Titel: | Voormalige concentratiekampen - De monumentalisering van de Duitse kampen in Nederland |
Schrijver: | Roel Hijink |
Uitgever: | Verloren |
Uitgebracht: | 2011 |
Pagina's: | 358 |
ISBN: | 9789087042660 |
Omschrijving: |
Tijdens de Duitse bezetting waren er in Nederland vijf concentratiekampen: Schoorl, Ommen, Amersfoort, Vught en Westerbork. De drie laatste zijn momenteel nationale herinneringscentra. Roel Hijink beschrijft dat de omvorming naar herinneringscentra geen vanzelfsprekende zaak is geweest, maar de uitkomst van een langdurig, dynamisch en conflictrijk proces tussen een groot aantal belanghebbenden. Hij heeft vanuit een cultuurhistorisch perspectief onderzocht hoe binnen de Nederlandse bevolking de herinnering aan de Duitse kampen op hun historische lokatie vorm heeft gekregen. Door hem beschreven worden de verschillende vormen waarop men sinds 1945 de kampen aan het publiek heeft gepresenteerd. Daarbij analyseert hij wat men nu eigenlijk precies tot uitdrukking wilde brengen, wat men graag wilde herinneren. De auteur toont daarbij aan dat hetgeen waarmee men die herinnering gestalte geeft (de monumenten, het voormalige kampterrein en de herinneringsmusea) een antwoord zijn op de door de tijd steeds veranderende nationale mythes, politieke idealen en behoeften. Het boek beschrijft dat proces aan de hand van de hierboven genoemde drie herinneringsplaatsen. In deel 1 (“Het gedenkteken”) wordt ingegaan op de totstandkoming van het nationaal monument voor kamp Amersfoort en de betekenis daarbinnen van het monument “De Stenen Man”. Tevens aan bod komt het belang van het nationale monument Westerbork (“een monument van smaad, schuld en schaamte”) en het kunstwerk met de bewerkte spoorrails van Ralph Prins. Deel 2 (“De plek”) behandelt de inrichting van de fysieke ruimte, de “reconstructie van de leegte” zoals Hijink die treffend omschrijft. Waarbij een uitstapje wordt gemaakt naar de concentratiekampen Bergen-Belsen, Buchenwald en Dachau, waar men zich eveneens voor de uitdaging zag gesteld de grote, lege vlaktes te vullen die overbleven nadat in de eerste na-oorlogse jaren de barakken waren gesloopt. In deel 3 (“De herinnering”) bespreekt de auteur het proces waarbij het niet langer voldoende is dat er een ingerichte ruimte en bijpassend gedenkteken is, maar dat musea dienen te worden gebouwd om de geschiedenis van de vervolging en de vernietiging op die manier levend te houden. Het sluit aan bij het proces dat Chris van der Heijden in “Dat nooit meer” recentelijk ook beschreef: eerst lag de nadruk op het verzet, daarna op de Shoah en in de derde fase steeds meer op de relatie met de actualiteit en de boodschap dat zoiets nooit meer mag gebeuren. De musea moeten dat laatste uitdragen. Hijink heeft naar al deze fases uitgebreid onderzoek gedaan en bericht hierover in detail. Vanuit wetenschappelijk oogpunt is het resultaat een meer dan voortreffelijk boek. Hooguit zou kunnen worden opgemerkt dat in een boek waarin monumenten, beeldhouwwerken en dergelijke zo’n vooraanstaande plaats innemen aanzienlijk meer fotowerk kan worden opgenomen. Waarbij het dan ook geen kwaad zou kunnen indien niet exclusief gebruik wordt gemaakt van het eigen fotowerk van Hijink, maar meer van het werk van een professionele fotograaf. Een kleine tekortkoming, die echter niets afdoet aan het belang van dit boek. De auteur beschrijft eerst de ontstaansgeschiedenis van de concentratiekampen in Nederland en daarna tot in detail hoe na 1945 met de kampen is omgegaan. Het valt niet goed in te zien of hier nog iets zinvols aan toe te voegen is. Hooguit kan in de toekomst weer een vierde perspectief op de Tweede Wereldoorlog in het algemeen en de kampen in het bijzonder ontstaan, die een toegevoegd hoofdstuk c.q. aanpassing van het boek noodzakelijk maken. Dat is nu echter niet aan de orde. Zoals al opgemerkt, het is een gedegen wetenschappelijk werk. Dat heeft ook bijna altijd een onaangename keerzijde: een taalgebruik dat op de eerste plaats gericht is op vakgenoten en niet op het gemiddeld publiek. De auteur heeft onmiskenbaar getracht de onderzoeksresultaten zo toegankelijk mogelijk te maken voor een breed publiek, zonder echter al doende teveel afstand te nemen van de wetenschappelijke mores. Eigenlijk is hij er heel keurig in geslaagd “de kool en de geit te sparen”, maar een echt populair-wetenschappelijk verhaal is het zeker niet. Wat eigenlijk wel jammer is, want zo’n populair-wetenschappelijke benadering, gekoppeld aan meer en beter fotowerk, had een monumentaal boek over deze monumenten opgeleverd. |
Beoordeling: | Zeer goed |