Dr. OTTO PANNENBECKER (raadsman van beklaagde Frick): Getuige, u hebt al een aantal vragen behandeld die ook van belang zijn voor de verdediging van beklaagde Frick omdat hij lid was van het Reichskabinett. Kunt u mij vertellen op basis van welke positie of van welke functie het was dat u deze antwoorden kon geven? Ik herhaal, kunt u mij vertellen wat uw positie was binnen het Reichskabinett waardoor u deze vragen kon beantwoorden?
LAMMERS: U bedoelt mijn eigen positie?
Dr. PANNENBECKER: Ja.
LAMMERS: Ik was staatssecretaris op de Reichskanzlei en ik was de tussenpersoon tussen de Führer en de Rijksministers, met twee uitzonderingen: de Führer had ofwel direct contact met deze heren of deze heren volgden een voorgeschreven procedure om de Führer te benaderen buiten mij om. Er waren enkele zaken die niet door mijn handen gingen maar die de ministers rechtstreeks aan de Führer voorlegden. Dat waren allemaal kwesties van hoger beleid, in het bijzonder buitenlands beleid. Pas in 1937, bij gelegenheid van bepaalde wijzigingen in het Kabinett kreeg ik de titel Reichsminister maar mijn taken veranderden niet. In het bijzonder had ik ook geen ministerie.
Dr. PANNENBECKER: Kunt u mij zeggen wanneer de allerlaatste vergadering van het Reichskabinett plaatsvond?
LAMMERS: Het Reichskabinett kwam in november 1937 voor het laatst bijeen. Echter, in 1938, begin februari was er nog een zogenoemde informatieve bijeenkomst van de ministers waarop de Führer de veranderingen aankondigde die hij in het Kabinett had gemaakt betreffende de heren Von Blomberg en Von Neurath. De laatste vergadering van het Kabinett waarop feitelijk overleg plaatsvond, namelijk met betrekking tot het opzetten van strafwetgeving, vond plaats in november 1937.
Dr. PANNENBECKER: Kunt u mij iets vertellen over pogingen na die datum om de ministers bijeen te roepen?
LAMMERS: Na die datum probeerde ik steeds een bijeenkomst van het Reichskabinett tot stand te brengen, een heractivering zou ik zeggen. Dat werd steeds door de Führer geweigerd. Ik had zelfs een ontwerp klaar, een ontwerp voor een decreet op grond waarvan de ministers tenminste een of twee keer per maand bijeen zouden komen voor overleg onder voorzitterschap van Reichsmarschall Göring of wanneer hij verhinderd was, met mij als interim voorzitter. De ministers moesten bijeen komen om informele verslagen te horen. Dat werd door de Führer afgewezen. Niettemin hadden de ministers een dringende behoefte om bijeen te komen. Mijn volgende suggestie was om de ministers een of twee keer per maand uit te nodigen voor een sociale bijeenkomst, een bieravond, zodat we bijeen konden komen en overleggen. Daarop antwoordde de Führer: “Meneer Lammers, dat zijn uw zaken niet, dat zijn mijn zaken. De volgende keer dat ik naar Berlijn ga, zal ik dat doen.”
De PRESIDENT: Wat betekenen al die bijzonderheden over bier drinken? Als ze niet bijeen kwamen en hij ging naar de Führer om dat te vragen en ze dat niet deden is dat voldoende. Waar is dat ingaan op details goed voor?
Dr. PANNENBECKER: Is het daarom juist te zeggen dat de Rijksministers zelfstandig op hun eigen departementen werkten, op hun specifieke werkterrein en dat een Reichskabinett als zodanig, waar werd beslist over beleidskwesties, dat werd ingelicht en discussies hield, helemaal niet meer bestond?
LAMMERS: In feite waren de ministers niet meer dan de hoogste bestuursambtenaren op hun departement. Ze konden niet langer in het Kabinet van de Rijksregering als politieke minsters optreden. Ik probeerde dat eerder uit te leggen. Er vonden geen bijeenkomsten meer plaats, conferenties waren zelfs verboden. Hoe kon het voor hen dus mogelijk zijn om standpunten uit te wisselen?
Dr. PANNENBECKER: Weet u iets over Hitler’s uitlating waar hij het Reichskabinett een club défaitisten noemde die hij niet langer meer wilde zien?
LAMMERS: In verband met mijn pogingen het Reichskabinett door middel van bepaalde bijeenkomsten nieuw leven in te blazen zei de Führer tegen mij dat dit moest ophouden omdat er een sfeer zou kunnen ontstaan die hem tegenstond. Hij gebruikte in mijn aanwezigheid de woorden “club van défaitisten” niet maar Reichsleiter Bormann vertelde mij dat hij had gezegd: “De ministers mogen niet bijeen komen; dat zou een club van défaitisten kunnen worden.”
Dr. PANNENBECKER: Er is hier regelmatig besproken dat een Reichsminister niet op eigen initiatief ontslag kon nemen. Weet u iets over Frick’s pogingen om zijn functie als Reichsminister neer te leggen?
LAMMERS: Ondanks dit verbod van de Führer uitte Frick regelmatig zijn wens om van zijn functie te worden ontheven als hij niet langer meer het volle vertrouwen van de Führer genoot en de Führer hem niet langer wenste te ontvangen. Hij zei dat regelmatig tegen mij maar ik kan me geen schriftelijke ontslagaanvraag herinneren. Frick’s wensen om af te treden werden altijd door mij aan de Führer doorgegeven maar die wees dat soort aanvragen altijd abrupt af.
Dr. PANNENBECKER: In augustus 1943 legde Frick zijn functie als Reichsinnenminister neer. Kent u bijzonderheden van wat hij in dat verband zei?
LAMMERS: Destijds vertelde meneer Frick mij zelf: “Ik leg mijn functie van Reichsinnenminister graag neer maar zorgt u er alsublieft voor dat de Führer mij niet benoemd tot Reichsprotektor van Bohemen en Moravië, wat hij wel van plan is. Ik wil die functie niet. Ik wil met pensioen.” En dat zei ik tegen de Führer.
De Führer gaf Frick bevel naar het hoofdkwartier te komen. Voordat Frick naar binnen ging om de Führer alleen te ontmoeten zei hij tegen me dat hij onder geen enkele voorwaarde de functie van Reichsprotektor wilde aanvaarden maar toen hij van de Führer terugkwam was hij niettemin van gedachten veranderd en had de functie aanvaard. Als ik me niet vergis moet dit in augustus 1943 zijn gebeurd.
Dr. PANNENBECKER: Frick’s positie als Algemeen Gevolmachtigde voor het Rijksbestuur is ook een van de punten tegen hem in de Aanklacht. Weet u iets over zijn benoeming op die post?
LAMMERS: Als Rijksgevolmachtigde voor het Bestuur had hij tot taak andere ministeries te coördineren en wel het Ministerie van Binnenlandse Zaken, het Ministerie van Justitie, het Ministerie van Opleiding, het Ministerie voor Kerken en het Nationale Bureau voor Ruimtelijke Ordening. Hij coördineerde die onder zijn bestuur en vertegenwoordigde die, om zo te zeggen, in de Reichsverteidigungsrat die in 1939 bij het uitbreken van de oorlog werd ingesteld.
Dr. PANNENBECKER: Kunt u mij vertellen op basis van welke regeling Frick tot Rijksgevolmachtigde voor het Bestuur werd benoemd? Er bestaan twee Reichsverteidigungsgesetze, een uit 1935 en de andere uit 1938.
LAMMERS: Het Reichsverteidigungsgesetz uit 1935 kan ik me niet meer herinneren. Het ontwerp van het Reichsverteidigungsgesetz uit 1938, dat niet werd gepubliceerd, wijst aan de Rijksgevolmachtigde voor het Bestuur een groot aantal taken toe die hem echter nooit werden opgelegd. Hij had slechts tot taak de diverse ministeries die ik zojuist heb genoemd, te coördineren. In elk geval oefende hij nooit enig gezag uit als Rijksgevolmachtigde voor het Bestuur in de mate waarin die hem volgens het Reichsverteidigungsgesetz waren toegewezen.
Dr. PANNENBECKER: In dit verband spreekt men ook over de macht van een zogenoemd Driemanscollege. Dat bestond uit de Algemeen Gevolmachtigde voor het Rijksbestuur Frick, de Algemeen Gevolmachtigde voor Economie Schacht – later Funk – en de Chef van het
OKW. Kunt u mij vertellen welke bevoegdheden deze heren hadden?
LAMMERS: De uitdrukking Driemanscollege is ten eerste helemaal verkeerd; het is geen concept van grondwettelijk recht maar een gelegenheidsuitdrukking, een term die door ambtenaren werd gebruikt. Deze drie mensen, de Algemeen Gevolmachtigde voor het Bestuur, de Algemeen Gevolmachtigde voor Economie en de Chef van het
OKW hadden ieder de bevoegdheid decreten uit te vaardigen maar ze moesten daarvoor de goedkeuring van de andere twee hebben – dat wil zeggen, met instemming van de anderen kon iedereen op dat terrein orders geven. Bijeenkomsten van deze commissie, dit zogenaamde Driemanscollege, hebben nooit plaats gevonden. De besluiten die zij uitvaardigden waren zeer gering in aantal en totaal onbelangrijk. Ik kan me bijvoorbeeld herinneren dat dit college uitspraak deed over de vraag, het aantal rechters in de rechtbanken te verminderen, dat wil zeggen in civiele processen. Een tweede taak op dit gebied – alles bijeen waren er zes tot acht besluiten maar allemaal zeer onbelangrijk.
Dr. PANNENBECKER: Bovendien was er later de Reichsverteidigungsrat. Kunt u die twee groepen vergelijken, die drie man en de Reichsverteidigungsrat?
LAMMERS: Bedoelt u het Driemanscollege voor de Ministerrat?
Dr. PANNENBECKER: Ja.
LAMMERS: Allereerst, nadat de Reichsverteidgungsrat was ingesteld was het mijn principe om dit Driemanscollege zo mogelijk af te remmen omdat dat college helemaal niet nodig was. De Reichsverteidigungsrat had tot taak besluiten met wettelijke gevolgen uit te vaardigen maar die had in feite niets met de verdediging van het Rijk te maken. Militaire kwesties werden in deze raad nooit besproken en de raad hield zich ook niet bezig met buitenlands beleid of propaganda. Over het algemeen vaardigde die besluiten uit die het effect van wetten hadden. Bijeenkomsten werden slechts tot December 1939 gehouden en daarna hielden de leden schriftelijk contact met elkaar om besluiten uit te vaardigen. Politieke dicussies werden nooit gehouden.
Dr. PANNENBECKER: Binnen het Innenministerium werd er een Zentralstelle opgezet voor de bezette gebieden. Dit centrale bureau is door de Aanklager genoemd als bewijs voor het feit dat Frick aanzienlijke bestuurlijke macht had en dus verantwoordelijkheid droeg voor de bezette gebieden. Kunt u daar iets over zeggen?
LAMMERS: Het centrale bureau had in het algemeen twee taken. De ene was het aantrekken van ambtenaren, de andere ondersteuning bij de uitvaardiging van wetten en decreten in de bezette gebieden. Een dergelijk bureau was nodig omdat de bezette gebieden personeel nodig hadden en omdat de Rijkscommissarissen daar onder direct bevel van de Führer stonden. Schriftelijk contact liep gedeeltelijk via mij. Als er binnen dit raamwerk personeel moest worden geleverd dan zou ik dat hebben moeten doen. Maar ik had er de middelen niet voor. Ik had slechts een staf van 12 hoge ambtenaren en ik had geen organisatie in het veld; ik had geen bevoegde ambtenaren in die landen. Daarom werd de Innenminister erbij betrokken omdat die het hele ambtenarenapparaat tot zijn beschikking had.
Dr. PANNENBECKER: U zei net dat de Zentralstelle wat steun gaf bij de uitvaardiging van decreten in de bezette gebieden. Was het voor de Zentralstelle mogelijk om een besluit uit te vaardigen in laten we zeggen Noorwegen?
LAMMERS: Waarvoor?
Dr. PANNENBECKER: Om een decreet uit te vaardigen voor een of ander bezet gebied, bij voorbeeld Noorwegen.
LAMMERS: Nee, niet uit zichzelf – hoogstens nadat de Rijkscommissaris daar toestemming voor had gegeven.
Dr. PANNENBECKER: Was het voor de Zentralstelle eigenlijk gebruikelijk om op een willekeurig moment een decreet uit te vaardigen voor een bepaald bezet gebied?
LAMMERS: Naar mijn weten is dat nooit gebeurd. Ik ken geen enkel geval waarin de Zentralstelle een decreet uitvaardigde.
Dr. PANNENBECKER: Er is een besluit genoemd van de Rijksminister van Binnenlandse Zaken dat de kwestie van burgerschap regelde, ook met betrekking tot bezette gebieden.
LAMMERS: Ja, waarschijnlijk over Duits staatsburgerschap.
Dr. PANNENBECKER: Ja.
LAMMERS: Ja, maar dat was zeker een interne Duitse kwestie.
Dr. PANNENBECKER: Had de Zentralstelle enige bevoegdheid om instructies te geven aan ofwel de Duitse Gevomachtigde in het bezette gebied, laten we zeggen de Rijkscommissaris voor Noorwegen?
LAMMERS: Nee, die bevoegdheid hadden ze helemaal niet.
Dr. PANNENBECKER: Of hadden ze het recht instructies te geven aan lagere diensten – Duitse diensten – of aan de bezette gebieden?
LAMMERS: Nee, ze hadden het recht niet instructies te geven.
Dr. PANNENBECKER: De Aanklager heeft verder gesteld dat de Zentralstelle ook het recht had instructies te geven in die gebieden waar het zelf niet werkeljk gevestigd was. Is er een wettelijke vooziening of zijn er praktijkgevallen waar de Zentralstelle zich in de rechtspraak van de bezette gebieden mengde?
LAMMERS: Er is mij geen geval bekend.
Dr. PANNENBECKER: Is het dan juist te zeggen dat de hoofden van het burgerlijk bestuur in de bezette gebieden altijd rechtstreeks ondergeschikt waren aan Hitler als de Führer, ongeacht hun officiële positie?
LAMMERS: In de bezette gebieden waren de Rijkscommissarissen of de zogenaamde hoofden van het burgerlijk bestuur direct ondergeschikt aan de Führer.
Dr. PANNENBECKER: Had Frick als Minister van Binnenlandse Zaken de bevoegdheid orders te geven in de bezette gebieden voor zo ver de Duitse politie daar actief was?
LAMMERS: Nee, het gezag over de politie in de bezette gebieden lag uitsluitend bij Himmler die in overeenstemming met de Rijkscommissarissen moest handelen. De Minister van Binnenlandse Zaken had niets met de politie in bezette gebieden te maken.
Dr. PANNENBECKER: Moet daaruit niet de conclusie worden getrokken dat deze kwestie onder de bevoegdheid van de Rijksminister van Binnenlandse Zaken viel in zoverre dat Himmler aan hem ondergeschikt was?
LAMMERS: Hij moet de bevoegdheid gehad hebben om orders te geven in Duitsland maar niet in de bezette gebieden; tot op welke hoogte die bevoegdheid voor Duitsland zelf gold was ook problematisch.
Dr. PANNENBECKER: Daar kom ik later tot in bijzonderheden op terug. Kunt u mij zeggen welke bevoegdheden de Minister van Binnenlandse Zaken had op het terrein van de politie toen die nog onder het gezag van de provincies, Pruissen enzo, viel, dat wil zeggen tussen 1933 en 1936?
LAMMERS: Nou, zijn bevoegdheden waren in elk geval zeer beperkt maar ik kan u geen bijzonderheden noemen.
Dr. PANNENBECKER: Had het Reich het recht van toezicht?
LAMMERS: Ja, het oude recht zoals het vroeger was – het Reich had slechts het uiteindelijke toezicht.
Dr. PANNENBECKER: U weet natuurlijk dat Himmler later, bij decreet, benoemd werd tot Reichsführer-SS en Hoofd van de Duitse politie binnen het Ministerie van Binnenlandse Zaken, niet waar?
Weet u wie die titel schiep? Reichsführer-SS enzovoorts?
LAMMERS: Ja, daar had ik destijds iets mee te maken. Het voorstel voor een dergelijke titel kwam blijkbaar van Himmler. Ik maakte vanaf het prille begin om twee redenen bezwaar tegen deze titel. Twee volkomen verschillende zaken werden hier gecombineerd: de Reichsführer-SS wat een partijfunctie is en de Politie die een staatsaangelegenheid is. Aan de ene kant was daar de Reichsführer-SS die binnen de Partei de rang heeft van Reichsleiter die overeenkomt met die van een Reichsminister; aan de andere kant het hoofd van de politie die de positie heeft van staatssecretaris op het Ministerie van Binnenlandse Zaken en die ondergeschikt is aan de Minister van Binnenlandse Zaken. Maar Himmler stond op die aanduiding en de Führer vond dat hij gelijk had.
Mijn bezwaren tegen deze aanduiding bleken in de praktijk gegrond te zijn want het recht van de Minister van Binnenlandse Zaken om instructies te geven werd nu zeer problematisch omdat Reichsführer Himmler, voor zover het de politiemensen betrof, tegelijk SS Führer was en hen orders kon geven in zijn hoedanigheid van Reichsführer-SS en het Ministerie van Binnenlandse Zaken kon zich daar niet in mengen. Het was ook een gewoonte van hem andere politiemensen gewoonlijk tot SS Leiter te benoemen. Men kon dus nooit precies weten in welke hoedanigheid de betrokken persoon optrad, of hij handelde als lid van de SS of als lid van de politie. En later verloor de bevoegdheid van het Ministerie van Binnenlandse Zaken bijna alle betekenis omdat Himmler de laatste woorden van de aanduiding schrapte: “Chef der Deutschen Polizei im Reichsinnenministerium” en zich helemaal los maakte van het ministerie voor zover het het hebben van een eigen afdeling in het gebouw en procedures betrof en hij zag zich niet langer in een ondergeschikte positie.
Toen Minister Frick daarover bij mij een klacht indiende, een klacht die ik verondersteld werd door te geven aan de Führer, zei die tegen mij: “Zeg aan Meneer Frick dat hij Himmler als hoofd van de Duitse politie niet te veel moet beperken; bij hem is de politie in goede handen. Hij moet hem zoveel mogelijk de vrije hand geven.”
Zo werd dus, practisch gezien, hoewel niet volgens een bijzonder decreet, de bevoegdheid van het Ministerie om orders te geven zeer sterk beperkt, zo niet opgeschort.
Dr. PANNENBECKER: U hebt net gezegd dat Himmler op eigen initiatief willekeurig gezag uitoefende op de politie zonder zich iets aan te trekken van wat Frick wilde. Maar er was nog een ander kanaal voor het geven van orders aan de politie, orders die door Hitler zelf werden gegeven. Gaf hij die aan Frick als bevoegd minister of gaf hij die aan Himmler?
LAMMERS: Normaal gesproken gaf de Führer deze instructies aan Himmler. Als hij instructies betreffende politiezaken aan mij gaf gaf ik die gewoonlijk door aan de Minister van Binnenlandse Zaken of lichtte hem daar tenminste over in.
Dr. PANNENBECKER: Weet u of de
concentratiekampen onder het budget van het Reich vielen of onder het budget van de SS?
LAMMERS: Voor zover ik weet – maar met zekerheid kan ik dat niet zeggen – verschenen de fondsen voor de
concentratiekampen niet op het budget van het Reich. Het ging eerder zo: De Rijksminister van Financiën betaalde jaarlijks een bedrag aan de Partei via de Reichsschatzmeister die het over de diverse partijorganen moest verdelen. De Reichsführer-SS ontving een bedrag van de SS waarmee hij deze zaak blijkbaar financierde. Ik kan me ook niet herinneren dat ik ooit een deel van het Rijksbudget heb gezien waarin concentratiekampen werden genoemd.
Dr. PANNENBECKER: Weet u iets over het feit dat Himmler het recht van de Minister van Binnenlandse Zaken bestreed om zich met deze kwestie te bemoeien en als reden hiervoor gaf dat de fondsen voor de concentratiekampen al waren toegezegd?
LAMMERS: Nee, daar weeet ik niets van.
Dr. PANNENBECKER: Ik heb nu enkele vragen over een ander onderwerp. Weet u iets over Hitler’s pogingen om euthanasie te plegen op ongeneeslijk geesteszieke personen?
LAMMERS: Ja, dit idee kwam in de herfst van 1939 voor het eerst bij Hitler op. Bij die gelegenheid kreeg de staatssecretaris op het Ministerie van Binnenlandse Zaken, Dr. Conti, opdracht die zaak te onderzoeken. Hem werd gezegd de wettelijke aspecten van die kwestie met mij te bespreken. Ik sprak mij uit tegen de uitvoering van een dergelijk programma. Maar omdat de Führer erop stond stelde ik voor dat deze kwestie alle juridische garanties moest krijgen en door wet geregeld worden. Ik liet ook een toepasselijk ontwerp voor een wet opstellen; daarop werd staatssecretaris Conti van die taak ontheven en in 1940 werd die overgedragen aan Reichsleiter Bouhler. Bouhler bracht verslag uit aan de Führer maar ik was daarbij niet aanwezig. Toen zocht hij mij op. Ik liet hem mijn ontwerp van de wet zien en noemde de bezwaren die ik tegen die kwestie had en hij vertrok weer. Toen legde ik het wetsontwerp aan de Führer voor; hij keurde het niet goed maar wees het ook niet meteen af. Later echter, achter mij om, gaf hij Reichsleiter Bouhler en de medische assistent, Professor Dr. Brandt, die toen aan hem was toegevoegd, volmacht om ongeneeslijk geesteszieken te doden. Ik had niets te maken met het ontwerp van die volmacht. Wat mij betrof was de kwestie afgedaan omdat de Führer mij niet wilde zien en de taak aan anderen had opgedragen om uit te voeren.
Dr. PANNENBECKER: U hebt net gezegd dat de Führer die taak opdroeg aan staatssecreataris Dr. Conti op het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Werd die order van Hitler door Frick aan Conti doorgegeven?
LAMMERS: Dat weet ik niet. Staatssecretaris Conti werd gebeld door het bureau van de adjudant van de Führer of door Reichsleiter Bormann en of dat al dan niet via Frick liep weet ik niet.
Dr. PANNENBECKER: Weet u of Frick zelf op een of andere manier deel had aan deze maatregelen?
LAMMERS: Nee, daarover is mij niets bekend.
Dr. PANNENBECKER: Dan heb ik een laatste serie vragen betreffende het Protectoraat Bohemen en Moravië. Toen Frick in augustus 1943 benoemd werd tot Protector voor Bohemen en Moravië, bleef het formele gezag van de Reichsprotektor toen hetzelfde als eerst?
LAMMERS: Nee, dat gezag werd met opzet gewijzigd en wel op zo’n manier dat de Reichsprotektor vanaf dat moment min of meer een decoratieve figuur moest worden. De politieke leiding over het Protektorat moest worden overgedragen aan Staatsminister Frank. De Reichsprotektor was niet meer dan de Duitse vertegenwoordiger in het Protektorat met zeer beperkte bevoegdheden. Hij werkte mee bij de vorming van de regering in het Protektorat. Verder had hij de beperkte bevoegdheid om anbtenaren te benoemen, die gold in het algemeen voor het midden en lagere kader ambtenaren; en hij had het recht gratie te verlenen. In het algemeen was de Staatsminister voor Bohemen en Moravië, Frank, verplicht de Reichsprotektor op de hoogte te houden. Algemeen gezegd waren dit de rechten van de Reichsprotektor. Afgezien daarvan was het Hitler’s wens dat de Reichsprotektor niet teveel tijd doorbracht in het Protektorat. In feite moest ik hem die informatie meerdere keren overbrengen.
Dr. PANNENBECKER: U zei dat de Reichsprotektor van Bohemen en Moravië tijdens Frick’s periode het hoofd van het Duitse bestuur was. Was Staatsminister Frank ondergeschikt aan Frick?
LAMMERS: Ja, hij was aan hem ondergeschikt maar de betrekking was eerder die tussen het staatshoofd en het hoofd van de regering; Staatsminister Frank had de politieke controle.
Dr. PANNENBECKER: Maar is het niet juist te stellen dat Minister Frank direct ondergeschikt was aan de Führer?
LAMMERS: Ik geloof niet dat dat zo was. Ik herinner me het decreet niet. Hij stond niet direct onder hem – dat kan ik nu niet met zekerheid zeggen. In elk geval ontving de Führer alleen Frank voor politeke discussies en niet de Reichsprotektor.
Dr. PANNENBECKER: Ik heb het decreet niet bij mij. Ik zal dat later moeten ophelderen.
Weet u iets over het feit dat Frick pertinent die scheiding van bevoegdheden eiste en dat hij, om te beginnen geweigerd had de post van Reichsprotektor in Bohemen en Moravië te aanvaarden en dat die scheiding van bevoegdheden pas plaats vond toen hij zei dat hij geen verantwoordelijkheid kon nemen voor iets dat niet zijn eigen verantwoordelijkheid was?
LAMMERS: Ik heb het feit al genoemd dat Minister Frick weigerde die functie te aanvaarden en toen dit decreet verscheen, waarin de rechten van de Protektor werden vastgelegd – een decreet dat niet werd gepubliceerd – Dr. Frick terecht zijn twijfels had en dacht: “Voor wat de buitenwereld betreft zal ik verantwoordelijkheden hebben die helemaal niet bekend zijn”. Dus publiceerden we een bericht in de pers waarin werd gesteld dat de nieuwe Reichsprotektor slechts die en die bevoegdheden zou hebben, zoals ik hier eerder heb genoemd, het benoemen van ambtenaren, het recht gratie te verlenen het recht samen te werken bij het vormen van een regering in het Protectoraat. Zo werd dus aan de buitenwereld gemeld dat Frick niet langer de volledige verantwoordelijkheid droeg die eerdere Rijksprotectoren wellicht hadden gehad.
Dr. PANNENBECKER: Wist u iets over het feit dat de reden voor deze scheiding van bevoegdheden in het Protectoraat was dat Hitler vond dat Frick niet krachtig genoeg was om de zaken daar aan te pakken?
LAMMERS: Dat was duidelijk de reden, ja.
Dr. PANNENBECKER: In dat geval heb ik verder geen vragen meer.
Dr. FRITZ SAUTER (raadsman van beklaagde Funk): Als aanvulling op de verklaringen die al door de getuige zijn afgelegd, heb ik nog een paar vragen.
Dr. Lammers, beginnend met het jaar 1933 was beklaagde Funk perschef van de rijksregering. Dat is u bekend?
LAMMERS: Ja.
Dr. SAUTER: U was destijds al in functie, niet waar?
LAMMERS: Ja.
Dr. SAUTER: Oefende beklaagde Funk in die hoedanigheid van perschef van de Rijksregering enige invloed uit op besluiten die door het Reichskabinett werden genomen of op de inhoud van de wetten van het Reichskabinett?
LAMMERS: Die vraag moet ontkennend worden beantwoord. Op zijn hoogst kan hij invloed gehad hebben vanuit een journalistiek oogpunt, dat wil zeggen voor een pakkende titel van een wet, een populaire woordkeus of iets dergelijks. Maar hij stemde niet over de inhoud van de wetten. In zijn functie van perschef was hij allereerst Ministerialdirektor en daarna staatssecretaris; hij had over de inhoud niets te zeggen.
Dr. SAUTER: Waarom werd hij destijds dan, als perschef van de Rijksregering, eigenlijk uitgenodigd om de bijeenkomsten van het Reichskabinett bij te wonen?
LAMMERS: Nou, om naderhand verslag te doen aan de pers.
Dr. SAUTER: Dat wil zeggen, alleen maar om de pers te informeren over de discussies en besluiten van het Reichskabinett? En hij had geen enkele invloed op de besluiten of op de wetten?
LAMMERS: Ja, dat klopt.
Dr. SAUTER: Maar zonder enige invloed op besluiten of de bevoegdheid wetten voor te stellen?
LAMMERS: Ja, dat is juist.
Dr. SAUTER: In zijn hoedanigheid van perschef van de Rijksregering moest beklaagde Funk, zoals u weet, regelmatig rapport uitbrengen over persaangelegenheden aan de toenmalige Rijkskanselier Hitler. Weet u wanneer die regelmatige rapportages van de perschef aan Hitler ophielden?
LAMMERS: Uiterlijk hielden die een jaar later op. Dit waren gezamenlijke bijeenkomsten, Funk en ik die we tenminste drie of vier keer per week met de Führer hadden en dat gebeurde de hele zomer van 1933. In de winter werd het aantal bijeenkomsten minder, dat nam daarna weer toe maar hield helemaal op in 1934, na de dood van Von Hindenburg.
Dr. SAUTER: Wie deed daarna die persverslagen aan Hitler?
LAMMERS: De perschef Dr. Dietrich.
Dr. SAUTER: Met uitsluiting van Dr. Funk?
LAMMERS: Ja.
Dr. SAUTER: Dr. Lammers, beklaagde Funk werd later president van de Reichsbank. Weet u iets over wie moest besluiten over verstrekte kredieten of te verstrekken kredieten aan het Rijk door de Reichsbank?
LAMMERS: Die beslissing lag bij de Führer. De manier waarop het in de praktijk ging was als volgt: de Minister van Financiën diende een kredietaanvraag in, in tweevoud. Een brief met de betreffende opdracht werd gericht aan de Rijksminister van Financiën, de tweede met die opdracht werd gericht aan de president van de Rijksbank.
Dr. SAUTER: Dr. Lammers, deze technische details interesseren ons niet zo. We zijn alleen maar hierin geïnteresseerd: Had Funk als president van de Rijksbank enige invloed op de vraag of en tot welke hoogte het Duitse Rijk krediet kon aanvragen bij de Rijksbank? Alleen dat interesseert ons.
LAMMERS: Ik kan dat alleen maar beantwoorden door technische details te noemen. Alles wat ik kreeg waren die twee documenten van de Minister van Financiën. Het was alleen maar een kwestie van die te laten tekenen. Ze werden onmiddellijk door de Führer getekend en daarna teruggezonden. Ik heb nooit opdracht gehad om te onderhandelen met de heer Funk, of met de heer Schacht of met de Minister van Financiën. Het was alleen maar een kwestie van laten tekenen, meer niet.
Dr. SAUTER: Volgens u kwamen die instructies dus van Hitler en niet van de president van de Rijksbank?
LAMMERS: De instructies werden ondertekend door de Führer.
Dr. SAUTER: Dr. Lammers, u hebt al een keer de Commissie van Drie of het Driemanscollege genoemd dat in latere jaren werd gevormd. Met betrekking tot deze commissie blijft de Aanklager erbij dat Funk ook lid was van die commissie en dat die commissie, om zo te zeggen, het hoogste orgaan vertegenwoordigde voor zover het de wetgeving van de Rijksregering tijdens de oorlog betrof.
LAMMERS: Dat kan men helemaal niet zo zeggen. Ik heb al verklaard dat deze drie mannen, onafhankelijk van elkaar handelend, het recht hadden decreten uit te vaardigen met toestemming van de twee anderen en dat dat maar zeer weinig en zeer onbelangrijke decreten betrof.
Dr. SAUTER: U bedoelt decreten van weinig belang, decreten voor zijn afdeling?
LAMMERS: Ja.
Dr. SAUTER: Verder, Dr. Lammers, heeft beklaagde Göring tijdens zijn verhoor gezegd dat de bevoegdheden die Dr. Funk had als Gevolmachtigde voor Economie voor het merendeel – ik meen in 1938 – werden overgedragen aan de Gedelegeerde voor het Vierjarenpaln en dat als gevolg de bevoegdheden van Dr. Funk, in het algemeen gesteld, slechts op papier bestonden. Ik zou heel graag willen weten of die bevoegdheden van de Gevolmachtigde voor Economie werden overgedragen aan de Gedelegeerde voor het Vierjarenplan, met andere woorden aan Göring, zowel formeel als practisch.
LAMMERS: Dat was gebaseerd op een decreet van de Führer en op een bijzondere order uitgegeven door de Führer.
Dr. SAUTER: Wanneer was dat ongeveer?
LAMMERS: Het Vierjarenplan werd in 1936 opgesteld en werd in 1940 met nog eens vier jaar verlengd. Deze speciale bevoegdheden die meneer Funk later aan het Vierjarenplan overdroeg waren gebaseerd op een overeenkomst tussen Reichsmarschall Göring en Minister Funk, een overeenkomst die voor zover ik weet de instemming van de Führer had.
Dr. SAUTER: Dr. Lammers, u hebt het Tribunaal al verteld dat er meen ik sinds 1938 geen bijeenkomsten van het Kabinet meer plaas vonden en dat tegen het einde Hitler zelfs informele discussies tussen de ministers verbood. Kunt u iets zeggen of en hoe vaak beklaagde Dr. Funk in de gelegenheid was, gedurende de zeven jaar dat hij minister was, met Hitler te spreken, aan hem te rapporteren enzovoorts?
LAMMERS: Nou, in de eerste jaren rapporteerde hij zoals ik zei regelmatig als perschef.
Dr. SAUTER: En later als Minister van Economie?
LAMMERS: Later, als Minister van Economie kwam hij maar zeer zelden bij de Führer. Op veel bijeenkomsten werd hij niet geraadpleegd, zelfs op bijeenkomsten waarop hij geraadpleegd had moeten worden. Hij beklaagde zich daarover zeer vaak bij mij. Ik probeerde hem op alle mogelijke manieren bij dergelijke bijeenkomsten aanwezig te laten zijn maar slaagde daar niet altijd in.
Dr. SAUTER: Dr. Lammers, ik heb gemerkt dat er hier notulen zijn voorgelezen waarin duidelijk wordt gezegd, ik meen door u, dat beklaagde Funk als Minister van Economie u heeft gevraagd te mogen deelnemen aan een of andere belangrijke vergadering en dat u in die notulen duidelijk hebt gezegd dat de Führer dat had geweigerd of dat hij het had verboden. Mag ik u een voorbeeld geven? Ik herinner me een vergadering van 4 januari 1944, document 1292-PS, betreffende kwestie van tewerkstelling. In die notulen staat – nogmals door u gezegd - dat Funk’s verzoek tot deelname was geweigerd. Kunt u zich dergelijke gevallen herinneren en kunt u ons de redenen noemen?
LAMMERS: Ja, ik kan me dergelijke gevallen herinneren maar ik weet niet of die in de notulen worden genoemd. Waarschijnlijk heb ik de heer Funk verteld dat ik al het mogelijke had gedaan om hem te laten deelnemen aan deze vergaderingen; de Führer had dat echter geweigerd.
Dr. SAUTER: De reden?
LAMMERS: De Führer maakte herhaaldelijk bezwaren; er waren in het geval van Funk diverse redenen. Hij stond sceptisch tegenover hem en wilde hem er niet bij hebben.
Dr. SAUTER: Getuige, in april 1941 zou u beklaagde Funk hebben geïnformeerd dat Rosenberg opdracht van de Führer had gekregen voor een uniforme aanpak van de problemen in de Oostelijke gebieden. Behalve dat u dat bericht aan Funk gaf zou u het ook hebben doorgegeven aan Göring en Keitel. Uit dat feit heeft de Aanklager de conclusie getrokken dat Funk een van de invloedrijke personen was die betrokken was bij de voorbereiding van een aanvalsoorlog tegen Rusland. Kunt u ons vertellen of en zo ja, waarom u dat bericht destrijds ook aan beklaagde Funk gaf?
LAMMERS: Ofwel de Führer zei me dat te doen, maar ik denk dat dat niet geval was, of ik meende dat Funk vanuit economisch oogpunt belang zou stellen in die informatie. Ik gaf het aan hem door als een bijzonder persoonlijk gebaar; ik kan me nu geen specifieke reden herinneren. Ik heb zeker dat bericht aan anderen doorgegeven maar niet schriftelijk; de anderen ontvingen het waarschijnlijk mondeling. Hij zou slechts een soort politiek commissaris voor de Oostelijke gebieden zijn. Hij moest de omstandigheden van de volkeren daar onderzoeken.
Dr. SAUTER: Dr. Lammers, ongeveer in dezelfde periode, dat wil zeggen het voorjaar van 1941 en kort voor het begin van de veldtocht tegen Rusland, zou u nog verdere gesprekken met beklaagde Funk hebben gevoerd over het onderwerp in welke richting de buitenlandse politieke situatie met betrekking tot Rusland in de nabije toekomst wellicht zou gaan. Bij die gelegenheid zou u tegen beklaagde Funk iets hebben gezegd over de reden waarom de Führer geloofde in de mogelijkheid van een oorlog tegen Rusland. Wat zei u destijds tegen beklaagde Funk betreffende de voorbereidingen op oorlog die op een of ander moment werden ondernomen?
LAMMERS: Dat moet zijn geweest wat ik zelf destijds wist, namelijk informatie die de Führer mij had gegeven, dat er in Rusland troepenconcentraties waren waargenomen waaruit de conclusie kon worden getrokken dat er een gewapend conflict met Rusland zou kunnen ontstaan. Dat waren de woorden die de Führer gebruikte. Hij meende dat het tot een uitbarsting met Rusland zou komen en daarom wilde hij dat een man, Rosenberg, zich met Oostelijke vraagstukken bezig zou houden omdat de mogelijkheid van een gewapend conflict met Rusland wel degelijk bestond. Dat is wat ik Funk waarschijnlijk vertelde. Ik kan me niet voorstellen wat ik hem anders had kunnen vertellen.
Dr. SAUTER: Destijd, Dr. Lammers, zou u niet alleen troepenconcentraties aan Russische zijde aan de oostgrens van Duitsland hebben genoemd maar ook de Russische inval in Bessarabië.
LAMMERS: Ja, het is mogelijk dat dat het geval geweest is. Het zuidoosten in elk geval en misschien noemde ik dat de onderhandelingen die met Rusland hadden plaatsgevonden, met Molotov zeer onvruchtbaar waren.
Dr. SAUTER: In dat verband, nu u verwijst naar de onderhandelingen met Molotov, zou u tegen beklaagde Funk in het bijzonder hebben gezegd dat Rusland grote aanspraken maakte op de Balkan en in dat opzicht ook op de Baltische Zee en dat vanwege die aanspraken Hitler rekening hield met de mogelijkheid van oorlog. Kan dat juist zijn?
LAMMERS: Het kan zijn dat we erover gesproken hebben maar ik kan het me niet met zekerheid herinneren.
Dr. SAUTER: En weet u, Dr. Lammers dat er in verband een organisatie werd opgericht onder de naam Centrale Planning? Weet u dat?
LAMMERS: Ja.
Dr. SAUTER: Beklaagde Funk was ook lid van die Centrale Planning en ik denk dat dat eind 1943 was. Is het juist dat Funk, toen hij lid werd van die Centrale Planning, niet langer geïnteresseerd was in de inzet van arbeiders in de Duitse productie en waarom was dat zo?
LAMMERS: Ik meen dat Funk’s enige belang bij die Centrale Planning was, grondstoffen te krijgen voor de burgerproductie.
Dr. SAUTER: Voor burgerproductie in het vaderland?
LAMMERS: Ja, in het vaderland. Dat was zijn belang in die Centrale Planning omdat hij alleen maar verantwoordelijk was voor de distributie van deze economische goederen en de burgerproductie was overgedragen aan Minister Speer.
Dr. SAUTER: Wanneer?
LAMMERS: Ik denk dat dat juist op het moment was dat het Ministerium für Rüstung und Munitionen werd omgezet in een Ministerium für Rüstung und Kriegsproduktion. Ik meen dat dat in 1942 was. Funk was dus zeer geïnteresseerd in grondstoffen maar de inzet van arbeidersd interesseerde hem naar mijn mening maar weinig omdat hij helemaal geen grondstoffen genoeg had om de civiele productie op gang te houden.
Dr. SAUTER: En dan, Dr. Lammers, heb ik een laatste vraag: Kunt u zich herinneren dat beklaagde Funk – het moet in februari zijn geweest en ook een paar keer gedurende de volgende maanden – u in 1944 opzocht en u vertelde over zijn problemen vanwege de onbevredigende positie die hij bekleedde als Minister van Economie en Gevolmachtigde voor de Economie en dat hij bij die gelegenheid met u sprak over de vraag of hij het met zijn geweten in overeenstemming kon brengen om zijn positie als president van de Rijksbank en Rijksminister van Economie te behouden en zo ja, waarom hij dat wel deed en zijn functie niet ter beschikking stelde aan iemand anders? Misschien kunt u daar iets over zeggen?
LAMMERS: Ik heb deze kwesties herhaaldelijk met Funk besproken.
Dr. SAUTER: Wanneer?
LAMMERS: In 1943 maar in het bijzonder daarna in 1944. Ik weet dat hij zich hierover grote zorgen maakte en dat hij heel graag de gelegenheid zou willen krijgen zijn zorgen met de Führer persoonlijk te delen. Als hij in functie bleef dan was dat alleen maar omdat hij zich realiseerde dat hij in oorlogstijd zijn functie niet kon neerleggen; dat zou voor een goede Duitser niet de juiste stap zijn, aftreden in oorlogstijd. Maar hij koesterde de grootste wens aan de Führer verslag te doen over de economische situatie en vooral over de bijzondere opvattingen die de Gauleiter in de diverse districten hadden. Hij had de grootste wens, eens en vooral aan de Führer te rapporteren en tenminste iets over de oorlogssituatie te weten te komen en te praten over de kwestie van het beëindigen van de oorlog. Dat was vanaf begin september. Ik deed diverse pogingen de kwestie onder de aandacht van de Führer te brengen en daar slaagde ik later bijna in door de ware reden te verhullen en te doen alsof er een andere belangrijke reden was, een of andere kwestie over financiën.
Ik legde de kwestie aan de Führer voor maar de Führer bekeek de situatie en hoewel de heer Funk dagenlang op mijn kantoor op de uitslag had gewacht, weigerde hij het verzoek, waarschijnlijk vanwege de bemoeienis van Bormann hiermee. Met de beste bedoelingen slaagde Funk er niet in de Führer te ontmoeten en ik slaagde er niet in hem bij de Führer te brengen.
Dr. SAUTER: Meneer de President, ik heb verder geen vragen meer.
Dr. RUDOLF DIX (raadsman van beklaagde Schacht): Meneer de President, als u de zitting om vijf uur wilt schorsen moet ik zeggen dat ik om vijf uur niet klaar zal zijn en ik aarzel om mijn verhoor af te breken. Ik laat het aan het Tribunaal over of we de zitting moeten verlengen of die nu afbreken.
De PRESIDENT: Ik meen dat u beter door kunt gaan, Dr. Dix; we hebben nog bijna tien minuten.
Dr. DIX: Getuige, andere getuigen en u ook – u op basis van een ruime ervaring en uw positie als chef van de Rijkskanselarij vanaf de machtsovername tot aan de ineenstorting – hebben gezegd dat ontslagaanvragen door Hitler waren verboden. Ik wil daarom geen verdere vragen stellen over dat onderwerp; ik wil het alleen maar hebben over de pogingen tot aftreden die Schacht ondernam. Ik wil u allereerst vragen de algemene vragen met ja of nee te beanrwoorden.
Diende Schacht ontslagaanvragen in of niet?
LAMMERS: Ja.
Dr. DIX: Ik zou het nu met u willen hebben over de afzonderlijke aanvragen. Ik kan niet van u verwachten dat u zich zonder hulp afzonderlijke gevallen herinnert. Ik mag daarom uw geheugen een beetje opfrissen in verband met de eerste vraag.
Haalt u zich alstublieft maart 1937 in gedachten, toen Schacht de kredieten van de Rijksbank stop zette, anders gezegd, dat aankondigde en u hem in verband daarmee opzocht. Was dit zijn eerste ontslagaanvraag?
LAMMERS: Ik herinner me dat heel goed want de ontslagaanvraag van de heer Schacht was voor Hitler zeer onplezierig en hij gaf mij opdracht de zaak met Schacht te regelen. Ik zocht Schacht dus diverse malen persoonlijk op maar hij weigerde zijn aanvraag in te trekken; hij gaf als reden het feit dat hij niet langer kon instemmen met het kredietbeleid van Hitler, hij was bang voor inflatie en zou de Duitse natie daartegen moeten beschermen. Wat vrijheid van handelen betrof, hij moest ......
De PRESIDENT: Dr. Dix, is het nodig om in details te treden? We begrijpen dat er diverse aanvragen tot ontslag waren, is het nodig om op de details van elk in te gaan?
Dr. DIX: In dat geval laat ik het liggen. Het is voor mij voldoende, Dr. Lammers, wanneerr u bevestigt dat Schacht in maart 1937 zijn eerste ontslagaanvraag indiende.
LAMMERS: En daarna werd er een compromis bereikt waardoor meneer Schacht allereerst nog een jaar in functie zou blijven, hoewel de wet een termijn van vier jaar voorschreef.
Dr. DIX: Probeert u zich alstublieft te herinneren wat er verder in augustus 1937 gebeurde. Göring had een besluit uitgevaardigd betreffende de mijnen. Schacht was van mening dat dit een ongeoorloofde inmenging was in zaken die onder zijn bevoegdheid vielen. Kwam er een tweede ontslagaanvraag?
LAMMERS: Ja.
Dr. DIX: En schreef Schacht bij die gelegenheid – op 5 augustus – ook een brief aan Göring? Kunt u zich dat herinneren?
LAMMERS: Ja. Het was vanwege die brief dat Hitler Schacht naderhand ontsloeg
Dr. DIX: Nu komen we toe aan de oorlog. Herhaalde Schacht tijdens de oorlog ook zijn ontslagaanvragen? Herinnert u zich alstublieft de zomer van 1941 en een memorandum dat Schacht aan Hitler stuurde betreffende de noodzaak van een snel sluiten van vrede?
LAMMERS: De eerste ontslagaanvraag werd ingediend omdat het luisteren naar buitenlandse radiozenders werd verboden. Het was Schacht daarom verboden naar veel buitenlandse zenders te luisteren; hij beklaagde zich daarover en diende zijn ontslag in, of dat mondeling of schriftelijk was weet ik niet. Zijn verzoek werd afgewezen en later overhandigde hij een memorandum waarin hij het einde van de oorlog en de politieke en economische toestand besprak. Ik moest Schacht in antwoord op zijn memorandum vertellen dat de Führer het had gelezen en er niets op te zeggen had. Daarom vroeg Schacht mij in 1942 de Führer te vragen of hij bereid was nog een memorandum te ontvangen. Daarop gaf de Führer mij bevel Schacht te schrijven en hem te zeggen dat hij moest ophouden met het indienen van verdere memoranda.
Dr. DIX: Meneer de President, ik zou de belangrijke punten van dit memorandum uit de zomer van 1941 voor de getuige kunnen ophalen. Als het Tribunaal op de hoogte is van dat memorandum, dat we niet hebben en dat we alleen maar kunnen vaststellen op basis van de herinnering van getuige door hem vragen te stellen, dan zou ik de exacte inhoud van dit memorandum aan hem voorleggen. Als aan de andere kant het Tribunaal van mening is .......
De PRESIDENT: Hebt u het memorandum?
Dr. DIX: Nee, we hebben het memorandum niet, alleen in herinnering, met andere woorden, Schacht herinnert het zich.
De PRESIDENT: Als het memorandum verloren is gegaan en u kunt dat verlies bewijzen dan kunt u de inhoud ervan aan getuige voorleggen. Als de inhoud niet van belang is is het nergens goed voor, zelfs niet voor getuige. Is de inhoud van het memorandum van belang?
Dr. DIX: De punten die ik wil inbrengen vind ik relevant. Het is ook niet erg lang. Het is niet lang.
De PRESIDENT: Voor zover het een kwestie van bewijsmateriaal betreft luidt de regel meen ik dat wanneer het document verloren is gegaan u de inhoud kunt bewijzen en het voorleggen aaan getuige. Ja, u kunt hem de belangrijkste punten voorleggen, Dr. Dix.
Dr. DIX: De vraag die u mij stelt, houdt een aanzienlijke verantwoordelijkheid in. Op het moment kan ik u alleen maar verzekeren dat het memorandum verloren is gegaan; maar of ik dat kan bewijzen; het negatieve feit is dat het verloren is gegaan, dat is iets dat ik op dit moment niet kan zeggen. Ik ben ervan overtuigd dat het verloren is gegaan.
De PRESIDENT: De heer Schacht gaat waarschijnlijk zeggen dat het verloren is gegaan. U kunt dat zelf natuurlijk niet bewijzen maar ik bedoel dat u het via Schacht kunt bewijzen.
Dr. DIX: Ja, Schacht zal het bewijzen wanneer hij plaats neemt in de beklaagdenbank.
(tot de getuige): Dat was in september 1941, anders gezegd, na de grote successen van het Duitse leger in Rusland. Toen schreef Schacht in dat memorandum aan Hitler dat Hitler nu het toppunt van zijn succes had bereikt en dat dit voor hem het gunstige moment was om aan te sturen op vrede. In het geval van een langer duren van de oorlog .....
Mr. DODD: Een suggestie: zou het voor de raadsman niet netter zijn om deze getuige allereerst te vragen of hij zich de inhoud van dit memorandaum herinnert voordat hij iets voorleest dat vermoedelijk de inhoud is?
De PRESIDENT: Ja, ik meen dat hij dat zou moeten doen.
Dr. DIX: Ik heb hem niet aan de inhoud herinnerd, Ik wil alleen maar de afzonderlijke punten in zijn herinnering brengen. Dr. Lammers heeft dat al gezegd.
De PRESIDENT: Ik meen dat u hem het beter zin voor zin kunt voorleggen en niet alles in een keer.
Dr. DIX: Maar ik ben niet van plan het voor te lezen, Heren Rechters, ik probeer alleen maar de inhoud te herhalen zoals Schacht die zich herinnert. Ik kan dat natuurlijk niet voorlezen omdat ik die niet ken.
De PRESIDENT: Zou u de getuige willen vragen of hij zich de inhoud herinnert en niet op zo’n suggestieve manier?
Dr. DIX: Ja, ik zal het hem zeker vragen. Maar ik meen dat hij al geantwoord heeft dat hij zich niet alle details herinnert; daarom wilde ik zijn geheugen opfrissen door de belangrijkste punten te noemen.
De PRESIDENT: Vraagt u hem wat hij zich er wel van herinnert.
Dr. DIX: Goed dan, Dr. Lammers, zonder dat ik u de belangrijkste punten noem, wat herinnert u zich?
LAMMERS: Ik meen dat de heer Schacht in dit memorandum de economische mogelijkheden van Duitsland en die van andere landen uiteenzette, dat hij erop wees dat het in deze periode in 1941- ik meen dat het in de herfst was – het gunstigste moment was voor vredesonderhandelingen, om de oorlog te beëindigen. Hij legde ook de situatie in de wereld uit maar ik kan me niet herinneren hoe. Hij schetste de politieke situatie in andere landen. Hij sprak over Amerika, Italië, Japan en hij vergeleek de factoren. Nadat de Führer het memorandum had gelezen, legde hij het opzij en zei: “Ik heb dat al afgekeurd; ik wil dat niet.” Verdere details weet ik niet.
Dr. DIX: Toen u andere landen noemde, herinnert u zich dat hij schreef dat de terugtrekking van Italië slechts een kwestie van tijd was omdat de groep opposanten rond de koning zich niet rustig zou houden totdat Mussolini ten val was gebracht?
LAMMERS: Ja, het is mogelijk dat dat er staat maar ik kan het me niet precies herinneren.
De PRESIDENT: Een moment. Het Tribunaal wordt nu geschorst.
(De zitting wordt verdaagd tot 9 april 1946 om 10:00 uur.)
Zie ook:
Verhoor Lammers 2