De Japanse afdeling van legerwapens publiceerde een rapport waarin stond dat tanks gebouwd moesten worden, die het tegen vijandelijke tanks wat betreft vuurkracht op konden nemen (de focus verschoof van infanterie ondersteuning naar tankvernietiging). De nieuw te ontwikkelen tanks zouden ongeveer vijfendertig ton wegen en een maximale pantserdikte van 75mm staal krijgen. Kwaliteit, in plaats van kwantiteit, stond daarbij voorop. De geheel nieuwe tank, Type 5 middelzware tank Chi-Ri, zou een van de meest krachtige Japanse tanks worden die met een 75mm kanon uitgerust was. In mei 1945 was een prototype Type 5 Chi-Ri tank voltooid. Omdat de Amerikanen Japanse fabrieken en infrastructuur bombardeerden kon de levering van grote aantallen tanks niet voltooid worden. Het Type 5 Chi-Ri zou, net als het Type 4 Chi-To, het Japanse vasteland beschermen tegen een eventuele Amerikaanse grondinvasie, die uitbleef.
Type 5 Chi-Ri was een grote tank met een verlengd onderstel van het Type 4 Chi-To. Het Type 5 had acht wielen aan elke kant, in plaats van zeven wielen zoals bij het Type 4 Chi-To. De maximale bepantsering bedroeg 75mm staal aan de voorkant van de romp (75mm mantel koepel), 25 tot 50mm aan de zijkant en 50mm staal aan de zijkant van de koepel. Aanvankelijk zou een Mitsubishi dieselmotor in de tank gemonteerd worden, maar er werd gekozen voor een krachtigere BMW vliegtuigmotor die door Kawasaki Zware Industrin werd gebruikt (licentieversie van 550 pk). De bewapening van de tank bestond uit het eerdergenoemde Type 5 75mm kanon (specifiek het 75mm Type II Model I kanon) of een Type 99 88mm luchtdoelgeschut (Japanse documenten noemen het 88mm wapen niet, maar geallieerde wel). Het Type 5 Chi-Ri maakte gebruik van een automatisch laadsysteem. Een tweede 37mm kanon (Type 1 37mm) werd aan de voorkant van de romp gemonteerd. Machinegeweren werden gebruikt tegen infanterie (waarvan n ontwerp laat zien dat een Type 97 machinegeweer aan de zijkant van de koepel gemonteerd werd). Er waren tevens plannen voor een Type 5 'Chi-Ri II' die met een dieselmotor zou worden uitgerust en bewapend zou worden met een Type 5 75mm kanon.
Een andere Japanse tank die met het Type 5 75mm kanon (75mm Type II Model II) bewapend werd was de 'Chi-Nu II', oftewel het Type 3 Chi-Nu Kai ('verbeterd'). Die tank gebruikte het onderstel van het Type 3 Chi-Nu met de koepel van het Type 4 Chi-To. Omdat de tank gebaseerd was op het Type 3 Chi-Nu was de bepantsering maximaal 50mm dik. Slechts n prototype van die tank werd geproduceerd. Het prototype werd op 19 maart 1945 getest bij de Irago Schietgronden. Het lot van het prototype is onduidelijk.
Model: | Type 5 'Chi-Ri' |
Gewicht: | ongeveer 37 ton |
Bemanning: | 5 tot 6 man |
Motor: | Kawasaki Type 98 550 pk |
Snelheid: | maximaal 45 km/u |
Bereik: | 250 km |
Afmetingen: | Lengte: 7.31 meter, hoogte: 3.05 meter |
Bewapening: | 1 x 75mm (7.5 cm) Type II Model I kanon, 1 x Type 1 37mm (3.7 cm) kanon of 2 x 7.7mm Type 97 machinegeweer |
Munitie: | 75mm (100 granaten) |
Bepantsering: | Voorkant maximaal 75mm, zijkant en achterkant koepel - 50mm |
Productie: | 1 incompleet prototype |
De ontwikkeling van nieuwe, sterke Japanse tanks geschiedde omdat duidelijk werd dat de bestaande Japanse tanks zoals het lichte Type 95 Ha-Go, het middelzware Type 97 Chi-Ha en het Type 89 I-Go te zwak waren om het op te nemen tegen middelzware geallieerde tanks. De bepantsering moest dikker worden en de bewapening krachtiger. Verbeterpogingen zoals het nieuwe Type 97 'Shinhoto Chi-Ha' hadden op de lange termijn onvoldoende effect en waren 'tussenoplossingen' voordat nieuwe Japanse tanks ontwikkeld konden worden. Afgezien van enkele tankjagers die de Japanners produceerden, waren het Type 4 Chi-To en het Type 5 Chi-Ri de meest krachtige Japanse tanks, die tijdens de Tweede Wereldoorlog in zeer kleine aantallen gebouwd werden. De bewapening met Type 5 75mm kanonnen zorgde ervoor dat de bestaande geallieerde tanks niet meer onkwetsbaar waren, ook niet aan de voorkant. De pantsergranaten van dat kanon waren in staat maximaal ongeveer 140 mm staal op een afstand van honderd meter te doorboren en volgens sommige bronnen 75 tot 95 mm staal op een afstand van een kilometer. Dat was meer dan genoeg om de geallieerde tanks uit te schakelen. Echter, omgekeerd kon de M4 Sherman-tank met de M61 en M72 pantsermunitie ook de genoemde Japanse tanks uitschakelen, zelfs aan de voorkant. Zwakke punten van het Type 4 Chi-To en het Type 5 Chi-Ri waren de relatief dunne zijbepantsering, het grote silhouet en de zeer kleine productieaantallen. Ondanks het feit dat Japan met de genoemde tanks sterke wapens had, is het onwaarschijnlijk dat grotere aantallen van die tankmodellen de 'stortvloed' aan geallieerde wapens tegen konden houden (van de M4 Sherman-tank werden tienduizenden exemplaren gebouwd). De Japanse capitulatie na de atoombommen op Hiroshima en Nagasaki maakten een einde aan de ontwikkeling van tanks in dat land. Na de oorlog kreeg Japan Amerikaanse tanks.