In de jaren dertig kwam Centraal-Europa steeds meer in de greep van Duitsland. De Anschluss van Oostenrijk werd verwezenlijkt en ook Sudetenland werd geannexeerd. De andere mogendheden lieten zonder veel protesten begaan. Dat gebeurde echter niet toen Duitsland op 1 september 1939 Polen binnenviel. Twee dagen later verklaarden de Fransen en Britten Duitsland de oorlog. De Tweede Wereldoorlog was begonnen. België bleef niet buiten schot: op 10 mei 1940 werd België aangevallen. Het Belgisch leger was niet opgewassen tegen de Duitse aanvalskracht en kreeg de ene mokerslag na de andere toegediend. Na een veldtocht van achttien dagen besliste koning Leopold III om te capituleren.
Toen de Duitsers België binnenvielen, werden duizenden Belgen door panische angst bevangen. De donkere en beangstigende herinneringen aan de gruweldaden tijdens de Eerste Wereldoorlog werden opnieuw levendig. Opvallend genoeg sloeg die sfeer gauw om toen de mensen met een zeer gedisciplineerd en zelfs voorkomend Duits leger werden geconfronteerd. Er was geen spoor van terreur of wandaden. Paul Struye, uitgever van het clandestiene La Libre Belgique schreef in zijn later uitgegeven dagboek: "Tijdens de eerste maanden was er werkelijk geen vijandschap te bespeuren tussen de bevolking en het leger. Het was een aangename verrassing voor de Belgen de Duitse soldaten te zien, correct in hun houding, in hun allure. Ze hadden niets gemeen met de keizerlijke troepen van 1914-1918. België werd bezet door een leger waarin orde en tucht heersten, zonder wandaden." Bovendien zag het er naar uit dat de oorlog was gewonnen door de Duitsers. Zowat iedereen, ook de koning en de regering, geloofden dat Groot-Brittannië snel het onderspit zou delven en een compromisvrede zou aanvaarden. Wie wilde op dat moment zijn leven riskeren voor een ogenschijnlijk verloren zaak?
Er volgde na de capitulatie dan ook geen vloedgolf van anti-Duitse acties. Wanneer die zich toch op kleine schaal voordeden, moesten de daders niet rekenen op enige sympathie of hulp van de bevolking, die de Duitse represailles vreesde. Het verzet in de eerste maanden stelde absoluut niets voor. Het bezettingsregime werd alsmaar harder en er groeide langzaam een pro-Britse stemming. De opeenvolging van verordeningen, zoals onder meer de schorsing van de gemeente- en provincieraden en het instellen van de avondklok, wekten wrevel op bij de bevolking. De problemen met de voedselbevoorrading deden de publieke opinie helemaal tegen de bezetter keren. Daarenboven liep Duitsland de eerste grote tegenslag in de Tweede Wereldoorlog op: het verloor de luchtslag om Engeland. Duitsland bleek niet onoverwinnelijk. Dit alles zorgde voor een ommekeer in de gemoedsgesteldheid van de bevolking en bood het verzet een goede voedingsbodem. De weerstand breidde zich langzaam uit en begon een bedreiging te vormen voor de bezettende overheid. We bespreken hier de belangrijkste vormen van verzet en de grootste organisaties in België.
Inlichtingendiensten omvatten alle netten die inlichtingen verzamelden die voor de geallieerde oorlogsvoering nuttig konden zijn en er ook in geslaagd zijn deze informatie via een georganiseerd net naar de geallieerden door te sturen. Deze definitie is belangrijk om het onderscheid te maken met andere verzetsorganisaties die ook een inlichtingendienst hadden, maar deze enkel gebruikten ten dienste van de goede werking van de eigen organisatie.
De belangrijkste inlichtingendienst in België was actief onder de naam Clarence en stond onder de leiding van Walthère Dewé. Hij had tijdens de Eerste Wereldoorlog het net La Dame Blanche geleid, ten dienste van de Britse Intelligence Service. Omwille van de prachtige resultaten die hij daarbij had bereikt, werd Dewé in 1939 opnieuw door de Britten aangesproken. Hij aarzelde geen ogenblik. Naast Clarence ontstonden er nog twee vooraanstaande inlichtingendiensten: Zero onder leiding van Frans Kerkhofs en Luc, de grootste qua aantal agenten (vanaf 1942 Marc) onder leiding van Georges Leclercq.
Vanaf 1941 kwam er een blijvende verbinding tot stand tussen België en Londen. De inlichtingendiensten berichtten de geallieerde legerleiding over zowat alles wat er in België omging: het Duitse verdedigingssysteem aan de Belgische en Noord-Franse kust, de getalsterkte van het bezettingsleger, alles betreffende luchthavens, afweergeschut, opslagplaatsen, het verkeer; communicatie en de Duitse bestellingen bij Belgische bedrijven. De interne organisatie van zo'n inlichtingendienst kan het best vergeleken worden met een grote piramide waarvan de basis werd gevormd door duizenden waarnemers die wat in hun onmiddellijke omgeving omging observeerden. Ingedeeld in sectoren werden ze overkoepeld door het opperbevel. Om zoveel mogelijk de veiligheid te garanderen werd het net ingedeeld in vele kleine cellen waarvan slechts een paar agenten deel uitmaakten die geen contact hadden met de andere cellen, tenzij via één contactpersoon. Op die manier werd het de Duitsers moeilijk gemaakt het hele net op te rollen. De inlichtingendiensten leidden een bestaan dat volledig apart bleef van de andere verzetsorganisaties.
De verzamelde inlichtingen werden meestal op microfilm gezet en naar Londen overgebracht. Daarbij werd gebruik gemaakt van postduiven, maar dit was een weinig betrouwbare methode. Een andere optie bestond erin de inlichtingen naar onbezet Frankrijk over te brengen, waar er minder controles waren en er contacten met de Britten konden worden gelegd. Ook Spanje en Portugal waren belangrijke doorgeefluiken. Tenslotte waren er de radio-operateurs die gecodeerde berichten naar de andere kant van de Noordzee zonden. Zij waren de meest kwetsbare schakel omdat de Duitsers zeer sterke vorderingen maakten in het opsporen van zenders.
Deze inlichtingendiensten kregen gauw een reputatie. In een rapport van de Abwehr, de Duitse contraspionage, staat letterlijk dat van alle inlichtingendiensten de Belgische de gevaarlijkste waren.
Het belangrijkste doel van de ontsnappingslijnen was het overbrengen naar Engeland van geallieerde piloten, van Belgische militairen die zich bij de strijdkrachten in Groot-Brittannië wilden voegen en van Belgische verzetslieden die moesten verdwijnen omdat ze "verbrand" (bekend bij de Duitsers) waren. Daarnaast werden Joden, Nederlandse verzetslieden en uit Duitsland ontsnapte krijgsgevangenen overgebracht. De Komeet-lijn, gesticht door Andrée de Jongh, was de bekendste, maar niet de enige ontsnappingslijn. Komeet was de enige ontsnappingslijn die van België tot Spanje beschikte over een volledig eigen infrastructuur. Het ontsnappingswerk veronderstelde een heel aantal medewerkers (ongeveer 2000) die moesten zorgen voor onderdak, voeding, kleding, valse papieren en gidsen. De piloten, "colli", "klanten" of "enfants" genoemd in het vakjargon, vertrokken vanuit Brussel met de trein naar Quiévrain, waar de grens te voet werd overgestoken. Vandaar ging het naar Parijs, nu met een Franse identiteitskaart, en verder naar Bayonne, vanwaar ze doorreisden naar Anglet. Dan werd de tocht over de Pyreneeën aangevat om in Spanje naar de Britse consul te worden gebracht. In totaal hielp Komeet, dat bekend stond als een veilige lijn, ongeveer 700 geallieerde militairen over.
Voor de agenten van de lijn zelf was het werk vol risico's. Wegens de lengte van de keten en de aard van de activiteiten zelf waren ontsnappingslijnen zeer gevoelig voor penetratie door de Duitse contraspionage. Niet minder dan 800 medewerkers van Komeet werden aangehouden, waarvan er ten minste 155 omkwamen in Duitsland of in bezet gebied werden terechtgesteld.
Deze verzetsgroepen zijn, nog meer dan de andere vormen van verzet, spontaan op het terrein ontstaan. We kunnen hier drie grote groepen onderscheiden: Groep G als voorbeeld van een door de Britse sabotagedienst gestimuleerde organisatie; de Partizanen als de gewapende arm van de Kommunistische Partij van België (KPB) en het Geheim Leger als exponent van het door militairen geleid verzet.
Groep G: (Groupe Géneral de Sabotage) werd actief gesteund door de SOE (Special Operations Executive, de Britse sabotagedienst). Een SOE-agent, André Wendelen, werd eind januari 1942 geparachuteerd met de opdracht een nieuwe sabotagegroep te stichten of contact te leggen met een bestaande. Hij nam contact op met Jean Burgers, Robert Leclercq, Henri Neuman en Richard Altenhof, de vier stichters van Groep G. Vanaf de lente van 1943 stond de structuur van deze verzetsorganisatie op poten en was ze in staat tot gecoördineerde acties over te gaan om de bezetter zoveel mogelijk schade toe te brengen, zonder daarbij nutteloze vernielingen aan te richten of represailles uit te lokken.
Het saboteren verliep heel eenvoudig: doorsnijden van remslangen, losschroeven van spoorbouten, toevoegen van suiker aan de brandstof enzovoort. Verder werden ook spoortunnels, brugpijlers, sluizen en degelijke vernield. De meest spectaculaire actie van Groep G vond plaats in januari 1944 en staat bekend als "la grande coupure". Het hoogspanningsnet over bijna het hele grondgebied werd door een reeks gecoördineerde acties in één klap uitgeschakeld. Ondanks het vrij beperkte aantal leden (ongeveer 4000) had Groep G het grootste aantal sabotagedaden op zijn actief.
De Partizanen: waren de gewapende arm van de KPB, de enige politieke partij die als dusdanig in het verzet is gegaan. Ze was nauw verwant met het Onafhankelijkheidsfront, een breed Belgisch-patriottisch front ontstaan onder impuls van de communisten. Aanvankelijk bleven de acties van de Belgische Partizanen beperkt tot relatief eenvoudige sabotagedaden. Vanaf de zomer van 1942 verhardden evenwel de acties en begonnen ze (letterlijk) collaborateurs, verklikkers en zelfs Duitse militairen onder vuur te nemen. Door deze aanslagen wilden de Partizanen de bezetter laten voelen dat hij niet alleen meester was. Ze hebben honderden aanslagen en sabotagedaden op hun conto, waarvan de overgrote meerderheid in 1943 en 1944. Over het aantal leden van de Partizanen zijn geen duidelijke gegevens bekend. Na de oorlog zijn er meer dan 11.000 erkend, maar waarschijnlijk ligt dit cijfer een stuk boven de werkelijkheid.
Het Geheim Leger: was een samensmelting van verschillende kleine groepjes militairen die zich niet bij de nederlaag van mei 1940 wilden neerleggen. Dit gebeurde pas na een hele problematiek en een reeks onderlinge conflicten waarin ook de Belgische regering in Londen een actieve rol heeft gespeeld. Sinds 1943 waren de betrekkingen tussen Londen en de geheime troepen geregulariseerd. Er was beslist dat de geheime troepen slechts bij een geallieerde landing in actie zouden komen. Wel werden vanaf 1943 sabotages ondernomen. Vooral vanaf juni 1944 kwam het Geheim Leger in actie. Ze begonnen met de verstoring van het treinverkeer en van de bruggen en de sabotage van de Duitse communicatielijnen. Zo werden onder meer 95 spoorwegbruggen, 15 sluizen en 17 tunnels vernietigd. Wegens gebrek aan springstoffen slaagde het Geheim Leger evenwel niet in de totale blokkering van de Duitse transporten en communicatielijnen. Tegelijkertijd hadden zij een anti-destructieopdracht die er in bestond te beletten dat de Duitsers bij hun aftocht strategische punten en verkeersknooppunten zouden vernietigen. In dit kader verdient de vrijwaring van de haven van Antwerpen een bijzondere vermelding. Vanaf eind augustus gaf de regering het Geheim Leger de opdracht om de vijand te bestoken via guerilla-acties. Om geografische redenen hebben deze enkel op beperkte schaal in de Ardennen plaatsgevonden. Na de bevrijding werden 54.311 leden van het Geheim Leger erkend als gewapend weerstander, waarvan er ongeveer 4000 leden waren omgekomen tijdens de oorlog.