Halverwege de negentiende eeuw bestond de vloot van de Koninklijke Nederlandsche Zeemacht, zoals de Koninklijke Marine toen nog genoemd werd, nog voornamelijk uit zeilschepen. De houten linieschepen, fregatten en brikken uit de eerste helft van de negentiende eeuw verschilden in wezen niet zoveel van de schepen waarmee Michiel de Ruyter en Maarten Harpertszoon Tromp hun heldendaden verricht hadden in de 17e eeuw. In 1827 stak de eerste Nederlandse stoomraderboot de Atlantische Oceaan over als volledig stoomschip. Het schip, Zr. Ms. Curaçao, was weliswaar nog getuigd als schoener met drie masten, maar voerde het zeil als hulpvermogen. Rond 1850 begon de Nederlandse oorlogsvloot langzamerhand over te gaan tot het gebruik van stoomschepen, die echter nog steeds zeilen als hulpvermogen voerden om de actieradius te vergroten. Vele van dit soort schepen zoals schroefstoomschepen, stoomraderschepen en stoomschoeners, waren tot het einde van de negentiende eeuw gemeengoed bij de Nederlandse zeemacht.
Met de komst van de stoomschepen werd de marine ook beter georganiseerd. In de tijd van de zeilschepen hadden alleen de officieren enige opleiding genoten en kon men de matrozen en andere manschappen bij wijze van spreken zo van straat plukken. Met de komst van de stoomschepen moesten ook de gewone schepelingen een vooropleiding hebben om met de moderne middelen zee te kunnen kiezen. Er ontstond een grote behoefte aan opleidingsfaciliteiten en ook de middelen om personeel langer voor de marine te laten werken en op deze wijze de opleiding rendabel te maken, werden verbeterd. Betere pensioenregelingen voor officieren en later voor gewone schepelingen werden langzamerhand ingevoerd. De soldij voor de matrozen werd verhoogd en de lijfstraffen werden afgeschaft.
Voor het Koninklijk Instituut voor de Marine (KIM), het opleidingsinstituut voor marine- en mariniersofficieren, werd in 1854 een nieuw gebouw in gebruik genomen aan de buitenhaven in Den Helder. Matrozen kregen hun vooropleiding op de kweekschool voor zeevaart in Leiden. Met de komst van de stoomschepen ontstonden nieuwe functies aan boord van marineschepen. In de zeiltijd werden alle bijkomstige werkzaamheden, zoals kanonnier of (hulp)kok, door matrozen uitgevoerd die hier toevallig goed in waren of gewoon aangewezen werden. De stoomschepen vereisten technische specialisten zoals machinisten en stokers. Met de komst van nieuwe wapens zoals torpedo`s en mijnen, vanaf ongeveer 1880, waren nog meer specialisten aan boord van de marineschepen nodig zoals torpedomakers en mijnendeskundigen.
Voor de opleidingen van deze verschillende dienstvakken waren faciliteiten nodig. De marine beschikte nauwelijks over kazernes en gebouwen buiten enkele gebouwen in Den Helder, zoals het KIM en was dus aangewezen op logementsschepen. Voorheen had de marine ook al gebruik gemaakt van logementsschepen, maar meestal alleen om tijdelijk de bemanning van een schip in onderhoud of aanbouw te huisvesten. Een groot deel van de grotere schepen die vanaf het vierde kwart van de negentiende eeuw niet meer geschikt werden geacht om een actieve rol te spelen in de landsverdediging, kregen een passieve rol toegewezen als logements- of accommodatieschip. Deze inactieve schepen werden ook wachtschepen genoemd. De verbouwing van de oorlogsschepen tot logementsschepen bestond meestal uit het verwijderen van de masten, de machines en de bewapening en aanbrengen van dekhuizen en het uitbreiden van de accommodatie. In sommige gevallen werden 800 marinemensen in opleiding gehuisvest op een schip dat oorspronkelijk ontworpen was voor 250 schepelingen.
Er was nog een tweede reden waarom de marine vanaf 1875 massaal overging op het gebruik van logementsschepen. De verschillende opleidingen voor de dienstvakken hadden zich verspreid over de traditionele plaatsen in Nederland waar de marine voor de landsverdediging aanwezig was. In Nederland waren dit Vlissingen, Hellevoetsluis, Rotterdam, Amsterdam, IJmuiden en Den Helder en in Nederlands Oost-Indië Soerabaja op Java en Makassar op Celebes. De logementsschepen konden eenvoudig van de ene plaats naar de andere overgebracht worden en waren, behalve dat zij goedkoper waren, dus ook veel flexibeler in te zetten.
De gezondheid van Koning Willem III ging vanaf oktober 1888 sterk achteruit en twee jaar later was de koning niet meer in staat om te regeren. Op 14 november 1890 werd Koningin Emma met algemene stemmen door de Staten Generaal benoemd tot regentes en op 20 november 1890 in Den Haag beëdigd. Drie dagen later stierf Koning Willem III en werd het koningschap overgedragen aan de tienjarige prinses Wilhelmina. Koningin Emma nam als regentes tot aan Wilhelmina`s achttiende verjaardag de regeringstaak waar. Vanaf dat moment werden alle Zijner Majesteits schepen Harer Majesteits schepen.
Toen in mei 1940 voor Nederland de Tweede Wereldoorlog uitbrak lagen er vele logementsschepen afgemeerd in de genoemde plaatsen. In Vlissingen lag het oude pantserdekschip Hr. Ms. Noord Brabant ten behoeve van de matrozenopleiding. Het oude ramtorenschip Hr. Ms. Buffel was aanwezig in Hellevoetsluis voor de Mijnendienst en Hr. Ms. Cornelis Drebbel in Rotterdam ten behoeve van de Onderzeedienst. In Den Helder functioneerden de oude schroefstoomschepen Hr. Ms. Koningin Emma der Nederlanden en Hr. Ms. Van Speyk en het verbouwde ramtorenschip Hr. Ms. Schorpioen als logementsschepen. In Soerabaja vervulde het verbouwde ramtorenschip Hr. Ms. Koning der Nederlanden een dergelijke rol. Verder deden de oude stoomkanonneerboten Hr. Ms. Hadda (zie Nederlandse kanonneerboten) en de ex-Brak als Hr. Ms. Wilhelmina dienst als accommodatieschepen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog werd het aantal logements- en depotschepen sterk uitgebreid door het vorderen van vracht- en passagiersschepen.
Hr. Ms. Buffel
Technische gegevens
Bouwwerf: | Napier & Sons te Glasgow, Schotland |
Op stapel gezet: | 10 juni 1867 |
Te water gelaten: | 10 maart 1868 |
In dienst gesteld: | 23 juli 1868 |
Grootste lengte: | 62,7 meter |
Grootste breedte: | 12,56 meter |
Diepgang: | 4,75 meter |
Waterverplaatsing standaard: | 2.198 ton |
Machine-installatie: | 2 x 2-cilinder stoommachines, 4 x Yarrow ketels |
Machinevermogen: | 2.200 pk |
Maximale snelheid: | 12 knopen |
Bemanning: | 117 koppen |
Bewapening bij oplevering: | 2 x 23cm Armstrong en 4 x 30pond kanonnen |
Bewapening vanaf 1887: | 1 x 28cm kanon |
Bewapening vanaf 1889: | 1 x 28cm, 2 x 7,5cm en 4 x 3,7cm kanonnen, 2 x 3,7cm revolverkanonnen |
Zr. Ms. Buffel was samen met drie andere ramtorenschepen bedoeld voor de verdediging van de Nederlandse kustwateren. Omdat in Nederland de technische kennis ontbrak om een door stoom aangedreven ramtorenschip te bouwen, werd de aanbouw uitbesteed aan het Schotse Napier & Sons. Tijdens de bouw werd voldoende kennis opgedaan door Nederlandse ingenieurs om later zelf de ramtorenschepen Zr. Ms. Guinea en Zr. Ms. Stier te ontwerpen en te bouwen op de Rijkswerf te Amsterdam. In 1894 werd Hr. Ms. Buffel als verouderd beschouwd en buiten dienst gesteld. Tijdens de daarop volgende jaren werd het schip verbouwd tot logementsschip en in 1896 als zodanig in dienst gesteld voor matrozen van de Mijnendienst in Hellevoetsluis. Vanaf 1920 deed het logementsschip zes jaar dienst als wachtschip in Vlissingen om vervolgens ingezet te worden als logementsschip voor zeemiliciëns (marine-dienstplichtingen) ten behoeve van vliegkamp De Kooy bij Den Helder.
Op 14 mei 1940 viel Hr. Ms. Buffel in Duitse handen en de bezetter liet het schip overbrengen naar Amsterdam waar het wederom als accommodatieschip gebruikt werd. Het schip overleefde de oorlog en werd in 1946 en 1947 gebruikt als logementsschip voor de Onderzeedienst in Rotterdam. Tot 1974 werd het schip achtereenvolgens als logementsschip gebruikt bij de Technische Opleidingen Koninklijke Marine (TOKM) in Amsterdam, ten behoeve van de Commandant der Marine te Willemsoord, Den Helder en voor de aanloopbemanning van Hr. Ms. Karel Doorman in Rotterdam. Daarna deed het schip weer een korte periode dienst in Den Helder en tenslotte van 1951 tot en met 1973 wederom voor het TOKM in Amsterdam. Op 13 april 1973 namen Burgemeester en Wethouders van Rotterdam het besluit de Buffel van de marine over te nemen voor museale doeleinden. Begin april 1974 arriveerde het schip vanuit Amsterdam in Rotterdam en kon de restauratie beginnen. Aanvankelijk wilde men het schip het aanzien van logementsschip laten behouden, maar uiteindelijk werd de Buffel hersteld in de vermoedelijke originele staat van 1868. Eind 1976 versleepte men de Buffel naar de Leuvehaven, waar de restauratie en inrichting werden voortgezet.
Op 1 september 1979 werd het museumschip voor het publiek opengesteld. Vanaf augustus 2007 was museumschip Buffel voor acht maanden gesloten vanwege een onderhoudsbeurt. Vanaf april 2008 is het schip weer in al zijn originele pracht te bewonderen bij het Maritiem Museum Rotterdam.
Hr. Ms. Schorpioen
Technische gegevens
Bouwwerf: | Société des Forges et Chantiers te Toulon, Frankrijk |
Op stapel gezet: | augustus 1867 |
Tewatergelaten: | 18 januari 1868 |
Indienstgesteld: | 1 oktober 1868 |
Grootste lengte: | 62,5 meter |
Grootste breedte: | 11,58 meter |
Diepgang: | 4,85 meter |
Waterverplaatsing standaard: | 2.175 ton |
Machine-installatie: | 2 x 2-cilinder stoommachines, 4 x ketels |
Machinevermogen: | 2.269 pk |
Maximale snelheid: | 12,8 knopen |
Bemanning: | 137 koppen |
Bewapening bij oplevering: | 2 x 23 cm Armstrong kanonnen | Bewapening vanaf 1882: | 1 x 28cm, 2 x 7,5cm en 4 x 3,7cm kanonnen, 2 x 3,7cm revolverkanonnen |
Net als Zr. Ms. Buffel werd Zr. Ms. Schorpioen nog op een buitenlandse werf gebouwd omdat de technische kennis in Nederland ontbrak. In juli 1868 werd de geschutstoren met de twee Armstrong getrokken kanonnen ingebouwd in New Castle, Engeland. Bij de bouw was het schip uitgerust met twee driepootmasten en kon het zo`n 600 vierkante meter zeil voeren, maar het schip bleek zeer moeilijk te zeilen. Daarom werden enkele jaren na de indienststelling de zeilmasten, de tuigage en de zeilen verwijderd en vervangen door twee paalmasten ten behoeve van de vlaggen en seinen. In 1886 werd de Schorpioen aangevaren door een raderstoomsleper die het ramtorenschip in de achtersteven raakte. De Schorpioen zonk binnen enkele uren in de haven van Den Helder. Hierna werd het schip gelicht en gerepareerd. In 1906 werd het de Schorpioen buiten dienst gesteld en de volgende jaren in Rotterdam verbouwd tot logementsschip. Als zodanig werd Hr. Ms. Schorpioen in 1908 in gebruik genomen bij de Torpedodienst in Hellevoetsluis. Van 1 maart 1909 tot 1929 vervulde het schip dezelfde functie ten behoeve van de eerste militaire vorming (EMV) te Gorinchem. Vanaf die tijd diende het oude schip bij de Torpedo- en later de Mijnendienst in Amsterdam en Den Helder.
In 1940 viel Hr. Ms. Schorpioen onbeschadigd in Duitse handen. De Duitsers brachten het schip in 1941 over naar Wesermünde in Duitsland om als logementsschip te dienen bij de Marine Ausrüstungsstelle. In mei 1945 werd de Schorpioen teruggevonden in Hamburg en was twee jaar later terug in Den Helder waar het schip werd hersteld en gemoderniseerd. Vanaf 1951 deed Hr. Ms. Schorpioen dienst als logementsschip ten behoeve van de Marine Vrouwenafdeling (MARVA) te Den Helder. Op 3 september 1971 werd Hr. Ms. Schorpioen buiten dienst gesteld en op 11 september 1972 door de Dienst Domeinen verhuurd als internaatschip Prinses Margriet ten behoeve van de zeevaartschool Nautisch College Noorderhaaks. In 1980 werd het schip ontruimd en het jaar daarop nog een tijdje door krakers bezet. Op 2 juli 1982 werd het oude schip verkocht aan Stichting Ramschip Schorpioen met als doel er een museumschip van te maken te Middelburg. Na een lange restauratie kon het museumschip geopend worden voor het publiek. In 1998 kocht de Koninklijke Marine de Schorpioen terug van de stichting waarna het overgebracht werd van Middelburg naar Den Helder. Na een restauratieperiode van 18 maanden werd de Schorpioen in originele staat opengesteld voor het publiek bij het Marine Museum in Den Helder.
Hr. Ms. Koning der Nederlanden
Technische gegevens
Bouwwerf: | Rijkswerf te Amsterdam |
Op stapel gezet: | 31 december 1871 |
Te water gelaten: | 28 oktober 1874 |
In dienst gesteld: | 16 februari 1877 |
Grootste lengte: | 85 meter |
Grootste breedte: | 15,14 meter |
Diepgang: | 5,85 meter |
Waterverplaatsing standaard: | 5.400 ton |
Machine-installatie: | 2 x 3-cilinder Penn & Sons compound stoommachines, 7 x dwarsscheeps gestookte ketels |
Machinevermogen: | 4.400 pk |
Bunkercapaciteit: | 630 ton kolen |
Maximale snelheid: | 12 knopen |
Bemanning: | 256 koppen |
Bewapening bij oplevering: | 2 x 2 28cm en 4 x 1 12cm kanonnen, 2 x 3,7cm 5-loops Hotchkiss revolverkanonnen |
De Koning der Nederlanden werd op stapel gezet als Matador, maar op 24 februari 1872 vernoemd naar Koning Willem de Derde. Zr. Ms. Koning der Nederlanden was een ironclad ramtorenschip omdat de romp geheel van ijzer was vervaardigd. Het schip was speciaal gebouwd voor de dienst in Nederlands Oost-Indië. Ondanks de stoommachines had het schip nog een zeilplan van het type bark dat 847 vierkante meter zeil kon voeren. Alleen in de beginjaren werden de zeilen sporadisch gebruikt om de actieradius te vergroten. Omdat het een relatief zware bewapening voerde en omdat het een gordelbepantsering van 150 tot 200mm had werd het schip, door buitenlandse marines, geclassificeerd als slagschip. In 1890 werden de 3,7cm revolverkanonnen vervangen door twee 7,5cm en vier 3,7cm snelvuurkanonnen. Op 1 april 1895 werd het schip buiten dienst gesteld en op het Marine-etablissement te Soerabaja verbouwd tot logementsschip. In 1899 werd Hr. Ms. Koning der Nederlanden als wachtschip te Soerabaja in dienst gesteld en had ter verdediging nog steeds de beschikking over de vier 12cm en twee van de 3,7cm kanonnen. In Soerabaja vervulde Hr. Ms. Koning der Nederlanden tot 2 maart 1942 de rol van logementsschip en onderzeebootdepotschip. Op 2 maart 1942 werd het schip door de eigen bemanning in brand gestoken waarna het zonk bij Soerabaja.
Hr. Ms. Wilhelmina
Technische gegevens
Bouwwerf: | Nederlandse Stoomboot Maatschappij te Rotterdam |
Op stapel gezet: | 1874 |
Te water gelaten: | 1875 |
Grootste lengte: | 25,88 meter |
Grootste breedte: | 7,62 meter |
Diepgang: | 2,2 meter |
Waterverplaatsing standaard: | 240 ton |
Machine-installatie: | 2 x compound direct drive stoommachines, 2 x Schotse ketels met één vuurhaard |
Machinevermogen: | 140 pk |
Maximale snelheid: | 8 knopen |
Bemanning: | 26 koppen |
Bewapening bij oplevering: | 1 x 23cm en 2 x 3,7cm kanonnen |
Het logementschip Hr. Ms. Wilhelmina was de voormalige Hydra-klasse stoomkanonneerboot Hr. Ms. Brak die in 1874 gebouwd was. Het schip kreeg later in plaats van het originele 23cm kanon de beschikking over een 21cm en twee 3,7cm kanonnen. In 1902 werd het schip ontwapend en opgelegd. Later deed het verbouwde schip dienst als parkherstellingsboot Wilhelmina in Amsterdam. Een parkherstellingsboot was een soort hospitaalschip bestemd voor patiënten die het ziekenhuis mochten verlaten, maar nog niet geheel genezen waren. De Wilhelmina was één van de twee bekende herstellingsboten die door het Nederlandse Rode Kruis beheerd werden. De naam voor dergelijke schepen is gebaseerd op de parkherstellingsoorden die eveneens door het Rode Kruis beheerd werden. De Wilhelmina heeft haar taak als parkherstellingsboot onder andere uitgevoerd aan de Amstel en in het Oosterdok.
Vanaf de mobilisatie in augustus 1939 deed het schip dienst als logementsschip bij de Onderzoekings- en Bewakingsdienst Bovenrivieren (OBB). Het schip werd samen met de stoomkanonneerboten Hr. Ms. Freyr, Hr. Ms. Braga en Hr. Ms. Tyr en de oude torpedoboot Hr. Ms. Christiaan Cornelis gestationeerd in Nijmegen. Tijdens de capitulatie op 14 mei 1940 lag Hr. Ms. Wilhelmina in de P.G.E.M.-haven te Nijmegen en viel in Duitse handen. Het is onbekend wat de Duitsers tijdens de bezettingsperiode met de Wilhelmina gedaan hebben, maar in mei 1945 werd de oude stoomkanonneerboot en logementsschip teruggevonden en werd het door de marine gebruikt als oliehulk. In 1961 is het schip voor sloop verkocht.
Hr. Ms. Koningin Emma der Nederlanden
Technische gegevens
Bouwwerf: | Rijkswerf te Amsterdam |
Op stapel gezet: | 6 november 1876 |
Te water gelaten: | 20 januari 1879 |
In dienst gesteld: | 1 december 1880 |
Grootste lengte: | 91,85 meter |
Grootste breedte: | 12,5 meter |
Diepgang: | 6,1 meter |
Waterverplaatsing standaard: | 3.160 ton |
Machine-installatie: | 1 x horizontaal werkende expansie stoommachine, 4 x vlampijpketels |
Machinevermogen: | 2.732 pk |
Maximale snelheid: | 14,1 knopen |
Bemanning: | 200 koppen |
Bewapening bij oplevering: | 6 x 17cm en 8 x 12cm kanonnen, 4 x spar- en 7 x vistorpedo`s |
Zr. Ms. Koningin Emma der Nederlanden was een schroefstoomschip van de Atjeh-klasse. Deze zogenaamde unprotected cruisers waren eigenlijk volgetuigde zeilfregatten met stoomvermogen. Het schip werd op stapel gezet als De Ruyter, doch op 7 januari 1879 herdoopt. Het schip beschikte over twee schoorstenen en drie masten en was van ijzer gebouwd en voor een groter drijfvermogen met hout bekleed. Het schip had vier vlampijpketels en een horizontaal werkende expansie machine die een enkele dubbelbladige schroef met een diameter van 4,88 meter aandreef. De machines en de ketels waren afkomstig van de Koninklijke Fabriek van Stoom en Andere Werktuigen te Amsterdam. Het totale zeiloppervlak van deze klasse schepen bedroeg 1.585 vierkante meter en in tegenstelling tot de ramtorenschepen zoals Hr. Ms. Buffel en Hr. Ms. Schorpioen, waren deze schepen uitstekend te zeilen. Hier werd dan ook veel gebruik van gemaakt.
Net als de overige vijf schepen van de Atjeh-klasse werd Zr. Ms. en later Hr. Ms. Koningin Emma der Nederlanden veelvuldig ingezet bij oefeningen en reizen naar vooral Nederlands Oost-Indië. Op 15 februari 1900 vertrok het schip voor het laatst uit Nederlands Oost-Indië via Kaap de Goede Hoop. De 17cm kanonnen waren in Soerabaja achtergelaten en zouden gebruikt worden in de nog te bouwen plaatselijke verdedigingswerken. Op 11 juni arriveerde het schip in Den Helder en werd op 23 juni buiten dienst gesteld en opgelegd. In 1908 werd het schip op de werf De Lastdrager te Den Helder verbouwd en ingericht als logementsschip. Op 16 november van dat jaar werd het schip als zodanig in Den Helder in dienst gesteld ter vervanging van de verouderde Marnix. Vervolgens deed het schip dienst als wachtschip te Willemsoord ten behoeve van het KIM en in de binnenhaven ten behoeve van de Rijkswerf.
Op 14 juni viel Hr. Ms. Koningin Emma der Nederlanden in vijandelijke handen en de Duitsers zetten het schip eveneens in als logementsschip. Op 21 juni 1940 werd het schip beschadigd door een near miss (indirecte bomtreffer) van de Royal Air Force (RAF) waarna het schip water maakte. Het wachtschip werd op de Rijkswerf gerepareerd en vervolgens weer in de buitenhaven afgemeerd. In 1942 kapseisde en zonk het wachtschip om nog onbekende redenen in de buitenhaven. Waarschijnlijk was dit het gevolg van sabotage, maar dit kan niet met zekerheid gezegd worden. In april 1943 werd het wrak gelicht en door de BS10, de voormalige mijnenveger Hr. Ms. M1 en nu in Duitse dienst als Bergungsschiffe 10, de haven uitgesleept en ten noorden van Fort Harssens weer tot zinken gebracht.Hr. Ms. Van Speyk
Zr. Ms. Van Speyk was ook een Atjeh-klasse schroefstoomschip en een zusterschip van Zr. Ms. Koningin Emma der Nederlanden. De kiel van het schip werd gelegd op de Rijkswerf te Amsterdam in 1882. Het schip werd vervolgens op 1 maart 1887 in dienst gesteld. Alle overige specificaties zijn gelijk aan die van Hr. Ms. Koningin Emma der Nederlanden. Het schip was, net als haar zusterschepen vooral actief in Nederlands Oost-Indië. In 1903 en 1904 werd de voormalige unprotected cruiser verbouwd tot logementsschip op de Rijkswerf in Den Helder. Vanaf 1905 tot 1940 fungeerde het schip als accommodatieschip ten behoeve van de stokersopleiding in Den Helder. Op 14 mei 1940 viel het schip in Duitse handen en de bezetter liet het schip in 1943 overbrengen naar Amsterdam om daar als logementsschip verder te fungeren. Na de oorlog werd het ter plaatse teruggevonden, maar al in maart 1946 afgestoten en voor sloop verkocht naar Hendrik Ido Ambacht.
Hr. Ms. Noord Brabant
Technische gegevens
Bouwwerf: | Koninklijke Maatschappij De Schelde te Vlissingen |
Op stapel gezet: | 31 augustus 1897 |
Te water gelaten: | 17 januari 1899 |
In dienst gesteld: | 1 maart 1900 |
Grootste lengte: | 94,7 meter |
Grootste breedte: | 14,82 meter |
Diepgang: | 5,4 meter |
Waterverplaatsing standaard: | 4.033 ton |
Machine-installatie: | 2 x triple expansie stoommachines, 12 x Yarrow ketels |
Machinevermogen: | 10.067 pk |
Maximale snelheid: | 20 knopen |
Bemanning: | 325 koppen |
Bewapening bij oplevering: | 2 x 15cm, 6 x 12cm, 4 x 7,5cm en 8x 3,7cm kanonnen, 2 x torpedolanceerbuizen, 2 x torpedokanonnen |
Hr. Ms. Noord Brabant was een pantserdekschip of kruiser van de Holland-klasse en werd op 1 maart 1900 in dienst gesteld door kapitein-ter-zee A.W.F.C. van Woerden. Het schip was tot de Eerste Wereldoorlog voornamelijk actief in Nederlands Oost-Indië, samen met haar zusterschepen Hr. Ms. Gelderland en Hr. Ms. Utrecht. In 1913 werd Hr. Ms. Noord Brabant uitgerust met twaalf 12cm kanonnen en werden haar beide 15cm kanonnen verwijderd. Tijdens de Eerste Wereldoorlog was het pantserdekschip, samen met drie andere pantserdekschepen, verantwoordelijk voor de verdediging van de Nederlandse kustwateren.
Hr. Ms. Noord Brabant werd in 1925 buiten dienst gesteld en vanaf 23 december van dat jaar ontwapend en omgebouwd tot logementsschip. Het schip diende vanaf 1926 in Vlissingen ten behoeve van de matrozenopleiding. Hr. Ms. Noord-Brabant kreeg één enkel 7,5cm kanon aan boord voor oefendoeleinden.
Op 17 mei 1940, tijdens de capitulatie van het laatste Nederlandse bolwerk Zeeland, werd Hr. Ms. Noord Brabant door de eigen bemanning in brand gestoken waarna het schip zonk. Het wrak werd op last van de Duitsers gelicht en in Hendrik Ido Ambacht gesloopt.
Hr. Ms. Cornelis Drebbel
Technische gegevens
Bouwwerf: | Werf Conrad te Haarlem |
Op stapel gezet: | 25 november 1914 |
Te water gelaten: | 1 mei 1915 |
In dienst gesteld: | 13 december 1915 |
Grootste lengte: | 50,8 meter |
Grootste breedte: | 10,03 meter |
Diepgang: | 2,87 meter |
Waterverplaatsing standaard: | 800 ton |
Machine-installatie: | 2 x 4-cilinder Zweedse Polar dieselmotoren |
Machinevermogen: | 660 pk |
Maximale snelheid: | 6 knopen |
Bemanning: | 72 koppen |
Bewapening bij oplevering: | geen |
Hr. Ms. Cornelis Drebbel was als logements- en depotschip gebouwd voor de Onderzeedienst in Vlissingen. Vanaf haar indienststelling tot 1924 had het schip daadwerkelijk de Zeeuwse marinebasis als station. In september van dat jaar vertrok Hr. Ms. Cornelis Drebbel binnendoor naar Den Helder omdat het schip niet zeewaardig was. Via Hellevoetsluis, Hoek van Holland, IJmuiden en het Noord-Hollands Kanaal kwam het logementsschip aan in Den Helder om te worden gemoderniseerd. Vanaf 1924 was Hr. Ms. Cornelis Drebbel als logementsschip voor de Onderzeedienst gestationeerd in Den Helder.
Op 14 mei 1940 viel Hr. Ms. Cornelis Drebbel onbeschadigd in Duitse handen. De Duitsers gebruikten het schip af en toe als depotschip en na de bezettingsperiode werd het schip teruggevonden, verbouwd en als accommodatieschip voor de Mijnenveegdienst te IJmuiden ingezet. Tot 30 november 1971 werd Hr. Ms. Cornelis Drebbel als logementsschip ingezet ten behoeve van de Mijnendienst en de Onderzeedienst in Den Helder, Amsterdam en Rotterdam en in Schiedam, ten behoeve van de bemanning van het vliegkampschip Hr. Ms. Karel Doorman, van 17 mei 1955 tot september 1957. Op 13 september 1972 werd de Cornelis Drebbel voor sloop verkocht aan de firma J.H. Smit te Rotterdam.
Hr. Ms. Batavier II
Technische gegevens
Bouwwerf: | Wilton te Rotterdam |
Op stapel gezet: | 1920 |
Te water gelaten: | 1921 |
In dienst gesteld: | 2 juli 1942 |
Grootste lengte: | 79 meter |
Grootste breedte: | 10,7 meter |
Waterverplaatsing standaard: | 1.573 ton |
Machine-installatie: | 3-cilinder triple expansie stoommachine |
Machinevermogen: | 2.100 pk |
Maximale snelheid: | 15 knopen |
Hr. Ms. Batavier II was een passagiersschip van de Batavierlijn te Rotterdam. Op 29 mei 1940 was het schip, onder begeleiding van de Nederlandse mijnenveger Hr. Ms. Jan van Gelder, betrokken bij de evacuatie van een detachement Nederlandse vliegers uit Caen. Op 12 juli 1940 werd het schip in het Zuid-Engelse Falmouth gevorderd door de Koninklijke Marine en ingezet als logementsschip ten behoeve van de bemanning van de Nederlandse lichte kruiser Hr. Ms. Jacob van Heemskerck, die in Falmouth afgebouwd werd. Als zodanig heeft het schip tot april 1941 dienst gedaan. Daarna bleef het nog een jaar in dienst van de marine als logementsschip en daarna werd het teruggegeven aan de Batavierlijn. Het schip overleefde de Tweede Wereldoorlog en werd tot 1958 als passagiersboot ingezet tussen Rotterdam en Londen.
Hr. Ms. Batavier IV
Technische gegevens
Bouwwerf: | Coutlay Brothers & Co. te Dundee, Schotland |
Op stapel gezet: | 1901 |
Te water gelaten: | 1902 |
In dienst gesteld: | 21 juni 1940 |
Grootste lengte: | 82,24 meter |
Grootste breedte: | 10,7 meter |
Waterverplaatsing standaard: | 1.569 ton |
Machine-installatie: | 3-cilinder triple expansie stoommachine |
Machinevermogen: | 2.300 pk |
Maximale snelheid: | 14,5 knopen |
Hr. Ms. Batavier IV was een passagiersschip van de Batavierlijn te Rotterdam en bood verschillende klassen accommodaties voor 438 passagiers. In 1919, kort na de Eerste Wereldoorlog, werd het schip weer ingezet op de lijn Rotterdam Engeland en in 1930 werd het promenade dek voor een deel gesloten. Van 17 mei tot 21 juni 1940 maakte het schip vier reizen tussen Frankrijk en Engeland voor het vervoer van Engelandvaarders. Hoewel het schip niet voorzien was van enig geschut of bepantsering, maakten zowel de gezagvoerder als de bemanning geen bezwaren tegen de gevaarlijke evacuatiereizen ofschoon zij voortdurend bloot stonden aan de gevaren van bombardementen en zeemijnen. Eén van de bemanningsleden schreef in zijn oorlogsdagboek: “Het enige commentaar dat gemaakt werd was: wij doen wat wij kunnen voor onze vrijheid en die van de gehele wereld. Toen de gezagvoerder in den nacht van 19 op 20 mei het schip van de rede in de haven van Boulogne wilde brengen had zulk een hevig bombardement plaats, dat de loods naar open zee wenste terug te keren De gezagvoerder gaf hieraan evenwel geen gehoor en getrouw aan de hem verstrekte opdracht, bracht hij bet schip binnen, tengevolge waarvan een groot aantal troepen, waaronder gewonden, benevens een aanzienlijk bedrag aan geld, naar Engeland konden worden overgebracht”. De Batavier IV maakte vervolgens nog een reis van Guernsey naar het Britse vasteland om inwoners te evacueren.
Op 21 juni 1940 werd de Batavier IV door de Koninklijke Marine gevorderd en doorverhuurd aan de Royal Navy. Vanaf 14 september 1940 werd het schip ingezet als logementsschip voor de staf van de onderzeebootbestrijdingsschool in het Schotse Tobermory als HMS Eastern Isles met als commandant Captain R.W.W. Lloyd. Een jaar later werd het schip omgedoopt in HMS Western Isles omdat aan de walinrichting voor de Anti Submarine Warfare (ASW) opleiding een tweede stafschip werd toegevoegd dat eveneens de naam HMS Eastern Island had. Tijdens de oorlog werden op de walinrichting te Tobermory honderden bemanningen van fregatten en korvetten wegwijs gemaakt in de ASW training ten behoeve van de bestrijding van U-boten.
Na de oorlog werd HMS Western Isles overgebracht naar Greenock bij Glasgow, waar het schip in februari 1946 overgenomen werd door de Koninklijke Marine en overgebracht naar Rotterdam. Daar werd het schip omgebouwd en geschikt gemaakt om er opleidingen voor geruispeilers te kunnen geven. Het stuurhuis en de schoorsteen werden verwijderd en afgemeerd voor de bunkers aan de Waalhaven werd het schip Hr. Ms. Zeearend gedoopt en in gebruik genomen door de Onderzeedienst. Op 2 augustus 1954 werd het schip met haar opleidingsfaciliteiten overgebracht naar Den Helder. Halverwege de jaren zestig voldeed het schip niet meer aan de accommodatie eisen en werd het vervangen door een modern gebouw op het terrein van de nieuwe haven in Den Helder. In 1970 werd het schip buiten dienst gesteld en op 14 juli 1972 voor sloop verkocht naar een bedrijf in Bilbao, Spanje.
Hr. Ms. Mecklenburg
Technische gegevens
Bouwwerf: | Koninklijke Maatschappij De Schelde te Vlissingen |
Te water gelaten: | 1922 |
In dienst gesteld: | 9 oktober 1940 |
Grootste lengte: | 110,72 meter |
Grootste breedte: | 12,98 meter |
Waterverplaatsing standaard: | 2.907 ton |
Machine-installatie: | 2 x 4-cilinder triple expansie stoommachines |
Machinevermogen: | 10.000 pk |
Maximale snelheid: | 22 knopen |
Hr. Ms. Mecklenburg was een passagiersschip met capaciteit voor 377 passagiers van de Stoomvaart Mij. Zeeland. De ss Mecklenburg werd tot 1927 ingezet op de lijn Vlissingen-Folkstone en daarna op de lijn Hoek van Holland-Harwich. In 1939 werd het schip opgelegd te Vlissingen in verband met de oorlogsdreiging. Op 12 mei 1940 week het schip uit naar Engeland waar het werd gevorderd door de Koninklijke Marine. Van 9 oktober 1940 tot 15 januari 1941 deed het schip te Falmouth dienst als logementsschip voor officieren van de lichte kruiser Hr. Ms. Jacob van Heemskerck. Van 31 januari 1941 tot 30 mei 1943 deed het schip dienst als depotschip: eerst bij de Navy, Army and Air Force Institutes (NAAFI) en later bij de Onderzeedienst. De NAAFI is een onderdeel van de Britse strijdkrachten en in 1921 speciaal opgericht ter verzorging en vermaak van militairen. De NAAFI houdt clubs, bars, wasserijen, winkels en kantines op kazernes en aan boord van schepen draaiende.
In 1943 werd het schip door de Royal Navy gevorderd en omgebouwd tot landingsvaartuig ten behoeve van infanteriesoldaten. In deze hoedanigheid nam de Mecklenburg onder meer deel aan Operatie Neptune, de landing in Normandië. Na de bevrijding van Nederland, 5 mei 1945, werd het schip nog enige tijd door de marine gehuurd en ingezet als transportschip. Samen met andere landingsvaartuigen werd de Mecklenburg vooral gebruikt om overtollige munitie in zee te dumpen. In 1946 werd het schip terug gegeven aan de oorspronkelijke eigenaar en op staatskosten bij Wilton-Fijenoord te Schiedam in de originele staat teruggebracht. Vanaf 1947 werd de Mecklenburg ingezet op de lijn Hoek van Holland-Harwich. In 1959 werd het schip uit de vaart genomen en in mei 1960 voor sloop verkocht naar Gent, België.
Hr. Ms. Oranje Nassau
Technische gegevens
Bouwwerf: | Fairfield Shipbuilding & Enginering Co. te Glasgow, Schotland |
Te water gelaten: | 1909 |
In dienst gesteld: | 29 augustus 1941 |
Grootste lengte: | 110,64 meter |
Grootste breedte: | 13,5 meter |
Waterverplaatsing standaard: | 2.885 ton |
Machine-installatie: | 2 x triple expansie stoommachines |
Machinevermogen: | 10.000 pk |
Maximale snelheid: | 22 knopen |
Hr. Ms. Oranje Nassau werd in 1909 te water gelaten in opdracht van de Stoomvaart Mij. Zeeland als passagiersschip voor de lijn Vlissingen-Queensborough. Vanaf 1911 verrichtte ze de nachtvaart op de lijn Vlissingen-Folkstone. Tijdens de Eerste Wereldoorlog lag het schip opgelegd in Vlissingen. In 1927 werd de ss Oranje Nassau ingezet op de lijn Hoek van Holland-Harwich. Op 12 mei 1940 week het schip uit naar Engeland. Op 29 augustus 1941 werd de Oranje Nassau in dienst gesteld bij de Koninklijke Marine en ingezet als logementsschip in Holyhead, Wales, waar een flottielje Nederlandse hulpmijnenvegers was gestationeerd. De naar Engeland uitgeweken mijnenlegger Hr. Ms. Medusa werd als hulpwachtschip toegevoegd aan Hr. Ms. Oranje Nassau. Vanaf eind 1943 werd de Oranje Nassau overgebracht naar Portsmouth waar het schip tot 28 mei 1945 haar taak als logementsschip vervulde. Tot 16 april 1946 werd Hr. Ms. Oranje Nassau ingezet als transportschip voor de marine. Het schip vervoerde troepen en materialen voor de marine van Londen naar Rotterdam. Na die periode werd het schip teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaar die het passagiersschip wederom inzette op de lijn Hoek van Holland-Harwich. Van 1949 tot 1952 werd de Oranje Nassau gecharterd door de Batavierlijn te Rotterdam, die het schip inzette op de lijn Rotterdam-Londen. In 1954 werd het schip voor sloop verkocht naar Hendrik Ido Ambacht.
Hr. Ms. Plancius
Technische gegevens
Bouwwerf: | Nederlandsche Scheepsbouw Mij. te Amsterdam |
Op stapel gezet: | 1921 |
Te water gelaten: | 1922 |
In dienst gesteld: | 9 april 1942 |
Grootste lengte: | 128,11 meter |
Grootste breedte: | 16,83 meter |
Waterverplaatsing standaard: | 5.955 ton |
Machine-installatie: | 2 x quadruple expansie Werkspoor stoommachines |
Machinevermogen: | 5.800 pk |
Maximale snelheid: | 15,5 knopen |
Bemanning: | 363 koppen |
Het stoomschip Plancius was in 1921 voor de Koninklijke Paketvaart Maatschappij (KPM) op stapel gezet bij de Nederlandsche Scheepsbouw Mij. te Amsterdam onder werfnummer 166. In februari 1924 voerde de Plancius een aantal succesvolle proefvaarten uit vanuit Amsterdam. Op 3 maart van dat jaar vertrok het stoomschip naar Nederlands Oost-Indië waar het in april door de KPM in dienst gesteld werd. De KPM zette het schip in op haar vaste lijnen in en vanuit Nederlands Oost-Indië als pakket-, mail- en passagiersschip. Eind februari en begin maart 1942 bracht de Plancius Duitse geïnterneerden van Java naar Bombay en Nederlandse evacuees naar Australië en week vervolgens uit naar Colombo op Ceylon.
Op 9 april 1942 werd het schip in dienst gesteld bij de Koninklijke Marine en diende het te Trincomalee, Ceylon, als logementsschip en hoofdkwartierschip voor de Bevelhebber der Strijdkrachten in het Oosten, vice-admiraal Conrad Helfrich. Het passagiersschip kreeg een 7,5cm kanon en twee 20mm, vier 12,7mm en zes 7,7mm mitrailleurs aan boord die haar moesten beschermen tegen luchtaanvallen. Na het verlies van het onderzeebootmoederschip Hr. Ms. Colombia, op 27 februari 1943, werd Hr. Ms. Plancius ook ingezet als onderzeebootmoederschip voor Nederlandse, Britse en later ook voor Italiaanse onderzeeboten. Vanaf 1 oktober 1945 zette Hr. Ms. Plancius haar taak voort vanuit Tandjong Priok, de haven van Batavia, Java. Op 2 maart 1946 werd het schip teruggegeven aan de KPM die de Plancius weer inzette als lijnschip. In 1958 werd de Plancius voor sloop verkocht naar Hong Kong.
Hr. Ms. Stuyvesant
Technische gegevens
Bouwwerf: | Nederlandsche Scheepsbouw Mij. te Amsterdam |
Te water gelaten: | 1918 |
In dienst gesteld: | 24 juli 1940 |
Grootste lengte: | 108,2 meter |
Grootste breedte: | 14,3 meter |
Waterverplaatsing standaard: | 4.202 ton |
Machine-installatie: | 1 x triple expansie stoommachine |
Machinevermogen: | 2.400 pk |
Maximale snelheid: | 12 knopen |
Het stoomschip Stuyvesant werd in 1918 opgeleverd door de Nederlandsche Scheepsbouw Mij. (NSM) en was enkele jaren eerder op stapel gezet onder werfnummer 151 in opdracht van de Koninklijke West-Indische Maildienst (KWIM). Officieel was de KWIM al in 1912 overgenomen door de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij (KNSM), maar de schepen en de bemanningsleden van de KWIM werden tot 1927 onderscheiden van die van de KNSM. In 1927 werd de KWIM officieel opgeheven en kwam de Stuyvesant rechtstreeks in dienst van de KNSM, die het schip verder inzette op de lijn Amsterdam-Paramaribo-Willemstad.
Op 21 juli 1940 vertrok de Stuyvesant, met aan boord een marine detachement, dat samengesteld was uit Engelandvaarders, van Southampton naar Falmouth. Bij aankomst te Falmouth zou het passagiersschip door de Koninklijke Marine gevorderd worden om te worden ingezet als logementsschip. In de namiddag van 21 juli werd de Stuyvesant op het Kanaal aangevallen door Duitse jachtbommenwerpers. De Stuyvesant kreeg enkele near misses (indirecte bomtreffers) en liep slechts lichte schade op. Toen de Duitse vliegtuigen verdwenen waren, bleek een marinier vermist te zijn. Hij was blijkbaar tijdens de aanval overboord geraakt en werd niet meer teruggevonden.
Op 29 juli 1940 werd het schip gestationeerd in Holyhead waar het schip in augustus afgelost werd door Hr. Ms. Oranje Nassau. De Stuyvesant werd teruggegeven aan de KNSM. Op 26 oktober 1945 arriveerde de Stuyvesant als eerste passagiersschip na de Tweede Wereldoorlog te Willemstad, Curaçao, en haalde op deze wijze de Antillen uit hun isolement. In december 1950 werd de Stuyvesant verkocht aan de rederij Hellenic Mediterranean Lines en herdoopt in Aeolia en kwam onder Panamese vlag te varen. In 1959 werd het schip voor sloop verkocht naar Japan en op 24 januari 1960 vertrok het schip voor haar laatste reis met die bestemming.
Hr. Ms. Westernland
Technische gegevens
Bouwwerf: | Harland & Wolff te Belfast, Noord-Ierland |
Op stapel gezet: | 13 november 1913 |
Te water gelaten: | 19 april 1917 |
In dienst gesteld: | 11 mei 1940 1940 |
Grootste lengte: | 183,1 meter |
Grootste breedte: | 20,42 meter |
Waterverplaatsing standaard: | 16.231 ton |
Machinevermogen: | 12.200 pk |
Maximale snelheid: | 16 knopen |
Bemanning: | 250 koppen |
De Westernland werd in 1913 op stapel gezet op de werf van Harland & Wolff te Belfast in opdracht van de British & North Atlantic Steam Navigation Co. te Liverpool. De bouw werd tijdens het eerste deel van de Eerste Wereldoorlog gestaakt door een gebrek aan grondstoffen. Op 16 oktober 1918 werd het schip als troepentransportschip opgeleverd en werd als Westernland in dienst gesteld bij de maatschappij die het schip besteld had. Vanaf augustus 1920 werd het schip verbouwd tot passagiersschip, met accommodatie voor 631 kajuit- en 1824 derde klasse passagiers, op de werf van Harland & Wolff te Belfast, Noord-Ierland. Het verbouwde schip maakte haar eerste reis vanaf 16 maart 1922 van Liverpool naar Portland voor de rederij F. Leyland Co. en werd later ingezet op de lijn Liverpool-Montreal en vanaf 1930 op de lijn Antwerpen-New York. In 1934 werd het schip opgelegd en een jaar later overgenomen door de Red Star Line uit Hamburg, Duitsland. Deze rederij liet het schip in 1935 moderniseren en verbouwen en de Westernland beschikte na de aanpassingen over faciliteiten voor 550 toeristenklasse passagiers. Daarna werd de lijndienst Antwerpen-New York hervat.
Op 3 juni 1939 nam de Holland Amerika Lijn (HAL) uit Rotterdam de Westernland over en een week later maakte het passagiersschip haar eerste reis, voor haar nieuwe eigenaar, wederom van Antwerpen naar New York. Op 11 mei 1940 werd het schip in Falmouth gevorderd en als logementsschip ingezet voor uit Nederland afkomstig marinepersoneel. Op 12 juli 1940 werd Hr. Ms. Westernland overgedragen aan het Britse Ministry of War Transport en in Liverpool omgebouwd tot troepentransportschip. Het schip begon in die hoedanigheid haar eerste reis op 31 augustus 1940. Op 29 januari 1943 werd het troepentransportschip verkocht aan de British Admiralty om te worden verbouwd tot werkschip ten behoeve van torpedobootjagers. Deze verbouwing ging echter niet door en op 5 november 1945 werd het schip opgelegd in Blackwater bij Londen. In oktober 1946 werd de Westernland verkocht aan de rederij South Georgia Co. om te worden verbouwd tot walvisvaarder, maar ook deze plannen vonden geen doorgang. Op 15 juli 1947 werd het schip uiteindelijk voor sloop verkocht aan de British Iron & Steel Corporation te Northumberland.
Hr. Ms. Tjibadak
Technische gegevens
Bouwwerf: | Van der Giessen & Zn. te Krimpen aan de IJssel |
Te water gelaten: | 1929 |
In dienst gesteld: | 11 maart 1942 |
Grootste lengte: | 132 meter |
Grootste breedte: | 17,1 meter |
Diepgang: | 8,3 meter |
Waterverplaatsing standaard: | 7.803 ton |
Machine-installatie: | 1 x De Schelde stoomturbine |
Machinevermogen: | 3.600 pk |
Maximale snelheid: | 12 knopen |
Het stoomschip Tjibadak was een vrachtschip met passagiersaccommodatie dat in 1929 gebouwd werd voor de Java-China-Japan-Lijn, een rederij die gevestigd was in Amsterdam en Batavia, Java, onder bouwwerfnummer 587. Het schip werd gebouwd op de werf van C. v.d. Giessen & Zn., maar kreeg een stoommachine van De Schelde uit Vlissingen aan boord. Op 8 maart 1942 werd het schip gevorderd door de Koninklijke Marine en van 11 maart tot 31 mei 1942 als Hr. Ms. Tjibadak ingezet als logementsschip voor marinepersoneel in Colombo, Ceylon. Van 2 juni 1942 tot januari 1946 werd de Tjibadak gecharterd door het Britse Ministry of War Transport en ingezet als (troepen)transportschip. Op 10 december 1947 werd het schip teruggegeven aan de oorspronkelijke eigenaar die sinds de bevrijding van Nederlands Oost-Indië door het leven ging als Koninklijke Java-China Paketvaart Lijnen en enkel nog gevestigd was in Amsterdam. Op 23 juni 1959 werd de Tjibadak voor sloop verkocht naar Hong Kong.
HMAS Whang Pu
Technische gegevens
Bouwwerf: | Taikoo Dockyard Enginering Company te Hong Kong |
Te water gelaten: | 1920 |
In Australische dienst gesteld: | 1 oktober 1943 |
Grootste lengte: | 98 meter |
Grootste breedte: | 14,2 meter |
Diepgang: | 6,8 meter |
Waterverplaatsing standaard: | 3.204 |
Maximale snelheid: | 11 knopen |
De Whang Pu was een vrachtschip dat op 31 december 1941 door de British Admiralty werd gevorderd van de China Steam Navigation Company, een rederij die officieel gevestigd was in Londen, maar scheepvaartverbindingen onderhield in het Verre Oosten. De Whang Pu werd in Singapore verbouwd tot onderzeebootmoeder- en depotschip ten behoeve van de Royal Navy en de Royal Australian Navy (RAN). Op 2 februari 1942 maakte de Whang Pu, samen met vele andere geallieerde schepen, behouden de oversteek naar Australië om uit handen te blijven van de Japanners, die Singapore op 15 februari tot capitulatie dwongen. De Whang Pu kwam op 1 maart 1942 veilig aan in Fremantle, de havenstad bij Perth in West-Australië. Van 20 april 1942 tot 8 september 1943 deed het schip dienst als logementsschip voor Nederlandse onderzeeboten en mijnenvegers die in Fremantle gestationeerd waren. Op 1 oktober 1943 werd het schip in Australische dienst gesteld als Her Majesty`s Australian ship Whang Pu en overgevaren naar Melbourne om te worden verbouwd tot reparatie- en werkschip. In april 1944 was het werk voltooid en werd HMAS Whang Pu gestationeerd in Australisch Nieuw Guinea. Tot januari 1945 bleef het schip haar diensten verlenen vanuit Madang en tot februari 1946 in Morotai waarna het schip naar Hong Kong vertrok. Hier werd HMAS Whang Pu buiten dienst gesteld en overgedragen aan het British Ministry of War Transport, die het schip op haar beurt weer overdroeg aan haar rechtmatige eigenaar. Het schip werd door haar eigenaar nog drie jaar aangehouden als accommodatieschip, maar in november 1949 werd de Whang Pu voor sloop verkocht.
Na de Tweede Wereldoorlog werd een groot aantal afgedankte oorlogsschepen omgebouwd tot logementsschip, vooral voor de facilitering van marine-opleidingen. Dit was nodig omdat tijdens de oorlog de meeste bestaande logementsschepen verloren gingen en omdat er nog geen walfaciliteiten voorhanden waren. Zo werden de pantserschepen Hertog Hendrik en Jacob van Heemskerck, die tijdens de oorlog door de Duitsers gebruikt waren als de luchtafweerbatterijen Ariadne en Undine, verbouwd en als accommodatieschepen Hr. Ms. Hertog Hendrik en Hr. Ms. Neptunus ingezet in Den Helder. De beide schepen werden pas begin jaren `70 buiten dienst gesteld.
De mijnenlegger Hr. Ms. Douwe Aukes werd sinds 15 maart 1948 ingezet als depot- en werkschip voor de Mijnendienst en vanaf 1959 als logementsschip. De mijnenlegger Hr. Ms. Medusa werd tijdens de oorlog al gebruikt als hulpwachtschip te Holyhead in Wales en na 1945 in Nederland als mijnenveegwerkschip en logementsschip ten behoeve van de Mijnendienst. De moderne mijnenlegger Hr. Ms. Willem van der Zaan werd na de Tweede Wereldoorlog omgebouwd en geclassificeerd als fregat en deed als zodanig dienst tot 1961. Vanaf dat jaar zou het schip nog negentien jaar dienst doen als logementsschip te Vlissingen.
De kanonneerboten Hr. Ms. Flores (1925) en Hr. Ms. Soemba (1925) werden respectievelijk als logementsschip ingezet vanaf 1950 en 1956. Hr. Ms. Soemba (1925) diende vanaf 1958 als logementsschip voor het Marine Duikbedrijf in Den Oever en zou dit tot 1985 blijven doen. Hierdoor bleef de kanonneerboot bijna zestig jaar in dienst bij de Koninklijke Marine.
De lichte kruisers van de Tromp-klasse, Hr. Ms. Tromp en Hr. Ms. Jacob van Heemskerck werden na vijftien jaar actieve dienst vanaf 1955 ingezet als logementsschip in Den Helder, Amsterdam, Rotterdam en Vlissingen. Voor deze schepen viel na dertig dienstjaren het doek.
Vanaf begin jaren `60 ging de Koninklijke Marine over tot het bouwen van vaste faciliteiten op de wal, vooral in Den Helder. Met de komst van moderne elektronica en wapensystemen werden de opleidingen steeds complexer en vereisten de trainingen uitgebreidere faciliteiten waaraan de oude, verbouwde oorlogsschepen niet meer konden voldoen. Verder vervielen in diezelfde tijd de traditionele marinebases in Hellevoetsluis, IJmuiden en Rotterdam en bleven alleen accommodatiebehoeften in Vlissingen, Amsterdam en Den Helder over. Door deze centralisatie viel het mobiele voordeel van de logementsschepen grotendeels weg. In de tweede helft van de jaren `70 waren alle logementsschepen vervangen door gebouwen op de wal behalve de opleidingsfaciliteit voor het Marine Duikbedrijf dat in 1985 de beschikking kreeg over Hr. Ms. Thetis. Dit is een ponton met daarop een stalen bouwwerk met meerdere verdiepingen, ook wel botel genoemd. Hr. Ms. Thetis is het enige overgebleven logementsschip van de Koninklijke Marine.