De PRESIDENT: Dr. Lammers, kunt u horen wat ik zeg?
LAMMERS: Ja.
De PRESIDENT: Goed, wilt u alstublieft proberen de vragen te beantwoorden nadat ze aan u zijn gesteld en de vraag niet onderbreken? Probeert u even te wachten tot de vragen zijn gesteld want de tolken en de stenografen vinden het zeer moeilijk te vertalen en op te nemen wat u heeft gezegd.
MAJOOR JONES: Ik wil het voor het moment hebben over uw betrekkingen met Seyss-Inquart. U kreeg rapporten van hem betreffende zijn bestuur in de Lage Landen, niet waar?
LAMMERS: Het ging zo, ongeveer eens in de drie maanden werd er een algemeen rapport opgestuurd en dan doorgegeven aan de Führer. We ontvingen ook afzonderlijke rapporten.
MAJOOR JONES: En u weet dat in de Lage Landen, net als elders, het doel van het Duitse bestuur was dat gebied ten bate van Duitsland zoveel mogelijk leeg te halen en uit te buiten, niet waar?
LAMMERS: Ons doel was natuurlijk de bezette landen te gebruiken voor onze oorlogsproductie. Ik weet niets over een bevel tot uitbuiting.
MAJOOR JONES: Om hun levensstandaard te verlagen, hen tot de hongerdood te brengen, dat was een van de resultaten van het beleid in Nederland. U wist dat, niet waar?
LAMMERS: Ik geloof niet dat we zo ver gingen. Ik had zelf vrienden en familie in Nederland en ik weet dat de mensen in Nederland het veel beter hadden dan wij in Duitsland.
MAJOOR JONES: Ik wil dat u naar document 197-PS kijkt, dat is bewijsstuk RF-122 dat bestaat uit een brief die u aan Rosenberg stuurde, de beklaagde, met als bijlage een rapport dat u was gegeven door Stabsleiter Schickedanz aan de Führer, samen met een rapport, afgeleverd door Rijkscommissaris Seyss-Inquart over de periode 29 mei tot 19 juli 1940. Als u op pagina 9 van uw tekst kijkt, pagina 5 van de Engelse vertaling van 997-PS zult u daar een eerste opmerking zien staan over de grote lijnen van het beleid in de Lage Landen. U zult dat in uw exemplaar de passage is gemerkt zodat u geen moeilijheden zult ondervinden bij het vinden van die passages. U ziet dat er staat: “Het is noodzakelijk de consumptie door het volk te verlagen .......
LAMMERS: Het spreekt vanzelf dat in orlogstijd de consumptie van de bevolking moet worden verlaagd. Er is geen sprake van het winnen van voorraden voor het Reich.
MAJOOR JONES: Een moment graag dan zal ik de passage aan u voorlezen:
“Het was duidelijk dat er bij de bezetting van Nederland een groot aantal economische en bovendien politieke maatregelen moesten worden genomen. De eerste hiervan waren bedoeld om de consumptie van de bevolking te verlagen, gedeeltelijk om voorraden voor het Reich te verkrijgen en gedeeltelijk om een evenredige verdeling van de resterende voorraden te bereiken.”
Dat is een kernachtige uitspraak over het economische beleid dat Seyss-Inquart volgde met betrekking tot het Nederlandse volk, niet waar?
LAMMERS: Ja en het is ook een zeer verstandig beleid. De voorraden moesten worden verlaagd om ze evenredig te verdelen en wat voor het Reich te verkrijgen. Hoe dan ook, het rapport is niet van mij maar werd opgesteld door de heer Schickedanz en ik weet niet of het juist is.
MAJOOR JONES: Maar het doel van deze verlaging van de consumptie door de bevolking was om het Reich te bevoordelen zodat het gebied van de Lage Landen kon worden leeggeroofd en het Reich ervan kon profiteren. Dat was het hele beleid, niet waar?
LAMMERS: Dat is zeker niet waar. Er staat hier allereerst dat er voorraden moeten worden verkregen voor het Reich en ten tweede dat de diverse voorraden evenredig moeten worden verdeeld, dat wil zeggen onder de Nederlandse bevolking. Er staat hier geen woord over een beleid van uitbuiting.
MAJOOR JONES: Geacht Tribunaal, u hebt het document en kunt het lezen in de taal waarin het verschijnt.
(tot de getuige): Ik wil dat u nu aandacht besteed aan beklaagde Sauckel. U, getuige, wist heel goed van het uitgebreide programma waar Sauckel zich mee bezig hield, van het tot slaven maken van de volkeren die door de Nazi troepen waren overwonnen, niet waar?
LAMMERS: Ik heb Sauckel’s programma gezien en ook de regels die hij opstelde om het uit te voeren. Ik had niet de indruk dat het een programma van slavenarbeid was. Sauckel was altijd erg vriendelijk en zeer gematigd in zijn opvattingen en hij stelde alles in het werk om de benodigde quota buitenlandse arbeiders te werven door middel van vrijwillige aanmelding.
MAJOOR JONES: Suggereert u dat u denkt dat de miljoen buitenlandse arbeiders die Sauckel naar het Reich sleepte daar vrijwillig naar toe kwamen?
LAMMERS: Ze kwamen niet allemaal vrijwillig. Uit Frankrijk kwamen ze bijvoorbeeld vanwege een wet op arbeidsplicht die door de Franse regering was uitgevaardigd. Ze kwamen niet vrijwillig maar vanwege een maatregel die door de Franse regering was genomen.
MAJOOR JONES: Ik will dat u naar een van de eerste rapporten kijkt die u van Sauckel kreeg over zijn arbeidsprogramma. Het is document 1296-PS, bewijsstuk GB-325. Het begint met een brief van Sauckel aan u, gedateerd 29 juli 1942:
“Geachte Reichsminister,
te uwer informatie voeg ik een afschrift bij van een rapport aan de Führer en aan de Reichsmarschall van het Groot Duitse Rijk. Heil Hitler. Hoogachtend, getekend Fritz Sauckel.”
LAMMERS: Ja, dat rapport moet mij hebben bereikt.
MAJOOR JONES: Ja. En u hebt het waarschijnlijk bestudeerd, niet waar?
LAMMERS: Ja, maar niet nu. Het werd mij ter informatie toegezonden.
MAJOOR JONES: En u hebt het destijds bestudeerd?
LAMMERS: Ik neem aan dat ik het gelezen heb, dat ik het doorgekeken heb. Het was voor mij verder van geen belang.
MAJOOR JONES: U zult op de eerste pagina van dat rapport zien dat er bijvoorbereld staat dat hij in de periode tussen april en juli 1942, de eerste periode van Sauckel’s activiteiten als Gevolmachtigde voor de Arbeidsinzet, een totaal van 1.639.794 buitenlandse arbeiders had geworven en u ziet dat er daarvan 221.009 Russische krijgsgevangenen waren. U hebt dat gezien, niet waar?
LAMMERS: Ik heb het waarschijnlijk gelezen. Ik had geen reden ertegen te protesteren want Sauckel stond niet onder mijn bevel. Hij stond in feite onder het Vierjarenplan, zoals de handtekening aangeeft; maar voor alle practische toepassingen stond hij direct onder de Führer. Hij stuurde het rapport rechtstreeks naar de Führer en de enige reden waarom ik dit rapport niet zelf aan de Führer heb doorgegeven was omdat ik wist dat hetzelfde rapport de Führer had bereikt via Reichsleiter Bormann. Anderszins had ik helemaal niets met deze zaak te maken.
MAJOOR JONES: Maar u wist heel goed dat het absoluut verkeerd was, niet waar, om soldaten die in de strijd gevangen waren genomen, te dwingen tegen hun eigen land te werken?
LAMMERS: Het was Sauckel’s taak dat te regelen met de instanties waarmee hij werkte. Ik heb me nooit druk gemaakt om die kwestie. Dat was een zaak voor Sauckel om te regelen met de bevoegde departementen, met de Wehrmacht en mogelijk, in het kader van internationale wetgeving, met Buitenlandse Zaken. Bovendien zie ik hier niets staan over krijgsgevangenen.
MAJOOR JONES: Ik wil niet suggereren dat u ......
LAMMERS: Ik heb nog niets gelezen over krijgsgevangenen.
MAJOOR JONES: Kijkt u maar naar de eerste pagina van het rapport. Hier is niets geheimzinnigs aan, weet u. U kunt heel goed Duits lezen.
LAMMERS: Ja, maar ik kan geen rapporten van meerdere pagina’s in een minuut lezen.
MAJOOR JONES: Kijkt u maar naar de eerste pagina van het rapport.
LAMMERS: Ja, nu zie ik het.
MAJOOR JONES: En u wist het vanaf het begin van de ondervraging over deze kwestie .......
(de getuige probeert hem te onderbreken). Een ogenblik alstublieft. Als ik aan het woord ben, wilt u dan alstublieft wachten tot ik uitgesproken ben voordat u mij onderbreekt? Anders kunnen de vertalers geen goede vertaling geven. U ziet in dat rapport heel duidelijk, niet waar, dat in de eerste vier weken van Sauckel’s loopbaan als slavendrijver, hij 221.009 Sovjet krijgsgevangenen in deze arbeidsmachine liet werken?
LAMMERS: De bijzonderheden interesseerden mij niet. Ik had niet de bevoegdheid om toezicht op Sauckel te houden. Er werd een rapport gestuurd waarin stond hoe hij dit had gedaan. Of hij daar het recht toe had, dat was een vraag die hij moest beantwoorden in overeenstemming met de bevoegde departementen. Ik heb die kwestie niet onderzocht want het rapport werd mij alleen ter informatie toegezonden.
MAJOOR JONES: U hebt namens Sauckel getuigd dat hij tegen de suggestie was dat de SS op het terrein van werving van arbeiders moest werken. Hebt u dat niet gezegd?
LAMMERS: Nee, dat heb ik niet gezegd. Ik zei alleen maar dat hij niet alleen de SS wilde hebben maar dat hij steun wilde van elke bevoegde autoriteit die op dat moment beschikbaar was. Het is natuurlijk duidelijk dat dat in de partizanengebieden voornamelijk de politie en de SS zouden zijn.
MAJOOR JONES: En heel simpel, u weet dat Sauckel meer steun van de SS vroeg om meer arbeiders te krijgen. Daar was hij op uit, niet waar?
LAMMERS: Ja, anders kon hij niet in die gebieden werken als de orde niet werd gehandhaafd.
MAJOOR JONES: Kijkt u nu naar document 1292-PS, bewijsstuk USA-225 en RF-68. Dat is het verslag over de toewijzing van arbeid in 1944, op 4 januari, de notulen daarvan hebt u zelf opgesteld zodat alles wat u zegt betrouwbaar is, dat is uw verslag. U zult zien dat bij die conferentie aanwezig waren Hitler, Sauckel, Speer, Keitel, Milch en Himmler.
LAMMERS: Het nieuwe arbeidsprogramma voor 1944 werd opgesteld en mij werd opgedragen de betrokken departementen te informeren. Ik nam alleen maar aan die conferentie deel omdat het een maatregel betrof die op de diverse terreinen van een aantal instanties bekend moest worden gemaakt. Anders zou ik er niet eens aan hebben deelgenomen.
MAJOOR JONES: En op die bijeenkomst zei Hitler dat Sauckel ten minste nog eens vier miljoen arbeiders voor de arbeidsreserve moest werven, niet waar?
LAMMERS: Dat is mogelijk. De Führer vroeg meer van Sauckel dan Sauckel dacht dat hij kon leveren.
MAJOOR JONES: En Sauckel zei dat of hij dat kon doen grotendeels afhing van wat Duitse ronselaars beschikbaar kunnen stellen, zijn project kan niet worden uitgevoerd met plaatselijke ronselaars. Dan gaat uw verslag verder met:
“De Reichsführer-SS legde uit dat de mensen die hem ter beschikking staan, gering in aantal zijn maar dat hij, ” – Himmler – “ zou proberen Sauckel’s project te steunen door hun aantal te vergroten en hen harder te laten werken. De Reichsführer-SS stelde onmiddellijk 2.000 tot 2.600 mannen uit
concentratiekampen beschikbaar voor beschermingsmaatregelen tegen luchtaanvallen in Wenen.”
Met andere woorden, het blijkt duidelijk uit het verslag, niet waar, dat Sauckel meer hulp zocht bij de SS en dat Himmler zei dat hij zijn best zou doen hem te helpen? Is dat niet zo?
LAMMERS: Daar is geen twijfel aan maar Sauckel wilde niet alleen hulp uitsluitend van de SS hebben, hij wilde iedere hulp van de bevoegde dienst in het desbetreffende land krijgen die hij nodig had, zoals ik al eerder heb gezegd; van de Feldkommandatur, bijvoorbeeld.
MAJOOR JONES: Er is nog een laatste document betreffende Sauckel dat ik aan u voor wil leggen. Het is document 3819-PS, bewijsstuk GB13-306, een klein deel daarvan is al voor het verslag voorgelezen door Sir David Maxwell-Fyffe. Dat is een rapport van Sauckel aan Hitler, gedateerd 17 maart 1944. Ik neem aan dat u wellicht een afschrift van dat rapport hebt gezien?
LAMMERS: Dat weet ik niet.
MAJOOR JONES: Kijkt u er maar naar want het is zeer kenmerkend voor de houding van Sauckel voor wat betreft de assistentie door de SS en de Duitse politie.
LAMMERS: Ja, dit is gedateerd 11 juli 1944. Ik heb er hier een die gedateerd is 11 juli 1944.
MAJOOR JONES: Ja.
De PRESIDENT: Mr. Elwyn Jones, hij zegt dat hij een document van 11 juli 1944 in handen heeft. Het document waarnaar u verwijst is van 17 maart, niet waar?
MAJOOR JONES: Ja.
(tot de getuige): U hebt de notulen van die conferentie. Zit er geen rapport bij van Sauckel, gedateerd 17 maart?
LAMMERS: Er is hier een rappoort bijgevoegd, gedateerd 5 april.
MAJOOR JONES: Ik zal niet verder gaan met dat gedeelte van het document, Edelachtbare.
(tot de getuige): Als u het document gedateerd 12 juli wilt pakken, dat is voor mij momenteel genoeg. U herinnert zich dat dat uw eigen verslag is van de bijeenkomst van 12 juli 1944 over de kwestie van de toegenomen werving van buitenlandse arbeidskrachten. En u opende die bijeenkomst, niet waar getuige?
LAMMERS: Ik ben altijd een neutraal figuur geweest. Als er meningsverschillen ontstonden bood ik mijn diensten aan als bemiddelaar.
MAJOOR JONES: Waarover was u neutraal, getuige?
LAMMERS: Ik had niet de leiding over een departement. Andere departementen hadden hun eigen belangen.
MAJOOR JONES: U was geen eerlijke bemiddelaar tussen Sauckel en Himmler, niet waar?
LAMMERS: Ik moest regelmatig proberen een compromis tussen diverse mensen te sluiten, bij gelegenheid Himmler of Sauckel wanneer er een meningsverschil ontstond en ik meen dat ik me niet hoef te schamen wanneer ik in dat geval zeg dat ik een eerlijke bemiddelaar was. Ik wilde tot overeenstemming komen tussen die twee zodat het niet nodig zou zijn de Führer in dergelijke meningsverschillen te betrekken.
MAJOOR JONES: Kijkt u even naar de manier waarop u die bijeenkomst opende. U zei daar – het is de tweede zin onder uw naam:
“Hij beperkte het onderwerp van de discussie tot een onderzoek naar alle mogelijke middelen om het huidige tekort aan buitenlandse arbeiders weg te werken...”
Dan zegt u in de volgende zin:
“De kwestie of en in welke vorm grotere dwang mensen ertoe kan brengen, werk in Duitsland te aanvaarden, moet altijd op de voorgrond blijven.”
Het sleutelwoord hier is dwang, weet u.
LAMMERS: Ja, ze dachten duidelijk aan vrouwelijke arbeidskrachten en aan het verlagen van de leeftijdsgrens die voor jeugdige arbeiders was gesteld.
MAJOOR JONES: Gaat u maar verder naar de volgende zin van uw verklaring:
“In dit verband moeten we overwegen hoe de werving, waarvan de ongeschiktheid het onderwerp is van ernstige klachten van de Gevolmachtigde voor de Arbeidsinzet, aan de ene kant kan worden versterkt door het uitoefenen van invloed op buitenlandse regeringen en aan de andere kant door het uitbreiden van onze werving en het meer gebruik maken van de Wehrmacht, de politie of van andere Duitse instanties.”
LAMMERS: Dat is helemaal juist. Dat waren de problemen die moesten worden besproken.
MAJOOR JONES: Om meer dwangarbeiders te krijgen en te ontdekken door wat voor terreur door de politie en druk door Von Ribbentrop die resultaten konden worden bereikt? Dat was het doel van die bijeenkomst, niet waar?
LAMMERS: Nee, ons doel was niet om na te denken hoe we de mensen konden terroriseren maar hoe we onze officiële besluiten konden uitvoeren met de nodige bevoegdheden om die te ondersteunen. Er worden zeker geen terroristische maatregelen bedoeld als er wordt gezegd dat iets op een bepaalde manier moet worden gedaan. Ik zou bijvoorbeeld een geval in Frankrijk kunnen schetsen. De arbeiders die in Frankrijk door Sauckel waren geworven werden naar het station gebracht door Frans personeel zoals voorgeschreven door het Franse decreet over dwangarbeid. Alles was in orde .....
MAJOOR JONES: Beantwoordt u alstublieft mijn vraag. U dwaalt af naar een ander onderwerp.
LAMMERS: Ik heb geen terroristische maatregelen voorgesteld. Er moet door iedere staatsautoriteit enige dwang worden uitgeoefend maar ik heb geen terroristische maatregelen voorgesteld maar praten over dwang is nog lang geen terrorisme, een misdaad of een overtreding.
MAJOOR JONES: Ik vestig even uw aandacht op de bijdrage van generaal Warlimont aan deze discussie waar hij dit zei:
“De troepen die zijn aangewezen om de partizanen te bestrijden zullen bovendien de taak overnemen om in de partizanengebieden arbeidskrachten te werven. Iedereen die niet voldoende zijn aanwezigheid in deze gebieden kan verklaren moet worden opgepakt.”
En u zei:
Na verdere vragen van de Reichsminister Dr. Lammers,” – dit staat op pagina 10 van het Engelse verslag – “of leden van de bevolking die geschikt zijn voor inzet niet samen met de troepen kunnen worden weggehaald, zei Kolonel Saas, Gevolmachtigde voor Italië, dat Feldmarschall Kesselring al had besloten dat de bevolking in een gebied tot 30 kilometer achter het front moest worden opgepakt.”
De hele nadruk van deze bijeenkomst lag op het gebruik van geweld, niet waar en op de samenwerking met de uitvoerende organen van het Rijk om de benodigde dwangarbeiders voor het Rijk te krijgen.”
LAMMERS: Er moest ongetwijfeld een bepaalde mate van dwang worden toegepast.
MAJOOR JONES: Er zijn nog twee kwesties, Edelachtbare waarvan ik vind dat het mijn plicht is, die aan de getuige voor te leggen.
(tot de getuige): Over de kwestie van de moord op het Joodse volk, zei u voor de schorsing in uw getuigenis dat u zelf 200.000 Joden had gered. Herinneert u zich dat u dat tegen het Tribunaal hebt gezegd?
LAMMERS: Ja.
MAJOOR JONES: U hebt ze gered van de uitroeïng, dat bedoelde u neem ik aan?
LAMMERS: Nee, ik heb ze behoed voor evacuatie en niets anders. Ik ontdekte later natuurlijk – nu – dat ik ze in feite voor de dood heb behoed. U hebt ....
MAJOOR JONES: U weet dat u hebt verklaard – een ogenblik – dat u voor het Tribunaal hebt getuigd over een bijeenkomst die begin 1943 heeft plaats gevonden waarvoor u door het RSHA werd uitgenodigd een vertegenwoordiger te sturen naar die bijeenkomst die over de Joodse kwestie ging. Herinnert u zich dat tegen het Tribunaal te hebben gezegd?
LAMMERS: Ja, die kwestie is besproken. Het was een bijeenkomst van deskundigen.
MAJOOR JONES: Dat was de beroemde bijeenkomst waarvan Eichmann voorzitter was, herinnert u zich dat?
LAMMERS: Dat weet ik niet. Ik ben er zelf niet bij geweest; ik heb slechts een ondergeschikte gestuurd.
MAJOOR JONES: De uitnodiging om die bijeenkomst bij te wonen, die kwam van Kaltenbrunner, niet waar?
LAMMERS: De uitnodiging kwam van het RSHA.
MAJOOR JONES: Niet van Kaltenbrunner persoonlijk?
LAMMERS: Dat weet ik niet.
MAJOOR JONES: En u stuurde een vertegenwoordiger naar die bijeenkomst, niet waar?
LAMMERS: Er moest iemand heen als mijn vertegenwoordiger en hij had uitdrukkelijk opdracht om alleen maar te luisteren en tijdens die bijeenkomst geen opmerkingen te maken omdat ik voor mijzelf het recht opeiste dit aan de Führer te melden.
MAJOOR JONES: Had uw vertegenwoordiger bij die bijeenkomst instructie gekregen geen standpunt in te nemen? Was dat wat u tegen het Tribunaal zei?
LAMMERS: Hij had uitdrukkelijk opdracht gekregen geen opmerkingen te maken. Mijn staatssecretaris, die hem die opdracht gaf, kan dit bevestigen. Hij kon in elk geval geen opmerkinger maken omdat er geen besluiten werden genomen. Maar hij mocht op eigen initiatief geen enkele opmerking maken want ik was van plan deze kwestie, die destijds werd omschreven als de “Endlösung der Judenfrage” met de Führer te bespreken. Om die reden gaf ik uitdrukkelijk opdracht: geen opmerkingen.
MAJOOR JONES: U stuurde Gottfried Bohle als uw vertegenwoordiger naar die bijeenkomst, niet waar?
LAMMERS: Ik heb hem niet gestuurd, mijn staatssecretaris stuurde hem en hij was zelfs niet eens een erkende deskundige, maar toevallig .....
MAJOOR JONES: Beantwoordt u mijn vraag alstublieft kort, wilt u? Gottfried Bohle bracht verslag aan u uit, niet waar?
LAMMERS: Ik kreeg een kort schriftelijk verslag, geen mondeling.
MAJOOR JONES: En was dat rapport geen aanwijzing voor u dat Eichmann uitroeïng voorbereidde?
LAMMERS: Nee, daarover stond er niets en we wisten er niets van. Tenminste, ik kan me niet herinneren dat er iets instond dat mij ertoe zou hebben gebracht onmiddellijk actie te ondernemen.
MAJOOR JONES: U hebt gisteren tegen het Tribunaal gezegd dat
concentratiekampen niet werden genoemd in de Rijksbegroting. Herinnert u zich dat te hebben gezegd?
LAMMERS: Dat wat werd genoemd?
MAJOOR JONES: Gisteren.....
LAMMERS: Dat weet ik niet. Ik heb er niets over gevonden of gelezen.
MAJOOR JONES: Gisteren zei u tegen het Tribunaal dat er in de Rijksbegroting niets werd genoemd over concentratiekampen.
LAMMERS: Ik heb over dat onderwerp nooit iets gevonden of gelezen. Ik weet er niets van. Dergelijke zaken interesseerden me trouwens niet zo veel.
MAJOOR JONES: U zegt nu dat u niet weet of er in de begroting wel of geen verwijzingen stonden naar concentratiekampen?
LAMMERS: Ik zou het niet met zekerheid kunnen zeggen. Ik herinneren me geen bijzondere vermelding van concentratiekampen in de begroting.
MAJOOR JONES: Verbaast het u te horen dat op de begroting 1939 voor de
Waffen-SS en de concentratiekampen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken een bedrag stond van 104.000.000 mark en 21.000.000 mark als uitgaven voor deze twee posten? Wist u dat?
LAMMERS: Ik heb niet iedere post van de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken bestudeerd. Ik las nooit begrotingen. Ik was alleen maar geïnteresseerd in mijn eigen begroting van de Rijkskanselarij; ik heb die van andere departementen niet gelezen. Ik had er geen reden voor.
MAJOOR JONES: Wist u dat er meer dan 300 concentratiekampen in Nazi Duitsland bestonden?
LAMMERS: Nee, dat wist ik niet.
MAJOOR JONES: Van hoeveel wist u, als hoofd van de Rijkskanselarij, het bestaan ervan?
LAMMERS: Ik kende er maar een paar.
MAJOOR JONES: Slechts een paar?
LAMMERS: Hooguit drie.
MAJOOR JONES: Zegt u plechtig, onder ede ......?
LAMMERS: Maar ik wist wel van het bestaan van andere.
MAJOOR JONES: Zegt u plechtig tegen het Tribunaal, onder ede, dat u, in het centrum van het web van het Nazisme, niets wist van het bestaan van meer dan drie concentratiekampen?
LAMMERS: Ja, dat bedoel ik te zeggen. Ik zat niet in het centrum van het Nazisme; ik was de hoogste bestuursambtenaar die administratief werk voor de Führer deed. Ik bemoeide me niet met concentratiekampen. Ik wist van een paar concentratiekampen, dat is te zeggen, twee of drie en het was me duidelijk dat er andere moesten bestaan. Meer kan ik onder ede niet zeggen.
MAJOOR JONES: Ik leg u voor dat u heel goed op de hoogte was van dit regime van terreur maar u bleef het dienen tot het laatst aan toe. Is dat niet zo?
LAMMERS: Welk terreurregime? Het stelsel van concentratiekampen bestond. Dat wist ik, iedereen wist dat.
MAJOOR JONES: Maar dat verontrustte uw geweten niet, neem ik aan?
LAMMERS: Dat ze bestonden? Ik heb mijn voorstellen betreffende de concentratiekampen aan de Führer voorgelegd en hij haalde mij al in 1934 van die zaak af nadat ik hem voorstellen had gedaan over concentratiekampen en hij droeg de hele zaak over aan Himmler bij wie ik al mijn klachten over concentratiekampen moest indienen. Ik had absoluut niets te maken met concentratiekampen behalve wanneer ik klachten kreeg waarvan ik vond dat ze aan de Führer gericht waren. Ik onderzocht die zo ver mogelijk en liet ze gedeeltelijk rechtzetten.
MAJOOR JONES: U was natuurlijk
SS-Obergruppenführer. Misschien herkende u de terreur niet wanneer u het zag of erover hoorde.
LAMMERS: Ik was
SS-Obergruppenführer, een honoraire rang, net zoals dat het geval was met Seyss-Inquart. Ik had geen officiële taken in de SS; ik had geen commando, geen gezag of wat dan ook.
MAJOOR JONES: En u en uw Nazi collega’s hebben aanzienlijk van dit regime geprofiteerd, niet waar? U als beheerder van de fondsen van de Rijkskanselarij kunt ons waarschijnlijk helpen met deze kwestie.
LAMMERS: Wat had ik? Aanzienlijk wat?
MAJOOR JONES: Fondsen, geld, marken, Reichsmarken.
LAMMERS: Ja. Ik had een inkomen, natuurlijk.
MAJOOR JONES: En u was verantwoordelijk voor de verdeling?
LAMMERS: Niet als SS-Führer.
MAJOOR JONES: Als Rijkskanselier (? vermoedelijk is hier de Reichsschatzmeister bedoeld, Vert.) was u verantwoordelijk voor de verdeling van de rijkdommen van de Nazis onder uw collega’s, niet waar?
LAMMERS: Ik beheerde de fondsen van de Führer; en volgens zijn instructies deed ik de noodzakelijke betalingen uit die fondsen. Ik kon niet zo maar geld uitgeven.
MAJOOR JONES: U, als Rijskanselier leverde een miljoen Mark aan Dr. Ley, niet waar?
LAMMERS: Dat was een gift die de Führer speciaal aan Dr. Ley deed. Dat deed ik niet op eigen initiatief.
MAJOOR JONES: En Von Ribbentrop was nog een ontvanger van een miljoen, niet waar?
LAMMERS: Hij kreeg een miljoen in gedeelten, eerst de ene helft en daarna de andere.
MAJOOR JONES: En Keitel was nog een miljonair, niet waar? Hij ontving een miljoen, niet waar?
LAMMERS: Hij kreeg een som geld en een landgoed, omdat de Führer het gebruik van de oude Pruissische koningen had hernieuwd om land en geld aan zijn generaals te schenken.
MAJOOR JONES: En zelf ontving u 600.000 Mark, niet waar?
LAMMERS: Ik ontving op mijn 65ste verjaardag 600.000 Mark. Ik kreeg dit bedrag omdat ik in mijn eerdere posities nooit iets had gekregen omdat ik er nooit naar had gevraagd – ook omdat ik twee keer was gebombardeerd en geen huis of eigendommen van mijzelf had. De Führer wilde dat ik een klein huis kocht.
MAJOOR JONES: Dat is alles.
Als Uedele mij wil toestaan de bewijsstukken te verduidelijken van de documenten die ik heb ingediend: Document 3863-PS is Bewijsstuk GB-320; 2220-PS is USA-175; 686-PS is USA-305; 865-PS is USA-143; 032-PS is GB-321; 871-PS is GB-322; D-753(a) is GB-323; 3601-PS is GB-324; 997-PS is RF-122; 1296-PS is GB-325; 1292-PS was USA-225 and RF-68; 3819-PS was GB-306.
De PRESIDENT: Mr, Elwyn Jones, hebt u de begroting ingediend die de bedragen vermeld die u ons hebt genoemd?
MAJOOR JONES: Dat staat op pagina 1394 van de begroting 1939. Voor het verslag wordt dat bewijsstuk GB-326 (document 3873-PSA).
De PRESIDENT: Dank u.
MAJOOR JONES: Edelachtbare, de Aanklager zal voor het officiële verslag een uittreksel laten maken van dit enorme boekwerk.
De PRESIDENT: Heel goed.
Kolonel Pokrovski, het Tribunaal meende dat er slechts een kruisverhoor zou plaatsvinden van de getuigen die geen beklaagden zijn.
Kol. POKROVSKI: De Sovjet delegatie wenst getuige Lammers te ondervragen. Er was voorgesteld dat dit verhoor in twee delen zou worden gesplitst, enkele vragen zouden door de Britse aanklager worden gesteld en de andere door de Russische delegatie.
MAJOOR JONES: Edelachtbare, met uw welnemen.....
De PRESIDENT: Was dit het geval dat genoemd was?
MAJOOR JONES: Dit is het uitzonderlijke geval, Edelachtbare en de afspraak werd gemaakt voordat de nieuwe regeling voor kruisverhoor werd ingevoerd. Mijn confrëre, Kolonel Pokrovski en ik hebben afgesproken het werk te verdelen en er zijn slechts enkele vragen waarvan Kolonel Pokrovski heeft aangegeven dat hij ze wil stellen en dat was met ineenstemming van de Aanklager.
De PRESIDENT: Heel goed.
KOL. POKROVSKI: Op 6 november 1945 bent u ondervraagd door een vertegenwoordiger van de Sovjet Aanklager. Herinnert u zich die ondervraging?
LAMMERS: Ja, ik herinner me een ondervraging door een vertegenwoordiger van de Sovjet Aanklager.
KOL. POKROVSKI: U getuigde toen dat Hitler......
LAMMERS: Ja. Ik heb getuigd.
KOL. POKROVSKI: U weet niet waarover ik het heb dus haast u zich niet. Nu, u getuigde dat Hitler u de bevoegdheid gaf hulp aan Rosenberg te verlenen. U herinnert zich dat toch?
LAMMERS: Ja, Rosenberg moest het politieke werk overnemen in verband met problemen in het Oosten.
KOL. POKROVSKI: Dat is juist. Waaruit bestond uw hulp aan Rosenberg?
LAMMERS: Om te beginnen betekende het alleen dat ik een onderhoud met hem had waarin hij zijn plannen besprak voor een mogelijk in te stellen bestuur. De Führer had hem opgedragen om in geval van een oorlog met Rusland, na te denken hoe dit land zou kunnen worden bezet en bestuurd. Hiervoor kreeg de heer Rosenberg ......
KOL. POKROVSKI: Getuige, een moment. Ik vroeg u niet wat de Führer Rosenberg vroeg te doen. Ik vroeg u, voor wat verleende de Führer u gezag of vroeg u wat te doen? U zei “om Rosenberg te helpen”. Welke vorm kreeg die hulp aan Rosenberg precies? U assisteerde bij ......
(de getuige probeert hem te onderbreken). Een ogenblik. Hielp u bij de ontwikkeling .... een moment, luistert u alstublieft naar mijn vraag. Hielp u bij het uitwerken van een plan voor de economische organisatie van de gebieden in het Oosten? Begrijpt u mij?
LAMMERS: Ik had geen deel aan het uitwerken van de organisatie van de economie.
KOL. POKROVSKI: Ik wil dat u kijkt naar document 1056-PS. Herinnert u zich document nu?
(het document wordt aan getuige overhandigd).
LAMMERS: Ik moet dit eerst lezen.
KOL. POKROVSKI: Ja, daarom werd het ook aan u gegeven.
LAMMERS: Ik meen dit document niet te herkennen, ik geloof ook niet dat ik het heb opgesteld. Het is duidelijk een plan, opgesteld door meneer Rosenberg.
KOL. POKROVSKI: Met andere woorden, u geeft toe dat u er niets van wist, u weet niets van dit document?
LAMMERS: Het is mogelijk dat Rosenberg mij een dergelijk plan voorlegde maar op het moment kan ik niet zeggen of ik deze 30 pagina’s ooit in handen heb gehad. Ik weet het niet.
KOL. POKROVSKI: Gisteren hebt u voor het Tribunaal getuigd – en uw verklaring was zeer gedetailleerd – met betrekking tot het economische bestuur over de gebieden in het Oosten. Hoe kon u geloofwaardige verklaringen afleggen als u niets wist over dit principiële document? Dit document definieërt de structuur van het bestuur in gebieden die onder Rosenberg vielen en legt die vast. Begrijpt u mij?
LAMMERS: Ik kan geen mening geven over wat er in dit document staat. Ik kan niet in een minuut een mening geven over een document van 30 pagina’s. Mag ik alstublieft het document hebben zodat ik het helemaal kan lezen? Ik geloof niet dat ik dit document ooit in handen heb gehad. Rosenberg hield zich bezig met de organisatie in het Oosten. Ik werkte gewoon mee aan een decreet, een principieel decreet waarin Rosenberg gezag in het Oosten werd verleend. Ik was absoluut niet geïnteresseerd in de details.
KOL. POKROVSKI: Als uw geheugen zo slecht is in verband met dit document, wilt u dan zo vriendelijk zijn naar een ander document te kijken? Dat is nog geen 30 pagina’s lang. U krijgt nu een document te zien dat door u zelf is getekend. Het handelt over de kwestie rond Sovjet krijgsgevangenen. Het is bewijsstuk USSR-361. In dit document is een passage gemarkeerd die luidt dat de Russische krijgsgevangenen niet volgens de algemene regels moeten worden behandeld maar onder het gezag van de minister voor de bezette gebieden in het Oosten moeten worden geplaatst.
Hebt u plek gevonden? (er komt geen antwoord)
Getuige Lammers, ik vraag u .....
LAMMERS: Ik heb de plek nog niet gevonden.
KOL. POKROVSKI: Kijkt u op de tweede pagina.
LAMMERS: Het aanhangsel?
KOL. POKROVSKI: Ja, ja, in het aanhangsel. Voor uw gemak is de plek met potlood gemarkeerd.
LAMMERS: Niet hier. Er is geen gemerkte passage in het document dat ik hier heb.
De PRESIDENT: Kolonel Pokrovski, het document dat ik heb, als het hetzelfde is, 073-PS, is ingedeeld in alinea’s. Misschien kunt u hem naar de alinea’s verwijzen?
KOL. POKROVSKI: Een ogenblik, graag. Helaas wordt de alinea niet genoemd in het uittreksel dat ik heb. De juiste plek zal echter aan de getuige worden gewezen.
(de plek in het document wordt aan getuige aangewezen).
De plek is echt met potlood gemarkeerd. Hij heeft het gewoon niet gezien.
(tot de getuige): Hebt u het gevonden?
LAMMERS: Ja, ik heb het nu.
KOL. POKROVSKI: En u hebt zich er nu van ovetuigd dat het met potlood is gemarkeerd?
LAMMERS: Ja, het Ministerie van Buitenlandse Zaken......
KOL. POKROVSKI: Daar vraag ik u niet naar. Ik stel belang in een plek waar staat:
“De uitzondering op deze regel zijn de Sovjet gevangenen ......” Hebt u het gevonden?
LAMMERS: Ja.
KOL. POKROVSKI: “De uitzondering op deze regel zijn de Sovjet krijgsgevangenen” – daar stel ik belang in – “die vallen onder het gezag van de minister die de bezette gebieden in het Oosten bestuurt, omdat de Conventie van Genève niet .....”en zo voorts.
LAMMERS: Ja, ik heb de plek gevonden.
KOL. POKROVSKI: Hebt u dat document getekend?
LAMMERS: Ik heb dat document niet getekend omdat het is opgesteld door het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Ik heb alleen maar een brief getekend waarmee ik dit memorandum van het Ministerie van Buitenlandse Zaken ter informatie heb doorgestuurd aan Minister Rosenberg.
KOL. POKROVSKI: Ook met een begleidende bief. U ziet ook uw brief ......
LAMMERS: In die begeleidende brief zeg ik dat ik een memorandum van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bijsluit. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken levert commentaar op uw brief en ik licht u hierover in. Ik fungeerde alleen maar als tussenpersoon en doorgeefluik. Ik heb het memorandum niet opgesteld en ook niet getekend.
KOL. POKROVSKI: Dan begrijp ik u zo dat u in feite de echtheid van dit document bevestigt, dit document dat door uw handen ging.
LAMMERS: Ik weet het niet; ik kan alleen maar bevestigen .....
KOL. POKROVSKI: Hoe kunt u dat zeggen? U hebt ons verteld dat u dit doorstuurde; u hebt dit document gekregen en naar iemand anders doorgestuurd. Hebt u het naar een of ander adres gestuurd?
LAMMERS: Ik heb het getekende document doorgestuurd. Ik heb de brief getekend waarin de heer Rosenberg werd ingelicht over de houding die het Ministerie van Buitenlandse Zaken had ingenomen. Of de bijsluiter echt is of niet weet ik niet.
KOL. POKROVSKI: Ik ben volkome tevreden met dit antwoord.
Op 8 april hebt u hier voor het Tribunaal verklaard dat de oplossing van het Joodse probleem door Hitler aan Göring en Heydrich werd toevertrouwd, en later aan Heydrich’s opvolger Kaltenbrunner. Nu wil ik dat u ons precies vertelt hoe Göring, Heydrich en Kaltenbrunner samenwerkten bij de oplossing van het Joodse probleem.
LAMMERS: Ik wist alleen maar dat er een bevel van de Führer door Reichsmarschall Göring aan Heydrich was doorgegeven die destijds het hoofd van het RSHA was. Ik meen dat het daarna aan Kaltenbrunner werd overgedragen. Dit bevel luidde: “Die Endlösung der Judenfrage”, maar niemand wist waar het over ging of wat de uitdrukking betekende. In de periode die volgde deed ik diverse pogingen om achter de ware betekenis van “die Endlösung” te komen en wat er zou moeten gebeuren. Ik heb gisteren geprobeerd die kwestie uit te leggen maar ik mocht niet alles zeggen wat ik wilde.
KOL. POKROVSKI: Wel, is het niet volkomen duidelijk via wie precies en hoe – op welke manier – u probeerde achter de betekenis van de uitdrukking “Endlösung der Judenfrage” te komen? Tot wie wendde u zich? Aan wie vroeg u het?
LAMMERS: Ik wendde mij allereerst tot Himmler en vroeg hem wat de betekenis daarvan was. Himmler zei tegen mij dat de Führer hem had bevolen de Joden die nog in Duitsland waren te evacueren en dat leidde tot een aantal problemen waarnaar werd verwezen als “die Endlösung der Judenfrage.” Dat is wat ik gisteren heb gezegd.
KOL. POKROVSKI: Getuige, een ogenblik. U zei dat Hitler de oplossing van dat probleem aan Göring en Heydrich had opgedragen en vervolgens aan Kaltenbrunner. Hebt u zich in dit verband tot Göring gewend, tot Heydrich en tot Kaltenbrunner? Hebt u hen die vraag gesteld, de vraag waarin u geïnteresserd was zoals u mij vertelde?
LAMMERS: Nee, ik kan me niet herinneren dat gedaan te hebben want ik dacht dat Göring alleen maar de order van de Führer doorgaf. Ik heb geen weet van Keitel’s deelname hieraan, dat heb ik pas vandaag gehoord.
KOL. POKROVSKI: Wie heeft het over Keitel? Hij werd helemaal niet genoemd; het was Heydrich.
LAMMERS: Heydrich had die opdracht. Ik ontdekte uit de rapporten van mijn assistenten dat een dergelijke opdracht bestond. Ik was erin geïnteresseerd vast te stellen wat voor opdracht dat was en ik wendde mij tot Himmler voor inlichtingen.
KOL. POKROVSKI: En dus slaagde u daar niet in?
LAMMERS: Ik heb geen schriftelijk bevel gezien.
KOL. POKROVSKI: Gisteren zei u, “iedereen behalve ik” gaf zijn mening over Joodse vraagstukken. Wie zijn die allemaal, behalve u? U herinnert zich uw verklaringen van gisteren?
LAMMERS: Ik heb gisteren verklaard dat ik over deze kwestie met Himmler had gesproken en dat ik voor mezelf het recht opeiste om verslag uit te brengen aan de Führer. Ik heb ook verklaard dat ik dat onderhoud met de Führer heb gehad maar dat de Führer in deze zaken zeer moeilijk te overtuigen was. Ik heb gisteren ook verklaard dat er geruchten gingen dat er Joden werden vermoord die mij ertoe brachten onderzoek te doen. Ik heb gisteren verder verklaard dat deze geruchten, voor zover ik kon nagaan, uit de lucht waren gegrepen. Er bleef mij dus niets anders over mij in deze kwestie tot de Führer te wenden, eerst tot Himmler en daarna tot de Führer.
KOL. POKROVSKI: Getuige, ik vraag u niet wat u gisteren hebt gezegd. Ik wil u verklaringen niet voor de tweede keer horen. Waar ik in ben geïnteresseerd en wat ik op het moment wil ophelderen is het feit dat u gisteren hebt gezegd “allemaal behalve ik gaven hun mening met betrekking tot het Joodse vraagstuk” Allemaal betekent wie? Noem hen. Wie bedoelde u? En geeft u alstublieft een direct antwoord.
LAMMERS: Ik begrijp uw vraag helemaal niet.
KOL. POKROVSKI: Ik zal die vraag voor de derde keer herhalen zodat u hem beter begrijpt. Gisteren zei, toen u getuigde over de oplossing van het Joodse vraagstuk: “allemaal behalve ik gaven hun mening en bepaalden hun houding met betrekking tot het Joodse vraagstuk. Mij werd ook om mijn mening gevraagd.” Herinnert u het zich nu?
LAMMERS: Ja, dat herinner ik mij.
KOL. POKROVSKI: Heel goed.
LAMMERS: Het woord allemaal slaat op de vertegenwoordigers van de departementen die uitgenodigd warem om die conferentie bij te wonen. De hoofden van de betrokken departementen waren uitgenodigd om al die conferenties van het RSHA bij te wonen. Dat is waar allemaal op slaat
KOL. POKROVSKI: Welke van de beklaagden hier waren er bij aanwezig?
LAMMERS: Er waren helemaal geen ministers aanwezig. Dit was slechts een bijeeenkomst van deskundigen. Ik was er niet bij. Ik weet niet wie die conferentie bijwoonden.
KOL. POKROVSKI: U was aanwezig op een bijeenkomst in het verblijf van de Führer op 16 juli 1941. U begrijpt welke bijeenkomst ik bedoel, niet waar? Dat is die welke werd gehouden om de doelen van de oorlog tegen Rusland vast te stellen. Begrijpt u het nu?
LAMMERS: Ja.
KOL. POKROVSKI: Was Keitel bij de conferentie aanwezig?
LAMMERS: Naar mijn weten ja.
KOL. POKROVSKI: Herinnert u zich niet wat Keitel zei over de doelen van de oorlog tegen Rusland?
LAMMERS: Ik kan me niet herinneren of hij het onderwerp noemde.
KOL. POKROVSKI: Bleef u tot aan het einde van de conferentie?
LAMMERS: Ik neem aan dat ik tot het einde ben gebleven.
KOL. POKROVSKI: En Keitel ook? Bleef Keitel ook tot aan het einde?
LAMMERS: Ik kan me dat nu niet meer herinneren. Ik neem aan van wel maar hij kan eerder zijn weggegaan.
KOL. POKROVSKI: Daar kunt u niet positief over zijn?
LAMMERS: Nee, daar ben ik niet zeker van.
KOL. POKROVSKI: Op 13 oktober bent u ondervraagd door een Luitenant-Kolonel van het Amerikaanse leger en bij die gelegenheid verklaarde u dat Rosenberg benoemd was tot Minister voor de bezette gebieden in het Oosten op persoonlijke wens van de Führer. Herinnert u zich die verklaring?
LAMMERS: Ik weet dat ik getuigd heb.
KOL. POKROVSKI: Verder verklaarde u, op dezelfde dag en tijdens hetzelfde verhoor dat u Rosenberg niet kon aanbevelen voor die post omdat u bepaalde bezwaren had tegen zijn kandidatuur. Wat waren die bezwaren tegen zijn kandidatuur?
LAMMERS: Er bestonden vele bezwaren tegen de benoeming van Rosenberg. Die werden in het bijzonder door Bormann geopperd. Reichsleiter Bormann wenste Rosenberg niet op die post.
KOL. POKROVSKI: Vertelt u ons iets over uw bezwaren. Wat waren uw eigen bezwaren?
LAMMERS: Ik legde de vraag toen aan de Führer voor of het, in het geval dat er militaire complicaties ontstonden, nodig was om juist zo iemand voor het Oosten te hebben en zo ja, of Rosenberg wel de geschikte man was om de zaken te regelen.
KOL. POKROVSKI: Dat was in april 1941?
LAMMERS: Dat herinner ik me niet meer. Het was in het voorjaar.
KOL. POKROVSKI: Op bevel van Reichsminister Rosenberg werd op 16 augustus 1941 de arbeidsplicht ingesteld, gedwongen arbeid voor de Joodse bevolking in de Oostelijke gebieden. Iedereen van Joodse afkomst in de leeftijd tussen 14 en 60 jaar moest dwangarbeid verrichten. Als ze weigerden te werken zouden ze kunnen worden gefusilleerd. Weet u iets van dat bevel of niet?
LAMMERS: Ik wist er niets van. Ik kan het me niet herinneren.
KOL. POKROVSKI: Kijkt u even naar dit document en probeert u het zich te herinneren.
Meneer de President, dit document staat afgedrukt op pagina 50 van het tweede deel van Göring’s Grüne Heft, dat al bij het Tribunaal is ingediend onder nummer EC-347.
LAMMERS: Ik kan me dat document niet herinneren.
KOL. POKROVSKI: Goed, we laten dat liggen. Kijkt u naar een ander document. Wellicht is uw geheugen wat beter met betrekking tot dit document.
De PRESIDENT: Kolonel Pokrovski, van het laatste document waar u naar verwees, zijn die alineas van dat decreet voorgelezen voor het verslag?
KOL. POKROVSKI: Daar kan ik niet helemaal positief over zijn, Meneer de President. Ik weet niet of deze specifieke alinea voor het verslag is voorgelezen. Het hele tweede deel van Göring’s Grüne Heft is als bewijsmateriaal bij het Tribunaal ingediend onder bewijsstuknummer USA-320, document EC-347. Het document betreffende het inleidende verhoor heeft het nummer EC-347. Dat gedeelte is voor het verslag voorgelezen. Ik meen dat wanneer de getuige zich dat document nu niet herinnert we erop zullen ingaan wanneer het dringender nodig is voor het verhoor van een andere beklaagde. Nu gaan we over op iets anders.
(tot de getuige): Kijkt u even naar het directief van de Führer van 29 augustus 1941. Dat document is voor u natuurlijk gemakkelijk te herinneren want uw handtekening staat eronder. Dit is een besluit betreffende de economische maatregelen voor de bezette gebieden in het Oosten.
Dit document, Heren Rechters, is ook een van de documenten uit het tweede deel van Göring’s Grüne Heft. Het is bij het Tribunaal ingediend in het Engels.
(tot de getuige): Herkent u dit document nu?
LAMMERS: Ja, ik heb dit document getekend. Dat is een maatregel die de Führer heeft uitgevaardigd op voorstel van de Reichsmarschall.
KOL. POKROVSKI: Goed; hoe verklaart u het feit dat Keitel besluiten of decreten als deze, betreffende algemene bestuurskwesties van het Reich ondertekende die niet van militaire aard waren? Hoe verklaart u dat? Waarom moet het getekend worden door Hitler, Keitel en Lammers?
LAMMERS: Dit was een decreet van de Führer en die decreten werden door mij bevestigd en ook getekend door Keitel als hoofd van het
OKW, voor zover de Wehrmacht er enig belang bij had. Ze konden wellicht ook worden getekend door Bormann als derde lid wanneer het partij aangelegenheden betrof. Daarom was Bormann’s handtekening nodig ......
KOL. POKROVSKI: Bormann’s handtekening staat hier niet. Het is getekend door Hitler, Keitel en Lammers. Is dat juist
LAMMERS: Het is door Keitel als eerste ondertekend omdat het de bezette gebieden in het Oosten betrof.
KOL. POKROVSKI: Met andere woorden, Keitel was verantwoordelijk voor alle wetgeving in de bezette gebieden, is dat zo? Hoort u mijn vraag? Was beklaagde Keitel verantwoordelijk voor alle wettelijke maatregelen in de bezette gebieden? Hoort u mijn vraag?
LAMMERS: De handtekening houdt geen enkel verantwoordelijkheid in.
KOL. POKROVSKI: Waarom dan zijn handtekening en wat was de reden van zijn handtekening? Alleen maar voor de schijn?
LAMMERS: Omdat hij belang had of betrokken was bij deze kwestie, hij bekrachtigde dat, samen met ons maar om over verantwoordelijkheid te spreken ........
KOL. POKROVSKI: Dat moet u beter weten dan wie ook. Toch is het niet helemaal duidelijk wat de noodzaak was voor zijn handtekening onder dit document en zijn handtekening staat direct boven die van u. Wat betekent dat?
LAMMERS: Er werd waarschijnlijk aangenomen dat dit besluit invloed zou hebben op belangen van de Wehrmacht . Feldmarschall Keitel moet beter weten dan ik waarom hij destijds tekende.
KOL. POKROVSKI: U hebt dit document gelezen en u hebt voor u zelf goed kunnen zien dat de strijdkrachten er niet door werden beïnvloed.
Ik heb nog twee vragen voor u. U hebt vandaag verklaard dat Seyss-Inquart een SS rang kreeg en een uniform maar dat hij geen rechten had als commandant in de SS. Is dat juist?
LAMMERS: Ja, dat is juist.
KOL. POKROVSKI: Moet men hierna dus concluderen dat de rang van politieambtenaar en het politieuniform eigenlijk een eervolle onderscheiding waren in het Reich?
LAMMERS: Seyss-Inquart was geen lid van de politie maar van de Allgemeine SS.
KOL. POKROVSKI: Maar de SS werd feitelijk gebruikt voor politietaken, niet waar?
LAMMERS: Nee, de Allgemeine SS had geen politietaken, dat is juist. En het SS uniform betekende een bijzonder onderscheiding in het Reich.
KOL. POKROVSKI: Hij kreeg dat uniform als een soort beloning voor bepaald werk dat hij had gedaan?
LAMMERS: Ja.
KOL. POKROVSKI: Nu wil ik u een laatste vraag stellen......
LAMMERS: Het was niet altijd een beloning voor uitzonderlijke diensten maar bepaalde personen in het Reich ........
KOL. POKROVSKI: Ik ben tevreden met uw antwoord en ik heb geen verdere bijzonderheden nodig. Nu wil ik u een laatste vraag stellen. Op 17 januari diende beklaagde Keitel bij het Tribunaal een verzoek in om u als getuige op te roepen. Hij stelde in zijn verzoek dat u hier voor het Tribunaal kon getuigen dat hij, Keitel, als hoofd van de strijdkrachten samen met de militaire organen onder zijn commando in de bezette gebieden, Rosenberg’s roversbendes tegenwerkte en bevelen gaf voor hun arrestatie. U werd door het Tribunaal opgeroepen om deze vraag te beantwoorden maar om een of andere onbekende reden was dit de enige vraag die niet aan u werd gesteld. Ik zou graag willen dat u die vraag nu beantwoordt. Wat weet u van de strijd van Keitel en de strijdkrachten tegen Rosenberg’s roversbendes (de Einsatzstab Rosenberg, Vert.) zoals Keitel ze noemde?
LAMMERS: Ik weet alleen dat Rosenberg opdracht had om kunstvoorwerpen op te kopen en dat hij ook opdracht had meubilair uit de bezette gebieden in het westen weg te halen dat nodig was voor de kantoren in het Oosten. Hij kreeg die opdracht in zijn hoedanigheid van Reichsminister.
KOL. POKROVSKI: Getuige, u hebt mij duidelijk niet begrepen. (de getuige probeert hem te onderbreken). Wacht u even. We hebben het nu niet over de zorgen van Rosenberg maar ik vroeg u wat u weet over de strijd van de militaire commandant tegen Rosenberg’s roversbendes – om Keitel’s woorden te gebruiken. Begrijpt u mijn vraag? Weet u daar iets van of weet u daar helemaal niets van?
LAMMERS: Nee, daar weet ik niets van.
KOL. POKROVSKI: Goed, ik ben helemaal tevreden. Ik heb verder geen vragen meer voor de getuige.
De PRESIDENT: Kolonel Pokrovski, om precies te zijn, ik heb begrepen dat met betrekking tot dat document van 2 juni 1941 dat u net aan getuige hebt voorgelegd, dat dit document niets te maken had met het militaire gezag. Maar alinea 2 daarvan luidt: “Om dit doel te bereiken, kan hij” – bedoeld is Göring – “directe bevelen geven aan de respectievelijke militaire autoriteiten in de bezette gebieden in het Oosten.” Daarom is het niet juist te zeggen dat dit document helemaal niet verwijst naar militaire autoriteiten.
KOL. POKROVSKI: Ik meen dat het Tribunaal zich de getuigenis herinnert die hier is gegeven over de omstandigheden waaronder Keitel algemene decreten en wetten ondertekende. Hij verklaarde dat door te zeggen dat al die orders en decreten van operationele aard waren. In dit bijzondere geval betreft het slechts een algemene rijksdienst die niet rechtstreeks iets te maken heeft met stafzaken.
De PRESIDENT: Ik wil niet met u in discussie gaan. Ik wil er alleen maar op wijzen dat het niet juist was te zeggen dat dit document helemaal geen militaire kwestie betreft.
Dr. Nelte, wenst u een verhoor in tweede termijn?
Dr. NELTE: Meneer de President, ik zou Kolonel Pokrovski dankbaar zijn als hij zijn laatste vraag aan de getuige Dr. Lammers zou willen verduidelijken. Hij heeft gezegd dat beklaagde Keitel Dr. Lammers als getuige heeft opgeroepen voor het feit dat hij, Keitel, de pogingen, ondernomen door de Einsatzstab Rosenberg in de Oostelijke gebieden heeft tegengewerkt. Heb ik hem goed begrepen? Misschien was de vertaling van het Russisch naar het Engels niet erg goed.
De PRESIDENT: Ik ben niet zeker of ik de vraag goed begrepen heb maar ik heb begrepen dat de getuige hem niet kon beantwoorden. Maar ik denk niet dat het van erg groot belang is. De getuige kon de vraag niet beantwoorden.
Dr. NELTE: Nee. Ik meende dat de Sovjet aanklager bedoelde dat Dr. Lammers als getuige was opgeroepen om bepaalde verklaringen af te leggen en ik heb de getuige een dergelijke vraag niet gesteld. Ik wil alleen maar duidelijk maken dat dit niet het geval is, anderszins heb ik geen vragen over die kwestie en ook heb ik zelf geen verdere vragen namens beklaagde Keitel aan de getuige te stellen.
De PRESIDENT: Ik denk niet dat het Tribunaal van mening is dat u hierop moet in gaan. U hebt het onderwerp tijdens uw verhoor uitgebreid behandeld. Dan, Dr. Nelte, hebt u nog andere getuigen om op te roepen?
Dr. NELTE: Ik kan morgenochtend in een half uur klaar zijn. Ik heb verder geen getuigen om te ondervragen.
Mr. Francis Biddle (lid van het Tribunaal namens de Verenigde Staten): Ik zou u twee of drie vragen willen stellen over het Reichskabinett. U zei dat de eerste bijeenkomst was op 30 januari 1933 en de laatste in november 1937 was. Waren er nog andere bijeenkomsten in 1937?
LAMMERS: Nee, de vergaderingen van het Reichskabinett werden niet door andere vervangen.
Mr. BIDDLE: Dat vroeg ik u niet. Wilt u luisteren? U zei dat er een bijeenkomst was in november 1937. Waren er in 1937 nog meer bijeenkomsten?
LAMMERS: Ja, daarvoor waren er nog een paar. Er waren diverse kabinetsvergaderingen maar niet erg veel. Er waren er in 1937 betrekkelijk weinig.
Mr. BIDDLE: Hoeveel in 1937 zou u zeggen?
LAMMERS: Hoeveel? Er zullen misschien vijf of zes kabinetsvergaderingen zijn geweest. Ik denk niet dat het er meer waren.
Mr. BIDDLE: Weet u hoeveel er in ......?
LAMMERS: Het kunnen er minder zijn geweest.
Mr. BIDDLE: Weet u hoeveel er in 1936 werden gehouden?
LAMMERS: Er werden toen nogal wat meer kabinetsvergaderingen gehouden maar niet zoveel als aan het begin van 1933 en 1934. Het aantal vergaderingen ......
Mr. BIDDLE: Dat is voldoende, dank u.
De PRESIDENT: Ja, Dr. Laternser?
Dr. LATERNSER: Meneer de President, ik heb geen vragen voor de getuige maar ik wil even een paar opmerkingen maken over de volgende kwestie.
Mijn confrère heeft afgezien van het verhoren van verdere getuigen. Door dat te doen heeft hij, onder anderen, Generaal Halder afgewezen en natuurlijk heeft hij het recht dat te doen hoewel, wanneer hij afziet van het verhoor van getuige Halder hij inbreuk maakt op mijn rechten. Het Tribunaal zal zich herinneren dat terwijl er een schriftelijke verklaring door getuige was ingediend, het Tribunaal .....
De PRESIDENT: Doctor, als Dr. Nelte Generaal Halder niet oproept kunt u zelf verzoeken hem te laten oproepen en we zullen die kwestie overwegen. Waarschijnlijk hebt u al om hem gevraagd en heeft men u gewezen op het feit dat hij al door Dr. Nelte was genoemd. Nu, Dr. Nelte heeft hem niet opgeroepen. U kunt uw verzoek herhalen als u wilt, schriftelijk.
Dr. LATERNSER: Meneer de President, ik geloof niet dat dat standpunt helemaal juist is. Toen de schriftelijke verklaring door de Sovjet aanklager werd ingediend werd er gezegd, na protesten door de verdediging, dat getuige Halder voor een verhoor zou worden opgeroepen en in overleg met mijn andere confrères veranderde ik dat zo dat Halder verhoord zou worden tijdens de behandeling van de zaak tegen beklaagde Keitel. Het afzien van deze getuige is een inbreuk op mijn echten. Ik meen dus dat ik het recht heb te vragen dat de getuige mij voor verhoor ter beschikking wordt gesteld.
De PRESIDENT: Dr. Laternser, we zullen de kwestie van Generaal Halder overwegen en het u morgenochtend laten weten. Het is nu vijf uur.
Dr. LATERNSER: Ja.
DR. SEIDL: Meneer de President, ik zou de getuige enkele vragen willen stellen die nodig zijn geworden tijdens het verhoor en die bepaalde kwesties raken .......
De PRESIDENT: Dat kunt u in ieder geval vanavond niet meer doen. We zullen het overwegen en u het morgenochend laten weten, maar u kunt het vanavond niet meer doen.
DR. SEIDL: Ik wilde het alleen maar aangeven zodat de getuige morgenochtend nog beschikbaar is.
De PRESIDENT: Goed, hij zal beschikbaar zijn.
Mr. DODD: Edelachtbare, als ik een minuut beslag mag leggen op de tijd van het Tribunaal; Justice Jackson heeft mij gevraagd deze feiten onder de aandacht van het Tribunaal te brengen die te maken hebben met de discussie van vanochtend.
We hebben van Kolonel Dostert het originele transcript ontvangen dat hem door Dr. Thoma is gegeven en het toont aan dat er een rode streep in de kantlijn staat naast de passage die vertaald was, gestencild en opgenomen in het documentenboek.
Dr. Thoma meende vanochtend dat hij het niet had onderstreept en dat hij ook dacht dat er een fout was gemaakt bij de vertaling. Kolonel Dostert vertelt ons dat er geen fout is gemaakt bij de vertaling en dat de passage onderstreept was.
De PRESIDENT: Welnu, Dr. Nelte, we zouden graag willen weten wat uw visie is op Generaal Westhoff en – ik denk dat het Obergruppenführer Wielen of zoiets is. U hebt de gelegenheid gekregen die getuigen op te roepen en wij begrijpen dat u dat niet wenst.
Dr. NELTE: Heren Rechters, ik meen dat het verhoor duidelijk heeft gemaakt dat de aanklager de oorspronkelijke beschuldiging tegen Keitel heeft laten vallen, namelijk dat hij bevel gaf, of een bevel van de Führer doorgaf om de 50 RAF officieren te laten executeren.
Sir David Maxwell-Fyfe heeft de beklaagde de vier punten voorgelegd waarvan hij beklaagde Keitel beschuldigt in verband met deze zaak en beklaagde heeft die vier punten toegegeven. Omdat ik Generaal Westhoff alleen maar heb genoemd om te getuigen dat Keitel dat bevel niet heeft gegeven, het ook niet heeft doorgegeven en omdat Westhoff niet aanwezig was bij de bijeenkomst op de
Obersalzberg en hij geen kennis uit de eerste hand heeft, is er voor mij verder geen noodzaak de getuige op te roepen.
De PRESIDENT: Dr. Nelte, u moet natuurlijk beslissen of u hem al of niet oproept. Maar tenzij Sir David Maxwell-Fyfe zegt dat hij een beschuldiging tegen Keitel heeft ingetrokken denk ik niet dat u er van af moet af zien om hem op te roepen vanwege een ingetrokken beschuldiging.
Er is geen beschuldiging duidelijk ingetrokken. Afhankelijk van wat Sir David Maxwell-Fyfe zegt had ik niet gedacht dat dat een goede reden zou zijn om hem niet op te roepen maar het is helemaal uw zaak.
Ja, Sir David?
SIR DAVID: Edelachtbare er is geen enkele beschuldiging ingetrokken. In feite staat de aanklager achter wat Generaal Westhoff in zijn verklaring, die ik aan beklaagde Keitel heb voorgelgd, heeft gezegd. Dat is bewijsmateriaal voor de aanklager en de aanklager blijft daarbij zoals het is ingediend.
Dr. NELTE: Mag ik vragen of de aanklager wil verklaren dat Generaal Westhoff heeft getuigd dat Keitel dit bevel heeft uitgevaardigd of doorgegeven?
De PRESIDENT: Dr. Nelte, u hebt het document gezien waarin een uittreksel van de verklaring van Generaal Westhoff staat. U weet dus wat hij in die verklaring zegt. Het Tribunaal zal, afhankelijk van welke raadsman hen over dit onderwerp wil verhoren, hem verhoren maar het Tribunaal stelt voor Generaal Westhoff zelf te ondervragen om zijn verklaring aan te horen – of hij bij zijn verklaring blijft en ook Wielen, Wielen’s verklaring is natuurlijk in het nadeel van beklaagde Kaltenbrunner.
Dr. NELTE: Mag ik dan de verdediging ook verzoeken bij het Tribunaal de beëdigde verklaring in te dienen die door Generaal Westhoff over deze kwestie is afgelegd om duidelijk te maken.......
De PRESIDENT: Wanneer u zegt beëdigde verklaring, bedoelt u alleen de verklaring?
Dr. NELTE: Nee, ik bedoel de beëdigde verklaring, niet de niet beëdigde. Tot dusverre heeft de verdediging alleen gebruik gemaakt van verklaringen die niet onder ede zijn afgelegd. Afgezien daarvan echter eiste en kreeg Kolonel Williams een beëdigde verklaring van getuige Westhoff en deze verklaring bevat een nauwkeurige verklaring van Westhoff dat hij niet wil zeggen en nooit heeft gezegd dat Keitel ooit een dergelijke order heeft uitgevaardigd of doorgegeven.
SIR DAVID: Ik heb geen beëdigde verklaring. Ik heb er Mr. Roberts naar gevraagd en we hebben geen verklaring. Als mijn geheugen mij niet in de steek laat zijn er twee verhoren geweest, een al eerder en het andere op 2 november. Er zijn twee verhoren geweest, een ervan heb ik ingediend. Ze zitten in het documentenboek van Dr. Nelte. Ik heb geen beëdigde verklaring. Had ik die wel dan zou ik die onmiddellijk indienen. Ik weet niet waar Dr. Nelte die informatie vandaan heeft maar er is beslist geen beëdigde verklaring ooit onder mijn aandacht gebracht.
De PRESIDENT: Het enige wat het Tribunaal heeft is een verklaring van Generaal Westhoff die is toegevoegd aan een rapport van een zekere brigadier wiens naam ik ben vergeten, oh ja, Brigadier Shapcott. De procedure die het Tribunaal voorstelt is om Generaal Westhoff op te roepen en hem te vragen of die verklaring in dat document juist en ook waar is.
SIR DAVID: De aanklager heeft daar niet het minste bezwaar tegen.
De PRESIDENT: De bode zal Generaal Westhoff oproepen en ook Wielen – ze zullen hier morgenochtend om 10.00 zijn.
De BODE (Kolonel Charles W. Mays): Ja.
De PRESIDENT: De zitting wordt nu geschorst.
(het Tribunaal wordt verdaagd tot 10 april 1946 om 10:00 uur).