Mr. JUSTICE JACKSON: Dr. Gisevius, ik heb nog maar een paar vragen die ik u wil stellen met betrekking tot de oorlog en de verzetsbeweging waarvan u deel uitmaakte.
De PRESIDENT: Mr. Justice Jackson, Er is maar een vraag die ik getuige zou willen stellen. U zei dat u lijsten bijhield van de ministers en generaals die deel hadden aan dit stelsel van zelfverrijking. Wat was uw bron van informatie?
GISEVIUS: We kregen informatie van de diverse ministeries, uit wachtkamers van ministeries en van het Ministerie van Financiën. Maar ik heb mijn eerdere antwoord niet afgemaakt. Ik heb gezegd dat ik de vraag welke van de beklaagden zich hadden verrijkt alleen maar ontkennend kon beantwoorden.
Wat betreft beklaagde Schacht wilde ik verder gaan met te zeggen dat ik zelf die lijsten niet heb ingekeken, dat ik alleen maar heb deelgenomen aan de ondervraging van beklaagde Schacht en dat hij zichzelf niet heeft verrijkt. Ik was niet van plan op enige manier te zeggen dat alle beklaagden, in het bijzonder Von Papen en Von Neurath, om alleen die twee te noemen, zich hadden verrijkt. Dat weet ik niet. Ik wilde alleen maar zeggen dat we van Schacht wisten, of liever dat ik wist dat hij geen deel had aan dat stelsel.
Mr. JUSTICE JACKSON: Nou, naast dat stelsel van opbrengsten uit in beslaggenomen eigendommen waren er ook nog giften van Hitler aan de generaals en ministers, niet waar? Grote sommen geld of eigendommen?
GISEVIUS: Ja. Dat waren de beroemde giften waarmee de top generaals, in het bijzonder na het uitbreken van de oorlog werden omgekocht.
Mr. JUSTICE JACKSON: En dat gold voor veel van de ministers?
GISEVIUS: Ik twijfel er niet aan.
Mr. JUSTICE JACKSON: Nu, zoals ik uit uw getuigenis heb begrepen, wat voor twijfels u ook kon hebben gehad toen de affaire Von Fritsch zich afspeelde, die serie gebeurtenissen overtuigden zelfs Schacht ervan dat Hitler op een aanvalsoorlog aanstuurde.
GISEVIUS: Na de affaire Von Fritsch was Schacht ervan overtuigd dat nu het radicalisme en de gang naar oorlog niet langer konden worden gestopt.
Mr. JUSTICE JACKSON: Er heerste geen enkele twijfel bij al die mannen die lid waren van de verzetsbeweging dat de aanval op Polen in september 1939 agressie van de kant van Hitler was?
GISEVIUS: Nee, nee, daarover kon geen twijfel bestaan.
Mr. JUSTICE JACKSON: En de diplomatieke middelen om het onrecht recht te zetten dat Duitsland voelde met betrekking tot Danzig en de Corridor waren nog niet uitgeput?
GISEVIUS: Ik kan alleen maar verwijzen naar de bestaande documenten. Er was geen wil tot vrede.
Mr. JUSTICE JACKSON: Nu was er binnen de Duitse verzetsbeweging, zoals ik u begrijp, overeenstemming dat u bepaalde wijzigingen tot stand wilde brengen in het Verdrag van Versailles en u wenste ook diverse economische verbeteringen voor Duitsland, net zoals anderen die wensten. Daarover bestond altijd overeenstemming, niet waar?
GISEVIUS: We waren het er allemaal over eens dat er alleen een evenwichtige en redelijke balans in Europa kon worden bereikt wanneer er door vreedzame onderhandelingen bepaalde wijzigingen in het Verdrag van Versailles zouden worden doorgevoerd.
Mr. JUSTICE JACKSON: U verschilde van de Nazi kliek met betrekking tot die kwestie in hoofdzaak met de methode?
GISEVIUS: Ja.
Mr. JUSTICE JACKSON: Vanaf het begin was, zoals ik u begrepen heb, het standpunt van uw groep dat een oorlog rampzalige gevolgen zou hebben voor Duitsland en ook voor de rest van de wereld?
GISEVIUS: Ja.
Mr. JUSTICE JACKSON: En dat de noodzakelijke wijzigingen, met een beetje geduld met vreedzame middelen tot stand konden worden gebracht?
GISEVIUS: Absoluut.
Mr. JUSTICE JACKSON: Nu was het, gezien in dat licht van verschil van mening neem ik aan, dat uw verzetsbeweging tegen het regime dat in Duitsland aan de macht was, die voorstellen voor Putsche deed en moordaanslagen uitvoerde die u hebt beschreven?
GISEVIUS: Ja, maar ik zou eraan willen toevoegen dat we niet alleen dachten aan de grote gevaren van buitenaf maar we waren ons ook bewust welke gevaren in een dergelijk stelsel van terreur scholen. Vanaf het begin was er een groep in Duitsland die zelfs nog niet eens dacht aan de mogelijkheid van een oorlog en die niettemin protesteerde tegen het onrecht, de vrijheidsberoving en de strijd tegen de religie.
In het begin was het daarom geen strijd tegen oorlog maar als ik het zo mag zeggen was het een strijd om mensenrechten. Vanaf het allereerste moment waren er onder alle klassen van de bevolking, in alle professionele kringen en in alle leeftijdsgroepen mensen die bereid waren voor dat idee te strijden, te lijden en te sterven.
Mr. JUSTICE JACKSON: Nu kan de vraag rijzen wat uw motieven en uw doelstellingen binnen die verzetsbeweging waren met betrekking tot het Duitse volk en ik zal u vragen voor het Tribunaal te verklaren wat uw uiteinelijke doel was van uw weerstand tegen de zittende regering in uw land.
GISEVIUS: Ik zou willen zeggen dat de dood zo’n rijke oogst heeft binnengehaald onder de leden van de verzetsbeweging dat ik alleen om die reden hier kan zitten en dat anders waardiger en deskundiger mannen dat antwoord konden geven. Dat gezegd hebbende meen ik dat ik kan antwoorden dat er, of het nu om Joden of Christenen gaat, in Duitsland mensen waren die geloofden in de vrijheid van godsdienst, in gerechtigheid, in menselijke waarden, niet alleen voor Duitsland maar ook, op grond van hun grote verantwoordelijkheid als Duitser, voor het bredere concept van Europa en de wereld.
Mr. JUSTICE JACKSON: Er was een groep die dat verzet maakte, zoals ik heb begrepen.
GISEVIUS: Het was niet zo maar een groep maar vele personen moesten het geheim van hun tegenstand zwijgend meenemen in het graf liever dan dat toe te vertrouwen aan de dossiers van de
Gestapo en slechts zeer weing personen hebben de erkenning genoten nu een groep genoemd te worden.
Mr. JUSTICE JACKSON: Het merendeel van de mensen die met u verbonden waren aan die verzetsbeweging zijn dood, niet waar?
GISEVIUS: Bijna allemaal.
Mr. JUSTICE JACKSON: Is er iets dat u zou willen toevoegen om uw positie aan het Tribunaal duidelijk te maken, Dr. Gisevius?
GISEVIUS: Neemt u mij niet kwalijk, ik begreep u niet.
Mr. JUSTICE JACKSON: Is er iets dat u zou willen toevoegen zodat het Tribunaal uw positie in deze begrijpt, uw gevoelens, uw zeer sterke gevoelens in deze kwestie; om uw positie in deze situatie te begrijpen en op waarde te schatten?
GISEVIUS: Ik praat niet graag over mijzelf maar ik wil u bedanken, Meneer de Aanklager mij de kans te geven met nadruk getuigenis af te leggen namens de doden en de levenden.
MR. JUSTICE JACKSON: Ik ben klaar met mijn verhoor.
GENERAAL-MAJOOR G. A. ALEXANDROV (Assistent Aanklager namens de U.S.S.R.): Meneer de President.
De PRESIDENT: Was er geen overeenstemming bereikt tussen de raadsheren van de aanklager dat de getuige voor beklaagde Frick slechts door één aanklager zou worden verhoord?
GEN. ALEXANDROV: Meneer de President, ik heb overeenstemming bereikt met de aanklagers dat het verhoor van beklaagde Schacht en zijn getuigen door de Amerikaanse Aanklager zal worden afgenomen maar dat, vanwege aanvullende vragen gerezen tijdens het verhoor, de raadsman van de Sovjet Aanklager ook deel kon nemen aan het verhoor. Gezien het feit dat de Sovjet Aanklager diverse aanvullende vragen heeft te stellen aan de getuige Gisevius verzoek ik toestemming deze vragen aan de getuige te mogen stellen.
De PRESIDENT: Wat zijn de vragen waarvan u zegt dat die van bijzonder belang zijn voor de Sovjet Unie? Ik bedoel niet de vragen op zich maar de algemene aard ervan.
GEN. ALEXANDROV: Vragen in verband met de rol die beklaagde Frick speelde in de voorbereiding op oorlog; vragen betreffende de houding van beklaagde Schacht ten opzichte van het Hitler regime en een aantal andere belangrijke vragen.
De PRESIDENT: Het Tribunaal wordt geschorst om te bepalen of het de Aanklager kan worden toegestaan deze getuige nogmaals te verhoren als aanvulling op het verhoor dat al is afgenomen.
(de zitting wordt geschorst).
De PRESIDENT: Het Tribunaal heeft twee documenten voor zich over het onderwerp kruisverhoor die door de Hoofdaanklagers zijn ingediend. In het eerste van deze documenten staat dat over de te volgen procedure voor het kruisverhoor van de beklaagden Keitel, Kaltenbrunner, Frank, Frick, Streicher en van Funk overeenstemming is bereikt en dat met betrekking tot Frick de Amerikaanse Aanklager het kruisverhoor van de beklaagde en zijn getuige zou afnemen. Het document werd ingediend vanwege de duidelijke wens van het Tribunaal dat er niet teveel tijd moeten worden besteed aan het kruisverhoor door meer dan een aanklager.
Naast dat document was er nog een ander, een voorlopige overeenkomst en met betrekking tot de beklaagde Schacht staat daarin dat de Amerikaanse vertegenwoordiger als eerste het kruisverhoor zou afnemen en dat de Sovjet en de Franse vertegenwoordiger zouden bepalen of zij dat ook wensten te doen.
Gezien deze twee documenten, het eerste waarin wordt gesuggereerd dat de Aanklagers met slechts één kruisverhoor van de getuigen van beklaagde Frick hebben ingestemd en het tweede dat voorlopig suggereert dat naast de Amerikaanse Aanklager ook de Russische en de Franse wellicht een verhoor willen afnemen, stelt het Tribunaal voor in de huidige situatie het aanvullende kruisverhoor toe te staan, het Tribunaal is huiverig om harde regels te stellen betreffende het kruisverhoor. Het hoopt echter dat in de huidige situatie, na het volledige verhoor door de Aanklager namens de Verenigde Staten, de Russische Aanklager zijn verhoor zo kort mogelijk zal houden. Voor de toekomst spreekt het Tribunaal de hoop uit de de aanklagers onderling overeen kunnen komen dat in het geval van getuigen slechts één kruisverhoor voldoende zal zijn en dat in elk geval het aanvullende verhoor zo kort mogelijk zal worden gehouden.
GEN. ALEXANDROV: Getuige, teneinde tijd te besparen verzoek ik u mijn vragen zo kort mogelijk te beantwoorden.
Vertelt u mij, welke rol speelden het Duitse Ministerie van Binnenlandse Zaken en beklaagde Frick persoonlijk bij de voorbereidingen op de Tweede Wereldoorlog?
GISEVIUS: Die vraag is voor mij heel moeilijk te beantwoorden. Ik verliet het Ministerie van Binnenlandse Zaken al in mei 1935 en ik kan feitelijk over de situatie na die tijd niets meer zeggen dan de gemiddelde Duitser, anders gezegd het Ministerie van Binnenlandse Zaken maakte deel uit van het Duitse regeringsapparaat en ongetwijfeld werden daar, net als op andere ministeries die voorbereidingen voor de oorlog getroffen die ieder bestuur in dergelijke gevallen moet treffen.
Dr. PANNENBECKER: Mag ik iets zeggen? De getuige heeft zojuist verklaard dat hij in antwoord op die vraag niets meer kon zeggen dan iedere andere Duitser. Ik meen dat onder deze omstandigheden de getuige niet de aangewezen persoon is om feitelijke verklaringen af te leggen.
De PRESIDENT: Dat heeft hij net zelf gezegd. Dat is precies wat hij zei. Ik zie geen enkele reden voor een interruptie. De getuige heeft het zelf gezegd.
Dr. PANNENBECKER: Ik bedoelde alleen maar dat hij zelfs niet als getuige kan optreden betreffende deze feiten.
GEN. ALEXANDROV: Om volkomen duidelijke redenen zijn mij alle mogelijkheden ontnomen deze vraag aan elke willekeurige Duitser te stellen maar ik ben volkomen tevreden met het antwoord van de getuige Gisevius.
(tot de getuige): Weet u iets over het zogenaamde Driemanscollege? Dat bestond uit de Gevolmachtigde voor het Bestuur van het Reich, de Gevolmachtigde voor Economie en een vertegenwoordiger van het
OKW. Dit Driemanscollege was belast met de voorbereiding van alle fundamentele kwesties met betrekking tot de oorlog.
GISEVIUS: Daarover kan ik zelf geen enkele informatie geven.
GEN. ALEXANDROV: Weet u iets over de activiteiten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken in de gebieden die door de Duitsers waren bezet?
GISEVIUS: Voor zover ik weet detacheerde het Ministerie van Binnenlandse Zaken belangrijke ambtenaren bij het militaire bestuur maar het is mij niet duidelijk of deze ambtenaren vanaf dat moment ondergeschikt waren aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken of aan het
OKW.
GEN. ALEXANDROV: Kent u er bijzonderheden van of het personeel van de Rijkscommissaris in de bezette gebieden van de Sovjet Unie gerecruteerd werd uit het personeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken of tenminste met aanzienlijke steun van dat ministerie?
GISEVIUS: Dat mag ik aannemen, ja. Het geldt voor zover het de hulp betreft want het Ministerie voor de Bezette Gebieden in het Oosten kon haar personeel alleen maar werven bij de afdeling personeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
GEN. ALEXANDROV: Wat weet u van de bezoeken die beklaagde Frick aflegde aan de
concentratiekampen?
GISEVIUS: Toen ik op het Ministerie van Binnenlandse Zaken zat heb ik daar niets over gehoord.
GEN. ALEXANDROV: En daarna?
GISEVIUS: Daarna heb ik er ook niets over gehoord.
GEN. ALEXANDROV: Kon er een situatie ontstaan waarin beklaagde Frick, hoewel hij Minister van Binnenlandse Zaken was, niet ingelicht zou worden betreffende het stelsel van
concentratiekampen dat in Duitsland werd gevestigd en over het geweld en de rechteloosheid die in die kampen heersten?
GISEVIUS: Ik meen dat ik gisteren al uitvoerige informatie heb gegeven over het feit dat wij over alles waren ingelicht.
GEN. ALEXANDROV: In dit bijzondere geval interesseert mij beklaagde Frick. Wat weet u in dit verband over hem?
GISEVIUS: Ik heb gisteren gezegd dat het Rijksministerie van Binnenlandse Zaken talloze verzoeken om hulp uit het hele land kreeg en gisteren hebben we zelfs een brief gezien van de Minister van Justitie. Ook heb ik verwezen naar...
De PRESIDENT: Dit onderwerp is gisteren uitvoerig behandeld.
GEN. ALEXANDROV: Ik zal overgaan op de volgende vraag.
(tot de getuige): Bent u bekend met de geheime wet die in 1940 in Duitsland werd uitgevaardigd betreffende het vermoorden van zieken en bejaarden?
GISEVIUS: Ja.
GEN. ALEXANDROV: Wat was de houding van beklaagde Frick ten opzichte van het uitvaardigen en het toepassen van die wet?
GISEVIUS: Ik neem aan dat hij die als Minisiter van Binnenlandse Zaken tekende.
De PRESIDENT: Die wet, als er al een wet was, was van na 1935, niet waar? Welke wet bedoelt u? Als de van 1935 was, toen was de getuige niet op het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
GEN. ALEXANDROV: Ik heb het over de wet die in 1940 werd uitgevaardigd.
De PRESIDENT: Daar kan hij niet meer over weten dan wie dan ook.
GEN. ALEXANDROV: Ik ben tevreden met het antwoord dat ik van de getuige heb gekregen. Wilt u mij nu toestaan verder te gaan met de vragen betreffende beklaagde Schacht?
(tot de getuige): Getuige, u stond een aanzienlijke tijd in nauwe betrekking met beklaagde Schacht; heb ik dat goed begrepen?
GISEVIUS: Ja.
GEN. ALEXANDROV: U was dus voldoende op de hoogte van de aard en de politieke activiteiten van beklaagde Schacht?
GISEVIUS: Dat denk ik, ja.
GEN. ALEXANDROV: Vertelt u mij, wat weet u over de rol die beklaagde Schacht speelde bij Hitler's greep naar de macht?
GISEVIUS: Dat was net in de periode waarin ik Schacht nog niet kende en waarover ik geen enkele informatie kan geven.
GEN. ALEXANDROV: Wat weet u erover?
GISEVIUS: Ik weet alleen dat hij zitting nam in het Kabinett en dat hij ongetwijfeld Hitler steunde bij de voorbereidende politieke besprekingen.
GEN. ALEXANDROV: Weet u iets over een bijeenkomst belegd door Schacht tussen Hitler en de groot-industriëlen in februari 1933?
GISEVIUS: Nee.
GEN. ALEXANDROV: Als gevolg van die bijeenkomst werd er door de industriëlen een fonds gevormd met het doel succes van de Nazi partij bij de verkiezingen te garanderen. Wat weet u over die bijeenkomst?
GISEVIUS: Ik weet niets over die bijeenkomst. In mijn boek heb ik geschreven dat naar mijn weten de grootste schenking voor de verkiezingscampagne in 1932 destijds werd gedaan door Thyssen en Grauert, lid van de Rhein-Hessen IJzer en Staalgroep.
GEN. ALEXANDROV: Wat was de rol die Schacht bij deze gelegenheid speelde?
GISEVIUS: Destijds heb ik Schacht niet ontmoet in het Roergebied en ik weet ook niet of hij daar toen was. Ik benadruk nogmaals dat ik hem toen helemaal niet kende.
GEN. ALEXANDROV: Dat weet ik. Maar in uw boek, getiteld "Bis zum bitteren Ende," uitgegeven in 1946 en in uw antwoorden tijdens inleidende verhoren door de raadsman Dr. Dix hebt u zich in gunstige zin over Schacht uitgelaten, is dat juist?
GISEVIUS: Ik heb het laatste niet verstaan.
GEN. ALEXANDROV: Ik herhaal dat u zich over Schacht gunstig hebt uitgelaten, is dat correct?
GISEVIUS: Ja, ja.
GEN. ALEXANDROV: U zegt dat beklaagde Schacht zich vanaf 1936 verzette tegen het Hitleregime en dat hij die mening op een vrij open manier verkondigde, is dat waar?
GISEVIUS: Nee, ik heb uitdrukkelijk gezegd dat beginnend vanaf 1936 zijn verdenkingen toenamen maar dat hij pas tijdens de affaire Von Fritsch een tegenstander van Hitler werd.
GEN. ALEXANDROV: In welk jaar plaatst u die crisis?
GISEVIUS: Eind 1937, begin 1938. De Von Fritsch crisis speelde zich begin 1938 af ...
GEN. ALEXANDROV: Vertelt u ons, kon er onder het toen heersende regime in Duitsland een situatie ontstaan waarin Hitler niet werd ingelicht over die tegenstrijdige mening van Schacht die hij volgens u eind 1937 had?
GISEVIUS: U bedoelt dat Hitler na 1938 niet werd ingelicht?
GEN. ALEXANDROV: Nee, ik vroeg u of het onder het toen heersende regime in Duitsland mogelijk kon zijn dat Hitler niet werd ingelicht over die vijandige houding van de kant van Schacht?
GISEVIUS: Hitler wist heel goed dat Schacht zeer kritisch stond tegenover het regime en dat hij regelmatig zijn afkeuring erover uitdrukte. Hij kreeg vaak brieven van Schacht en hij hoorde natuurlijk ook veel. Maar hij wist niet hoever die tegenstand ging.
GEN. ALEXANDROV: Maar hoe kon Schacht dan tot aan januari 1943 in de Rijksregering blijven, als Minister zonder Portefeuille en als Hitler’s persoonlijk adviseur als Hitler, zoals u zegt, volledig op de hoogte was van zijn kritische houding ten opzichte van zijn, Hitler’s beleid?
GISEVIUS: Hitler zorgde er altijd voor dat hij vooraanstaande personen stilletjes liet verdwijnen of in de schaduw zette zodat de propaganda uit het buitenland geen voordeel uit die feiten kon halen. Het geval Schacht is niet het enige waarin Hitler een openlijke crisis probeerde te verhullen.
GEN. ALEXANDROV: Bent u bekend met een brief van Hitler van 19 januari 1939, gericht aan Schacht die toen van zijn functie als President van de Reichsbank werd ontheven? Ik zou u aan de inhoud van die brief willen herinneren waarin Hitler het volgende aan Schacht schrijft:
“Ik maak gebruik van de gelegenheid bij uw ontslag als President van het Reichsbankdirektorat om u op de meest hartelijke wijze te danken, zeer hartelijk te danken voor de diensten die u tijdens lange en moeilijke jaren in die functie regelmatig aan Duitsland en mij persoonlijk hebt bewezen. Bovenal zal uw naam altijd verbonden blijven aan de eerste periode van herbewapening. Ik ben blij dat u nu in staat bent, als Reichsminister verder te gaan met de uitvoering van nieuwe taken....
De PRESIDENT: Dit is gisteren allemaal al door beklaagde behandeld.
GEN. ALEXANDROV: Neemt u mij niet kwalijk maar ik moet beklaagde een vraag stellen in verband met deze brief.
(tot de getuige): Het lijkt erop, op grond van de inhoud van deze brief, dat in januari 1939 – en ik benadruk de datum, getuige – dat Hitler zijn waardering over Schacht’s activiteiten nogal anders uitdrukte dan de manier waarop u uw getuigenis hebt verwoord. Hoe rijmt u dit verschil van mening met uw bewering dat Schacht al eind 1937 en begin 1938 lijnrecht tegenover het regime van Hitler stond?
GISEVIUS: Ik zou willen antwoorden dat ik niet gewend ben een geschreven of mondelinge verklaring van Hitler als de waarheid te aanvaarden. Die man zei altijd alleen maar datgene wat hem op dat moment van pas leek te komen om de wereld of Duitsland te misleiden. In dit bijzondere geval wilde Hitler de indruk vermijden dat het ontslag van Schacht een hevige economische crisis zou veroorzaken. Maar ik zeg nu alleen maar wat Hitler in gedachten had kunnen hebben. Gisteren heb ik beschreven met wat voor verontwaardiging Schacht die brief ontving. Hij beschouwde die als spottend en vernedend.
GEN. ALEXANDROV: Dan zal ik verwijzen naar een ander document, naar een brief van Schacht zelf aan Hitler. Dit is een memorandum van 7 januari 1939 waarin Schacht aan Hitler schreef:
“Vanaf het prille begin was de Reichsbank er zich van bewust dat de vruchten van een geslaagd buitenlands beleid alleen maar kunnen worden geplukt als dat beleid gebaseerd is op de wedergeboorte van de Wehrmacht. De bank heeft daarom in grote mate de financiering van het bewapeningsprogramma op zich genomen, ondanks de monetaire en politieke moeilijkheden daaraan verbonden. De rechtvaardiging hiervan bestond uit de noodzaak, belangrijker dan alle andere argumenten, onmiddellijk wapens te produceren, uit het niets, vaak zelfs onder vermomming om een buitenlands beleid te verzekeren dat respect zou afdwingen.”
Beschouwt u dit document ook als een uiting van Schacht’s houding?
GISEVIUS: Voor zover ik u heb begrepen verwijst u naar een brief uit 1935, is dat correct?
GEN. ALEXANDROV: Ik verwijs naar een brief van 7 januari 1939.
GISEVIUS: Neemt u mij niet kwalijk. Dan kan ik alleen maar zeggen wat ik gisteren heb gezegd, dat al die brieven zorgvuldig werden opgesteld zodat die niet als een provocatie konden worden gezien en de feitelijke inhoud werd illusoir gemaakt uit vrees dat Hitler gewoon zou zeggen: “Dat is een persoonlijke aanval op mij.” Ik heb gisteren gezegd dat het probleem was de andere conservatieve ministers, die niet zo sterk tegen Hitler waren, te overtuigen van de actuele situatie en elke oppositie te neutraliseren.
GEN. ALEXANDROV: Wat was de houding van beklaagde Schacht ten opzichte van de Anschluss?
GISEVIUS: De Anschluss vond midden in de Von Fritsch affaire plaats, of misschien tijdens de dramatische climax en daarom waren wij er vast van overtuigd dat dit een bijzonder kwaadaardig geval van camouflage was en in die zin waren we verontwaardigd. We twijfelden er niet aan of het Duitse leger zou naar buiten worden omgeleid.....
De PRESIDENT: Getuige, een moment. U werd gevraagd of u wist wat de houding van Schacht destijds was met betrekking tot de kwestie van de Anschluss. U beantwoordt die vraag niet. Weet u het of weet u het niet?
GISEVIUS: Ik kan daar geen definiteif antwoord op geven omdat wij allemaal inzagen dat de kwestie Oostenrijk op legale wijze moest worden opgelost. Er bestonden hierover meningsverschillen binnen onze groep. De meesten van ons hoopten dat de onafhankelijkheid van Oostenrijk gehandhaafd kon blijven. In het bijzonder vanuit Duits standpunt was het wenselijk dat er een andere onafhankelijke Duitse staat zou bestaan, als er later ooit een Volkenbond zou komen of diplomatieke onderhandelingen. Ik kan echter niet onder ede verklaren of Schacht zelf die mening was toegedaan of dat hij voorstander van een regelrechte annexatie was. Hij was zeker tegen de methode.
GEN. ALEXANDROV: Ik zal een uittreksel citeren uit een toespraak van Schacht, gehouden in Wenen in maart 1938:
“Godzijdank konden deze zaken de opmars van het grote Duitse volk uiteindelijk niet beletten want
Adolf Hitler heeft een gemeenschap van Duitse wil en gedachten geschapen, hij heeft die ondersteund met de herboren kracht van de Wehrmacht en heeft daarmee uiterlijk vorm gegeven aan die spirituele eenheid van Duitsland en Oostenrijk.”
Beoordeelt u die uitlatingen van Schacht ook als uiting van zijn verzet tegen het Hitlerregime?
GISEVIUS: Ik zou eigenlijk de toespraak in zijn geheel moeten lezen. Persoonlijk zou ik het niet zo hebben gezegd maar ik weet niet of een beoordeling van mijn kant enig nut heeft. Zou het niet beter zijn Schacht te vragen wat hij bedoelde?
De PRESIDENT: De toespraak kan aan Schacht worden voorgelegd als hij in de beklaagdenbank plaats neemt, als hij dat al doet.
GEN. ALEXANDROV: Vertelt u mij, getuige, u verblijft momenteel in Zwitserland? In welke stad?
GISEVIUS: Ik woon vlakbij Genève, in een dorp Commugny.
GEN. ALEXANDROV: Hoe lang hebt u in Zwitserland gewoond?
GISEVIUS: Sinds 1 oktober 1940.
GEN. ALEXANDROV: Wist u van de aankomst van Schacht in Zwitserland in 1943?
GISEVIUS: Nee, hij is in 1943 niet in Zwitserland geweest.
GEN. ALEXANDROV: In 1942?
GISEVIUS: Hij is ook in 1943 niet in Zwitserland geweest.
GEN. ALEXANDROV: Schacht was dus in 1942 en 1943 niet in Zwitserland?
GISEVIUS: Dat is juist.
GEN. ALEXANDROV: In de tijd dat u zelf in Zwitserland woonde, hebt u beklaagde Schacht ooit ontmoet?
GISEVIUS: Ja, vaak. Ik was ten minste eens in de vier of acht weken in Berlijn tot aan 1943.....
GEN. ALEXANDROV: Nee, ik vraag u naar Schacht’s bezoek aan Zwitserland van 26 april 1946.
GISEVIUS: Tijdens de oorlog bracht Schacht maar een bezoek aan Zwitserland, in 1941 tijdens zijn huwelijksreis en toen heb ik hem ontmoet.
GEN. ALEXANDROV: Dat was in 1941?
GISEVIUS: Ja.
GEN. ALEXANDROV: Op 14 januari 1946 verscheen er een artikel in de Basler Nachrichten met als titel: “Wat Schacht denkt.” Weet u iets over dat artikel?
GISEVIUS: Ja.
GEN. ALEXANDROV: Wat weet u over dat artikel?
GISEVIUS: Niet meer dan wat ik er over in de krant heb gelezen. Ik heb geprobeerd uit te zoeken wie die Amerikaan was met wie Schacht dat gesprek voerde.
GEN. ALEXANDROV: De bijzonderheden interesseren mij niet.
Een laatste vraag: Wist u iets over een conferentie, gehouden in het huis van Hitler in Berchtesgaden in de zomer van 1944 waar de wenselijkheid van het doden van buitenlandse arbeiders werd besproken in het geval dat de Geallieerde troepen verder zouden oprukken?
GISEVIUS: Nee, op die tijd kwam ik Duitsland niet meer in omdat er een gerechtelijk onderzoek tegen mij liep en ik heb daar niets over gehoord.
GEN. ALEXANDROV: Ik heb verder geen vragen meer te stellen.
De PRESIDENT: Wenst u een verhoor in tweede termijn af te nemen of wenst een van de andere raadsheren van beklaagden vragen te stellen aan de getuige?
Dr. PANNENBECKER: Getuige, gisteren tijdens het verhoor overhandigde de Amerikaanse Aanklager u een brief uit 1935 van de Rijksminister van Justitie aan de Rijks en Pruissisch Minister van Binnenlandse Zaken. In die brief zit een bijlage waarin een afschrift wordt genoemd van een brief van een inspecteur van de
Gestapo. Getuige, heb ik u goed begrepen dat u zei dat u persoonlijk hebt geholpen bij het opstellen van die brief?
GISEVIUS: We hadden verbindingen tussen het Ministerie van Binnenlandse Zaken en het Ministerie van Justitie en het was soms wenselijk, als er een brief van een ernstig karakter van een ander ministerie binnenkwam om die aan mijn minister te overleggen. En ik twijfel er niet aan dat Frick ook verheugd was wanneer hij een scherpe brief kreeg zodat hij de kwestie in algemene zin aan het Kabinett kon voorleggen. Zo herinner ik mij dat het versturen van die brief van te voren met diverse heren van het Ministerie van Justitie en mij zelf werd besproken.
Dr. PANNENBECKER: Heb ik u dan goed begrepen dat die brief een gezamenlijke poging was van de Ministeries van Justitie en van Binnenlandse Zaken om iets tegen de terreur van de Gestapo te doen?
GISEVIUS: Wat mij betreft kan ik alleen maar ja zeggen. Ik zat destijds op het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Ik kon daarover natuurlijk niet met mijn chef spreken.
Dr. PANNENBECKER: In die brief vinden we op pagina 5 van de Duitste tekst de volgende zin en ik citeer:
“In het concentratiekamp Hohenstein in Saksen moesten gedetineerden onder een speciaal voor dat doel geconstrueerd druppelapparaat staan totdat de waterdruppels, die in regelmatige tussenpozen naar beneden kwamen, ernstig ontstoken wonden op de schedel veroorzaakten.”
Weet u dat de bewakers van dat kamp daar streng voor werden gestraft?
GISEVIUS: Nee, en als dat al gebeurde was dat een verbazingwekkende uitzondering.
Dr. PANNENBECKER: Getuige, dan heb ik nog een vraag. Die staat in verband met de opmerking die u zojuist maakte dat er een sfeer van vijandigheid jegens u heerste in de advocatenkamer vanwege het incident dat u zojuist noemde. Een aantal confrères zijn diep geschokt door die uitlating van u en die confrères zijn blij dat u de toestanden in Duitsland zo openlijk hebt beschreven. Kunt u mij zeggen of de uitspraak die u deed op alle raadsheren van de Verdediging van toepassing is?
GISEVIUS: Ik ben u dankbaar dat u mij de gelegenheid geeft een mogelijk misverstand recht te zetten, althans een misverstand dat is ontstaan door mijn uitlating. Ik bedoelde een ander incident dat plaats vond toen ik de advocatenkamer binnenkwam en waarover ik het hier niet verder wil hebben. Ik wil benadrukken dat ik mij bewust ben van de moeilijke taak van de Verdediging en dat ik mij wil verontschuldigen wanneer op enigerlei wijze de indruk zou ontstaan of zou kunnen ontstaan dat ik de meerderheid van de Verdediging verwijten zou hebben gemaakt bij de uitvoering van hun moeilijke taak.
Dr. PANNENBECKER: Ik dank u. Ik heb verder geen vragen.
De PRESIDENT: Dr. Gisevius, ik wil u enkele vragen stellen om te proberen duidelijk te krijgen wat uw diverse functies waren en waar u op diverse momenten was.
Ik heb begrepen dat u in 1933 ambtenaar was, is dat juist?
GISEVIUS: Ja.
De PRESIDENT: En toen werd u lid van de Gestapo?
GISEVIUS: De eerste baan die ik als volwaardig ambtenaar had was bij de politieke politie. In Duitsland is men tijdens de opleiding al ambtenaar. Daarom moet ik zeggen dat ik mijn eerste baan als ambtenaar kreeg in augustus 1933 toen ik bij de Gestapo kwam.
De PRESIDENT: En wanneer legde u die functie neer?
GISEVIUS: Eind december 1933.
De PRESIDENT: En welke baan kreeg u toen?
GISEVIUS: Toen kwam ik op het Ministerie van Binnenlandse Zaken, anders gezegd het Pruissisiche Ministerie van Binnenlandse Zaken. In de loop van 1934 kwam ik ook op het Rijksministerie van Binnenlandse Zaken en in mei 1935 werd ik bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken ontslagen.
Toen kwam ik bij het nieuw gevormde, of nieuw op te richten Reichskriminalamt dat in het begin het Polizeipräsidium in Berlijn was. Op de dag waarop Himmler werd benoemd tot Rijkspolitiechef, op 17 juni 1937 werd ik uiteindelijk uit de politiedienst ontslagen.
Ik werd toen overgeplaatst naar het regeringsbureau in Münster waar ik het toezicht had op de prijzen en medio 1937 nam ik onbetaald verlof op, zogenaamd om economie te gaan studeren. Dat verlof werd begin 1939 door het Ministerie van Binnenlandse Zaken ingetrokken en ik werd toegevoegd aan het regeringsbureau in Potsdam bij Berlijn. Daar had ik te maken met wegenbouw....
De PRESIDENT: Medio 1937 deed u onbetaald dienst en studeerde economie, zei u meen ik, of nam u onbetaald verlof op?
GISEVIUS: Ja.
De PRESIDENT: U bleef nog steeds in openbare dienst, niet waar?
GISEVIUS: Ja, tot aan de 20ste juli was ik voortdurend in openbare dienst.
De PRESIDENT: Daarna, begin 1939 werd u geplaatst op het Ministerie van Binnenlandse Zaken en toegevoegd aan Potsdam?
GISEVIUS: Ja.
De PRESIDENT: Goed, gaat u verder. Daarna?
GISEVIUS: Toen de oorlog uitbrak rees het probleem dat ik geen mobilisatiebevel had en aan de andere kant wilden mijn vrienden mij op het OKW hebben. Vanaf de datum van uitbreken van de oorlog had ik alleen een vervalst mobilisatiebevel en ik verwachtte iedere dag opgepakt te worden. Ik zou toen de consequenties hebben moeten aanvaarden.
Na de val van Parijs zei ik tegen Oster en Canaris dat ik hen nu moest vragen mij uit die ietwat gecompliceerde situatie te verlossen. In die tijd was de positie van Canaris tijdelijk zo sterk dat hij me een functie bij de Inlichtingendienst gaf op het consulaat-generaal in Zürich. Daar kreeg ik de titel vice-consul en ik bleef daar als lid van de contraspionage, zonder formeel lid te zijn van de Abwehr, tot aan 20 juli.
Na 20 juli werd ik uit alle functies ontslagen en ik weet niet eens of mij mijn burgerrechten werden ontnomen. Daar heb ik niets over ontdekt.
De PRESIDENT: Keerde u tussen het moment waarop u naar Zürich ging en de 20ste juli af en toe naar Duitsland terug?
GISEVIUS: Gedurende die tijd was ik voornamelijk in Duitsland en Ooster en Canaris stuurden mij af en toe naar Zwitserland als koerier met een reisbevel. Schacht was mij destijds nog steeds erg behulpzaam bij het krijgen van een visum voor Zwitserland via de Zwitserse Legatie.
De PRESIDENT: Wat was gedurende de tijd waarin u bij de Gestapo was, van augustus tot december 1933 uw feitelijke baan of functie?
GISEVIUS: Toen ik mijn eerste baan als ambtenaar kreeg was ik nog maar in opleiding en ik werd voor opleiding toegevoegd aan de toenmalige chef van de Afdeling Uitvoering, Oberregierungsrat Nebe. Nadat het arrestatiebevel was uitgevaardigd, eind oktober 1933, werd ik naar
Leipzig gestuurd als verslaggever bij het proces over de brand in de Reichstag.
De PRESIDENT: U hebt gisteren vaak gesproken over een man wiens naam mij niet duidelijk is, Nebe was het denk ik.
GISEVIUS: Ja.
De PRESIDENT: Wat was zijn functie?
GISEVIUS: Nebe was voor 1933 een zeer bekende criminoloog op het hoofdkwartier van politie in Berlijn. Als Nationaalsocialist werd hij in juli 1933 opgeroepen voor de Gestapo tot begin 1934 en werd hij bevorderd tot Oberregierungsrat. Toen slaagden we erin, met hulp van beklaagde Frick, hem voor enige tijd te laten overplaatsen naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Daarna werd hij de oprichter en chef van het Reichskriminalamt. Op de dag waarop Himmler werd benoemd tot hoofd van de politie van het Reich werd hij op het nieuwe
Reichssicherheitshauptamt geplaatst. In de loop van de tijd ging hij over naar de SS; hij werd SS-Gruppenführer, SS-General en tot de 20ste juli was hij een van de nauwste medewerkers van beklaagde Kaltenbrunner. Beklaagde Kaltenbrunner was hoofd van de Gestapo, van de KRIPO en van de Nachrichtendienst. Nebe werd dus ondergeschikt aan Kaltenbrunner en kreeg voortdurend officiële bevelen van hem, net als de Gestapo chef Müller.
De PRESIDENT: Wilt u enkele vragen stellen, Dr. Dix?
DR. DIX: Ja.
De PRESIDENT: Nu, misschien kunnen we dat beter om 14:15 doen, na de schorsing.