De locaties
Aan de Voorsteweg, in het gebied de Oosterduinen, tussen Norg en Donderen, staat een monument op de plaats waar de fusillade heeft plaatsgevonden.
Het monument in het gebied genaamd Bonhagen, aan de Oude Asserstraat staat daarentegen een behoorlijk eind van de fusilladeplaats af. Het kaartje geeft aan dat het monument in de punt van het bosje staat, welke het dichtst bij het dorp Norg is gesitueerd. De plaats waar de fusillade plaats vond bevindt zich echter geheel aan de andere zijde van het bos.
Op beide plaatsen is in december 2013 gekeken of er nog sporen te vinden waren, bijvoorbeeld in de vorm van hulzen of kogelpunten, die de exactheid van de plaatsen zouden bevestigen. Hierbij werden op de locatie aan de Oude Asserstraat twee identieke hulzen gevonden. Op het bodemstempel staat 6.5 x 57 RWS, wat staat voor Rheinisch-Westfälische Sprengstoff-Fabriken. Experts hebben de hulzen bekeken, om te bepalen of er mogelijk een relatie kon zijn tussen de hulzen en de fusillade. Het bedrijf RWS had vanaf 1938 al rws in het bodemstempel staan. Qua aanvang van productie zou een relatie dus mogelijk zijn. Het bodemstempel op de twee hulzen is echter gebruikt voor kogelgeweermunitie die voor civiel gebruik werd geproduceerd. Mogelijk hebben de hulzen dus niet met de fusillade te maken. Het kan ook zijn dat ze er door een reeënjager zijn achtergelaten.
Betrokkenen bij de vondst van de massagraven
Hieronder staan de verhalen van mensen opgetekend die betrokken waren bij de gebeurtenissen rond de massagraven. Dat geeft een beeld van hetgeen destijds heeft plaatsvonden.
Geert Eleveld
Op zondagmorgen 8 april 1945 fietste Geert Eleveld van Bonhagen naar zijn broer die aan de Norgervaart woonde. Hij was van plan daar tarwe te gaan halen. Terwijl Eleveld over het zandpad langs het Stokersbos fietste, werd hij staande gehouden door een landwachter, die hij herkende als Pieter Drent uit het naburig gelegen Donderen. Een andere man, van wie Eleveld weet dat hij een evacué uit Limburg was, werd eveneens staande gehouden. Beide mannen werden door de landwachter met een revolver bedreigd en moesten hun zakken leeghalen. Ook vroeg hij hen wat ze op dat moment op die plaats te zoeken hadden. Vervolgens werden ze meegenomen naar een verderop staande man, die Eleveld omschrijft als ‘Duitser’.
Eleveld zag dan een groep ‘Duitsers’, die aan het schieten waren. Hij omschrijft dat de mannen schuin naar beneden schoten. Destijds bestond het terrein waar de mannen schoten, uit ruige heide en jonge boompjes. Tevens waren er hoogteverschillen in het terrein. Waarop de mannen schoten kon Eleveld niet zien. Ook de Duitser vroeg wat ze daar te zoeken hadden. Nadat ze hierover uitleg gaven, mochten ze vertrekken, waarna ze zich snel uit de voeten maakten.
Later op de dag is Eleveld alsnog naar zijn broer aan de Norgervaart gegaan. Zijn broer was verbaasd, dat Eleveld hem kwam bezoeken. Er waren namelijk gevechten geweest in het Norgervaartsebos tussen Amherst-parachutisten die daar ’s nachts geland waren en Duitsers, die geholpen werden door landwachters. Eleveld had daar niets van meegekregen en kon ongehinderd weer terugkeren naar zijn woning in Bonhagen.
Op de plaats waar de Duitsers aan het schieten waren, is later het massagraf ontdekt. Zonder het op dat moment te beseffen, lijkt Eleveld getuige te zijn geweest van de executies bij Bonhagen. Eleveld gaf aan ervan overtuigd te zijn dat hij destijds op het nippertje aan de dood is ontsnapt. Hij was tijdens zijn staandehouding op de verkeerde tijd, op de verkeerde plaats.
Bron: Het gespreksverslag dat Habing maakte nav het gesprek dat tussen hem en Eleveld in september 1982 plaatsvond.
Een kanttekening die bij de verklaring van Eleveld kan worden geplaatst is dat genoemde Pieter Drent in zijn naoorlogse verhoor door de politie verklaarde dat hij onderdeel van het vuurpeloton was en deelnam aan de fusillade. Dit komt niet overeen met de verklaring van Eleveld, die bij Drent stond, terwijl er verderop werd geschoten. Drent verklaarde ook dat mededader Schmidt (vermoedelijk ‘de Duitser’) vond dat Eleveld en de evacué moesten worden doodgeschoten. Drent, die Eleveld kende, heeft daarop tegen de Duitser gezegd dat Eleveld niets gezien kon hebben. Hij wist Schmidt te overtuigen de twee levens te sparen.
Nadat de leden van het vuurpeloton hun vernietigende werk hadden gedaan zijn enkele leden, waaronder Drent, op strategische punten gaan staan. Dit om voorbijgangers tegen te houden, om te voorkomen dat iemand de gruweldaad zou opmerken. Op dat moment hielden de anderen zich bezig met het begraven van de slachtoffers. Door de daders is nadat er mensen werden staandegehouden zelfs een soort toneelspel opgevoerd, waarbij ze in de lucht en de grond schoten, om hun verzonnen verhaal dat ze schietoefeningen hielden, kracht bij te zetten. Het blijft de vraag waarom Eleveld, die dichtbij woonde en op fiets was, de fusillade die dus voor zijn staandehouding had plaatsgevonden niet gehoord heeft.
Johannes Henderikus Geurts
Geurts en zijn zwager Pieter Jacobus Heijnen woonden in verband met het oorlogsgeweld in Limburg, vanaf midden 1944 tot en met mei 1945 als evacués in Norg. Beiden waren ondergebracht bij het gezin van Derk Mulder en woonden in hun bakkerij aan het Oosteind 16.
Op zondagochtend 8 april 1945 wilden Geurts en Heijnen gaan stropen in de omgeving. Zij versliepen zich echter en besloten daarom eerst de kerkdienst te gaan bijwonen. Toen zij daarvan terugkwamen hoorden zij van Mulder dat de Duitsers in de bossen onder Peest, een dorp enkele kilometers ten zuidoosten van Norg, hadden geoefend. Er waren vele schoten gehoord.
In de namiddag van 8 april 1945 besloten ze de bossen bij Peest in te gaan. In een perceel kreupelbos aan de Oude Asserweg ontdekten zij verse graafplaatsen. Aanvankelijk dachten zij dat dit het werk was geweest van spelende kinderen. Na terugkomst vertelde Mulder hen dat er de afgelopen nacht parachutisten waren geland, ook in de bossen bij Peest.
Door dit verhaal dachten Geurts en Heijnen dat de verse graafsporen mogelijk met de parachutisten te maken konden hebben. Er zouden bijvoorbeeld parachutes begraven kunnen zijn. Om dit te bekijken gingen ze op maandag 9 april 1945 terug naar de plaats en begonnen daar te graven.
Tot hun ontsteltenis ontdekten ze dat er mensen waren begraven. Hun ontdekking vertelden ze aan Mulder, die zijn vader op de hoogte stelde, die destijds werkzaam was als ambtenaar ter secretarie van de gemeente Norg. Burgemeester Pelinck werd door hem ingelicht, die maatregelen nam en in overleg trad met de plaatselijke politie.
Wachtmeester der Marechaussee Kooijmans nam de zaak op zich. Hij verzocht Geurts en Heijnen de plaats aan te wijzen. Gezien de bevindingdatum op de overlijdensakten heeft dit vermoedelijk op 10 april 1945 plaatsgevonden. Door gemeentemedewerkers H. Auwema en M. Braam werden op aanwijzen van Geurts en Heijnen op vier plaatsen graven blootgelegd. In de graven bevonden zich respectievelijk 1, 2, 3 en 5 slachtoffers.
Bron: Het door Habing opgemaakte verslag van het gesprek dat hij op 23 juni 1983 voerde met Geurts en dat plaats vond tijdens een bezoek aan de plaatsen waar de massagraven zich in de Oosterduinen en Bonhagen hadden bevonden.
Willem Kooijmans
Kooijmans was gedurende de periode van 1943 tot midden 1945 wachtmeester der Marechaussee in Norg. In de genoemde periode is Kooijmans meerdere keren belast geweest met de afhandeling van meldingen van door de bezetter gefusilleerde personen. Een van deze meldingen betrof de graven bij Bonhagen.
Burgemeester Pelinck gaf Kooijmans op 9 april 1945 de opdracht een onderzoek in te stellen. Pelinck gaf aan dat het verstandig zou zijn te wachten met het onderzoek tot na de bevrijding, die niet lang meer op zich zou laten wachten. Door het onderzoek direct te doen, zou de bezetter zich op hun daden betrapt kunnen voelen. Mogelijk zouden er dan represailles volgen. Kooijmans was zich bewust van de risico’s, maar vond desondanks dat het onderzoek direct moest plaatsvinden, omdat wettelijke voorschriften dit vereisten.
Ondanks dat hier niets over terug te vinden is, heeft het overleg tussen de burgemeester en Kooijmans er dus toe geleid dat er toch direct is aangevangen met het opgraven van de slachtoffers in het bos. Zowel burgemeester Pelinck als Kooijmans ging aan de slag om te organiseren dat de slachtoffers naar Norg gebracht konden worden. Elf slachtoffers werden op 9 april 1945 geborgen en Kooijmans maakte van elk een proces-verbaal van bevindingen op.
Bron: Het gespreksverslag dat Habing opmaakte naar aanleiding van het gesprek dat hij op 3 juni 1982 met Kooijmans voerde.
Jans Mulder en Jente Venema
Mulder en zijn schoonvader molenaar Venema zaten op 9 april 1945 ’s avonds in de kamer toen een politieman op de deur bonsde. De politieman zei; ‘Jent, je moet direct meekomen, er ligt een lijk aan de Peesterstraat’. Mulder en Venema gingen mee en troffen een slordig toegedekt graf aan waar twee schoenpunten uit staken. Nadat Mulder met zijn hand een beetje aarde had weggeveegd ontdekte hij tot zijn grote schrik dat er verschillende lijken lagen. Mulder is vervolgens naar Norg gegaan om in de garage van Hotel Elzinga stro neer te leggen, waarop de lijken neergelegd konden worden. Toen hij daarmee klaar was, kwam zijn schoonvader er al met paard en wagen aan, waarop de eerste vijf lichamen lagen. Er zouden er meer volgen. Mulder vertelde dat zijn schoonvader het overbrengen van de lichamen lopende naast de wagen deed. Plaats nemen op de wagen naast de overledenen, dat deed hij niet, dat vond hij niet respectvol.
Bron: Het in 1988 door Jan Wieringa in het Nieuwsblad van het Noorden opgetekende relaas van Jans Mulder.
Aaltje Elsinga – van Esch
In april 1945 exploiteerde het gezin Elsinga een hotel aan het Westeinde te Norg. Door burgemeester Pelinck werd op 10 april 1945 een beroep gedaan op mevrouw Elsinga. Hij vroeg haar of zij een garage wilde afstaan, om opgegraven gefusilleerde slachtoffers onder te brengen. Elsinga stemde hiermee in en kort daarop werden er al slachtoffers door molenaar Venema met zijn paard en wagen naar de garage gebracht. Begrafenisondernemer Gamelkoorn was destijds vanuit Arnhem in Norg gekomen als evacué. Door hem werden de naar de garage gebrachte slachtoffers met toewijding afgelegd.
Mevrouw Elsinga vertelde dat wachtmeester Kooijmans in die tijd veel en goed werk heeft verricht voor de bevolking van Norg, maar ook voor onderduikers. Ze omschrijft Norg, mede door de aanwezigheid van de bloedploeg, aan het einde van de oorlog als een gevaarlijk oord. Het gebeuren maakte grote indruk op mevrouw Elzinga. Zij vertelde de garage lange tijd nadien nog slechts met moeite betreden te hebben.
Bron: Het door Habing gemaakte verslag van het gesprek dat op 15 september 1983 tussen hem en mevrouw Elsinga, destijds wonende aan het Westeinde 7 te Norg, plaatsvond.
Bouwe van Dam
Van Dam woonde tijdens de Tweede Wereldoorlog aan de Peesterstraat 14 te Norg. Hij had een boerenbedrijf met landerijen in de Roeghoorn, gelegen aan de Oosterduinen te Norg. Bij toeval ontdekte hij op 10 april 1945 dat er in een gedeelte van een bos aan de Voorsteweg was gegraven. Hem was bekend dat een dag daarvoor in Bonhagen een massagraf was ontdekt, waardoor hij vermoedde dat hier mogelijk hetzelfde aan de hand was. Hij waarschuwde dezelfde dag nog burgemeester Pelinck. In de avond ging Van Dam met Pelinck terug naar de plek, waar zij begonnen met graven. Toen ze hadden vastgesteld dat er inderdaad mensen begraven lagen, stopten zij met graven. Er moest wederom georganiseerd worden om ook hier alle slachtoffers op te graven en naar Norg te brengen.
De volgende dag, op 11 april 1945, werd onder leiding van burgemeester Pelinck het graven hervat. Bouwe van Dam en zijn knecht Auke Nieman waren hierbij aanwezig. Politieman Haandrikman, gemeentemedewerkers Auwema en Braam, Harm Voortman en molenaar Jente Venema waren eveneens aanwezig. De lichamen van tien mannen werden er aangetroffen. Twee van hen werden in een ouder graf, nabij het recente graf aangetroffen. Venema bracht alle mannen naar de garage van de coöperatieve zuivelfabriek Norg aan de Eenerstraat.
Bron: Het door Habing opgemaakte verslag van het gesprek dat hij met Van Dam voerde.
Jans Kruize
Kruize was nauw betrokken bij de verwikkelingen rond de slachtoffers, die afkomstig waren uit beide massagraven. Hij regelde 21 lijkkisten via zijn schoonvader Siebren Woudstra, die als werkmeester op de houtbewerkingafdeling van de gevangenis te Veenhuizen werkzaam was. Dat de kisten gemaakt waren van ruw vurenhout, een niet echt edele houtsoort, stak hem. Verontschuldigend vertelde hij destijds: ‘Het was oorlog, beter hout was helaas niet voorhanden’. In de kisten sneed Kruize een nummer uit, dat correspondeerde met het nummer dat op de door hem genomen foto van het slachtoffer stond. Ook werd een van koperdraad gevormd nummer op de kist bevestigd, om te waarborgen dat ook na lange tijd onder de grond het nummer zichtbaar zou blijven. Destijds had men geen idee hoelang de identificatie van de slachtoffers op zich zou laten wachten. Het gebruikte koperdraad was afkomstig van een bij Norg neergestort vliegtuig.
Voor het fotograferen werden de slachtoffers zo goed mogelijk weer schoongemaakt en werden kogelwonden bedekt. Daarna maakte Kruize op een zo respectvol mogelijke manier een foto van hen ten behoeve van de latere identificatie. De eigendommen van een slachtoffer werden voorzien van hetzelfde nummer als op de kist en de foto. Na de bevrijding is deze nauwkeurige manier van vastleggen van groot belang geweest bij de identificatie van de slachtoffers.
Kruize vertelde over familieleden van vermiste personen die de foto’s en kleding kwamen bekijken, omdat mogelijk één van hun geliefden onder de doden kon zijn. Op één man na werden de slachtoffers redelijk snel geïdentificeerd. De laatste identificatie liet even op zich wachten, tot een vrouw zich geruime tijd na de bevrijding meldde. Zij pakte uit de bezittingen van die laatste man een sok en zei zonder twijfel; ‘Het is mijn zoon, deze sok heb ik voor hem gebreid’. Tijdens deze woorden, liepen tranen over de wangen van Kruize. Het voorval van de vrouw die haar zoon terugvond had hem duidelijk erg aangegrepen. Het verhaal afsluitend zei Kruize "ze kwamen allen weer thuis". Een voor hem troostgevende zin, die weergeeft hoe belangrijk hij het vond dat de mannen weer teruggebracht konden worden bij hun familie, zodat voor hen de onzekerheid ophield en het rouwen kon beginnen.
Bron: Het verslag van het gesprek tussen Habing en Kruize, destijds wonende aan de Boslaan 1 te Norg, dat op 26 november 1982 plaatsvond en gesprekken tussen de auteur en Kruize, die zijn grootvader is, in de begin jaren ‘80.
Fokke Hofman
Hofman was als gemeentesecretaris van de gemeente Norg belast met de opvang van nabestaanden van de slachtoffers uit beide massagraven. Ten behoeve van de identificatie van de slachtoffers kregen zij de genummerde eigendommen te zien. Omdat dit uiteraard emoties opriep, ging het in verschillende gevallen gepaard met ware drama’s. Nog geruime tijd na de oorlog dienden zich familieleden van de slachtoffers aan, die tot die tijd nog altijd zoekende naar de vermiste waren geweest. Hofman vertelde Habing dat het gebeuren een diepe indruk op hem heeft gemaakt. Ook sprak hij zijn bewondering uit voor het personeel van het gemeentesecretariaat, die allen meeleefden en alles in het werk stelden om de identificatie door familieleden zo goed mogelijk te laten verlopen.
Bron: Het door Habing opgemaakte verslag van het gesprek dat op 26 november 1982 tussen hem en Hofman, destijds wonende aan de Dennenlaan 13 te Norg, plaatsvond.
Comité 8 april
Dit comité werd gevormd door Koos Huininga, Piet Hotze de Jong, Johan Stoffels en initiatiefnemer Willem Berg. Hun doel was het oprichten van gedenktekens op beide fusilladeplaatsen. Daartoe moesten zij nabestaanden opsporen, met instanties en gemeente overleggen, samen geld opbrengen, grond aankopen en de bouw in werking zetten. Dankzij inzet van het comité staat nu op beide plaatsen een herdenkingsmonument. Op 4 mei 1985 zijn beide onthuld. Elk jaar gedenken familieleden en bewoners van Norg daar de mannen die er een tragische dood vonden. Ter ere van de 70-jarige herdenking heeft in 2015 een waardige en unieke herdenking plaatsgevonden.
Archief Habing
Bovenstaande informatie is deels afkomstig uit het archief van Habing. Zijn archief is in bezit van de historische vereniging Norch. Begin jaren tachtig sprak Habing de betrokkenen die toen nog in leven waren. Van deze gesprekken maakte hij verslagen. Hierdoor zijn de verhalen van betrokkenen bewaard gebleven, die anders mogelijk voorgoed verloren waren gegaan. Habing verzamelde documentatie over meerdere onderwerpen uit de geschiedenis van Norg en omgeving tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Tot zover de beschrijving van wat er is gebeurd na de ontdekking van de twee massagraven. Op de volgende pagina wordt de fase daarvoor en het ‘waarom’ van dit drama beschreven.
Gerichtsbarkeit
In 1944 hief de bezetter in Nederland de zogenaamde Gerichtsbarkeit op. Dit hield kort gezegd in dat er geen enkele vorm van juridisch proces meer nodig was voor het straffen van verzetsstrijders. Op 30 juli 1944 werd bovendien het door Hitler gegeven Niedermachungsbefehl, ook wel Schiessbefehl genoemd, ingevoerd. Dit bevel hield in dat verzetsmensen, die op heterdaad werden betrapt, zonder vorm van proces, ter plaatse doodgeschoten mochten worden. Na juli 1944 kwam daar nog een Führerbefehl bij dat er op neerkwam dat er nog maar twee straffen mogelijk waren: op transport stellen gevolgd door opsluiting in Duitsland, of de doodstraf. Degenen die voor de doodstraf in aanmerking kwamen werden als Todeskandidaten vastgehouden. Indien er reden was voor een represaille werden deze mensen zonder pardon geëxecuteerd. In sommige gevallen werd zelfs een reden verzonnen om executies te kunnen voltrekken.
Het Scholtenhuis
Landelijk gezien was het vooral de Sicherheitsdienst, gevestigd in het Scholtenhuis aan de Grote Markt in Groningen, die dankbaar gebruik maakte van genoemde maatregelen en op extreme wijze toepaste. SS-Hauptscharführer Robert Lehnhoff was daar werkzaam als ‘Referatleiter van de ‘afdeling rechts georiënteerd verzet’. Illustratief voor de excessen is de wijze waarop door Lehnhoff de lijsten werden samengesteld van personen die ofwel de doodstraf kregen ofwel naar een concentratiekamp moesten worden gedeporteerd. Het maakte Lehnhoff niet uit of iemand daadwerkelijk iets gedaan had waarop de doodstraf stond. In een naoorlogs verhoor van een medeplichtige staat beschreven hoe bij twijfel de beslissing genomen werd. Lehnhoff vroeg dan aan zijn medewerkers; "Was ist das fur ein Kerl? Ist das ein Schweinhund?" Indien iemand bevestigend reageerde, zei Lehnhoff; "Denn geht er kaputt!" en plaatste hij een rood kruisje bij de naam.
Door het afschaffen van rechtspraak, werd aan personen van een zeer bedenkelijk niveau een vrijbrief gegeven, naar eigen believen te handelen. Dit resulteerde in verschrikkelijke excessen bij aanhoudingen, verhoren en uitvoering van straffen. Na het invoeren van de genoemde maatregelen, stierven er door medewerkers van het Scholtenhuis drie keer zoveel verzetsstrijders als tevoren. De 21 bij Norg gefusilleerde mannen hebben op één na (Denkema) allen gedetineerd gezeten in het Scholtenhuis en daarna in het Huis van Bewaring te Groningen.
Waarom massafusillades?
De boeken ‘Van kwaad tot onvoorstelbaar erger’ van auteur Wil Legemaat en het eerste deel van de driedelige studie ‘Het Scholtenhuis 1940 – 1945’ van historica Monique Brinks geven een specifiek antwoord op de vraag waarom de bezetter het nodig vond de mannen bij Norg nog vlak voor de bevrijding te fusilleren. In het Scholtenhuis was het de bezetter niet ontgaan dat de bevrijding nabij was. Zij bedachten dat sporen van hun misdaden opgeruimd moesten worden. Om dit te bewerkstelligen werden zeventig gevangenen, die getuige van de misdrijven waren geweest, ter dood veroordeeld. Plaatsvervangend Gronings SD-chef SS-Hauptsturmführer Friedrich Bellmer heeft op last van SS-Hauptsturmführer Thomsen zijn medewerkers Kindel, Lehnhoff, Knorr en Gross een namenlijst gegeven. De opdracht was de daarop vermelde gevangenen te fusilleren. Een locatie daarvoor mochten zij zelf uitkiezen. De fusillades bij Norg waren dus onderdeel van dit plan. Kindel ging naar Anloo, Lehnhoff naar Bakkeveen. SS-Untersturmführer Ernst Knorr koos de plaats nabij Bonhagen en Gross voerde zijn opdracht in de Oosterduinen uit.
Op zaterdag 7 april 1945 hoorde een aantal medewerkers van het Scholtenhuis dat zij de volgende dag om 04:00 uur op het Scholtenhuis moesten zijn. De volgende dag meldden zich: Ernst Knorr, Martin Schmidt , de broers Pieter Johan Faber en Klaas Carel Faber, Helmuth Johann Schäper, en agenten van de Ordnungspolizei, te weten; Arnold Afflerbach, Klotz, Klüge,Thoma, Brauning, Adam, Stude, Mülller en Pieter Drent, die aan hen was toegevoegd.
Op dezelfde dag gingen in het Huis van Bewaring te Groningen omstreeks 05:00 uur verschillende celdeuren open. De gevangenen was aangeleerd dat zij direct in de houding moesten gaan staan, zodra de deur openging. Bewakers snauwden de gevangenen toe dat ze zich vlug klaar moesten maken. Tijd om afscheid te nemen van celgenoten was er niet. Toen de Scholtenhuis medewerkers aankwamen in het Huis van Bewaring, wachtten daar inmiddels elf verzetsmannen in de gang. Aan elkaar vastgebonden stapten zij op een vrachtwagen, waarna het konvooi van twee overvalwagens van Groningen naar Norg reed. Langs een zandpad, genaamd de Oude Asserstraat, nabij de Peesterstraat stopten de wagens. De mannen moesten uitstappen en lopend verder naar een verderop gelegen ruig terrein met hoogteverschil, wat heide en jonge boompjes.
Knorr gaf Schmidt de opdracht een vuurpeloton samen te stellen. Ook sprak Knorr de verzetsmannen toe en gaf aan dat ze ter dood veroordeeld waren, omdat ze tegen de Wehrmacht zouden hebben geageerd. Door de verzetsmannen werd hierop gereageerd met ‘waar zijn jullie in godsnaam mee bezig?’. De mannen moesten vervolgens op de grond gaan liggen voor het vuurpeloton. Agenten van de Ordnungspolizei stonden in een halve cirkelvorm om hen heen. De broers Faber sloten aan de rechterzijde aan en Schmidt aan de linkerzijde. Het peloton had de opdracht gekregen de mannen met één schot te doden. Knorr gaf vervolgens het commando ‘vuren’, waarop een luid salvo van schoten volgde. Drent verklaarde na de oorlog de voor hem liggende persoon met een karabijn een nekschot te hebben gegeven, maar vervolgens ook nog op twee anderen te hebben geschoten. Toen het schieten ophield controleerde Thoma of iedereen geraakt was en schoot op hen die nog tekenen van leven vertoonden. De elf mannen die bij Bonhagen door het vuurpeloton stierven bleken na identificatie de volgende personen te zijn.
Bennink werd geboren in Assen op 20 augustus 1921 als zoon van Hinderikus Bennink en Egberdina Mulder. Destijds woonde hij in zijn ouderlijk huis aan de Hoofdvaartsweg 53 te Assen. Op de foto staat hij op dat adres in de tuin. Bennink was ongehuwd, varensgezel van beroep en Nederlands Hervormd van geloof.
Hij behoorde tot de KP Sappemeer, ook wel groep Wardenaar genoemd en opereerde onder de schuilnaam Zwarte Henk. Hij nam deel aan een door Blonde Henk geleide overval op de groepsleider van de NSB te Winsum, met het doel wapens te bemachtigen. Bennink zat in het voorjaar van 1945 ondergedoken bij slager Doornbos te Hoogezand. Daar werd hij in een onduidelijke context beschoten, waardoor hij gewond raakte. Met een longschot werd hij overgebracht naar het academisch ziekenhuis te Groningen, alwaar hij geopereerd werd. In het ziekenhuis werd hij door Duitsers, maar ook door Pieter Drent bewaakt.
Na geruime tijd werd hij vanuit het ziekenhuis overgebracht naar het Scholtenhuis en weer later naar het Huis van Bewaring in Groningen. Ondanks dat Bennink nog herstellende was, werd hij zonder pardon van zijn ziekbed gelicht en slechts gekleed in een wit linnen hemd op transport gezet naar Bonhagen. Andere gevangenen moesten hem daar ondersteunen naar zijn plaats voor het vuurpeloton. Bennink stierf in Bonhagen op 23 jarige leeftijd. Hij werd na de oorlog bij zijn vader herbegraven op de Zuiderbegraafplaats te Assen, waar later ook zijn moeder is bijgezet.
Berg werd geboren in Sappemeer op 3 mei 1898 als zoon van landbouwer Willem Berg en Martje Medema. Op 1 mei 1924 trouwde hij met Geertruida Ritzema. Het echtpaar kreeg 9 kinderen. Berg was gereformeerd en landbouwer van beroep. Tijdens de oorlog verzorgde Berg onderduikers en gaf hen onderdak. Ook verspreidde hij Trouw en ander illegaal materiaal. Berg was ondercommandant van de Ordedienst.
Op 1 april 1945 werd Berg thuis, aan de Borgercompagnie 22 te Sappemeer, aangehouden door Knorr en de broers Piet en Carel Faber. Hij werd overgebracht naar het Scholtenhuis en heeft ook vastgezeten in het Huis van Bewaring. Het boek ‘Represailles in Groningen’ van auteur Jack Kooijstra vermeldt dat Berg in het kader van Aktion Sommernacht is aangehouden. Dit betrof een actie van de bezetter om de Ordedienst een preventieve slag toe te brengen, door vooraanstaande leden aan te houden of te vermoorden. Ten gevolge van deze actie werden 7 OD-leden vermoord en een groot aantal aangehouden.
Berg stierf op 46 jarige leeftijd in Bonhagen en is herbegraven op 19 april 1945 op de hervormde begraafplaats te Sappemeer. Op zijn grafsteen staat; ‘Voor ons vaderland gevallen’. De Willem Bergstaat in Sappemeer is naar hem vernoemd.
Bosscher werd geboren in Nieuwolda op 12 maart 1906 als zoon van Hindrik Bosscher en Hindriktje Prak. Net als zijn vader was hij bakker van beroep. Hij was getrouwd met Elsina Trijntje van der Laan. Het echtpaar kreeg twee kinderen en woonde aan de Zuiderstraat 50 te Sappemeer. Als verzetslid behoorde Bosscher tot de groep Hoogezand/Sappemeer. Hij verzorgde onderduikers en gaf hen onderdak. Hij was betrokken bij het illegale blad ‘Doorgeven’. Ook was hij lid van de Ordedienst en de Binnenlandse Strijdkrachten. Bosscher werd net als Berg op 1 april 1945 in het kader van Aktion Sommernacht aangehouden. Op 39-jarige leeftijd stierf hij in Bonhagen. Hij is op 19 april 1945 herbegraven op de hervormde begraafplaats in Sappemeer, waar de Arie Bosscherstraat naar hem werd vernoemd.
Van Dijk werd geboren op 19 juni 1898 als zoon van Hindrik Van Dijk en Ida Hollander. Hij was getrouwd met Antje Hut. Het echtpaar Van Dijk kreeg twee zonen, Hindrik en Henderikus. Van Dijk werkte als elektricien/installateur. Het boek ‘Represailles in Groningen’ vermeldt dat Van Dijk zich in juni 1943 aansloot bij de groep Roel Radersma, een L.O. groep (Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers). Hij was onder andere ook actief binnen de Groningse Knokploeg genaamd KP3 en de B.S (Binnenlandse Strijdkrachten). Ook was hij betrokken bij de wapendropping in Bakkeveen. Van Dijk had wapens in huis en was betrokken bij de verspreiding van Vrij Nederland. Op 2 maart 1945 werd Van Dijk aangehouden. Zijn verzetssysteemkaart vermeldt het vermoeden dat Van Dijk is verraden. Op 2 mei 1945 is hij herbegraven op de algemene begraafplaats te Grijpskerk. Van Dijk stierf in Bonhagen op 46 jarige leeftijd. Postuum is hem het Verzetsherdenkingskruis toegekend.
Dijkstra werd geboren in Harlingen op 26 juni 1920 als zoon van Cornelis Dijkstra en Baukje Kats. In 1941 trouwde hij met Grietje De Meer. Samen woonden zij in Harlingen, waar hun zoon en dochter geboren werden. Dijkstra was gereformeerd en lasser van beroep. Hij was lid van de KP Groningen en van de Consi-groep. Op 2 maart 1945 werd Dijkstra door de hulppolitie aangehouden en naar het Scholtenhuis gebracht. Na een verblijf daar werd hij overgebracht naar het Huis van Bewaring te Groningen. In Bonhagen stierf hij op 24-jarige leeftijd. Na zijn dood in Bonhagen werd hij als ‘nummer drie’ begraven. Oom Piet Cats hoorde na de bevrijding over het drama in Norg. Aan de hand van zijn broeksriem en foto werd Dijkstra door hem geïdentificeerd. Op 1 mei 1945 is Dijkstra herbegraven op de algemene begraafplaats in Harlingen.
Als enige staat hij niet op het monument in Bonhagen, omdat er onduidelijkheid was over zijn rol en zijn motieven. Concreet is er echter niets te vinden over Dijkstra wat zou kunnen duiden op een ‘foute’ rol. Gesuggereerd wordt dat hij tijdens de verhoren gepraat zou hebben. Gezien de extreme manier van verhoren die er in het Scholtenhuis op na werd gehouden, blijft de vraag of je dit iemand aan mag rekenen. Ordnungspolizei medewerker van Nederlandse afkomst Van Es heeft in de periode voor de fusillade tegen zijn collega Drent gezegd dat Dijkstra een ‘terrorist was, die meerdere overvallen zou hebben gepleegd’. In die context is terrorist een benaming die zij hadden voor verzetsmensen. Het Comité 8 april heeft in deze casus advies gevraagd aan de Stichting 40-45. Zij adviseerden destijds Dijkstra niet te vermelden op het monument.
De Jong werd geboren in Oosterhout op 14 februari 1905 als zoon van Pieter Hotze De Jong en Ruurdtje Wijkel. Hij trouwde met Anna Aletta Van Waveren Hoogervorst. Het echtpaar kreeg een zoon, genaamd Pieter Hotze. De Jong was onderwijzer en Nederlands Hervormd. Ook was hij muzikant en speelde hij cello en dwarsfluit. Vanuit Grijpskerk fietste hij voor optredens naar Groningen en Leeuwarden. Hij behoorde tot de Knokploeg Grijpskerk en de LO groep Radersma. Op De Jongs verzetssysteemkaart staat vermeld dat hij wapens aan de KP heeft uitgeleend. Hij was contactpersoon voor Vrij Nederland en bracht ongeveer 60 exemplaren rond in de omgeving van Grijpskerk. Ook onderhield hij contact met andere illegale bladen.
Bij de aanhouding van Van Dijk op 2 maart 1945 werd hem gevraagd wie er nog meer tot zijn groep behoorden. Er werd onder andere de naam van De Jong gesuggereerd. Van Dijk heeft daarop ontkennend geantwoord, maar de bezetter was De Jong dus kennelijk ook op het spoor gekomen. Toen De Jong dit hoorde is hij ondergedoken bij Van der Hoek aan de Jonkerslaan. De Jong was ziek door geelzucht en zat ondergedoken in dezelfde straat als waar hij woonde, drie huizen naast zijn eigen woning. Omdat het duidelijk was dat de bevrijding nabij was, besloot hij om naar huis te gaan, om daar uit te zieken. Om 08:00 uur begaf hij zich naar huis. Dit korte moment van buiten zijn werd opgemerkt door café baas Faber, die aan het opruimen was in zijn café, van waaruit hij zicht had op de straat. Faber belde dit door aan het Scholtenhuis.
Op 1 april 1945 werd De Jong in het bijzijn van zijn vrouw en zoon aangehouden, terwijl hij ziek in bed lag. Hij is vastgehouden in het Scholtenhuis en in het Huis van Bewaring te Groningen. De Jong stierf in Bonhagen op 40-jarige leeftijd. Hij is herbegraven in Grijpskerk.
Stoffels werd geboren in Groningen op 29 mei 1918 als zoon van Tjitte Stoffels en Geeske Ebbes. Hij trouwde met Christina Hamstra met wie hij twee zoons kreeg die Chris en Johan genoemd werden. Zijn verzetssysteemkaart vermeldt dat hij commandant was van de 4e sectie Stoottroepen van de Binnenlandse Strijdkrachten in Groningen. Ook was hij lid van de Orde Dienst, de Knokploeg Groningen 2 en de Consi-groep. In 1944 werd hij leider van de knokploeg Theo, die zich bezighield met overvallen. Zijn schuilnaam was Theo. Stoffels heeft ook onderduikers geholpen met bonkaarten en geld.
Op 3 maart 1945 werd Stoffels aangehouden bij Broekenhuis Post in de Poelestraat te Groningen. Stoffels was daar 's ochtends om een waarschuwing aan zijn KP groep af te geven middels een verborgen postbus. Hij stierf in Bonhagen op 26-jarige leeftijd. Postuum is aan Stoffels het Verzetsherdenkingskruis toegekend. Stoffels is herbegraven te Groningen. In 1998 is hij overgebracht naar het Ereveld te Loenen.
De Vries werd in Kloosterburen op 16 augustus 1890 geboren als zoon van Geert De Vries en Anna van Dijken. Hij trouwde met Clementina Sidonia van de Moortel, met wie hij één kind kreeg. Zijn verzetskaart vermeldt dat De Vries behoorde tot de nul groep, de L.O. groep van de stad Groningen. Ook was hij hoofdverspreider van het illegale blad Het Parool en medewerker van de illegale krant Christofoor. Uit een rapport van het centrale afwikkelingsbureau BS blijkt dat hij Jan Brander uit het strafkamp Farmsum heeft bevrijd. Op 13 februari 1945 werd De Vries ten gevolge van verraad aangehouden. Hij stierf in Bonhagen op 54-jarige leeftijd. De Vries is herbegraven op de Rooms Katholieke begraafplaats te Groningen.
Wardenaar werd geboren in Velsen op 15 maart 1921 als zoon van Willem Cornelis Wardenaar en Maria Klaassen. Hij was ongehuwd, van beroep fabrieksarbeider en gereformeerd. Wardenaar woonde destijds tijdelijk in Sappemeer op het adres Borgercompagniestraat 5. De verzetskaart van Wardenaar geeft aan dat hij deelnam aan de K.P. (Knokploeg), de L.O. (Landelijke Organisatie voor Hulp aan Onderduikers), de B.S. (Binnenlandse Strijdkrachten) en de O.D. (Ordedienst). Zijn schuilnaam was: ‘Jo’.Hij trad op als koerier en pleegde onder andere sabotage met de broers Meint en Rienk Zwerver, die op dezelfde dag als hij werden aangehouden. Op 23 maart 1945 is hij in Groningen door onder andere de SD'ers Siert Bruins en August Neuhauser gearresteerd. Wardenaar stierf in Bonhagen op 24-jarige leeftijd. In Velsen is een straat naar hem vernoemd. Postuum is hem het Verzetsherdenkingskruis verleend. Hij is herbegraven op het Ereveld te Loenen.
Zijn vader Willem Cornelis Wardenaar sr werd geboren in Amsterdam op 19 januari 1885. Hij werd op 14 juli 1944, na de aanhouding van zoon Johannes Wardenaar, thuis aangehouden door Siert Bruins en Risch. Hij werd bij zijn aanhouding voor de ogen van zijn drie jongste kinderen verschrikkelijk mishandeld. Wardenaar sr deed inlichtingenwerk en werkte mee aan het illegale blad Trouw. Samen met zoon Johannes heeft hij vastgezeten in de Molenberg te Delfzijl. Over zijn lot is onduidelijkheid. Er zijn twee lezingen. Het Rode Kruis berichtte de familie dat hij in Buchenwald zat en tijdens een dodenmars via Flossenbürg richting Dachau is gestorven. Een tweede lezing luidt ‘vermist in Oranienburg, niet voor 9 april en niet na 23 april 1945’. Hij ontving postuum het Verzetsherdenkingskruis en ook naar hem is in Velsen een straat vernoemd.
Zijn moeder Maria Klaassen, geboren op 16 november 1891 te Harderwijk, was ook actief binnen het verzet. Ook zij werd aangehouden en vastgezet in het Huis van Bewaring te Groningen. Zij is later weer vrijgelaten.
Zwerver werd geboren in Winsum op 24 december 1922 als zoon van Melle Zwerver en Roelfke Wendelaar. Hun gezin bestond uit vijf kinderen, die allen binnen het verzet actief waren. Meint Zwerver was ongehuwd, gereformeerd en werkte als smidsknecht. Hij behoorde tot de K.P. Winsum. Op 23 maart 1945 werden hij en zijn broer Rienk, na te zijn verraden, in de woning van hun oom Jan Bosma aangehouden. Zij werden overgebracht naar het Scholtenhuis. Meint stierf in Bonhagen op 22- jarige leeftijd. Hij is naast zijn broer Rienk begraven op de gemeentelijke begraafplaats te Winsum. Naast hen ligt ook hun zusje Anje Zwerver. Zij was vanaf medio 1944 koerierster voor de Landelijke Knokploegen. Tijdens een geallieerde luchtaanval in april 1945 is zij dodelijk getroffen.
Rienk Zwerver werd geboren in Winsum op 20 november 1918 als zoon van Melle Zwerver en Roelfke Wendelaar. Hij trouwde op 22 augustus 1941 te Warffum met Antje Schol. Het echtpaar kreeg twee kinderen, Melle en Rienk. Zwerver was gereformeerd en van beroep steenfabrieksarbeider. Hij was huzaar bij de cavalerie tijdens de meidagen van 1940. Hij deed aan lectuurverspreiding en behoorde tot de KP van Wardenaar. Zijn verzetssysteemkaart geeft aan dat hij betrokken is geweest bij de liquidatie van de slager Doornbos. Rienk stierf in Bonhagen op 26-jarige leeftijd. Hij is naast zijn broer Meint en zusje Anje begraven op de gemeentelijke begraafplaats te Winsum.
In de Oosterduinen werd op de avond van zondag 8 april 1945 onder leiding van Herbert Erich Gross de executie van acht verzetsmensen uitgevoerd. Een overvalwagen vervoerde de verzetsmannen, die onder begeleiding van twee personenauto’s van Groningen naar Norg reed. Omstreeks 21:00 uur sprak Gross de mannen in de Oosterduinen toe en zei dat het Duitse gerecht het doodvonnis over hen had uitgesproken. Een Sonderkommando van SD-ers vormde het vuurpeloton. Onder hen waren de Duitsers Ernst Weike, Eichel en Stowsand en de Nederlanders Harm Krikke, Jan Ale Visser, chauffeur Haijo van der Schoor en Van Kooten. Gross zelf heeft waarschijnlijk ook geschoten. De acht mannen die stierven in de Oosterduinen staan hieronder beschreven.
Bergsma werd geboren op 10 september 1901 te Uithuizermeeden als zoon van Hendrik Bergsma en Ida Alida Rademaker. Op 3 maart 1925 trouwde hij met Elsiena Kundina Boomgaardt. Bergsma was eerste ambtenaar op de secretarie in Uithuizermeeden. Hij was gereformeerd. De verzetssysteemkaart van Bergsma vermeldt dat hij 6 onderduikers in huis had en dat hij onderduikers verzorgde en hen valse persoonsbewijzen verstrekte. Zijn schuilnaam was Siert. Het boek ‘Represailles in Groningen’ van Jack Kooistra vermeldt dat Bergsma deel uitmaakte van de L.O. Uithuizermeeden, de OD en het Steunfonds. Hij fungeerde als contactman tussen de O.D. en de zender die op de boerderij van de hieronder genoemde Bene Roelf Westerdijk verborgen was.
Op 26 februari 1945 is Bergsma aangehouden. Na een mislukte ontvluchtingpoging werd hij overgebracht naar het Huis van Bewaring in Groningen. Hij stierf in de Oosterduinen op 43-jarige leeftijd. Hij is begraven op de gemeentelijke begraafplaats in Uithuizermeeden. Ook is daar een straat naar hem vernoemd.
Denkema werd geboren op 16 februari 1891 te Surhuizum, als zoon van Lubbe Denkema en Johanna Dijkstra. In april 1926 trouwde hij met Antje Hoekstra. Denkema was gereformeerd. Hij was veehouder.
Hij behoorde tot de L.O. Grootegast. Hij had wapens, die aan een Friese K. P. ter beschikking werden gesteld. Zijn boerderij, aan de Kaleweg D 493 te Opende, was een toevluchtsoord voor allerlei personen, waaronder Joden en een jonge Duitse militair, die hem later verraden heeft. Denkema werd op 8 april 1945 aangehouden. Hij werd vastgezet in het Huis van Bewaring te Groningen. Denkema stierf diezelfde dag in de Oosterduinen op 54-jarige leeftijd. Hij is begraven op de hervormde begraafplaats te Doezum.
Dresselhuis werd geboren in Nieuweschans op 3 maart 1902 als zoon van Jan Dresselhuis en Harmke Van Der Molen. Hij was getrouwd met Gesiena Boekhold met wie hij twee jonge kinderen had. Zij woonden aan de Voorstraat 14 te Nieuweschans. Dresselhuis was gereformeerd en smid van beroep. Zijn verzetssysteemkaart vermeldt dat hij het plaatselijke hoofd was van het Nationaal Steun Fonds. Hij behoorde tot de L.O. Nieuweschans, deed koerierswerk en was actief met illegale lectuur. Uit naoorlogse verhoren van Sicherheitsdienst medewerkers kwam naar voren dat Dresselhuis ook inlichtingenwerk verzorgde voor de illegale spionagegroep Marx. Op 20 februari 1945 werd hij aangehouden en vastgezet in het Huis van Bewaring. Dresselhuis stierf in de Oosterduinen op 43-jarige leeftijd. Postuum is hem het Verzetsherdenkingskruis toegekend. De H.F. Dresselhuisstraat in Nieuweschans is naar hem vernoemd. Dresselhuis is herbegraven op de gemeentelijke begraafplaats te Nieuweschans.
Gernaat werd geboren in Groningen op 28 november 1917 als zoon van Egbert Gernaat en Abeldina Thobokholt. Hij was verloofd met Joke Bijlk en woonde aan het Boterdiep 11 te Groningen. Van beroep was Gernaat vertegenwoordiger voor Keizers Cichorei. Hij was Nederlands Hervormd.
Gernaat gebruikte de schuilnaam Nico. Hij was koerier voor de koeriers- en spionageorganisatie Rolls Royce en contactman voor de Geheime Dienst Nederland. Zijn voetbalclub Be Quick beschreef hun ‘Benny’ als een sympathiek kameraad, een fijne vriend, een fair sportman, die vol van ware clubliefde altijd voor de club klaarstond.
Op 17 januari 1945 werd Gernaat thuis aangehouden door de Sicherheitsdienst. Hij stierf in de Oosterduinen op 27-jarige leeftijd, na drie maanden in het Huis van Bewaring te Groningen te hebben vastgezeten. Op 25 april 1945 is hij herbegraven op de Noorder begraafplaats te Groningen.
Huininga werd geboren in Hoogezand op 10 december 1910 als zoon van Menso Huininga en Jantje Kraaima. Hij had een sigarenzaak en was Nederlands Hervormd. Zijn zaak werd gebruikt als contactadres voor de Geheime Dienst Nederland. De verzetskaart van Huininga vermeldt ook dat hij actief was voor de LO en de OD. Zijn verzetsschuilnaam was: ‘Stille no 9’. Op 12 januari 1945 werd hij aangehouden en vastgezet in het Huis van Bewaring te Groningen. Hij stierf in de Oosterduinen op 34-jarige leeftijd. Op de Zuiderbegraafplaats te Groningen is hij herbegraven. Op zijn graf staat ‘rust na strijden lieve zoon’. Zijn ouders zijn later in zijn graf bijgezet.
Kamminga werd geboren in Wildervank op 27 september 1915 als zoon van Jacob Kamminga en Reina Drenth. Hij was Christelijk Gereformeerd en controleur centraal distributiekantoor van beroep. Hij gaf kaarten van verdedigingswerken door voor Inlichtingendienst Marx. Ook was hij actief voor de L.O. Wildervank / Winschoten. Hij had contact met de chef van de staf Orde Dienst Groningen, de heer Bakker. De schuilnaam van Kamminga was Johan.
Op 12 februari 1945 werd hij in Wildervank aangehouden. Hij was verraden en werd vastgezet in het Huis van Bewaring te Groningen. Hij stierf in de Oosterduinen op 29-jarige leeftijd. In Wildervank zijn de J.Kammingastraat en J. Kammingakade naar hem zijn vernoemd. Hij is van de algemene begraafplaats Norg overgebracht naar de nieuwe gemeentelijke begraafplaats te Wildervank. Op zijn grafsteen staat; ‘Hij viel aan het ondergrondsche front voor de bevrijding van ONS VADERLAND. God bevrijdde hem’.
Kruitbosch werd geboren in Twello op 21 juni 1920 als zoon van Johannes Kruitbosch en Jannetje Jansen. Hij studeerde bouwkunde aan de MTS in Groningen. Kruitbosch woonde op kamers in Winschoten aan de Boschsingel 17. Op dit zelfde adres woonde eveneens zijn verloofde Akkerman, maar ook bovengenoemde Jan Kamminga.
Kruitbosch was naast zijn studie actief voor Inlichtingendienst Marx. Hij tekende kaarten van Duitse stellingen. Op zondag 2 februari 1945 werd Kruitbosch als onderduiker door de Duitsers aangehouden en overgebracht naar het Scholtenhuis in Groningen. Na een verblijf daar werd hij overgebracht naar het Huis van Bewaring in Groningen. Tijdens het verblijf van Kruitbos in het Scholtenhuis, heeft zijn verloofde geprobeerd hem vrij te krijgen. Ze sprak hiertoe met Lehnhoff. Deze deed het voorstel dat in ruil voor Kruitbosch vrijheid, namen en adressen van onderduikers genoemd moesten worden. Op dit voorstel is Akkerman niet ingegaan. In het Huis van Bewaring bracht ze meerdere malen schone kleding, maar ze heeft Kruitbos na zijn aanhouding nooit meer mogen zien. Hij stierf in de Oosterduinen op 24-jarige leeftijd. Hij werd op 18 mei 1945 herbegraven in Deventer en is later overgebracht naar het Ereveld in Loenen. De verloofde van Dirk Kruitbos trouwde later met de heer Van der Mei, die haar gesteund heeft in haar verdriet om het verlies van Kruitbosch. Hun eerste kind hebben zij naar hem vernoemd.
Nagel werd geboren in Meppel op 16 december 1905 als oudste zoon van Hendrik Nagel en Willemtje Hoogeveen. Op 15 mei 1930 trouwde hij in Appingedam met Anje Bolt, met wie hij vier dochtertjes, genaamd Willy, Liesbeth, Ineke en Jeannet, kreeg. Ze woonden aan de Molenweg 12 te Haren. Nagel was directeur van puddingfabriek Atlanta Groningen. Hij was gereformeerd, een tegenstander van geweld en uitgesproken anti-nazi. Nagels verzetsschuilnaam was Spijker, maar ook gebruikte hij de naam Frits Steenwijk, als hij tijdens zijn werk voor de LO Noordwest Overijssel onderduikers onderbracht in de kop van Overijssel. Ook was hij lid van verzetsgroep De Groot en de radiodienst van de OD.
Vanuit een zolder van een bijgebouw van Nagels puddingfabriek Atlanta was de zender van inlichtingengroep Beatrix actief. Op 23 september 1944 werd de zender daar weggehaald, in verband met de aanhouding van Jan Rengenier Dijksterhuis, de chef staf van de Groningse Orde Dienst.
De zender Beatrix werd toen ondergebracht op de boerderij van hieronder genoemde Westerdijk. Begin februari 1945 werd de zender daar uitgepeild en opgerold. Uit het onderzoek dat daarop volgde kwam de naam van Nagel naar voren. Op 21 februari 1945 werd hij aangehouden. Na een verblijf met zware verhoren in het Scholtenhuis werd hij overgebracht naar het Huis van Bewaring in Groningen.
Zijn vrouw Anje bracht hem zowel in het Scholtenhuis als in het Huis van Bewaring verschillende keren een koffertje met schone kleren. Zij sprak tevergeefs meermaals met Lehnhoff om te proberen haar man vrij te krijgen. Hendrik Nagel stierf in de Oosterduinen op 39-jarige leeftijd.
Nagel is herbegraven op de gemeentelijke begraafplaats De Eshof te Haren. Zijn naam staat vermeld op het oorlogsmonument bij de Nederlands Hervormde kerk te Haren en in de hal van de christelijke HBS te Groningen.
Tijdens het bergen van de doden uit het massagraf in de Oosterduinen werd daarnaast bij toeval een eerder gedolven graf ontdekt. Toen dit graf geopend werd bleken hier twee mannen in te liggen, die in maart 1945 waren geëxecuteerd. Het in de Oosterduinen geplaatste monument heeft als uitgangsgedachte de fusillade van 8 april. Om deze reden staan beide mannen er niet op vermeld. Wel staan ze op het monument bij de kerk in Norg. Hieronder staan zij beschreven:
Bakker werd geboren in Leeuwarden op 30 januari 1921 als zoon van Lieuwe Bakker en Lijkeltje Wesbonk. Hij was niet getrouwd en was gereformeerd. Bakker was laborant in het Natuurkundig Laboratorium van Philips te Eindhoven, met als specialisatie electro- en radiotechniek. Een krantenbericht van na de oorlog omschrijft hem als impulsief, levenslustig, vol humor, een doorzetter, grondige werker, goede vriend en trouwe kameraad.
Nadat bleek dat de Orde Dienst zender G2 in Groningen niet naar behoren functioneerde werd Bakker gevraagd een nieuwe zender te bouwen. Bakker bouwde de zender in Eindhoven en bracht deze op een maandag per trein naar het Noorden. De zender die Bakker maakte werkte op een accu, zodat stroomuitval geen hinder zou opleveren. De dag na afleveren was helaas Dolle Dinsdag, waardoor Bakker door treinstakingen niet meer kon terugkeren naar Eindhoven. Hij bleef in het Noorden en bleef verbonden aan de zender tot deze eind september 1944 op non-actief werd gezet.
Na een in verband met grote risico’s moeizame zoektocht naar een nieuwe zendlocatie, werd deze half oktober 1944 gevonden in de boerderij van de hieronder omschreven Westerdijk. Bakker loste met zijn elektrotechnische kennis problemen met de zender vakkundig en gedreven op. Ook leerde hij door zijn grote muzikaliteit en maatgevoel in enkele weken perfect seinen. Slecht doorgekomen en gecodeerde berichten ontcijferde hij met groot doorzettingsvermogen en gedrevenheid. Hij verzond ook berichten naar het inlichtingenhoofdkwartier in Eindhoven.
Nadat de Sicherheitsdienst achter de golflengte van de zender was gekomen en deze werd uitgepeild, kwam aan de werkzaamheden van Bakker een eind. Op 6 februari 1945 deed de bezetter een inval in de boerderij, waarbij Bakker vluchtte en tijdens een vuurgevecht gewond raakte. Hij werd gevangengenomen.
Halverwege maart 1945 werden Bakker en Westerdijk, die beide nog gewond waren, naar het bos in de Oosterduinen gebracht. Bakker is daar door de Nederlandse SD-er Harm Krikke doodgeschoten op een brancard. Samen met Westerdijk werd hij in één graf begraven, die een dag eerder al voor dit doel gegraven was. Bakker stierf in de Oosterduinen op 24-jarige leeftijd. Postuum werd hem het Kruis van Verdienste toegekend. Bakker werd herbegraven op de algemene begraafplaats te Middelstum. Op zijn grafmonument staat vermeld; ‘Gevallen voor het vaderland. En God zal alle tranen van hun ogen afwissen’.
Westerdijk werd geboren in Leens op 15 juni 1909 als zoon van Marten Westerdijk en Trientje Rijzebol. Hij was weduwnaar van Altina Winter, landbouwer en gereformeerd. Zijn boerderij stond in Uithuizermeeden, C 416.
In een In Memoriam krantenknipsel (van een bij de auteur onbekende krant) die bij zijn verzetssysteemkaart zit, wordt Westerdijk omschreven als een man die zich liet leiden door zijn beginsel, zijn geloof. Een Christen in woord en daad, die niet vreesde voor de gevolgen die zijn daden voor hem zelf konden hebben. Wel was hij bezorgd voor de eventuele gevolgen voor de mensen die hem omringden.
Westerdijk werkte onder de schuilnamen Bé en Berend, voor de OD en de L.O. Uithuizermeeden. Toen hem werd gevraagd of de zender van inlichtingengroep Beatrix, die bij de Atlanta-fabriek niet meer veilig was, bij hem geplaatst mocht worden, twijfelde Westerdijk geen moment. Hij zag zijn medewerking als zijn plicht. Medio oktober 1944 werd de zender bij hem geplaatst.
Op 6 februari 1945 omsingelde een Duitse troepenmacht van 30 tot 40 personen de boerderij, waarna deze werd aangevallen. Materiaal dat niet in Duitse handen mocht vallen was verborgen. Ook werd belastend materiaal en instrumentarium in de kachel verbrand. De aanwezigen in Westerdijks boerderij waren voorbereid op een inval en hadden middelen om zich er, indien nodig, uit te schieten. Tegen een dergelijke overmacht was het echter een ongelijke strijd. Piet(er) van Dijk, Gerrit Bakker en Westerdijk zijn schietend op de vlucht geslagen. Zij werden ingesloten en beschoten door de Duitsers, waarbij allen gewond raakten. Van Dijk overleed ter plekke en Bakker en Westerdijk werden zwaargewond meegenomen naar Groningen. Halverwege maart 1945 werden zij, terwijl ze nog niet hersteld waren, naar het bos in de Oosterduinen gebracht. Herbert Erich Gross haalde daar de trekker over. Westerdijk stierf op 35 jarige leeftijd.
Hij is herbegraven op de gemeentelijke begraafplaats te Oosteinde. Op zijn graf staat vermeld; ‘Hij is gevallen voor God, Gods Kerk, Vorstin en Vaderland’. In Roodeschool is de Westerdijkstraat naar hem vernoemd.
Naast de hiervoor omschreven 21 personen, zijn er bij Norg op eerdere tijdstippen nog vier andere mannen gefusilleerd.
Frederik Legger werd geboren in Groningen op 10 september 1917, als zoon van Herman Frederik Legger en Jansina Avina Koetse. Hij was getrouwd met Cornelia (Corrie) Birza en kreeg een dochter genaamd Tineke. Legger was doopsgezind en van beroep inspecteur van een levensverzekeringsmaatschappij. Legger, schuilnaam Fré, maakte deel uit van L.O. en K.P. en was districtshoofd van het N.S.F. Op 18 oktober 1944 werd hij aangehouden (o.a. door Abraham Kaper). De SD wachtte hem en andere verzetsmannen op aan de Parkstraat 111 in Groningen, waar een vergadering over de vorming van de B.S. op provinciaal niveau zou worden gehouden. Tijdens verhoren liet hij niets los en werd hij extreem zwaar mishandeld. Ten gevolge hiervan raakte hij bewusteloos en was hij dagenlang nagenoeg niet bij kennis.
Legger werd op 6 november 1944 met een klein overvalwagentje van de Grüne Polizei, zwaar gewond en buiten kennis overgebracht naar Bonhagen. Nabij het Stokersbosje werd hij, gewikkeld in een deken, een vers geploegde akker opgetild door Helmuth Johann Schäper en Klaas Carel Faber. Daar hebben zij hem doodgeschoten en begraven. Fré stierf op 27-jarige leeftijd. De twee SD-ers kwamen na hun daad hun handen wassen bij de woning van eerdergenoemde Eleveld, die geen idee had van wat de mannen zojuist gedaan hadden. Pas op 13 augustus 1945 werd het veldgraf van Legger bij toeval door een gravende hond ontdekt. Op 17 augustus 1945 werd Legger herbegraven op de begraafplaats Esserveld te Groningen. In Groningen werd de F. Leggerstraat naar hem vernoemd en postuum werd Legger het verzetsherdenkingskruis toegekend.
Frederik de Jong werd geboren in Hommerts op 30 juni 1923, als zoon van Emke de Jong en Dirkje Visser. Hij was bakkersknecht bij bakker Willem Rienks in Arum, gereformeerd en verloofd met Julia Wijnalda. Tijdens een door de bezetter uitgevoerde razzia werd hij als onderduiker aangehouden in de woning van zijn aanstaande schoonouders aan de Hockaart te Arum. Op 24 oktober 1944 werd hij ingeschreven in het register van inschrijving van het Huis van Bewaring te Leeuwarden. Hij werd daarna naar strafkamp Yde gezonden, om onder dwang werkzaamheden te verrichten voor Organisation Todt.
Piebe Hoekema werd geboren in Koudum op 15 augustus 1922, als zoon van Uilke Hoekema en Geeske Visser. Hij was ongehuwd en werkte als slagersknecht bij slager Durk Kuipers in Arum. In de omgeving van Arum werden veel ondergedoken jongens verraden door Jan Faber. Mogelijk dat Hoekema en De Jong ook door hem verraden zijn, waarna ze zijn aangehouden. Hoekema werd op 15 oktober 1944 ingeschreven in het Huis van Bewaring te Leeuwarden, waarschijnlijk was hij de dag daarvoor aangehouden.
De Jong en Hoekema werden tewerkgesteld in strafkamp Yde. Samen vluchtten zij op 15 november 1944, net na de middag. Door een patrouille landwachters uit Peize werden ze rond 17:00 uur aangehouden en in Roden in een cel van het gemeentehuis geplaatst. Een dag later omstreeks 14:30 uur arriveerden Abschnittsleiter Fritz Hartwich en Unterabschnittsleiter Karl Zülow van strafkamp Yde met een rode DKW personenauto om Frederik en Piebe op te halen. Op een voetpad langs de Donderseweg, nabij de weg langs het voormalige munitiedepot, zijn ze vervolgens doodgeschoten. Frederik stierf op 20 jarige leeftijd en Piebe was 21 jaar oud. Ze werden daar achtergelaten, voorzien van een kaart met de tekst ‘Ich bin von der Arbeid weckgelaufen und habe damit Sabotage getrieben, die verdiente Strafe habe Ich bekommen’. Na een melding heeft wachtmeester Willem Kooijmans ze daar met schotwonden in het hoofd aangetroffen. Huisarts Elzinga kwam ook ter plaatse en verklaarde Frederik en Piebe officieel dood. Burgemeester Pelinck stelde de familie in kennis, waarna een lijkkoets de lichamen ophaalde, die tijdelijk in het lijkenhuisje op de begraafplaats te Norg waren opgebaard.
Roelf Pentinga werd geboren in Westerbroek op 11 augustus 1896, als zoon van Jan Pentinga en Jantje Drent. Op 1 februari 1923 trouwde hij in Wildervank met Jantje Mulder. Het echtpaar kreeg één kind. Pentinga was doopsgezind en Kapitein der Staatspolitie. Hij maakte deel uit van LO stad Groningen, Inlichtingengroep Blauwe Rinus, was Commandant O.D. en officier luchtbescherming Groningen. Pentinga werd op 4 december 1944 aangehouden door de broers Faber en Helmuth Johann Schäper. Ongeveer een maand later, na vele zware verhoren, die Pentinga doorstond zonder te praten, reden ze met hem naar Norg. Langs de Donderseweg nabij het Oostervoortsche Diep hoorde hij zijn ‘doodvonnis’. SD chef Haase had, om Pentinga voor een zware straf te behoeden, opdracht gegeven om hem voor de Arbeitseinsatz naar Borkum te sturen. Ernst Knorr die de leiding had over de verhoren had dit echter gewijzigd in ‘fusilleren’.
Klaas Carel Faber verklaarde na de oorlog dat Pentinga, die dacht dat hij door een vuurpeloton neergeschoten zou worden, gevraagd had of hij als officier zelf het commando mocht geven. De SD ging niet in op deze laatste wens van Pentinga. Nadat men 20 tot 30 meter het bos in was gelopen schoot Schäper hem dood. Pentinga stierf op 48-jarige leeftijd. Pas op 31 oktober 1946 werd het veldgraf van Pentinga ontdekt. Vijf dagen later is hij gecremeerd, waarna zijn as is bijgezet op de Zuiderbegraafplaats te Groningen.
Met bovenstaande beschrijvingen is getracht zo volledig mogelijk vast te leggen wat er op die zwarte bladzijden in de geschiedenis van Norg heeft plaatsgevonden en wie daar het slachtoffer van zijn geworden. Een verhaal over mannen die met gevaar voor eigen leven ervoor kozen op te staan voor hun overtuiging. Dat zij werden omgebracht riep onder de bewoners van Norg hevige emoties op die varieerden van boze verontwaardiging tot machteloos verdriet. Het terug bij hun families brengen van de slachtoffers, zodat zij respectvol konden worden herbegraven, was het enige wat men in Norg overbleef.
Ter nagedachtenis aan deze tragedies staat nabij beide fusilladeplaatsen een monument. Naast de namen van de slachtoffers, vermeldt de plaquette ook een dichtregel van Ida Gerhardt:
‘Er is een weten van elkaar, dat tijd en afstand overwint‘
Op het monument aan de Brink, ter nagedachtenis aan inwoners van Norg die door oorlogshandelingen stierven en hen die binnen de gemeente Norg stierven, staat vermeld:
‘Nooit houdt de dwang de vrijheid blijvend buiten.’