Titel: | Rost van Tonningen - Fout tot het bittere eind |
Schrijver: | David Barnouw |
Uitgever: | WalburgPers |
Uitgebracht: | 2014 |
Pagina's: | 160 |
ISBN: | 9789057309847 |
Omschrijving: |
David Barnouw (1949) is een Nederlands historicus en publicist, die van 1979 tot 2014 als onderzoeker, woordvoerder en voorlichter verbonden was aan het NIOD. In 2008 en 2012 was hij visiting professor aan de Universiteit van Vermont (VS). In 2014 ontving hij in Florida van de 'Lessons and Legacies and the Holocaust Ededucational Foundation' een onderscheiding, met de vermelding In Recognition of your Distinguished Contribution to Holocaust Education. Barnouw werd vooral bekend om zijn publicaties over Anne Frank. In 1986 was hij betrokken bij de wetenschappelijke uitgave van ‘De dagboeken van Anne Frank’. Wereldwijd werden van deze publicatie van het NIOD meer dan 100.000 exemplaren verkocht. Door zijn publiekswerken als ‘De bezetting in een notendop’ (2005) en ‘De canon van de Duitse bezetting’ (2010) wordt hij vaak door nationale en internationale media gevraagd om commentaar te geven op gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog. Hij heeft verder onder meer boeken op zijn naam staan over de Hongerwinter, over postzegels in oorlogstijd en over Rost van Tonningen, de tweede man binnen de NSB. Meinoud Marinus Rost van Tonningen (1894-1945) was een van de belangrijkste leiders van het Nederlandse nationaalsocialisme en maakte zich tijdens de oorlog schuldig aan verregaande collaboratie met de Duitse bezetter. Hij werd in Soerabaya (voormalig Nederlands-Indië) geboren in een Nederlands patriciërsgeslacht, als jongste zoon van een KNIL-generaal die zich had onderscheiden in de oorlogen op onder meer Lombok, Atjeh en Bali. Uit het voorname geslacht Rost van Tonningen, met overigens als stamouder de buitenechtelijke zoon van de rijke juweliersdochter Maria van Tonningen en de huisknecht Jacob Rost, maakten veel mannen in de negentiende en twintigste eeuw carrière als bestuurder, jurist of militair. Zo zou Meinouds oudere broer Nico Rost van Tonningen (1889-1979) carrière maken als vice-admiraal en chef van het militaire huis van Koningin Wilhelmina en Koningin Juliana. Vanwege zijn jarenlange trouwe dienst werd hij benoemd tot ridder in de Orde van de Nederlandse Leeuw, grootofficier in de Orde van Oranje-Nassau en sinds 1949 was hij grootkruis in de Huisorde van Oranje. Een ietwat andere loopbaan dus dan zijn vijf jaar jongere broer. Lang zag het er overigens naar uit dat beide carrières volgens hetzelfde patroon zouden verlopen. Meinoud doorliep eerst de hogereburgerschool in Den Haag, volgde toen een tijdje een ingenieursopleiding te Delft en ging vervolgens rechten studeren in Leiden. Hij deed er verder fanatiek aan schermen en roeien. In de jaren 1923-1928 en 1931-1936 was hij vertegenwoordiger van de Volkenbond in Wenen met als belangrijke taak om toezicht te houden op het Oostenrijkse financiële beleid. Vol idealisme, betoogt Barnouw, trok hij naar Oostenrijk, om namens de Volkerenbond toe te zien op de goede besteding van het vele geld dat de ontmantelde grootmacht na 1918 had moeten lenen voor haar wederopbouw. In deze periode moet bij Rost van Tonningen zijn eerste haat tegen de Joden en communisten zijn ontstaan. Met Alphons Zimmerman, een voormalig burgemeester van Rotterdam, wisselde hij in die jaren regelmatig antisemitische en anticommunistische gedachten uit. Blijkbaar had hij in Wenen voldoende indruk gemaakt, want bij zijn vertrek uit de stad werd aan hem het Großes Ehrenzeichen für Verdienste verleend. Na van 1928 tot 1931 met zijn eerste echtgenote in Amsterdam te hebben gewoond, keerde hij in 1931 terug naar Wenen. Van 1931 tot 1936 had hij een leidinggevende positie als Volkenbond-vertegenwoordiger. In Oostenrijk ontwikkelde hij na 1931 steeds sterkere antisemitische en anticommunistische denkbeelden. In dit land was hij aanvankelijk ook goed bevriend met Engelbert Dollfuss, die als kanselier in 1934 vermoord zou worden door Oostenrijkse nazi’s, met wie hij echter sterk van mening verschilde over de vraag of Oostenrijk zich wel of niet bij Duitsland moest aansluiten. Rost van Tonningen was wel een voorstander van de aansluiting van Oostenrijk bij Duitsland, de zogeheten Anschluss. In 1934 veranderde hij radicaal. Tot dat moment was hij een gerespecteerd lid van het corps diplomatique en bewonderaar van Dollfuss, die een sterk antinazistische politiek voerde, maar daarna veranderde hij in een radicale nationaalsocialist. Vanaf dat moment weigerde hij samen te werken met de Oostenrijkse bondskanselier Kurt von Schuschnigg en zocht hij steeds meer toenadering bij de Duitse diplomaat Franz von Papen, de aristocraat die geloofde dat hij het Oostenrijke korporaaltje Adolf Hitler wel in bedwang kon houden en Von Hindenburg ervan wist te overtuigen dat het goed was de leider van de radicale NSDAP tot rijkskanselier te benoemen in een kabinet met een NSDAP-minderheid. Na de Nacht van de Lange Messen in juni 1934 werd Von Papen overigens door de Führer op een zijspoor gezet. Veel van Von Papens vertrouwelingen werden toen gedood, Von Papen zelf stond aanvankelijk ook de zwarte lijst die de nazitop in Berlijn had opgesteld. Na terugkeer in 1936 scheidde Rost van Tonningen direct van zijn eerste echtgenote Mary Sara Gordon Hasselbach, met wie hij in 1924 gehuwd was en nog dezelfde dag (7 augustus 1936) werd hij lid van de NSB. Bij de verkiezingen won hij een zetel in het parlement. Verder was hij hoofdredacteur van Het Nationale Dagblad geworden, het partijorgaan van de NSB. Tot onvrede van veel NSB-leden van de oude kern maakte Rost van Tonningen het blad steeds meer tot de spreekbuis van zijn eigen ideeën en belangen. Terwijl Anton Mussert meer voelde voor het fascisme van Mussolini, het behoud nastreefde van de Nederlandse nationaliteit binnen de grote internationale fascistische familie en weinig ophad met de antisemitische geluiden, was Rost van Tonningen vooral gericht op het Duitse nationaalsocialisme, bezeten van de 'groot-Duitse gedachte' en erg antisemitisch. Vooral door zijn invloed ging de NSB een steeds radicalere en antisemitischer koers volgen en zich ook steeds volgzamer opstellen richting NSDAP. In 1938 ijverde Rost van Tonningen voor zowel beperking van Joodse immigratie vanuit Duitsland, als voor een Joods thuisland in Suriname. Dit zogenaamde Guyanaplan kon echter ook in Duitse kringen op weinig enthousiasme rekenen. In 1939 richtte hij de Mussert-garde op, een paramilitaire organisatie waarvan veel leden zouden toetreden tot de Nederlandsche SS. Rost van Tonningen schroomde ook niet om de NSB en NSB-kopstukken als Anton Mussert en Cornelis van Geelkerken constant zwart te maken bij de bezetters. Zo schreef hij in augustus 1940 een brief aan rijkscommissaris Arthur Seyss-Inquart waarin hij de 'eigenlijke gezindheid' van het NSB-hoofdkwartier omschreef als 'in wezen anti-Duits'. Zelf noemde hij zich vertolker van de 'Groot-Germaanse' gedachte. Wat dat betreft was hij een geestverwant van Henk Feldmeijer, de grote man binnen de Nederlandsche SS. Mussert zette hij weg als een aanhanger van een 'christelijk-Bourgondische' gedachte, die in wezen niet overeenkwam met de doelstellingen van de 'Rijksduitse' NSDAP. Dergelijke brieven hebben er sterk toe bijgedragen dat de Duitsers terughoudend waren in het toekennen van belangrijke bestuurlijke functies aan vertegenwoordigers van de NSB. NSB-leider Mussert had vanaf 1942 alleen maar wat ceremoniële taken, Rost van Tonningen daarentegen was het NSB-lid met verreweg de meeste macht en met vooraanstaande posities. In juli 1940 werd Rost van Tonningen door Seyss-Inquart gevraagd de liquidatie of gelijkschakeling van alle socialistische en marxistische organisaties op zich te nemen. Alle pogingen deze organisaties te bewegen ‘vrijwillig’ te nazificeren faalden echter. Veel organisaties hieven zichzelf liever op, anderen partijen werden op last van de bezetter verboden verklaard en later gedwongen zichzelf op te heffen. In maart 1941 kreeg Rost van Tonningen een andere opdracht. Hij werd benoemd tot secretaris-generaal van het departement van Financiën en tot president van De Nederlandsche Bank. Gedurende de tijd dat hij deze beide functies uitoefende is 14,5 miljoen toenmalige Reichsmark vanuit de Nederlandse Bank naar Duitsland overgemaakt, dit als bijdragen in de kosten die de Duitsers moesten maken om ons land te bezetten. Vanaf 1942 was Rost van Tonningen ook secretaris-generaal voor Bijzondere Economische Aangelegenheden en vanuit die functie betrokken bij het opzetten van de Nederlandsche Oost Compagnie, een organisatie die moest zorgen voor de wederopbouw in de door de Duitsers op de Sovjet-Unie veroverde gebieden. Enkele honderden Nederlanders, bijna altijd met een NSB-achtergrond, trokken naar Oost-Europa om daar te werken als boer, baggeraar, turfsteker, bouwvakker of grondwerker. Eerst in de Oekraïne, daarna in de Baltische staten en vanaf 1944 naar Duitsland, door de oorlog gedwongen met de Duitse troepen mee. Rost van Tonningens eigen verzoek om lid van de Nederlandse SS-afdeling 'Westland' te mogen worden werd echter in eerste instantie afgewezen omdat hij door zijn geboorte in Nederlands-Indië geen goede stamboom kon overleggen waaruit bleek dat zijn familie de afgelopen 150 jaar van zuiver bloed was geweest. In 1944 meldde hij zich opnieuw aan en toen werd hij wel aangenomen. Halverwege maart 1945 vertrok hij naar het front, dat toen in de Betuwe lag. Op 8 mei 1945 werd Rost van Tonningen (inmiddels opgeklommen tot de rang van Obersturmführer) door de Canadezen gevangengenomen en uiteindelijk naar de gevangenis in Scheveningen overgebracht. Enkele dagen daarna kwam hij daar te overlijden, volgens de officiële lezing door zelfmoord door over de balustrade van een trap naar beneden te springen. Er zijn altijd geruchten geweest dat hij ‘tot zelfmoord is gedreven’, maar David Barnouw heeft dat direct naar het rijk der fabelen gewezen. Rost van Tonningen was op dat moment nog maar zes uur in Scheveningen en had twee weken eerder al een mislukte zelfmoordpoging gedaan. Vooral zijn weduwe, algemeen bekend als ‘de zwarte weduwe’, deed er veel aan om zijn naam en nationaalsocialistische gedachtengoed nadien levend te houden. Barnouw schetst een verhelderend en vaak ontluisterend portret van een man die misschien wel groots had kunnen zijn als hij aan de andere kant had kunnen staan, beter gezegd: was blijven staan. In een warrige periode in de wereldgeschiedenis kwam hij echter in de ban van de kwade politieke gedachten van Hitler. Een man ook die met zijn absolute geloof in zijn eigen kunnen, zijn tomeloze werkkracht, grenzeloze ambitie en ongebreidelde geloof in het gedachtengoed van de Duitse Führer, er aan werkte het nationaalsocialistische gedachtengoed in Nederland tot overheersende politieke en sociale ideologie te maken, inclusief rabiate antisemitisme. De studie van Barnouw verscheen al eerder, in 1994, twintig jaar later verscheen deze tweede druk waarin in het nawoord nader wordt ingegaan op de discussie over zijn zelfmoord en de activiteiten van Floortje Rost van Tonningen, zijn weduwe. Een must-have voor degenen die interesse hebben in de geschiedenis van foute Nederlanders in de Tweede Wereldoorlog. |
Beoordeling: | (Zeer goed) |