Titel: | De mythe van de goede oorlog - Amerika en de Tweede Wereldoorlog |
Schrijver: | Jacques R. Pauwels |
Uitgever: | EPO Antwerpen |
Uitgebracht: | 2017, 3e en herziene druk |
Pagina's: | 342 |
ISBN: | 9789462671027 |
Omschrijving: | Jacques R. Pauwels is een Belgisch-Canadees historicus, politicoloog en publicist. Hij studeerde geschiedenis aan de Rijksuniversiteit van Gent, promoveerde in 1976 aan de York University op het onderwerp ‘vrouwelijke universiteitsstudenten in nazi-Duitsland’. Hij behaalde zijn master en doctoraaltitel in de politieke wetenschappen aan de University of Toronto. Hij doceerde aan meerdere universiteiten in Canada en publiceerde in Canada, de VS, Duitsland, Italië, Spanje, Cuba, Nederland en België over de Tweede Wereldoorlog en andere historische onderwerpen. In 2014 verscheen van Pauwels het boek ‘De Groote Klassenoorlog 1914-1918’. De these van Pauwels is dat rond de Eerste Wereldoorlog de mythe is opgebouwd dat deze oorlog werd gevoerd voor de invoering van democratie. Aan de vooravond van de oorlog kende echter geen enkel Europees land algemeen stemrecht. Overal heerste een kleine elite van grootgrondbezittende adel en industriële burgerij. Die eerste klasse monopoliseerde de politieke macht en de tweede de economische macht, maar beide deden het in hun broek voor ‘de volksmassa’s’ en het dreigende spook van de revolutie. Om nu een omverwerping van de heersende orde te vermijden, kwamen adel en burgerij terecht bij een ‘fröhliche und frissche Krieg’ die de revolutie en democratisering moest tegenhouden. Oorlog kon ook de economische problemen oplossen die het gevolg waren van de onderlinge concurrentie tussen de grootmachten, die altijd op zoek waren naar territoriale uitbreiding voor het verwerven van afzetmarkten, bronnen van grondstoffen en goedkope arbeidskrachten. Een interessante these, die ook al direct aangeeft uit welke hoek de wind waait. Ook in dit boek probeert Pauwels een hardnekkige mythe onderuit te halen, namelijk dat de oorlog aan Amerikaanse zijde uit pure barmhartige motieven werd gevoerd, om de onderdrukte en bedreigde Europese vrienden te bevrijden van de Duitse barbarij. Het kon inderdaad geen kwaad het overheersende beeld over het optreden van de Verenigde Staten tijdens en na de Tweede Wereldoorlog eens kritisch te bekijken. Vanaf 1945 verscheen een stortvloed van films over ‘de goede oorlog’, waarin de Verenigde Staten ten strijde trekken om overal in de wereld de democratie en vrijheid te herstellen. Kijk films als ‘The Longest Day’, ‘A Bridge too Far’, ‘Saving Private Ryan’, ‘Inglourious Bastards’ er nog maar eens op na: als we Hollywood mogen geloven, werd de Verenigde Staten alleen maar bevolkt met opgewekte jongelui die hun leven graag in gevaar brachten om onze levens weer beter te maken. Dat beeld deed me steeds denken aan een van de eerste onderzoeken die ik als jong geschiedenisstudent ooit deed, namelijk naar Nederlandse Korea-gangers begin vijftiger jaren. In alle officiële presentaties van de Nederlandse staat overheerste ook de ronkende taal over anticommunistische strijd en over opoffering ten behoeve van de democratische rechten van Koreanen. De ontnuchterende werkelijkheid was dat geen enkele geïnterviewde oudstrijder om die reden uit Nederland of voormalig Nederlands-Indië was vertrokken. Een keur aan motieven kwam naar voren, maar anticommunisme of opofferingsgezindheid voor de prille Koreaanse democratie hoorden daar niet bij. En ook vanuit de Nederlandse overheid bleken die elementen geen enkele rol te spelen, maar waren er andere belangen om met de Amerikanen mee ten strijde te trekken in het verre Azië. Voor elke Amerikaan zal dat bij zowel gedurende de Eerste als Tweede Wereldoorlog niets anders zijn geweest. Alle mooie retoriek ten spijt. Waarom zou dat voor ‘Washington’ anders zijn? Jacques Pauwels laat zien dat Amerikaanse bedrijven als Opel (dit van oorsprong Duitse bedrijf was vanaf 1931 voor 100 % in eigendom van General Motors), IBM en Ford vóór en tijdens de oorlog grote winsten maakten, zowel in Duitsland, de bezette gebieden als in Groot-Brittannië. Pauwels schrijft daarover: ‘Hitlers grote verdiensten in de ogen van vrijwel alle Amerikaanse industriëlen en bankiers was dat hun investeringen in Duitsland dankzij zijn herbewapeningsprogramma en het uitschakelen van vakbonden en arbeiderspartijen winsten kon maken waarvan zij in de nog steeds door de Grote Depressie geteisterde VS zelf slechts konden dromen’. Amerikaanse bedrijven deden dan ook volop mee om de Duitse nazi-machinerie op te bouwen en in stand te houden. Want tsja, de vijand kan ideologisch weliswaar verwerpelijke standpunten hebben, maar als het op economische motieven aankomt, is diezelfde vijand een prima handelspartner. Vanaf de lente van 1945 kregen de VS de kans helemaal af te rekenen met het nazisme, maar men moet constateren dat het proces van ‘denazificatie’ amper is geslaagd. Pauwels betoogt dat de Amerikaanse machtselite er geen belang bij had om de ware aard van haar banden met het nazisme kenbaar te maken. De Verenigde Staten waren immers niet omwille van antifascistische en antinazisentimenten in de oorlog met Duitsland verwikkeld geraakt. De leveringen van oorlogsmaterieel aan Duitslands vijand Groot-Brittannië hadden de relatie tussen Washington en Berlijn wel verzuurd, maar Amerikaanse bedrijven bleven via hun filialen in Duitsland winstgevende zaken doen met Hitlers regime. Pas nadat de VS toch daadwerkelijk in de oorlog verzeild raakte, moesten nazi’s en andere fascisten gedemoniseerd worden als de criminele monsters waarmee Amerikaanse zakenlui, bankiers en andere leden van de elite natuurlijk nooit iets te maken hadden gehad. De denazificatie was dan ook eenvoudig: de grootste schurken moesten voor de rechter worden gebracht en streng genoeg worden gestraft om toekomstige navolgers te vermijden, maar de economische belangen van de elite mochten niet in het gedrang komen. Men wilde zo snel mogelijk overstappen op ‘business as usual’. In de naoorlogse processen werden Duitse industriëlen en bankiers met naziconnecties met fluwelen handschoenen aangepakt. In vele gevallen kwam het tot een vrijspraak of extreem lichte straffen. In feite heeft de Duitse zakenwereld die Adolf Hitler ondersteunde en van het fascisme profiteerde, na de oorlog van Uncle Sam ‘de facto amnestie’ gekregen, aldus de Amerikaanse analist Christopher Simpson. De auteur legt uit dat in brede lagen van de bevolking en nog bredere lagen onder de politieke en economische elite het overheersende idee was dat de VS met 'de verkeerde bondgenoot' (de Sovjet-Unie) tegen 'de verkeerde vijand' (nazi-Duitsland) vochten. Het verklaart waarom Washington manoeuvreerde tegen de Sovjetbondgenoot, dat er plannen werden ontwikkeld om samen met de overblijfselen van de Wehrmacht een kruistocht tegen Moskou te organiseren. Ook de veelgeprezen Marshallhulp, een initiatief van de toenmalige Amerikaanse minister van Buitenlandse Zaken George Marshall en gericht op de economische wederopbouw van de door de oorlog getroffen landen in Europa, wordt door Pauwels in een ander daglicht geplaatst. Dat omvangrijk materiële hulpplan was een voortzetting van het in de dertiger jaren ontwikkelde plan de VS uit de grote economische crisis te trekken en te garanderen dat deze situatie zich niet snel zou herstellen. De stimulerende maatregelen van Franklin Roosevelt waren een eerste verlichting, maar de crisis was pas echt afgelopen toen eerst de Britten enorme leningen moesten afsluiten om de oorlog tegen Duitsland te kunnen volhouden. De deelname aan de oorlog in 1941 was de definitieve economische slag die gemaakt werd en het Marshallplan was de garantie dat de economische afhankelijkheid van de vrienden aan de andere kant van de oceaan voor lange tijd in stand moest blijven. De Amerikaanse economie was voor jarenlang veiliggesteld. Pauwels laat ook zien dat de oorlog in werkelijkheid niet is beslist op de stranden van Normandië en Italië, maar in Oost-Europa. Door grote opoffering van vele mensenlevens hadden de legereenheden van Joseph V. Stalin nazi-Duitsland tot overgave gedwongen. Met name de slag om Stalingrad heeft daar een beslissende rol in gespeeld. De waardering voor het communistische systeem groeide daardoor in Europa en dat was uiteraard een doorn in het oog van Amerika. Daartegen wilde de Amerikaanse elite wel alle registers opentrekken, die bij de denazificatie zo goed als gesloten bleven. Pauwels De mythe van de goede oorlog kan in het verlengde worden gezien van ‘De groote klassenoorlog 1914-1918’. In de algemene opinie wordt de Eerste Wereldoorlog vaak beschouwd als een ongeluk in de geschiedenis, terwijl de Tweede Wereldoorlog wordt toegeschreven aan de slechterik Adolf Hitler. Volgens Jacques Pauwels zijn de motieven achter beide oorlogen echter dezelfde. De oorzaak ligt bij de elite die politiek en economisch baat had bij deze oorlogen. Hij zet dat uiteen met grote overtuigingskracht. |
Beoordeling: | Zeer goed |