De auteur beschrijft de lotgevallen van zijn vader als jongeman in de oorlog, eerst in Tilburg, vervolgens in Berlijn, Wassenaar, Kamp Amersfoort en tenslotte weer terug in Tilburg. Het verhaal begint en eindigt in de Noordstraat bij het station, waar zijn ouders toen woonden en waar op de eerste oorlogsdag een zware bom op straat viel, vlak naast hun woonhuis.
Mijn vader Jan van den Braak[1] was bij de Duitse inval op 10 mei 1940 bijna 16 jaar oud en zat in de vierde klas van het Sint Odulphuslyceum. Hij woonde met zijn ouders en twee zusters in de Noordstraat 57 tussen het Tilburgse station en de Noordhoekse kerk, waar zijn vader Willem[2] een jaar eerder een sigarenzaak begonnen was. Henk Kloppenburg, de vriend van zijn oudste zuster Riet, bevond zich op dat moment op de bovenetage en zag vanaf het achterbalkon een bommenwerper aan komen vliegen en een brisant bom afwerpen. Riet was in de zaak aan het werk. Pal voor het buurhuis op nr. 59 kwam de brisantbom, die bedoeld was voor het station, neer. De winkeletalage werd door de luchtdruk ingedrukt. De aanstekers en pakjes sigaretten lagen deels op straat. Zijn zus zag de doden en gewonden op straat liggen. Veertien mensen vonden de dood, het hoogste aantal bij één incident gedurende de oorlog in Tilburg
Vele decennia later
vertelde ze me:
'Ik stond die vrijdagmiddag 10 mei rond twee uur juist
even op straat te praten met een overbuurman, toen er
vliegtuigen aan de horizon verschenen. Er vielen bommen uit. Pas op het laatste moment hadden wij door
dat er een in onze straat zou gaan vallen. Vlak daarna
gebeurde dat ook, hij kwam precies voor het huis
naast de sigarenzaak neer. Een onbeschrijflijk lawaai, stof
en puin. De pui van mijn vaders sigarenzaak werd wel
vijftien centimeter naar binnen gedrukt. De etalage
ging aan diggelen en de aanstekers lagen op straat. Ik
zag dat bij mijn buurvrouw de beide benen eraf gerukt
waren, zij lag hevig bloedend op straat. Drie kinderen
op weg naar school lagen eveneens zwaargewond of
dood op straat. Een kindje is in mijn armen gestorven,
nadat een priester nog vlug het Heilig Oliesel had gegeven. 's Avonds kwamen drommen mensen alles bekijken, uit de etalage is nog van alles gestolen.'
.
Jan slaagde in juni 1942 voor het eindexamen HBS-B. Hij ging economie studeren aan de Katholieke Hogeschool. Hij was de eerste in zijn familie die het zo ver gebracht had en werd lid van Sint Olaf, het Tilburgse studentencorps. Al in april 1943 werd zijn studie afgebroken, toen de Duitsers een loyaliteitsverklaring eisten van alle studenten als voorwaarde om te kunnen (blijven) studeren. Dat was een idee van Arthur Seyss-Inquart, de hoogste Duitse gezagsdrager in Nederland. Zo niet, dan werd je opgeroepen om in Duitsland te gaan werken ter vervanging van de Duitse jongens die moesten vechten in de 'Wehrmacht'. Die verklaring tekende je natuurlijk niet, dat werd door de in Londen zetelende Nederlandse regering en de studentenverenigingen ten strengste afgeraden. In Tilburg ondertekende uiteindelijk slechts 2% van alle studenten (landelijk 15%). Van de twintig leerlingen van Jans eindexamenklas in 1942 gingen er uiteindelijk acht in het verzet en twee kwamen om in concentratiekampen, zoals blijkt uit een boek over een van deze verzetsstrijders.[3]
Hoeveel er in de 'Arbeitseinsatz' terecht kwamen, is niet bekend, maar Jan was er een van. Hij werd begin mei in Kamp Ommen medisch goedgekeurd en werd tewerkgesteld in de hoofdstad Berlijn, waar hij zich moest melden bij de AEG-fabrieken. Bij het afscheid van zijn ouders op het perron van het Tilburgse station zeiden deze nog tegen hem ‘zichzelf te bewaren’, zoals dat toen heette.
Bij de AEG moest Jan radio’s in elkaar zetten, maar door zijn technische onhandigheid werd hij al gauw overgeplaatst naar het kantoor waar hij administratief werk moest doen. Dat lag hem uitstekend en hij sprak al snel vloeiend Duits. Hij woonde op een kamer in de Gryphiusstraβe in Friedrichshain, een volkswijk niet ver van zijn werk. Op de hoek was een café, waar hij na het werk wel eens een biertje ging drinken. Hij las ook wel Duitse boeken. Een keer kocht hij een boek van de beroemde Friedrich Schiller, waar hij met potlood her en der onderstrepingen of uitroeptekens in plaatste.[4]
Het enige contact met zijn ouderlijk huis waren de brieven die Riet en hij naar elkaar schreven. Helaas zijn deze alle verloren gegaan. Vanuit Tilburg regelden zijn ouders met een gefingeerd verhaal dat hij tegen het einde van het jaar enige tijd met verlof kon. Zo keerde hij in november of december 1943 weer terug in Tilburg. De vreugde over het weerzien en zeker over zijn goede gezondheid was groot. Hij wilde niet meer terug naar Berlijn en via een studievriend kon hij in Wassenaar terecht bij mensen, die een villa bewoonden aan de lommerrijke Jonkerlaan.
Hij moet zich daar eenzaam gevoeld hebben, zonder werk en sociaal verkeer, in een vreemde omgeving, ook al ging Riet hem een paar keer opzoeken per trein en bus vanuit Tilburg, waarbij ze extra voedselbonnen voor hem meenam. Zelfs het huis verlaten voor een wandelingetje in de omgeving was al riskant. De dagen sleepten zich voort op zijn kamer in dat grote huis. De Kerstdagen en de jaarwisseling moeten hem nog een extra somber gevoel gegeven hebben.
Hij hield het niet langer uit en ging in het nieuwe jaar op een zondag per trein terug naar Tilburg om daar enige tijd te logeren bij een oude schoolvriend. Bij aankomst op het station liep hij eerst naar de Noordstraat om even zijn ouders en zusters te zien. Maar het weerzien was van korte duur. Snel na zijn aankomst kwamen twee NSB'ers in uniform, via de zaak, de huiskamer binnen. Zijn vader duwde hem de tuin in om te vluchten, maar daar werd hij gepakt. Vermoedelijk verraden door een NSB'er in de straat, die hem langs had zien lopen, zoals Riet me later vertelde.[5]
Hij werd opgebracht naar het politiebureau in de Bisschop Zwijsenstraat en daar kaalgeschoren, waarna een politiefoto van hem gemaakt werd. Zijn jongste zuster was inmiddels getrouwd, haar man wist hem nog net op tijd een hoed mee te geven, toen hij een dag of wat later naar het station werd gebracht om zijn straf voor ‘onttrekking aan de Arbeitseinsatz’ uit te zitten in concentratiekamp Amersfoort.[6] Bij aankomst werd hij geregistreerd onder nummer 4428.
Met kamp Amersfoort is de meest akelige naam verbonden die ik als kind ooit hoorde: Joseph Kotalla, de 'Unterschutzhaftlagerführer' van het kamp. Hij was in feite een psychopaat, wat ook bleek uit het feit dat hij gedurende enige maanden als psychiatrisch patiënt was opgenomen in een Haagse kliniek. Mijn vader vertelde dat hij de gevangenen urenlang rondjes liet lopen op de kampplaats. Eens probeerde iemand (mijn vader?) uit de kring te sluipen en achter een barak een sigaretje te roken. De hond van Kotalla kwam op hem af en sprong tegen hem op, hijgend in diens gezicht. Je moest dan doodstil blijven staan, totdat Kotalla de hond terugriep. Achter de slaapbarakken waren de wasloodsen met lange zinken troggen met series waterkranen, alsmede een aantal wc’s. Mijn vader vertelde dat de wc-gang razendsnel moest verlopen want veel tijd kreeg je niet van de bewakers.
Zijn vader Willem kwam in contact met iemand, die verzekerde Jan het kamp uit te krijgen tegen betaling van tweeduizend gulden, die in de buurt van het kamp afgegeven zouden moeten worden. Betrokkene tekende een notarieel vastgelegde schuldbekentenis met zegel van tweeduizend gulden, gedateerd 2 februari 1944. Voor, zo stond er in sierlijk handschrift:.. .bemoeienissen ten bate van mijn zoon Jan Antoon van den Braak welk bedrag van f 2.000,- den Heer W. Vos, wonende Lovensestraat 126 Tilburg verklaart ten volle te zullen terugbetalen aan: W.W. van den Braak, Noordstraat 57 Tilburg wanneer de poging tot invrijheidsstelling niet zou slagen voor of op 7 februari 1944.
Wegens zijn hartproblemen verbood de dokter Willem deze reis te maken en daarom ging Riet per trein naar Amersfoort. Ze overhandigde het enorme bedrag in een café aan de betrokken persoon, maar haar broer kwam niet terug. Haar vader was hierover zo woest dat hij zijn contactpersoon in hotel Mulder aan de Spoorlaan luidruchtig uitschold, waarna de eigenaar hem tot stilte maande, omdat er Duitsers in de zaak aanwezig waren.
Volgens de officiële 'Transportliste' werd Jan ingesloten op 17 februari 1944. Die aankomstdatum spoort echter sowieso niet met het genoemde notarieel document van 2 februari 1944, waaruit kan worden afgeleid dat hij al in januari in het kamp zat. Vermoedelijk heeft de typist per ongeluk 17 februari getypt in plaats van 17 januari. Op dat formulier stond ook de dag vermeld, waarop hij het kamp weer verliet: 24 februari. Dat was bijna zes weken na 17 januari en dat was precies de gebruikelijke straftermijn voor ‘Verspatete Urlauber’, zoals op de lijst stond, evenals dat hij ‘Via Oldenzaal’ terug moest naar de AEG-fabrieken in Berlijn.
Zo bracht hij de rest van de oorlog door in Berlijn. Elke werkdag reisde hij met de S-bahn naar de AEG-fabriek. Ook verbleef hij in de schuilkelders tijdens bombardementen door de geallieerden, die steeds grotere verwoestingen aanrichten. Hij woonde in de Invalidenstrasse in het centrum van de stad tezamen met een groep studenten, waaronder enkele van de Tilburgse hogeschool. Met elkaar probeerden ze de dagen zo goed mogelijk door te komen. Ze richtten daartoe een dispuut op met de studentikoze naam ‘Spreekkrans’. Dat kwam tweewekelijks bijeen, waarbij telkens een van de leden een inleiding moest houden. Zo sprak Jan op 25 april 1944 over 'Het geld', dat natuurlijk in zijn studie (en latere werk als belastinginspecteur) zo centraal stond! In 2009 verscheen een boek over het leven van deze groep studenten in Berlijn, waarin ook Jan figureert.[7]
Op 20 april 1945 begon de Slag om Berlijn en op 2 mei 1945 was er de bevrijding door de Russen. Er waren feestjes op straat, maar hij moest ook een keer zijn hospita in de het zuiden van Berlijn (waar hij na de bevrijding terecht was gekomen) verbergen onder de kolen, toen de Russen op de deuren bonsden, op zoek naar vrouwen.
In juli 1945 kwam hij met een goederentrein ongedeerd terug in Tilburg, waar hij op straat, op weg naar huis, van een kennis moest vernemen, dat zijn vader al op 28 december 1944 aan een hartaanval was overleden, 48 jaar oud. Tilburg was toen al twee maanden bevrijd.
Dat was wel het meest dramatische verhaal dat ik als kind hoorde. Op Allerzielen bezochten mijn broertje en ik altijd met onze vader het graf van zijn ouders op het kerkhof aan de Bredaseweg.
In september 1945 hervatte hij zijn studie economie. Enkele weken later ontmoette hij op een parochie-bijeenkomst in de Noordhoekse kerk de 17-jarige dochter van het hoofd van de ULO aan de Langestraat tegenover het station. Ze trouwden vijf jaar later in de Noordhoekse kerk en betrokken enige kamers in Villa Joseph aan de Spoorlaan. In augustus 1952 werd mijn vader belastinginspecteur op het kantoor in de Stationsstraat.
De genoemde 2000 gulden werd na de oorlog geheel of gedeeltelijk, dat is niet meer duidelijk, alsnog terugbetaald aan de weduwe van mijn grootvader
In 1972 vond het debat plaats over de vrijlating van de Drie van Breda, onder wie Kotälla. Ik volgde dat als student
intensief en vroeg mijn vader wat hij ervan vond. "Laat
ze maar naar Duitsland teruggaan, dan zijn we van ze
af", zei hij. De Drie bleven echter waar ze waren, zo besloot een meerderheid van Tweede Kamer. Kotälla
overleed in 1979 in zijn cel.
In de jaren zeventig bezochten hij en ik diverse malen Berlijn, maar dat is een ander verhaal.
In 2000 reed ik een keer met mijn tante Riet door de Jonkerlaan in Wassenaar, waar in de oorlog nota bene de invloedrijke NSB'er Max Blokzijl had gewoond. Ze herkende de straat direct, maar helaas niet meer de villa, waar mijn vader ondergedoken had gezeten.
In 2007 benaderden Riet en Henk, beiden inmiddels tegen de negentig jaar, het Brabants Dagblad met de vraag: waarom er bij alle oorlogsverhalen in de meimaand nooit aandacht werd besteed aan de bominslag in de Noordstraat.Er verscheen een artikel, waarna een initiatief ontstond om een plaquette aan te brengen op de gevel van het zwaarst getroffen pand van nr. 59. Hun dochter Ineke werd woordvoerder en medeorganisator van de 'Werkgroep Noordstraat 10 mei 1940' (Later werd dit een stichting). Een en ander resulteerde in de onthulling van de plaquette op 27 oktober 2008, precies vierenzestig jaar na de bevrijding van Tilburg. Op straat stonden een paar rijen stoelen voor de ouderen, onder wie natuurlijk Riet en Henk. Zij en vele anderen waren zichtbaar geëmotioneerd, zo zag ik vanaf de achterste rijen.[8]
Mijn vader was toen al vierentwintig jaar eerder overleden, 59 jaar oud. Hij is begraven op het kerkhof aan de Bredaseweg, waar ook nog steeds het graf van zijn ouders ligt, na zoveel jaren ontzet door de wortels van een nog oudere boom.
Wat is het langzamerhand lang geleden allemaal.