De onderstaande rede werd in het Haus der Deutschen Kunst (1) in München door nazi-propagandaminister Joseph Goebbels uitgesproken ter gelegenheid van de opening van de Grote Duitse Kunsttentoonstelling.
Geachte gasten, dames en heren volksgenoten!
Toen voor de oorlog de Grote Duitse Kunsttentoonstelling (2) in het Huis der Duitse Kunst in München door de Führer rondom het middaguur van deze prachtige feestdag geopend werd, stonden de mensen in dicht opeengepakte rijen langs de straten van de stad der Duitse kunst, die tegelijkertijd ook de hoofdstad van onze nationaalsocialistische beweging is, waar ze in afwachting waren van de stoet met kleurrijke figuren uit tweeduizend jaar Duitse geschiedenis die wel dra voor de ogen van de verrukte en vrolijke toeschouwers voorbij zou trekken. Deze figuren weerspiegelden alles wat de Duitse samenleving sinds haar ontstaan en bestaan aan geluk en triomf, aan hoogtepunten en victorie beleefd heeft.
Het is onbetwistbaar dat wanneer in ons roemrijke en veelvormige verleden mannen zich opmaakten om het rijk op te bouwen, uit te breiden of te verdedigen, de kunsten altijd hun trouwste metgezellen waren. In burchten en kathedralen, in fiere vestingen, in beelden, drama's, opera' s en symfonieën verheerlijkten zij het onsterfelijke duitszijn, waar onze voorvaderen voor streden en leden, bloedden en offerden en waarom ook nu weer ons gehele volk voor een cruciale krachtmeting is opgeroepen.
De opwindende feestgeluiden die anders dit mooiste Duitse kunstfestival opluisterden, zijn verstomd. In gedachten menen wij al van verre het doffe, grommende gezang van een dodelijke veldslag te horen. De oorlog trekt zijn sporen in Europa's aangezicht. Dat wat wij toenmaals vierden, moeten we nu opeens verdedigen. Wederom is een strijdende Duitse generatie aangetreden voor de geweldigste beproeving waarvoor een volk kan komen te staan: in een oorlog te bewijzen dat zij bereid is te verwerven wat van de voorvaders geërfd is.
Nog klinken in onze oren de opzwepende klanken van Brückner-fanfaren die vroeger deze feestelijke dagen opluisterden. Nog zien we in onze geest de fiere stoet uit de Duitse geschiedenis in een roes van kleuren en figuren aan ons voorbijtrekken, en aan het slot bespeuren we weer die stille treurnis die ons altijd besluipt bij de gedachte dat dit einde eigenlijk geen einde kan zijn. Dat daar nog een hoofdstuk aan toegevoegd moet worden, dat hoofdstuk namelijk waarin leed en hoop, alle schijnbaar vergeefs bloeden en offeren door Duitse generaties , in de langdurige en soms ook zinloos schijnende afloop, in onze geschiedenis toch nog zijn vervulling zal vinden.
De tijd van historische volwassenheid is nabij. In triomfantelijke veldtochten, nu al omstraalt door de glorie van nooit verblekende roem op het slagveld, schrijven onze soldaten onder de geniale leiding van hun hoogste veldheer dit hoofdstuk. Aan het eind zullen we wij onze vrijheid vieren en de blijvende zekerheid voor ons bestaan als samenleving. Met het oog op de huidige gebeurtenissen heeft niemand het recht om aan te merken, dat het in deze tijd niet past, om naast het voeren van oorlog tegelijkertijd ook de kunsten met veel pracht en praal een plaats in het dagelijks leven te schenken. Hier behoeft zich geen, zelfs hier mag zich die tegenstelling niet voordoen. De kunst behoort tot de onmisbare bestanddelen van onze samenleving.
De oorlog die wij momenteel ervaren brengt ons tot de onweerstaanbare overtuiging dat hij bovenal gevoerd wordt voor het voortbestaan van onze samenleving. Onze soldaten verdedigen alles wat wij bezitten: onze akkers en velden, onze fabrieken en machines, onze steden en provincies, onze vrouwen, kinderen en families. Maar ook dat wat wij als zodanig de Duitse geest noemen: de Duitse kunst en de Duitse wetenschap, de vrijheid van onderzoek, de eer en de waardigheid der natie.
Het zijn precies deze waarden die onze vijanden haten, omdat zij zich niet opgewassen voelen, steeds weer probeerden zij in onze leedvolle en wisselvallige geschiedenis die omlaag te halen en neer te slaan, zonder na te denken waaruit die bestonden. Steeds op dezelfde wijze daagden zij tot bloedige oorlogen uit door zich in het Oude Rijk, maar ook in het Pruisen van Frederik , de keizerlijke monarchie of in het nationaalsocialistische Groot-Duitsland met het krachtenspel der machten te bemoeien. Steeds weer hebben onze eeuwige tegenstanders geprobeerd een vijandige wereld tegen ons op te zetten, en dan op zijn haatdragendst wanneer zij tot hun schrik moesten bemerken dat geest en gezag bij ons een eenheid op zichzelf vormen waarin het eeuwige duitszijn zijn veiligste beschutting vind.
Het kan vandaag niet anders dan bittere ironie zijn om weer dezelfde frasen te horen waarmee ze de Pruis Frederik de Grote, de Duitser Bismarck en de legers in de wereldoorlog tegemoet traden. Uitgerekend zij voelen zich nu geroepen de cultuur in bescherming te nemen tegen een volk dat mede met de Italianen (3) Europa een hoge cultuur van blijvende waarde geschonken heeft. Het loont niet hen met tastbare bewijzen het besef van hun historische dwalingen bij te brengen. Ze denken niet verkeerd, ze zeggen bewust niet de waarheid. Ze bezigen de begrippen cultuur en civilisatie die in werkelijkheid volslagen vreemd voor ze zijn en waarachter zij hun heimelijke economische eigenbelangen verborgen willen houden.
Waar bijvoorbeeld mocht tijdens deze hele oorlog de kunst in hun eigen landen anders gedijen dan met die van een leugenachtige en tot niets verplichtende demagogische propaganda? Hun kunsttentoonstellingen liggen plat. Van hun filmateliers hebben ze beurskantoren en graansilo's gemaakt. Hun radiozenders zenden kwakende negergeluiden uit, als zij niet zo nu en dan de voorkeur geven om Duitse en Italiaanse muziek uit te zenden, omdat zij zelf niet iets van dat niveau hebben. Hun roddelbladen zijn een betrouwbaar spiegelbeeld van hun geestelijke en psychische gesteldheid. Hun literatuur put zich uit met bijtende gemeenschapskritiek, waar geen opbouwende ideeën achter zitten en die slechts een ijdele schijnvertoning van hun eigen morbide zwakte voorstelt. Waar halen zij het recht vandaan juist tegen ons op hun cultuurbeschermende missie te wijzen, zij, van wie de hele geschiedenis getekend is met de bloedige sporen van hun barbaarsheid, hun gebrek aan cultuur en vijandigheid jegens de beschaving?
Is het voor een geïnformeerde wereld überhaupt nog nodig om vast te stellen het alleen nog voor leken onbegrijpelijke feit, dat de westerse plutocratie nu eindelijk ook naar buiten toe zijn waarachtige bondgenoot in het bolsjewisme van de Sovjet-Unie gevonden heeft en geen enkel spoor van eergevoel toont wanneer men dit prikkelende concubinaat (4) aanprijst met leugenachtige frasen zoals defensieve bescherming tegen de zogenaamde bedreiging van de vrije meningsuiting die van ons zou uitgaan? Hier is misschien de gevaarlijkste dreiging aan het licht gebracht waarvoor Europa zich ooit geplaatst zag. Juist deze cynische en ondubbelzinnige frontvorming moet de ontwakende volkeren tonen waar wij allen staan en wat we moeten doen. Zouden we dit gevaar over het hoofd zien en niet handelen naar de gevolgen die hieruit voort kunnen vloeien, dan zal het lot van ons werelddeel bezegeld zijn.
Reeds eerder hebben wij hen als binnenlandse oppositie geëlimineerd toen zij in de vorm van een democratische republiek tegen ons in verzet kwamen. En nauwelijks was zij uit de weg geruimd, daar ging een groot ontwaken door de Duitse natie. Ons volk ging zich bezinnen. Zijn werkelijke en diepste waarden, tot dan verspild en doodgepraat, kwamen weer tevoorschijn en met de bloei van ons politieke en economische leven zette een opbloei der Duitse cultuur in die zelfs voor de grootste optimisten onder ons niet voor mogelijk was gehouden.
Vandaag staat Europa voor eenzelfde proces. En net als destijds zijn weer de krachten der geestenwereld aan het werk om de wedergeboorte van een werelddeel te verhinderen, zoals zij ook eerder dachten de wederopstanding van een beklemd volk te verhinderen. Nu zal elke poging mislukken, net zoals die tien jaar geleden mislukt is. De geschiedenis zet met forse stappen haar weg met de nodige vaart voort. Wat vallen moet, dat valt, en ons blijft alleen de taak het flink aan te jagen. De galmende civilisatiefrasen zijn hol en leeg geworden. Zij worden overstemd door de donderende taal der kanonnen die in het nieuwe Europa de weg banen.
In het teken van deze historische confrontatie waarbij rijken uiteenvallen en ons werelddeel met de schokken van een aardverschuiving zijn nieuwe vorm leert kennen, verzamelen zich de Duitse kunstenaars hier in het Huis van de Duitse Kunst in München om op plechtige wijze de opening van de Grote Duitse Kunsttentoonstelling bij te wonen. Veel van de schittering en kleur dat dit mooie festival voor de oorlog omgaf, moet naar een latere vredestijd verdaagd worden.
De Führer die anders deze tentoonstelling Duitse kunst met inleidende woorden pleegde te openen, verkeert nu in het oosten. Daar wordt nu geschiedenis gemaakt! Daar voltrekt zich in deze weken en maanden de definitieve ommekeer in het lot van ons volk, waarmee dan een tijd begint waarin voor een onafzienbare duur de historische ontwikkeling van ons volk een nieuwe richting zal inslaan. Al onze gedachten en wensen zijn bij de mannen die dit glorievolle tijdperk met inzet van hun leven helpen voorbereiden. Maar het meest voelen we ons daarbij met de Führer zelf verbonden, wiens schouders in deze enorme worsteling met de krachten van een vijandelijke wereld de lasten van de zware verantwoordelijkheid dragen.
Als voor de oorlog in deze prachtige omgeving de Grote Deutsche Kunsttentoonstelling geopend werd, zaten we aan zijn voeten en luisterden naar zijn stem. Zijn stem gaf dan immer de Duitse kunstontwikkeling richting en doel aan, of dat fouten en zonden uit het verleden de kunstontwikkeling in onze samenleving in hun greep hielden en verdoemden, maar ook met feilloze logica de literaire extase zonder duidelijke inhoud of het feuilletonistische gezwets der seniele kunstpausen de strijd aanzegde, steeds was dat voor ons een vertrouwd geluid en altijd luisterden wij met een intens geluk naar de warme en zo weldadige verbondenheid die de Führer met alle kunstenaars van het rijk verenigt.
Nu werkt hij in een ander oord voor zijn volk en ook voor jullie. Nu voert hij zijn legers aan tegen de bedreiging van ons bestaan en onze Duitse kunst. Dat ook zij in de toekomst bloeien en gedijen mag, dat zij de lange reeks hoogstaande creaties uit ons rijke verleden mag voortzetten, dat deze tijd niet het einde van onze geschiedenis is, maar een nieuwe, prachtige aanvang voortbrengt, daarvoor zijn onze soldaten onder zijn leiding voor de strijd aangetreden, daarvoor snellen onze legers nu naar het oosten, om de vijand die zich aanmatigde met zijn barbaarsheid Europa te willen overstromen, in zijn schuilhoeken terug te drijven.
In de rijke uren van scheppende eenzaamheid creëert de Duitse kunstenaar zijn werken om daarmee eenmaal per jaar in het Huis der Duitse Kunst voor een breed publiek te verschijnen. Tijdens een strenge selectie worden deze werken aanschouwd en uitgekozen en het is voor ons allen die de eer hebben aan de leiding van de Duitse kunstschepping te mogen meewerken, een grote vreugde te kunnen vaststellen hoe nu na de strenge en pijnlijke ingreep van 1937 (5) de regels duidelijk zijn en hoe keer voor keer het niveau van de tentoongestelde werken omhoog gaat, hoe de oorlog een veelbelovende ontwikkeling geen halt heeft kunnen toeroepen, maar ook hier tot een grote krachtsinspanning gevoerd heeft. Men hoefde alleen maar de as te verwijderen, dan laaide het vuur weer op. Nu stookt de storm der tijd het vuur weer op tot laaiende vlammen. Ambitie en toewijding hebben de Duitse de kunstenaars gegrepen. Elke schilder, elke beeldhouwer, elke architect weet vandaag de dag dat hij niet buiten de gemeenschap staat en begrepen wordt door het volk waaruit zijn scheppingskracht ontstaat.
De Grote Duitse Kunsttentoonstelling die wij vandaag weer openen, is geen aangelegenheid voor de opperste tienduizend. Zij is allang een zaak van het volk geworden. Honderdduizenden Duitse bezoekers , net als wij in deze harde tijden door plicht en zorgen overladen, zullen in de komende weken en maanden door deze zalen gaan om hier het rijk van de eeuwige schoonheid te zoeken, waar we in deze oorlog zo vaak en zo lang afstand van hebben moeten doen, om het daarna in een prachtige vrede voor altijd weer terug te winnen. Wij zullen ons in de zware dagen en weken die wij meemaken ook hier weer bewust worden waarvoor wij allen offeren en afstand doen, waarvoor onze soldaten strijden en waarvoor onze helden gevallen zijn. Het is het volmaakte van vrijheid en schoonheid dat ons allen als een donker, onvervuld verlangen na aan het hart ligt en dat de kunstenaar ons in zijn begenadigde uren laat bevroeden en uit de verte laat ontwaren.
Uit nood en zorgen (6), maar ook uit heroïek en als slachtoffer van deze oorlog, zal elke gelukkige vredesdag die wij allen voorzien en waarvoor wij dan ook met al onze krachten werken en strijden, in stralende pracht voor ons oprijzen. Dan heeft onze generatie zijn plicht voor de geschiedenis vervuld. In de wereldoorlog stond zij op om het Rijk te verdedigen. Tijdens de omwenteling stond zij voor het Rijk om een revolutie aan te vangen. En in de huidige oorlog brengt zij de laatste vijand van onze vrijheid naar de grond om de deur te openen voor een tijdperk van vrede, van welvaart, van glorie. en van schoonheid. Dan hebben wij dit hoofdstuk van onze geschiedenis geschreven, dat alle verlangens, lijden en strijden van onze voorvaders uit de donkerste oertijd zijn uiteindelijke betekenis geeft.
In de namiddag van deze feestelijke dag zal de Führer weer tussen ons staan. Hoog op de tribune zien we hem, als de stoet van de tweeduizendjarige geschiedenis aan hem voorbijtrekt. Aan het eind marcheren dan degenen die het hoofdstuk van deze oorlog schrijven, de soldaten, die de verwoestende veldslagen van Kutno, von Andalsnes, van Vlaanderen en van de Maginotlinie, van Skopje en van de Rupelpas,van Bialystok en van de Beresina bevochten hebben. Dan sluit zich de cirkel van onze geschiedenis. En daarmee is dan ook het uur der Duitse kunst gekomen. Haar beelden en werken, haar gedichten, liederen en symfonieën zullen tot uitdrukking brengen wat wij allen voelen: het diepe en onbeschrijflijke geluk kinderen van deze tijd te mogen zijn.
(luidruchtig applaus)
Noten vertaler: 1. Het Huis der Duitse Kunst was een der eerste monumentale projecten die Hitler in gang zette. Het diende ter vervanging van het Glaspaleis dat in juni 1931 totaal was afgebrand. Het project stond onder leiding van de architect Professor Paul Ludwig Troost. Toen Hitler op 15 oktober 1933 de eerste steen legde brak de speciaal daarvoor vervaardigde zilveren hamer af. Volgens een oud bijgeloof betekende dat weinig goeds voor de architect. Professor Troost werd kort daarna getroffen door angina pectoris en stierf in januari 1934 aan een longontsteking. Zijn jonge weduwe Gerdy Troost, die een van Hitlers favorieten was, nam zijn taak over. 2. De eerste tentoonstelling vond plaats in 1937. Uitgenodigd werden kunstwerken van uitsluitend "deutschstämmige" kunstenaars, uit binnen- en buitenland. Aangenomen werd echter alleen "das Vollkommenste, Fertigste und Beste" en "Problematische und Unfertiges" had geen enkele kans. 3. Het is duidelijk dat de Italianen dit eerbetoon eerder aan hun bondgenootschap met de nazi's te danken hadden dan aan hun blijvende cultuurhistorische geschiedenis. Na september 1943 (de val van Mussolini) werden ze in het gezelschap geplaatst van de "cultuurloze" Grieken, Fransen en anderen. 4. Het is opmerkelijk dat hun eigen eveneens eerloos beleefd "concubinaat" met de bolsjewisten pas een maand verstreken was. 5. Dit heeft betrekking op de in de zomer van 1937 doorgevoerde zuivering der Duitse musea en verzamelingen van werken der zogenoemde "Verfallkunst". Die stukken werden in beslag genomen en zonder enige vergoeding opgenomen in de tentoonstelling van "Entartete Kunst" die door alle Duitse landen trok. Daarna werden veel werken voor hoognodige deviezen in het buitenland verkocht, voornamelijk Zwitserland. De rest werd als "waardeloos" verbrand. 6. Nood en zorgen waren vreemd voor Goebbels. Voor het gemeenschappelijk verdelen van de lusten en lasten bedacht hij de leus: ‘Gemeinnutz für Eigennutz’. Maar net als Goering hield Goebbels van de leuke kanten der bourgeoisie, liefst met een sterk Rockefellerluchtje. ‘Zur Kultur gehört ein gewisser Wohlstand’, zo preekte hij. Dat moest verklaren waarom hij niet minder gul met de staatskas omging dan Goering en zich de luxueuze levensstijl had aangemeten van de klasse die hij verguisde. Hij liet voor miljoenen zijn ministerie verbouwen en kostbaar inrichten. Privé bouwde hij twee feodale villa’s en een bomvrije bunker die evenveel beton verslond als voor driehonderd woningen, zo bracht een architect aan het licht. Verder dienden een motorjacht, een zeilboot en een mercedes sportauto als compensatie voor de vele geneugten die hij zich als minister ontzeggen moest. Het hielp hem ook te vergeten wat bij ongetwijfeld wel eens bij Heinrich Heine gelezen had: 'Ich kenne die Weise, ich kenne den Text,
Ich kenne auch die Verfasser,
ich weiss, sie tranken heimlich Wein,
und predigten öffentlich Wasser.’