Voorwoord
Ik ben Fred Seiker erkentelijk dat hij me de gelegenheid verschaft om dit voorwoord te schrijven, hetgeen ik doe in mijn positie als Voorzitter van de "Soldiers’, Sailors’, and Airmen’s Families Association and Forces Help Society for Worcestershire" [De Vereniging van Worcestershire voor Hulp aan de Families van Soldaten, Zeelieden en Luchtmacht Bemanningen en Strijdkrachten].
Dit jaar, in 1995, hebben we de 50ste verjaardag gememoreerd van VE en VJ Day, beide dagen deden pijnlijke herinneringen opflakkeren en die maakten krachtige emoties los bij diegenen die de oorlog meegemaakt hebben. Het heeft ook gelegenheid gegeven aan de jongere generatie om iets vernemen over de offers die door zovelen gebracht werden om ons allen in staat te stellen te genieten van de vrijheid vandaag de dag. Dit kleine maar belangrijke boek met daarin die tekeningen zal een groot effect hebben op iedereen die het ziet. De illustraties maken meer dan duidelijk wat Fred Seiker en zijn mede gevangenen dagelijks ondergingen, maar wat overal in de wereld zo weinig bekend was en waarvan zo weinig werd begrepen. Fred gebruikt geen artistieke talenten, hij toont slechts datgene waarvan hijzelf getuige was en meemaakte. Ik hoop dat dit zeer speciale en persoonlijke verhaal ons zal herinneren aan zowel het heldendom van diegenen die gedwongen werden om slaven arbeid te verrichten, als aan de ongelooflijke wreedheid tegenover het mensdom, die toentertijd bestond en die, zelfs in onze moderne wereld, wellicht gevaarlijk dicht onder de oppervlakte sluimert.
Dermot B-H-Blunde Brigadier (Retd)
Late Grenadier Guards, 1995.
Over Fred Seiker
Fred Seiker werd geboren in Rotterdam in Nederland in 1915. Zijn lagere school en verdere opleiding werden in Rotterdam voltooid hetgeen uiteindelijk leidde tot een plaatsing op de Rotterdamse Zeevaartschool voor Machinisten. Hij diende in de Nederlandse Koopvaardij voor en tijdens de oorlog. In vredestijd was hij aangemonsterd op schepen die voornamelijk voeren op het Verre Oosten, Zuid Afrika, Canada en de Oostkust van de USA. In oorlogstijd voer hij op de Noord Atlantische routes en tussen het Verre Oosten en de UK.
In 1942 raakte Fred betrokken in de Japanse invasie van Java. Omdat hij niet in staat was om het eiland te verlaten, meldde hij zich als vrijwilliger bij het Nederlandse leger op Java en werd vervolgens krijgsgevangene gemaakt door de Japanners. Hij werd getransporteerd op een schip naar de Changi gevangenis in Singapore waarvandaan hij naar Thailand werd gestuurd om als dwangarbeider slavenwerk te verrichten aan de beruchte Spoorweg des Doods. Hij bracht de resterende oorlogstijd door aan de spoorweg en slaagde erin te overleven.
Ofschoon de oorlog op de 15de augustus van 1945 eindigde, werd het Nederlandse contingent van krijgsgevangenen niet vóór mei 1946 gerepatrieerd! In dat jaar kwam Fred in het Verenigd Koninkrijk aan met de bedoeling zich daar te vestigen. Hij heeft daar sindsdien verbleven en heeft er nooit spijt van gekregen. Nadat hij een jaar nodig had gehad om weer op krachten te komen nam hij zich voor om zijn loopbaan in de techniek te ontwikkelen. Hij werkte in verschillende functies bij welbekende technische firma’s en besloot zijn carrière op Project Management niveau.
Na zijn pensionering in 1985 verhuisden zijn vrouw Elizabeth en hijzelf naar Worcester. Fred begon te schilderen als hobby en is nu een veelomvattende aquarellist. Zijn werk bestaat gewoonlijk uit landschappen, schepen , stadsgezichten en aanverwante onderwerpen. Hij heeft zijn geheel eigen stijl, totaal verschillend van de lijn tekeningen zoals afgebeeld in zijn schetsen van krijgsgevangenen.
Fred Seiker is op 2 juni 2017 op 101-jarige leeftijd thuis overleden.
Commentaar door Fred Seiker
Ter gelegenheid van de 50ste herdenkingsdag van VJ Day in augustus 1995, heb ik een expositie gehouden in de Bevere Vivis Gallery in Worcester die getiteld was "Lest we Forget". [Opdat we het nooit zullen vergeten]. De aquarellen, die gebaseerd waren op mijn geheugen, beelden ofwel mijn eigen persoonlijke ervaringen uit óf gebeurtenissen waarvan ik getuige was tijdens mijn tijd als krijgsgevangene van de Japanners tussen 1942 en 1945. Er werd door een groot aantal mensen op aangedrongen om de verzameling schetsen bijeen te brengen in een publicatie opdat de boodschap vervat in deze afbeeldingen niet verloren zou gaan.
Ik koesterde lange tijd een, tamelijk verborgen, boosheid over de manier waarop het oorlogsgebied van de Burma en Thai spoorweg, bijna opzettelijk, door verschillende overheden werd vermeden. Ik wilde de mensen, speciaal aan de jongere generatie, tonen wat er nu werkelijk gebeurde tijdens die afschuwelijke tijd. Als ik hen zou kunnen oproepen alert te blijven op de gevaren van een verzoening ten koste van alles, dan zou misschien een herhaling van zulke vreselijke misdaden kunnen worden vermeden. De publieke belangstelling voor mijn tentoonstelling was boven alle verwachtingen. Om er getuige van te zijn hoe emoties van verdriet, afschuw en de soms oprechte boosheid oplaaiden, was een erg ontroerende ervaring voor mij. Het overtuigde me ervan dat een samenstelling van mijn schetsen in boekvorm misschien wel een onderneming zou kunnen zijn die de moeite waard was. Nog een element was de grote interesse die door de lokale pers werd getoond. Mijn verhaal en de tentoonstelling verkregen veel aandacht in de de kranten, op de radio en televisie.
De verschrikkingen die in mijn schetsen worden afgebeeld zijn maar een deel van de onmenselijke praktijken en werden door de Japanners gepleegd als de gewoonste zaak van de wereld, of zelfs als platte vermakelijkheden. Veel geallieerde krijgsgevangenen lijden daardoor tot op de dag van vandaag aan mentale trauma’s en fysieke afwijkingen. Na vele jaren van vrede en beschaafd leven duren de nachtmerries nog steeds voort. Naar mijn opvatting is iedereen die de Spoorweg des Doods heeft overleefd een speciaal soort mens. Zo iemand heeft het meest verwerpelijke gedrag van de ene mens tegenover de andere gezien en ondervonden. Tegelijkertijd heeft hij de kracht gevoeld van de onoverwinnelijke geestkracht van de beschaafde mens. Dát is de reden dat ik, op een vreemde manier, me toch bevoorrecht voel om de bouw van de Thai-Burma spoorweg te hebben meegemaakt en overleefd. Ik heb de mensheid gezien op z’n allerbest en op hetzelfde moment op zijn diepste dieptepunt. Ik heb mensen, van een burgerlijke status op niveau, zien verkruimelen als droge modder, verstoken van alle zelf respect en van enige bekommernis om anderen. Maar ik heb ook kleine luiden met een bescheiden achtergrond plotseling zien opstaan als onverschrokken leiders en met een gigantische spirituele kracht.
Vaak wordt mij door weldenkende mensen gevraagd of ik kan vergeven en vergeten. De kwestie van vergeven is er misschien een van een religieus geloof en geweten, maar vergeten is een verraderlijke weg om te begaan. Het is onmogelijk om diegenen die de spoorweg niet hebben doorstaan dit te laten begrijpen. Het is een bijzonder persoonlijke en privé beleving – onmogelijk te delen met zelfs je naaste vertrouweling(e). Niets, waar het leven van een overlever van de Thai-Burma spoorweg mee geconfronteerd wordt, kan ooit zo afschrikwekkend meer zijn als het bouwen aan de Spoorweg van Dood.
VERGETEN? NIMMER!
Het door zijn vrouw opgetekende levensverhaal van Fred Seiker is hier te vinden: Liz Seiker, Freds levensreis.
Ik werd krijgsgevangene gemaakt in Bandoeng, Java, vlak nadat de Japanners het eiland bezetten. Ik wandelde het krijgsgevangenen kamp binnen met twee koffers gevuld met allerlei soorten etenswaren. De koffers werden onmiddellijk uit mijn handen gegrist. Mijn bezwaren tegen deze roof werden afgewezen door Japanse vuisten die in mijn gezicht ramden en met een geweerkolf die me met kracht tegen de grond sloeg. Een Japanse officier legde me uit in het Engels dat ik nu een krijgsgevangene was van het Keizerlijke Japanse Leger en dat ik als zodanig géén rechten had. Daarna gingen ze verder met mij mijn persoonlijke eigendommen af te nemen, horloge, foto’s, geld enzovoort. De vernedering was compleet. In slechts enkele minuten hield ik op een persoon te zijn. Tot op de dag van vandaag geloof ik, dat ze een aardworm nog hoger achtten dan een krijgsgevangene.
Mij werd mijn tijdelijk onderkomen aangewezen, dat bestond uit de veranda van een verlaten bungalow, die ik deelde met twee andere krijgsgevangenen. De veranda was blootgesteld aan de elementen, zowel nat als tochtig op bepaalde momenten. We stelden ons in op een soort van routine en wachtten op dingen die zouden komen gaan. En of dat gebeurde!
Op een late namiddag werd het hele kamp op parade gezet. We werden geconfronteerd met het tafereel van drie zeelieden, ieder aan een houten paal gebonden. Een Japanse officier legde uit dat deze drie knapen waren ontsnapt uit het kamp, maar spoedig weer waren opgepakt en nu wachtten op hun executie. Een gemor golfde door de verzamelde krijgsgevangenen. Het was een gespannen moment maar de bedreiging van de op scherp staande mitrailleurs die rondom het exercitie terrein op ons gericht stonden opgesteld, deed de zaken snel kalmeren. De zeelui werden geëxecuteerd door middel van bajonet stoten in de hals, borst en onderbuik. Hun dood was opzettelijk langzaam en pijnlijk. Een waarschuwing aan toekomstige ontsnappers! Het werd ons ook duidelijk met wat voor soort tuig we van doen hadden.
Op een avond werd het aangekondigd dat we naar een andere plek gebracht zouden worden, waar we aan het werk gezet zouden worden aan het bouwen van een spoorweg. Degenen die volgzaam waren zouden goed behandeld worden, de anderen zouden een ruwe maar rechtvaardige behandeling krijgen.
Konvooien vrachtwagens brachten ons naar Tandjong Priok, de haven van Batavia, nu Djakarta. We werden bijeengedreven op een oude roestbak en overgebracht naar een van de ruimen van … Maru. Om deze scene te beschrijven: het was een van die gelegenheden waarbij zelfs de meest morbide geest faalt om de gruwelijke verschrikking van dit allemaal te bevatten. We werden opgestapeld en ik meen écht opgestapeld op opgerichte rekken in de ruimen van het schip. De horizontale ruimte per man was net genoeg om te kunnen omdraaien zonder op je buurman terecht te komen. De verticale ruimte was niet voldoende om te kunnen zitten. Een flauw lichtje aan het eind van elke rij lichamen was het enige zichtbare licht. Elk ruim had een enkele opening aan de bovenzijde voor ventilatie. Bij elke opening stond een Japanner op wacht die geheel verantwoordelijk was voor wie aan dek mocht voor het verrichten van zijn natuurlijke functies. Als hij besloot dat je niet aan dek mocht werd je geconfronteerd met zijn gruwelijke dreigende bajonet. Een haastige terugtocht naar de hel was het gevolg. De eerste gevallen van dysenterie begonnen zich te manifesteren.
De reis naar Singapore nam verscheidene dagen in beslag. Onze ellende en vernederingen waren totaal. Bij aankomst in Singapore werden we afgevoerd naar de Changi gevangenis. Die tijd in Changi was nog niet zo slecht. De Jappen lieten ons met rust en we regelden onze eigen zaakjes. Het eten was onvoldoende, maar kleine beetjes extra konden worden verkregen via verschillende duistere kanalen. De tijd brak aan waarop we naar Thailand werden overgebracht. We bevonden ons in stalen spoorwagons, bestemd om vee of rijst te vervoeren. Ik zal onze reis maar niet beschrijven en die nam enkele dagen in beslag. Verschillende boeken, die deze hel op wielen in alle details beschrijven, zijn al over dit onderwerp verschenen. Uiteindelijk arriveerden we in een plaats die Kanchanabury heet, waar we werden ondergebracht in een lange loods van bamboe. De vloer bestond uit aangestampte aarde, de opgestapelde slaapplaatsen waren opgebouwd uit bamboe matten, de aangewezen ruimte per man was ongeveer zestig centimeter en op verschillende plaatsen kon men door het dak de open hemel zien. Dit zou ons tehuis zijn voor de komende tijd. Het werd al heel spoedig duidelijk dat de kwestie van onderkomen en persoonlijke hygiëne cruciaal zouden zijn voor de kans om te overleven.
Ik wil hier iets naar voren brengen dat over het algemeen wordt vermeden in de vele boeken die over deze periode zijn verschenen. De grote basiskampen in het zuiden van Thailand bevatten duizenden mannen uit verschillende landen, ieder met hun bepaalde manier van leven. De Britten met hun clubgevoel, de Aussies met hun gelijkheidsgevoel de Nederlanders met hun individualisme; Amerikanen waren niet overduidelijk aanwezig in die tijd. Het moet daarom geen grote verrassing zijn om te horen dat er in die prille dagen van gevangenschap afschuwelijke scenes plaatsvonden tussen de krijgsgevangenen onderling. Knokpartijen waren aan de orde van de dag, totdat we in gaten kregen, dat de Jappen zich kostelijk amuseerden met onze onderlinge ruzies. De atmosfeer in het kamp verbeterde daarop, mede daardoor realiseerden we ons hoezeer we van elkaar afhankelijk zouden zijn in de tijden die eraan kwamen.
Onze groep werd al spoedig te werk gesteld aan de funderingen van de brug over de Kwai rivier bij Tamarkan. Ons werd opgedragen om houten palen in de rivier bedding te heien die als fundering moesten dienen voor de betonnen brug ondersteuningen. De gebruikelijke mechanische hei installatie voor dit soort werk ontbrak in zijn geheel. Verschillende driepoot constructies werden opgericht waar bovenin een takelblok werd gehangen Een dik touw werd door de pulley geslagen. Eén eind van het touw was vastgezet aan een zwaar stalen blok, de ram; het andere eind was opgesplitst in een aantal uiteinden die werden vast gehouden door krijgsgevangenen die in de rivier bedding stonden. Rechte boomstammen werden uit het omringende woud gehaald, door olifanten getransporteerd of kwamen stroomafwaarts gedreven vanuit het bovenstroomse oerwoud naar de bouwplaats, alwaar een Jap bepaalde welke moesten worden gebruikt als pijlers. De boomstammen werden rechtop in positie gebracht beneden de ram en het heien begon. Een wacht stond op de oever en schreeuwde door een megafoon het bijbehorende ritme waardoor híj bepaalde hoe het heien diende te geschieden.
Je haalde op tezamen, je liet vieren tezamen “lehi, ni, san, shi, ichi, ni, san, shi” alsmaar door en door en door. Uur na uur na uur na uur. Dag in dag uit. Van dage raad tot zonsondergang, onophoudelijk. Bij terugkeer in het kamp was het ongelooflijk moeilijk om de lepel nog naar je mond te kunnen brengen om de smurrie te eten die ons voorgezet werd. Je armen protesteerden van de spierpijn, dikwijls té erg om de zo broodnodige slaap te vatten. En toch, als de dag verrees herhaalde je de misère van de voorgaande dag. Ik heb me vaak verbaasd over het wonder van het menselijk lichaam en de geest. Geloof me dat dat tamelijk fantastisch is.
Ik was zo fortuinlijk dat ik slechts voor een korte periode bij het heien betrokken was. Onze groep werd naar het bovenstroomse gebied gezonden om het werk aan het spoor talud te beginnen. Dit betekende dat we in kleinere kampen waren ondergebracht, die door Japanse onderofficieren werden geleid. Deze schurken waren gewoonlijk machtswellustelingen en sadistische, kwalijke individuen.
Het bouwen van een talud hield in dat aarde van naast het spoor naar de top van de alsmaar groeiende helling gesjouwd werd. Je droeg een mand van het graafwerk naar de top van het talud, gooide hem leeg en dan weer naar beneden voor de volgende klim omhoog. Eigenlijk eenvoudig. Maar in werkelijkheid was deze taak verre van eenvoudig. De hellingen van het talud bestonden uit losse aarde, het klimmen naar de top was een kwestie van uitglijden en wegslippen met een behoorlijk gewicht aan grond bovenop je. Dit werd een zware belasting voor de dij spieren en dikwijls uitte dat zich in een pijnlijke spier kramp. Je moest wel stoppen dan, je kon je eenvoudig niet meer bewegen. Wanneer dit voorkwam waren de bewakers meteen bij je om je met hun zware stok af te ranselen. Op de een of andere manier kreeg je jezelf weer in beweging, al was het maar om te ontkomen aan die rake klappen. Ook het soort grond langs het talud varieerde aanzienlijk van samenstelling hetgeen van grote invloed was op de hoeveelheid aarde die op een dag door een persoon kon worden verplaatst. Aan het begin van de dag bepaalde een bewaker het totale volume grond dat die dag moest worden uitgegraven. Door de natuurlijke gang van zaken waren sommigen eerder klaar met graven dan anderen. De hoeveelheid voor de volgende dag werd vastgesteld aan de hand van de kortste tijd die bereikt was op de vorige dag waarbij het totale werkpakket voor het hele team werd vastgesteld. Het was altijd en eeuwig een ‘no win’ situatie. Als een groep van het team achterliep, werkte iedereen door totdat de vastgestelde hoeveelheid voor die dag was bereikt. Dat betekende ook dat de bewakers achter moesten blijven. Zij reageerden hun frustratie daarover af door willekeurige afranselingen van krijgsgevangenen hetgeen soms resulteerde in zware verwondingen bij die krijgsgevangenen.
Bij terugkeer in het kamp werd er een telling uitgevoerd door de bewakers. Het aantal krijgsgevangenen dat dan werd geteld, werd ook weer verwacht aan de spoorlijn de volgende ochtend en daarbij werd niet gekeken naar iemand die erg ziek was of te zwaar gewond om te kunnen werken door een aframmeling van de dag ervoor.
Het was een opzet die nooit veranderde. De hospitaalsoldaat die aan de bewaker de lijst met zieken presenteerde, kreeg zonder uitzondering een pak slaag tijdens een voorstelling van een Japanse woede uitbarsting. De arme zieken werden dan uit het zogenaamde hospitaal gesleurd en gedwongen te werken aan de spoorlijn. Soms kwamen ze die avond terug op een stretcher, gemaakt van zakken: dood! Dit waren absoluut geen unieke voorvallen, ze kwamen dagelijks voor, langs de gehele lijn.
Zoals we weten zijn grote aantallen eenlingen geprezen en geëerd voor hun werk voor de medemens in de basis kampen; vaak verschrikkelijk gestraft door de Japanse kampcommandanten voor het weigeren hun stupide orders uit te voeren. Deze individuen verdienen onze bewondering en ons diepste respect.
Aan de andere kant, de hospik in het jungle kamp voerde zijn taak uit met vasthoudendheid en toewijding. Hij beschermde de mensen die aan hem toevertrouwd waren met onverzettelijkheid en dat voortdurend, dag in en dag uit, vaak rondlopend met vreselijke pijn in zijn lichaam van de afranselingen die hij kreeg. Hij wist met zekerheid dat iedere keer dat hij probeerde zijn maten te beschermen, hij weer een onbarmhartig pak slaag zou krijgen. Hij vertrok nooit een spier ofschoon hij niet wist of hij wel in staat zou zijn om van de volgende rammeling weer weg te lopen. Dat, voor mij, staat voor heldendom van de eerste orde. Waar zijn deze mannen nu? Ik herinner me niet dat hun namen op de erelijsten voorkomen.
Ik wordt gefascineerd door ex-krijgsgevangenen die zich direct de namen herinneren van de bewakers en van alle kampen waar zij zaten. Misschien komt het doordat ik nooit lang genoeg in een bepaald kamp zat om te wennen aan hun namen. Ofschoon ik moet bekennen dat de namen van de bewakers nooit veel betekenis voor me hadden . Echter, er is een uitzondering en dat is ‘Paardenkop’. De reden voor die bijnaam ligt voor de hand als men kijkt naar een schets van zijn gezicht zoals afgebeeld in dit boek. Hij was een Koreaanse bewaker van het ergste soort. De Koreaanse bewakers werden naar de kleinere kampen gestuurd waar ik mezelf zo vaak bevond. Deze schoft is de enige die ik graag nog eens zou tegenkomen maar dan op mijn eigen terrein, zelfs tot op de dag van vandaag.
Hij was het prototype van een perverseling en een sadist. Zijn voornaamste lol bestond eruit om rond te hangen aan het eind van de colonne krijgsgevangenen na een dag van slaven arbeid aan de spoorweg en sukkelaars die achterbleven aan te porren met zijn bajonet, waarvan hij de tip zo scherp had geslepen als een scheermes. Het veroorzaakte nooit een serieuze verwonding maar er verscheen altijd wel een straaltje bloed. Bij het opwellen van het bloed knorde hij van plezier met een gezicht vertrokken door extase. Daarna koos hij zijn volgende slachtoffer uit.
Ik wil ook de idiote filosofie van deze schepsels nog eens aantonen. Het gaat om hetgeen dat ik het keuken incident zou willen noemen. In één kamp in noorden van Thailand kwam het voor dat ík aan de beurt was om de Japanse kook hut af te schuimen in de hoop iets eetbaars te vinden. We waren erachter gekomen dat de Jappen een zending Rode Kruis pakketten hadden achter gehouden, hetgeen ze gewoonlijk deden. Ik kreeg het voor mekaar een blik fruit achterover te drukken. Op mijn weg terug naar mijn maten die gespannen stonden te wachten, werd ik plotseling geconfronteerd met een glimmende bajonet die gevolgd werd door een trap in mijn kruis. Ik was doodsbang. Ik werd naar het Japanse wachthuis afgemarcheerd met de bajonet vlak achter me. De gebruikelijke aframmeling begon. Verschillende bewakers bewerkten me tegelijkertijd. Toen uiteindelijk de sergeant die hoofd van het kamp was, verscheen, gaf hij hun de opdracht ermee te stoppen. Ik moet er vreselijk hebben uitgezien en ik voelde me niet veel beter. De sergeant trok zijn zwaard en wees ermee op mijn nek terwijl hij breed grijnsde. Hij sprak me aan in gebroken Engels waaruit ik kon opmaken dat stelen van het Keizerlijke Japanse Leger een serieus misdrijf was tegen de Keizer en zou worden bestraft door mijn hoofd eraf te slaan. Op een bepaald moment slaagde ik erin te hem uit te leggen, dat ik onmogelijk een dief kon zijn door iets te pakken wat in de eerste plaats van mijzelf was. Hij waardeerde de logica van mijn verdediging niet erg en beval dat ik naar de straf boom moest worden gebracht die op zo’n tien meter voor het wachthuis stond. Ik had al veel kameraden moeten aanschouwen die getrakteerd werden op de favoriete straf door de sergeant en ik besefte dat het nu mijn beurt was. Ik werd tegen de boom aangeduwd, mijn armen achteruit getrokken en mijn polsen samengebonden achter de boomstam. Mijn voeten weren samengebonden en ook aan de stam vastgebonden. Na nog een paar klappen in mijn gezicht, lieten ze me achter. De pijn die door je lijf heentrekt na een tijdje, laat ik aan de verbeelding van de lezer over. Toen de ochtend aanbrak plaatsten ze een houten emmer vol water voor me. Een verfijndere marteling dan je maar kon verzinnen. Toen werd de parade opgeroepen voor de gebruikelijke telling voordat het werk aan spoorweg begon. De sergeant legde daarna uit aan de verzamelde krijgsgevangenen dat dit de straf was voor stelen van het Keizerlijke Japanse Leger en dat ik zou worden geëxecuteerd later die dag. De marteling daarvan was, dat je nooit zeker was van het feit of dat het nu alleen een bedreiging was of een officiële aankondiging. Ik kwam weer bij kennis in het zogenaamde ‘hospitaa’l terwijl de hospik probeerde water in mijn mond te gieten. Ik heb nooit kunnen vaststellen waarom ik werd betrapt maar er was wel een verdenking. Zulk soort zaken gebeurt nu eenmaal nu en dan. Korte tijd later was ik weer terug aan de spoorweg.
CHOLERA! Zodra je eenmaal door een cholera epidemie in een Japans gevangen kamp bent heengegaan, hoef je nooit meer bang te zijn om ooit in de hel terecht te komen. Je bent door het ergste scenario heen gekomen dat ooit voor een hel bedacht kan worden.
Gedurende de nacht stapelden de lijken en de stervenden zich op in de hutten. De bewakers waren doodsbenauwd voor deze ziekte en trokken zich gehaast terug op een veilige afstand van het kamp nadat ze de toegang tot het kamp hadden gebarricadeerd met x vormige barricades bespannen met rollen prikkeldraad.
We kregen de opdracht om onze doden te verbranden, niet om ze te begraven. Cholera slaat snel toe, zonder waarschuwing. Het is dodelijk zonder geneesmiddel. Onze medicus had niet eens asprines. Dit in combinatie met de onze honger, maakte deze epidemie angstaanjagend. Je zou in de ochtend gezond kunnen zijn om uiteindelijk dezelfde dag nog dood te gaan. Wanneer de uitdroging eenmaal begint, is een plaats op de brandstapel verzekerd.
Ik behoorde tot een team die een tijdje aanwezig was bij de brandstapel om de lichamen in de vlammen de gooien. Deze acties ging de hele dag door. Het was in eerste plaats macaber en angstaanjagend. Een lijk kwam plotseling in een soort zithouding in het midden van de vlammen, of een arm of been beweegt plotseling schokkerig. Maar zelfs deze horror werd al snel een routineklus.
Aangaande de aanvaarding van de dood, herinner ik mij een typisch incident. Op een dag, na een lange werkperiode op het spoor, kwam een mede gevangene naast mij liggen voor de nachtrust. Voordat ik in slaap viel wendde hij zich tot mij en zei: "Vriend, ik voel mij slecht en erg moe". De volgende ochtend probeerde ik hem wakker te schudden voor de ochtend parade. Hij werd niet wakker. Hij was dood. Gestorven tijdens de nacht. Rustig. De verplegers kwamen en nam hem weg. Weer een identiteitsplaatje in het roestige metalen blik! Op een moment die dag zei iemand: "Waar is de oude Tony?" Het antwoord was: "Hij heeft het gehad, gisteravond ingepakt". Een stem mompelde: "Geluksvogel, hij is hier weg". Hier was geen sprake van disrespect. Dood was een geaccepteerd onderdeel van ons bestaan geworden bij de spoorweg van de dood.
De cholera-uitbraak duurde enkele verschrikkelijke dagen. Het trof veel van mijn vrienden. Ik herinner me niet het totale dodental. Na de oorlog werd pas duidelijk, dat sommige werkkampen volledig waren weggevaagd door de cholera.
De spoorweg werd voltooid op 17 oktober 1943 bij Konkuita in Thailand, niet ver van de Drie Padogas Pass. Ik zal nu niet verder uitwijden over de statistieken of technische gegevens van het uiteindelijke dodental bij de bouw van de Birma spoorlijn, deze worden verderop in dit verhaal toegelicht.
Toen de spoorlijn was afgerond, werden door de Japanners teams van werknemers gevormd, langs het spoor traject reparaties en onderhoud te doen aan bruggen , wegen, dijken enz. Ik was ingedeeld bij een groep dat in Noord-Thailand en in Birma grotten moesten graven in de heuvels. Deze grotten werden door de Japanners gebruikt voor munitie opslag. De routes van de grotten tot aan het spoor werden zwaar gecamoufleerd, zodat deze niet konden worden ontdekt vanuit de lucht. We dachten vaak aan het risico dat wij zelf vormden voor de Japanners vanwege de kennis en locaties van deze grotten. Het leek het niet te deren. Later moesten wij ''tank vallen'' in de nabijheid van ons kamp te graven. Wij vroegen ons af waarom deze vallen gemaakt werden middenin de jungle. Deze vallen waren van aanzienlijke lengte en breedte. Toen bood iemand de gedachte dat deze wij met zijn allen eenvoudig voor altijd in deze vallen konden verdwijnen door er enkel aarde over heen te werpen.
Toen gebeurde HIROSHIMA. Op de 18de augustus 1945 ging ik zoals gebruikelijk op weg naar de latrines terwijl ik de rituele ochtend aframmeling verwachtte van een bewaker omdat ik hem niet op tijd gezien en gebogen had voor hem, of omdat ik voor een lege plek had gebogen omdat hij zich een paar meter verderop had verstopt. Maar het pak slaag kwam er nooit van. Geen geschreeuw van "kurrah". Niets bewoog. Er was niets anders dan een vreemde stilte. Anderen schuifelden voorbij evenzo verwonderd als ik. Ik haalde mijn makker op en samen kropen we tot aan de plek vanwaar we het wachthuis konden bekijken Geen bewaker te zien. Zou dit een val zijn? Zouden ze zitten te wachten op iets waarna ze een excuus hadden om het vuur te kunnen openen op ons?
De gehate vlag die gewoonlijk om de bodem van de vlaggenstok gedrapeerd hing na zonsondergang , was verdwenen. Lege kratten en rommel verstrooid over het hele kamp. Ik herinner me dat we elkaar in stomme verbazing en ongeloof aanstaarden. We traden naar buiten met elke zenuw in ons lijf gespannen, berekend op het onverwachte. Niets. Nog steeds geen bewakers. Toen schreeuwde er iemand: "De klootzakken zijn vertrokken". De woorden schoten door het kamp als een lopend vuurtje. Toen schreeuwde een andere stem: "De vrachtwagens zijn vertrokken" en zo was dat.
Na een tijdje kwamen er een paar inboorlingen voorbij die ons vertelden met handgebaren en met grote opwinding dat de bewakers inderdaad waren vertrokken gedurende de afgelopen nacht. Later hoorden we dat de oorlog drie dagen eerder, op 15 augustus was afgelopen. We vroegen ons af of de Jappen dat hadden geweten! Sommigen zakten op hun knieën en begonnen te bidden. Anderen stonden daar maar met de tranen die over hun uitgemergelde gezichten stroomden. Een paar renden maar rond schreeuwend en met wilde gebaren.
Ik kon de omvang van wat er gebeurde maar niet bevatten. Ik was weer een mens geworden, even plotseling als die waardigheid van me was afgenomen zoveel afschuwelijke jaren geleden. Ik herinner me het gevoel van triomf dat me overspoelde. Ik had het geflikt! Ik had alle pogingen van Hirohito en zijn moordende boeven, om me te om te brengen, weerstaan. Maar, en dat sloeg alles, ik kon weer NEE zeggen tegen iedereen en alles. Dat is het wat vrijheid en democratie heet. Geloof me maar, dat is het waard om voor te vechten. De huidige en toekomstige generaties, MOETEN zich daarvan bewust worden opdat ze hun geboorterecht kunnen beschermen uit alle macht.
Echter een donkere schaduw hing boven het kamp op die dag want op de 16de augustus, een dag nadat de oorlog officieel was geëindigd, was er een Aussie vriend met de bajonet doodgestoken door een bewaker. Hij had geprobeerd te ontsnappen en was onmiddellijk teruggebracht naar het kamp door leden van een stam uit de heuvels in de omgeving. Men geloofde dat de Japanners rijke beloningen uitkeerden voor dat soort onderneming. Ik hoop van ganser harte dat zijn familie dit nooit te weten zal komen.
We vonden een locomotief en een paar platte laadwagons op een plek vlakbij. Na een korte inspectie van de loc besloten we dat de trein in staat was om te rijden en we begonnen aan onze reis naar het zuiden met grote voorzichtigheid en met lage snelheid. Toen, na enige tijd, scheurde door de stille omgeving een schreeuw van de platte wagon die voorop reed. ONZE ELLENDE WAS VOORBIJ. Een reddingstrein stoomde langzaam over het spoor naar ons toe. Twee Rode Kruis vlaggen wapperden aan weerszijden van de locomotief. De trein was vertrokken uit een basis kamp een paar dagen geleden, terwijl ze overlevenden verzamelden terwijl hij ratelend over het spoor trok. Ze hadden gehoord over ons maar wisten niet waar we waren en hadden het ergste al gevreesd. Ik kan me niet herinneren ooit zoveel pillen en injecties te hebben gekregen op een enkele dag. Maar ik herinner me de warme genegenheid die door mijn lijf trok terwijl we grappen maakten met de medicijn jongens, het gevoel erbij te horen, bij je eigen mensen te zijn. Uiteindelijk werd ik naar een veld hospitaal gebracht in Kanchanabury, waar we weer werden opgesplitst in groepen van dezelfde nationaliteit. Dat werd door mij niet erg op prijs gesteld.
Het leven werd behoorlijk saai daarna, terwijl we wachtten totdat we werden gerepatrieerd. Ik slaagde erin om bij de Militaire Politie te komen hetgeen me tenminste redelijk bezig hield. Bij een bepaalde gelegenheid deed zich iets voor dat me altijd is bijgebleven. Wij bezochten geregeld een Thais café voor een drankje en een hapje en om nieuwtjes uit te wisselen. De eigenaar van het café had een dochtertje dat ons hart had gestolen en wel vooral het mijne. Dit kleine meisje werd ernstig ziek. De Thaise dokter die haar behandelde zei dat hij niet de benodigde medicijnen had om haar te genezen en dat ze zonder deze medicatie zou sterven. We sleepten onze eigen dokter naar het café om het meisje te onderzoeken terwijl de Thaise dokter toekeek.
Hij bevestigde de diagnose van de Thaise dokter en zei ook dat ze zonder de benodigde medicijnen zeker zou overlijden. Maar, onder de militaire regulering van die tijd kon hij geen medicijnen verstrekken aan de Thaise bevolking. Echter, we begrepen zijn knipoog en zodoende werd ik weer eens een dief, dit keer met een hospik als medeplichtige. Een nauwkeurig logboek werd bijgehouden van het gebruik van medicijnen totdat een kuur was afgerond. Het kleine meisje genas helemaal. Ik heb nooit enige wroeging gevoeld over de manier waarop deze medicijnen werden verkregen. Ik voelde het als een bedankje aan de Thais die hun leven hadden geriskeerd toen ze ons probeerden te helpen wanneer ze maar konden. Het is onnodig om te zeggen dat zodra het nieuwtje de ronde deed, de lokale bevolking meer dan bereid was om ons als het bestuur te accepteren. Dat was met recht een echt aangename tijd.
De nasleep van de wreedheden bij de Spoorweg heeft veel krijgsgevangenen op verschillende manier aangetast. Sommigen vertoonden kleine probleempjes, anderen werden verminkt voor de rest van hun leven. Weer anderen verbleven de rest van hun leven in een ziekenhuis. Anderen leden aan mentale aandoeningen. Een paar konden de terugkeer naar een normale maatschappij niet aan en pleegden zelfmoord en dat is wel het meest benauwende van alles.
Weer anderen zagen hun huwelijk in het honderd lopen, vaak doordat ze een totale karakter verandering hadden ondergaan. Ik was een van de fortuinlijken. Mijn problemen waren beheersbaar ofschoon ik ze nog steeds meedraag. De problemen waarmee ik moest omgaan terwijl ik aan de spoorweg werkte bestonden voornamelijk uit een chronische dysenterie, af en toe opduikende malaria aanvallen, waarvan er eentje iets te zwaar was om leuk te vinden, enige beriberi symptomen, pellagra en een kleine tropische zweer die wonderlijk genoeg, genas. Deze zweren werden zeer gevreesd door de krijgsgevangenen. Ze veroorzaakten vreselijke vervormingen van de ledematen en vaak moesten die geamputeerd worden zonder verdoving! Maar het was steeds die ondervoeding die zo’n slachting aanrichtte onder de krijgsgevangenen. Velen werden blind door een voortdurend en langdurig vitaminegebrek. Anderen verloren al hun tanden als gevolg van chronische pellagra. De problemen die ik overgehouden heb, bestaan uit een vergrote milt, een vergrote lever en een voortdurende darmstoornis als gevolg van jarenlange dysenterie. Over het algemeen ben ik er redelijk goed vanaf gekomen in tegenstelling tot mijn oude kameraden die een beroerd leven hebben geleid sinds hun terugkeer uit de hel. Ik had wel wat problemen om me weer aan te passen aan het normale leven en ik werd behandeld door een psychiater gedurende een tijdje. Binnen het jaar na terugkeer naar de normale gang van zaken was ik klaar om de wereld weer aan te kunnen en dat is wat ik deed. Eén ongelooflijk ding waaraan ik lijd en dat in overeenkomst is met andere nog levende krijgsgevangenen en dat is, dat we nog steeds nachtmerries hebben, zelfs na meer dan een halve eeuw van een geciviliseerd bestaan. Het schijnt dat ons brein niet vergeten kan, hoe hard je ook probeert om bepaalde gebeurtenissen uit te wissen. Ik kan het er met mezelf maar niet over eens worden of dit een goed ding is of juist niet. Ik ben aangemoedigd door goed bedoelende mensen om me heen, bij verschillende gelegenheden, om te vergeven en te vergeten. Ik vergeef niet, want ik ben niet gerechtigd om te vergeven uit naam van Harry, Bob, John, Kees, Digger, Lofty, Taffy, Shorty, Texas, Scotty, Paddy, toen mijn vrienden, nog steeds mijn vrienden. Zij hebben geen stem meer. Ik kan niet vergeten uit vrees om na te laten de jongeren te waarschuwen voor de onmenselijkheid van mens tot mens.
Er bestaan sommige gebeurtenissen die nog steeds verbittering veroorzaken onder overlevende krijgsgevangenen.
Terugkijkend op mijn tijd aan de spoorweg, voel ik me op een bepaalde manier bevoorrecht deze hel te hebben kunnen doorstaan. Het is maar weinig stervelingen gegeven hun medemens te kunnen observeren als ze geheel ontdaan zijn van alle versierselen van de beschaving. De ongepolijste natuur van de mens komt snel boven zodra het beschermlaagje van de maatschappij is weggetrokken. Ik heb mensen van een reusachtige civiele status in de maatschappij zien verkruimelen als droge modder als ze geconfronteerd werden met zaken die hun eigen leven of dat van hun kameraden betroffen. Werkelijk een pathetisch en armoedige aanblik.
Aan de andere kant, er was een man die bovenmeester was geweest van een basis school. Een typische man voor die positie zoals hij eruit zag. Kaal hoofd met een plukje haar achterop zijn hoofd. Klein van gestalte liep hij licht voorover gebogen. Altijd beleefd, altijd netjes. De bewakers leken hem niet eens te zien. Hij placht te zeggen: "Het duurt niet eeuwig, ze kunnen onmogelijk deze oorlog winnen. Hou vol en alles zal tenslotte in orde komen."
Toen op een dag sprong hij voor een bewaker die zijn zieke maat een aframmeling gaf. Hij schreeuwde tegen de schoft dat wanneer hij zo nodig iemand wilde afrossen, dat hij het lef moest hebben op z’n minst een zogenaamde fitte persoon uit te kiezen. De bewaker deed dat dan ook met groot enthousiasme. De schoolmeester kreeg een vreselijk pak slaag. We moesten hem dragen op de terugweg naar het kamp die avond. Deze timide, vriendelijke kleine man rees op als een reus van mentale kracht, een voorbeeld om ons allen naar te richten. Naderhand werden we uit elkaar gehaald en ik heb sindsdien nooit meer van deze geweldige man vernomen. Er bestaan vele voorbeelden als dit, die de menselijke natuur tonen op z’n best en op z’n slechtst.
Ik geloof er heilig in dat niets, dat het leven in petto heeft voor een ex-krijgsgevangene die de Thai-Burma Spoorweg heeft overleefd, ooit zó beroerd kan zijn. Dat is een nuttige gedachte die je moet koesteren.
Er bestaan mensen, voor redenen die het best bekend zijn bij henzelf, die constant de vastgelegde duistere passages van de geschiedenis willen ontkennen. Tegen hen zeg ik : "Ga de begraafplaatsen bezoeken in veel landen van het Verre Oosten waar duizenden en nog eens duizenden liggen begraven in eeuwige vrede." Dat waren géén soldaten die door een vijandelijke kogel om het leven zijn gekomen. Dat waren weerloze, uitgehongerde, zieke en vermagerde menselijke wezens, opzettelijk gedood. Ze werden geen krijgsgevangene door eigen schuld. Ga deze plekken bezoeken, kijk me dan recht in mijn gezicht aan en zeg tegen me: "Het is niet waar. Het is nooit gebeurd."
Met dat in mijn hoofd haal ik de beroemde zin aan: "Wanneer je naar huis gaat, vertel hen over ons en zeg hen, voor jouw toekomst gaven wij onze tegenwoordige tijd."
Mijn woorden zijn:
… en toen ik thuis kwam vertelde ik over ons allen, die zijn overleden en de overlevenden . Ze hebben geluisterd, geknikt, glimlachend in VERGETELHEID.
De weduwe hield mij hand vast, terwijl ze me lichtjes op mijn wang zoende om de innerlijke pijn niet aan te wakkeren en wandelde weg, bedroefd maar trots.
JAZEKER, ik heb hen verteld over ONS toen ik thuiskeerde.
Afbeelding 1 – Koreaanse bewaker
De tekst in handschrift luidt: "Paardenkop - Koreaanse kamp bewaker. Een sadistisch dier."
De reden voor 's mans bijnaam is voor de hand liggend. Een groot aantal Koreanen was vrijwilliger in het Keizerlijke Japanse Leger. Hun taken waren voornamelijk beperkt tot het bewaken van krijgsgevangenen kampen langs de spoorweg. Deze taak verrichtten ze met veel verve. Hun sadistische optreden werd gevreesd door alle krijgsgevangenen. Paardenkop was een van de ergste. De Koreanen waren geobsedeerd door het idee dat ze aan hun meerderen hun totale gehoorzaamheid moesten bewijzen. Dat deden ze van jewelste.Afbeelding 2 – Gezond – Parade
De tekst in handschrift luidt: "'Gezond' Parade.
Dit werd zo genoemd omdat het woord 'ziek' niet voorkomt in de Japanse filosofie over krijgsgevangenen. Elke ochtend werden de ziekenhoeken door de Jap overvallen met een hoop geschreeuw en slaag. De rechtop staande, de knielende en de plat liggende werden in een rij geformeerd buiten hun hut. Een Jap, gewoonlijk van een lagere rang, besliste dan wie er fit was om te werken. Gewoonlijk was de bijbehorende kamp hospik het slachtoffer van de aframmeling door zijn bezwaren tegen de grove, onmenselijke beslissingen van de Jap. Doorgaans werden zij die zonder hulp overeind konden blijven, naar de spoorweg bouwplaats gezonden, om vaak op een in elkaar geflanste stretcher thuis te komen, dood.Afbeelding 3 – Nog een gebruikelijke marteling
De tekst in handschrift luidt: "Gebonden tegen een boom met prikkeldraad gedurende 48 uur. Zonder eten of drinken. Een emmer water vóór hem."
De auteur had bij deze gelegenheid een blik fruit gestolen uit het Japanse kookhuis en werd betrapt door een Jap. Het blik was een deel van de Rode Kruis zendingen voor de krijgsgevangenen die echter nooit de gevangenen bereikten, maar die altijd door de Jappen geconfisqueerd werden voor eigen gebruik. Het slachtoffer wordt vastgebonden aan een boom in het zicht van de Jappen wachtpost. Een emmer met vers water wordt voor hem neer gezet en daarna wordt hij 48 uur alleen gelaten. Een periode die gewoonlijk voldoende was om het slachtoffer het bewustzijn te laten verliezen. Iedereen die trachtte bij hem in de buurt te komen onderging hetzelfde lot. Een beroerde situatie ontstaat de volgende dag wanneer de Jap erop staat dat hij gewoon aan het werk gaat aan de spoorweg.Afbeelding 4 – Opgehangen aan de duimen
De tekst in handschrift luidt: "De Krijgsgevangene wordt aan de duimen opgehangen waarbij de tenen juist de bodem raken."
Nog een voorkeursbehandeling voor kleinere overtredingen. Soms werd dit toegepast voor het niet buigen voor een bewaker. Vaak verstopte de bewaker waar het om ging, zich op een donker plekje na zonsondergang, met andere woorden, hij kon niet worden onderscheiden. Nadat de bewaker was gepasseerd sprong hij tevoorschijn en stompte je met zijn geweerkolf en je werd afgemarcheerd naar de wachtpost waar je werd afgerammeld. Een boom dichtbij het wacht huis was de volgende stap, waar je werd opgehangen aan je duimen met je tenen nog net op de grond. Het veroorzaakte gruwelijke pijn aan je armen en je kuitspieren.Afbeelding 5 – Knielen op scherpe houten randen
De tekst in handschrift luidt: "Gedwongen te knielen op de scherpe houten randen, terwijl een zware kei in de handen wordt getorst."
Deze marteling was eveneens een straf voor een kleinere overtreding zoals het vergeten te buigen voor een bewaker in het voorbijgaan. Driehoekige stukken timmerhout waren op een theekist of een soortgelijk voorwerp genageld. Het slachtoffer werd dan gedwongen te knielen op die houten driehoeken met de voeten juist naar buiten stekend over de rand van die kist. Zijn knieën en scheenbenen drukten op de scherpe timmerhouten. Een rotsblok met een behoorlijk gewicht werd dan op zijn uitgestoken onderarmen gelegd, hetgeen de druk door het extra gewicht op knieën en schenen vergrootte. Een periode van drie tot vier uur was gewoonlijk het uiterste wat men kon verdragen, waarna de Jappen het slachtoffer toestonden van de timmerhouten te worden afgetild. Beschadigde knieschijven waren gewoonlijk het langere termijn gevolg.Afbeelding 6 – De waterbehandeling
De tekst in handschrift luidt: "De waterbehandeling. De armen en enkels van het slachtoffer worden vastgebonden met prikkeldraad. Water wordt in zijn maag gespoten door een slang. Wanneer de maag pijnlijk opgezwollen is, springt een Jap op de maag, terwijl een andere Jap tegen zijn hoofd stampt."
Dit was een specialiteit van de Kempetai (Japanse Militaire Politie) Het werd gebruikt om een 'bekentenis' te forceren. Water werd in de maag van het slachtoffer gepompt zoals de tekening voorstelt. De pijn van de uitpuilende maag alleen al was verschrikkelijk, op en neer springen op de opgezwollen maag is onbeschrijflijk. Als extraatje werd er willekeurig tegen het hoofd van het slachtoffer getrapt, e.e.a. om het plezier van de beulen te verhogen. Vele 'bekenden' om verdere marteling te ontgaan. Dat op zich was weer reden voor nog meer straf.Afbeelding 7 – Rotsblokje tillen
De tekst in handschrift luidt: "Amusement voor de Japanse bewakers tijdens de half uur durende rust periode."
Dit was erg populair bij de Japanse bewakers als een vorm van amusement, niet altijd als straf voor een vergrijp. Het werd gewoonlijk naar willekeur opgelegd tijdens de rust pauze. Een krijgsgevangene werd eruit gepikt en in de houding gezet. Een zwaar rotsblok werd dan in zijn gestrekte armen gelegd terwijl hij in een knielende houding zat. De Jappen porden hem vervolgens in zijn rug met hun bajonet of schopten hem tegen zijn benen van achteren. De struikel partij die daar altijd het gevolg van was, was altijd aanleiding tot grote hilariteit onder de bewakers en het kostte de krijgsgevangene een enorme zelfbeheersing om dan niets terug te doen.
Afbeelding 8 – Bamboe in de knieholtes
De tekst in handschrift luidt: "Bamboe achter de knieschijven in half zittende houding. De onderbenen worden wit door het gebrek aan doorbloeding. De minste beweging is uiterst pijnlijk. Vaak worden de knieschijven blijvend beschadigd."
Een straf voor mindere vergrijpen. Het veroorzaakte stremming in de bloedsomloop in de benen en de knieschijven werden onder een enorme druk gezet, met mogelijk problemen in het latere leven.
Afbeelding 9 – Ridder van Bushida*
*Bushidan was een klein zelfstandig legertje in de tijd van de Samurai (die weer onafhankelijke strijders waren in het middeleeuwse Japan. red.).
Onthoofdingen van krijgsgevangenen werden uitgevoerd voor verschillende redenen. Het was altijd een reden voor een Japanse opvoering. Het gehele kamp werd verplicht deze executies bij te wonen terwijl bewapende bewakers iedereen onder schot hielden. Het stelen van zogenaamde Japans eigendom, belediging van een Japanse officier of een ontsnappingspoging waren voldoende reden voor deze barbaarse straf. Onthoofdingen van krijgsgevangenen werden vaker uitgevoerd om de 'kunst' van het onthoofden te oefenen. Getuigen hebben de afschuwelijke scenes beschreven wanneer de eerste slag mislukte! De Bushido gedragscode schrijft onder andere voor dat een Bushido vriendelijk en goed moet zijn voor de zwakken en onschuldigen.
Afbeelding 10 – Pijlers heien voor de brug over de rivier de Kwai
De tekst in handschrift luidt: "Krijgsgevangenen die palen heien voor de fundering van brug over de Kwai rivier. Aan het werk van zonsopgang tot het donker werd. Tot aan je heupen in snel stromend rivier water staand."
Het werk werd van 's morgens vroeg tot 's avonds laat uitgevoerd. Elke fase van deze onderneming werd met mankracht alleen uitgevoerd. Een Japanse bewaker stond opgesteld op de oever en gaf met behulp van een luidspreker het ritme aan van de "haal op" en "laat los" operatie. De krijgsgevangenen stonden tot aan de borst de gehele dag in het water. Het tellen vanaf de oever klonk onophoudelijk, welk probleem zich ook voordeed. Boomstammen en andere drijvende rommel vormden een voortdurend gevaar. In de snelstromende rivier veroorzaakten die menig ongeluk, soms met fatale afloop, tot grote pret van de bewakers.Afbeelding 11 – Uitladen van zakken rijst
De tekst in handschrift luidt: "Uitladen van 50 kg rijstzakken voor de Japanners tegen de heuvel op, gedurende de natte moesson. Bamboe scheuten in de modder die dwars door de blote voeten van de krijgsgevangenen steken veroorzaakten de gevreesde tropische zweren."
Op zichzelf geen marteling. Maar als het uitgevoerd werd door uitgemergelde, ondervoede en zieke lichamen werd het een schier onmogelijke opgave. Tel daarbij op het regen seizoen en daardoor een modderige helling waarop je constant uitgleed met spitse harde bamboe stekels in de modder, maakten deze taak tot een hel op aarde. Iedereen die die het ongeluk had te struikelen met een 50 kg lading op zijn rug werd onmiddellijk benaderd door een bewaker die hem met een geweerkolf of zware stok afstrafte.Afbeelding 12 – Bouwen van het talud
Dit was de voornaamste activiteit voor de meeste krijgsgevangenen, het opbouwen van het spoorweg talud. Het was een van zonsopgang tot zonsondergang durend karwei dat uitgevoerd werd onder ononderbroken wreedheden en klappen van de Jappen, dat was nu eenmaal hun manier om te trachten meer en meer productie te genereren bij hun slaven arbeiders. Elke dag werden de arbeidsploegen verdeeld in secties . Elke sectie kreeg een gelijke taak opgedragen voor de gehele dag, onafhankelijk van het soort grond dat verzet diende te worden. Sommige gedeeltes waren lichter te bewerken dan andere. Protesteren tegen de onmogelijkheid van een opgelegde taak resulteerde altijd weer in een aframmeling door een of meerde bewakers. Als door toeval een sectie in staat was zich van de opgelegde taak van die dag te kwijten, werd er weer meer vereist van de ploegen op de volgende dag. Het was altijd weer een 'no win' situatie. De aarde werd door een enkele persoon gesjouwd in een mand of op een in elkaar geflanste stretcher die door twee personen werd gedragen.
Afbeelding 13 – Tropische zweer
De tekst in handschrift luidt: Links: "Een zich uitbreidende tropische zweer. En rechts: Grote aantallen kleine visjes maken pus uit de wond 'schoon'. Behoorlijk pijnlijk!"
De meest gevreesde van alle zweren. De kleinste schram kon het begin betekenen van deze afschuwelijke rottende ziekte. Bamboe verwondingen liepen meestal uit op een zich uitbreidende zweer. Er waren natuurlijk geen medicijnen beschikbaar voor de krijgsgevangenen, de enige manier om de wonden enigszins schoon te houden was door ze met een lepel uit te schrapen. Als dit gedaan werd met een scherp geslepen lepel werd het slachtoffer gewoonlijk bij armen en voeten vastgehouden terwijl het medische personeel de gruwelijke taak van het uitschrapen uitvoerde. Veel amputaties werden uitgevoerd als het resultaat van tropische zweren.Afbeelding 14 – Cholera epidemie
Een buiten proportionele ervaring die je geest verlamde. Een situatie waarin de dood een routinematig voorval wordt. Cholera kan de dood binnen 24 uur betekenen, van redelijk gezond tot een wisse dood. De Jappen waren dodelijk bevreesd voor deze massa moordenaar. In dit speciale geval barricadeerden ze de ingang van het kamp en verplaatsten zichzelf naar een afstand van ongeveer drie kilometer uit de buurt en kwamen niet meer terug totdat hun eigen medische staf het kamp weer veilig had verklaard. Om verschillende redenen was het ons niet toegestaan onze doden in de gebruikelijke putten te begraven maar werd ons opgedragen de stoffelijke overschotten binnen het kamp terrein te verbranden. Dit was een onafgebroken onderneming die dag en nacht doorging. Woorden schieten tekort om de narigheid van de stervenden en de levenden te beschrijven.Afbeelding 15 – Voorval van zusters in de rivier
De tekst in handschrift luidt: "Voor het tonen van opwinding na de wulpse gebaren door de Japanse 'verpleegsters'."
Dit voorval moet wel opgenoemd worden onder de meest afschuwwekkende marteling die enig menselijk wezen zou kunnen bedenken. Een krijgsgevangene werd bevolen de rivier in te stappen waar Japanse 'zusters' naakt aan het baden waren. Hij werd gedwongen hun rug te wassen terwijl de andere krijgsgevangenen toekeken. Hij werd vervolgens weer teruggeroepen naar de oever waarop de 'verpleegsters' wulpse gebaren maakten. Als de krijgsgevangene zelfs maar de geringste tekenen van seksuele opwinding vertoonde, sloeg de bewaker hem tegen zijn penis met een dun bamboe rietje. De verschrikkelijke pijn en geestelijke vernedering van de krijgsgevangene waren totaal. Het is begrijpelijk dat sommige krijgsgevangenen aan psychische trauma's leden door deze marteling, zelfs tot lang na hun bevrijding.Afb. 16 – Schouder klappen
De tekst in handschrift luidt rechts boven: "Spieren zwellen op tot bovenmatige proporties, terwijl ze uitermate pijnlijk bleven voor dagen aaneen." Rechtsonder: "Voor 'het bewegen' tijdens het staan in de houding: herhaaldelijk slaan op de schouderspieren met een Spaans rietje."
Dit was een populaire straf door sommige van de Koreaanse bewakers. Het slachtoffer stond in de houding terwijl de bewaker hem steeds op zijn schouderspieren mepte. In het begin was de pijn dragelijk en daarna ging de pijn bijna helemaal over. De hele tijd bleef de bewaker je op je schouders slaan. Dan realiseerde je je plotseling dat je schouder spieren zo dik op waren gezwollen dat ze bijna tot aan je oorlelletjes waren gerezen. Het slachtoffer moest dan nog een uur of zo in de houding blijven staan totdat hij mocht inrukken. Na een tijdje kwam de pijn ongenadig terug. Het kon wel drie dagen duren voordat de zwelling weer afnam.Afb. 17 – Bamboe bedden
De tekst in handschrift luidt: "Bed van bamboe latten."
Dit gaat niet over een marteling als zodanig. De slaapplaats per persoon besloeg ongeveer 60 cm. Het bedden frame bestond uit gespleten bamboe palen die samengebonden waren met gespleten en gedroogde bamboe bladeren (atap) die vastgezet waren aan een raamwerk van bamboe palen. De bamboe werd altijd binnengebracht terwijl ze vol zat met insecten en luizen. Je kon de luizen van de insecten onderscheiden doordat ze wit waren, terwijl de insecten bruin rood waren, afhankelijk van hoeveel menselijk bloed ze hadden geconsumeerd. De luizen vormden een constante ergernis gedurende de natte moesson omdat er dan geen hitte van de zon was om ze dood te maken. De insecten waren vooral een kwestie van ze te vangen wanneer en hoe je maar kon.Afb. 18 – Vrijheid
De tekst in handschrift luidt: "Vroege ochtend van 18 augustus 1945. De Jappen hebben het jungle kamp verlaten gedurende de nacht. De Jappen hebben op 15 augustus gecapituleerd. De vrijheid kwam drie dagen later.
Dit voorval vond plaats diep in de Thaise jungle niet ver van de "Three Pagodas Pass". Op een vroege ochtend de 18de augustus, 1945, ging de schrijver naar de latrine zonder te worden aangeroepen en geslagen door een bewaker. De stilte deed zeer vreemd aan. Hij riep zijn makker erbij en samen kropen ze naar het Japanse wachthuis. Er waren geen Jappen te bespeuren. In eerste instantie verwachtte hij dat het een val was. Het bleek van niet, ze waren vertrokken! Alles was verdwenen, hun kookhuis, het transport etc. Alles weg. Het nam een dag of twee in beslag om vast te stellen dat dit werkelijkheid was. Een inboorling bevestigde dat de Jappen waren vertrokken. Ze waren weer vrij!
Afbeelding 19 – Java 1942
De schrijver wandelt een Japans krijgsgevangenen kamp binnen in Bandung, Java. Geheel onwetend en naïef over wat hem stond te wachten. Beschaving zoals die bekend was hield onmiddellijk op te bestaan. Om binnen een paar minuten in een 'onbetekenende niemendal' te worden veranderd is onmogelijk om weer te geven. Maar de menselijke geest zit zodanig in elkaar dat de meerderheid van de Japanse krijgsgevangenen overleefde. Maar net. 18 augustus, 1945, ergens in de buurt van de "Three Pagodas Pass" in Thailand. Uitgemergeld, hongerig zwak en ziek maar gelukkig. Vrijheid TEN LANGEN LESTE.
Afbeelding 20 – Mislukte ontsnappingspoging
De tekst in handschrift luidt: "Mislukte ontsnappingspoging 16 augustus, 1945 (een dag na de Japanse capitulatie)."
Japan gaf zich op 15 augustus 1945 over aan de geallieerden. De krijgsgevangene die is afgebeeld waagde een ontsnappingspoging op 16 augustus. Het was een domme onderneming, zelfs om het maar te overwegen. Er was slechts ongerept oerwoud om ons heen. De lokale stammen waren niet altijd betrouwbaar, zoals het slachtoffer spoedig zou ontdekken. Hij werd teruggebracht naar het kamp door een groepje van lokale stamleden met zijn handen achter zijn rug gebonden. Er heerste geloof dat de Jappen royal zouden betalen voor een dergelijke verradersrol. Dit slachtoffer werd met bajonet steken om het leven gebracht binnen enkele uren nadat hij overgedragen was. Het diep tragische van dit verhaal is, dat de oorlog officieel twee dagen tevoren was afgelopen. Of de Jappen daar vanaf wisten is nooit meer kunnen worden achterhaald.
Afbeelding 21 – Overlevingspakket
Tegen het einde van de oorlog waren dit de enige bezittingen waar de meeste krijgsgevangenen die aan de spoorweg werkten, zich nog om bekommerden. Ze stonden symbool voor hun levensbehoud. Het etensblik was het belangrijkste deel ervan. Het vervulde alle basisbehoeften om in leven te blijven. De metalen lepel was een luxe, mede omdat die aan een zijde scherp kon worden geslepen en zo kon dienen om iets door te snijden. Als een Jap de lepel ontdekte werd die afgenomen en de eigenaar ervan herhaaldelijk geslagen. Geen enkele krijgsgevangene mocht ook maar iets in zijn bezit hebben met een scherpe rand. Het veiligste was om een lepel te snijden uit bamboe die ook nogal eenvoudig kon worden vervangen. De bamboe mok was ook makkelijk te verkrijgen en kon in verschillende grootte worden gemaakt. Het was echter van wezenlijk belang dat de bamboe huisraad die gebruikt werd om uit te eten en drinken, geheel uitgegloeid was totdat het helemaal zwart zag. Dit omdat bamboe splinters, hoe klein ook, die in het menselijk lichaam vast konden komen te zitten in het spijsvertering systeem, fataal kunnen zijn.
Het was in het jaar 1944. Ergens in de nabijheid van de “Three Pagodas Pass” aan de Thaise grens met Birma. Ze hadden ons een geforceerde mars laten maken van zonsopgang tot zonsondergang gedurende twee dagen. “Ons” dat waren de krijgsgevangenen, “ze” dat waren twee Japanse soldaten. De groep bestond uit Nederlandse en Britse krijgsgevangenen.
We waren “gezond” verklaard door een Japanse medische functionaris met de rang van eenvoudig soldaat, die ons verzekerde dat we op weg gingen voor “ korte wandeling, goed kamp”. De ervaring had ons geleerd dat dit betekende “lange tocht, geen kamp”.
Vooraan in de colonne liep de Japanse sergeant die ons de weg wees en het tempo bepaalde. Aan het eind sukkelde een ontevreden Japanse soldaat die achterblijvers aanporde met een bajonet die belachelijk groot leek vergeleken met die kleine soldaat.
Het oerwoud was bedompt heet, vochtig en dicht begroeid. We sleepten onze rantsoenen, kook gereedschap (weggegooide olie blikken) en gereedschappen mee op drie geïmproviseerde draagbaren. Deze draagbaren waren gemaakt van oude rijstzakken en bamboe palen als een soort stretcher. Iedere stretcher werd door een team van vier man gedragen. Degenen met benen die met zweren waren overdekt hoefden niet als pakezel te fungeren. Dat was geen gebaar van de Jappen. Het was onze beslissing na lang heen en weer argumenteren en een paar klappen in ons gezicht door de sergeant. Eén team moest al een man meedragen die door dysenterie ingestort was. De twee andere teams moesten nu de lading van die ene stretcher, die door de zieke man werd ingenomen, bovenop hun eigen lading torsen. De sergeant wilde ons niet toestaan een vierde stretcher te maken omdat hij ons al een concessie had gedaan in de zaak van de mannen met de zwerende benen!
We hadden geen slok water gedronken, de hele dag al niet. Onze lichamen waren uitgedroogd, onze kelen schor en onze tong voelde als een lap leer in onze mond. We wankelden door uitputting en de meesten leden aan maagkramp. Er waren geen gibbon apen geluiden te horen zoals wel gebruikelijk was. Dat betekende dat er geen water te vinden was mijlenver in de omgeving.
We maakten kamp tegen de schemering op een open plek dichtbij een modderpoel die teemde van de insecten. Sommigen doopten hun gezicht in het modderige water om gretig te drinken. Pogingen om hen tegen te houden werden wild afgeweerd. Het was waarschijnlijk dat we hen later zouden kunnen begraven. De Jappen grinnikten!
Vuur werden aangestoken om water uit de poel en de met maden vervuilde rijst op te koken. Daarvan een portie samen met een klein stukje gedroogde vis was ons eten voor die dag, weggespoeld met gekookt bruin water uit de modderpoel.
Onze lichamen waren rauw en onze geest was afgestompt toen we rond het vuur kropen dat moest blijven branden om wilde dieren uit de buurt te houden. Niemand sprak. Waarover zou je het moeten hebben? Iedereen was verzonken in zijn eigen gedachten. Dat was nog een troost, je eigen gedachten. De nacht was zwart. Het oerwoud sloot zich boven ons.
Ik realiseerde me dat het voortzetten van deze mars onze aantallen zou doen slinken. Was dat misschien de bedoeling? Een rilling liep over mijn rug. Voor de eerste keer in mijn leven voelde ik totale miserie. Ik voelde me alleen en ontzettend bang.
Toen werd ik me bewust van een stem die zich mengde in de vele geluiden uit het nachtelijke oerwoud. Eerst zachtjes, aarzelend, dan wat harder, meer zeker, die het Ave Maria zong met een heldere tenor. De jungle geluiden om ons heen vielen een voor een stil alsof de nachtwezens ook luisterden.
De stem zong nu jubelend en triomfantelijk. Het was een moment van diepe indruk en verwondering. De stem vulde ons hart en onze geest zoals die opsteeg naar de zwijgende duisternis boven ons. Ik wist toen dat dit magische moment me zou doen doorleven in welke situatie ik me dan ook zou komen te bevinden in de toekomst.
Gezichten keken op, tranen glinsterden in de gloed van het vuur. Mannen kropen overeind, sommigen ondersteund door hun kameraden. Het leek wel een impulsief gebaar van een gezamenlijk trotseren alsof we wilden zeggen: “Wij kunnen niet verslagen worden.” Voelden zij hetzelfde als ik? Waren zij ook beschaamd over hun eerdere, diepe somberheid?
Ik geloof dat dat zo was. Een gloed van trots overspoelde me. Een gevoel van het erbij horen. Ook een gevoel van overwinning. Triomf van de menselijke geest over tegenspoed.
De beide Japanse soldaten bekeken ons stom verbaasd en met achterdocht, hun geweren in de aanslag. Hun ogen vlogen rond de groep van stille mannen. Mannen met afgematte gezichten, vochtige vodden aan hun geraamte. We waren geen bedreiging voor hun welzijn, toch blonk er vrees in hun ogen. Vrees voor iets dat zij niet konden begrijpen. Ik voelde medelijden voor hen, toen.
Toen de stem zich zachtjes weer mengde in de jungle geluiden, brak de Japanse soldaat plotseling terwijl hij “kurra, kurra” riep en iedereen binnen zijn blikveld met zijn bajonet bedreigde.
Toen hij mij naderde glimlachte ik. Het maakte hem woest. Want hoe vecht je tegen een glimlach? De geweerkolf dreunde tegen mijn lijf en sloeg me krachtig tegen de grond. Ik keek op naar zijn gezicht dat nu grijnsde nu de woede was weggezakt, die belachelijk grote bajonet op mijn keel gericht! Na een tijdje sukkelde de Jap weg terwijl hij in de grond schopte, mompelend in zichzelf.
Mijn makkers hesen me op mijn voeten. Hun ogen vol tranen van onderdrukte woede. Ik realiseerde me toen dat mijn borst klopte van de pijn. “Geen zin voor humor, deze schoften,” mompelde iemand. Ik glimlachte. Hoe zeer hij gelijk had.30.000 Britten
13.000 Australiërs
18.000 Nederlanders
700 Amerkanen