De PRESIDENT: Mr. Justice Jackson, volgens de wens van het Tribunaal zeg ik dat wij verwachten dat u wanneer u aan uw kruisverhoor toekomt, iedere vraag zult stellen die u nodig acht betreffende de intimidatie van de getuige.
Mr. JUSTICE JACKSON: Ja, meneer; dank u.
Dr. PANNENBECKER: Getuige, ik zou het willen hebben over de pogingen die door het Ministerie van Binnenlandse Zaken werden gedaan om de willekeurige methoden van de
Gestapo een halt toe te roepen, in het bijzonder die met betrekking tot de
concentratiekampen. Ik vraag u daarom naar een memorandum te kijken dat afkomstig is van het Rijks en het Pruissisch Ministerie van Binnenlandse Zaken. Het is document 775-PS dat ik vanochtend heb ingediend als bewijsstuk Frick-9 toen ik het bewijsmateriaal van Frick presenteerde. Het is nummer 34 in het documentenboek. Kent u dat memorandum?
GISEVIUS: Nee, ik ken het niet. Het lijkt erop dat dit memorandum is opgesteld nadat ik het Ministerie had verlaten. Ik neem dat aan vanwege het feit dat het in dit memorandum lijkt of de Reichsinnenminister het gevecht al heeft opgegeven omdat hij schrijft dat het om principiële redenen duidelijk moet worden gemaakt wie de verantwoordelijkheid draagt en, indien nodig moet de verantwoordelijkheid voor alle gevolgen – en ik citeer – “worden gedragen door de Reichsführer-SS die in feite de leiding over de politieke politie in het Reich al voor zich heeft opgeëist.”
Toen ik op het Reichsinnenministerium zat probeerden we in het bijzonder dit te voorkomen – namelijk dat Himmler de politieke politie zou overnemen. Dit is duidelijk een memorandum dat ongeveer zes maanden later is geschreven toen de terreur nog erger was geworden. De feiten die erin worden genoemd zijn mij bekend.
Dr. PANNENBECKER: Kunt u hier iets over zeggen? Gaat het niet over het geval Punder en het geval Esterwege in Oldenburg?
GISEVIUS: Het geval Esterwege kan heel kort worden verteld. Het is er een uit vele.
Zover ik me kan herinneren was een SA-Leiter of een plaatselijke Gruppenleiter door de
Gestapo gearresteerd omdat hij zich opwond over de toestanden in het concentratiekamp Papenburg. Dat was ook niet de eerste keer. Ik weet niet waarom beklaagde Frick juist dit geval uitkoos. Niettemin, op een dag liet Daluege mij een van die gebruikelijke handgeschreven notities van Frick zien die hij aan Himmler stuurde. Frick had aan Himmler geschreven, in grote groene letters in de kantlijn, dat een SA man of plaatselijke Gruppenleiter of wat hij ook was, illegaal was gearresteerd, dat deze man onmiddellijk moest worden vrijgelaten en dat wanneer Himmler weer zoiets deed zou hij, Frick, juridische stappen tegen Himmler ondernemen wegens wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Ik herinner me dit geval goed want het was wat vreemd, gezien de toestanden die destijds bij de politie heersten, dat Himmler door Frick zou worden gedreigd met een proces en Daluege maakte een paar hatelijke opmerkingen betreffende de actie van Frick.
Dat is het ene geval.
De PRESIDENT: Wat was de datum?
GISEVIUS: Dit moet zijn gebeurd in het voorjaar van 1935, ik zou zeggen in maart of april.
Dr. PANNENBECKER: Getuige, weet u hoe Himmler reageerde op die dreiging met dat proces?
GISEVIUS: Ja. Er was nog een tweede geval. Dat is die Punder affaire die hier is genoemd. Hij reageerde op beide hetzelfde en daarom is het misschien beter als ik in dit verband eerst de affaire Punder noem. Het ging om een advocaat uit Berlijn, een jurist die hoog in aan zien stond en juridisch adviseur van de Zweedse ambassade was. De weduwe van Ministerialdirektor Klausner, die op 30 juni was vermoord, benaderde Punder omdat ze de levensverzekeringsmaatschappijen wilde dwingen haar de uitkering te betalen. Maar omdat Klausner op die dag zogenaamd zelfmoord had gepleegd durfde geen enkele directeur van een verzekeringsmaatschappij de weduwe uit te betalen. De advocaat moest dus een aanklacht indienen. Maar de Nazis hadden een wet uitgevaardigd op grond waarvan al dat soort lastige gevallen – lastig voor de Nazis – niet door een rechtbank mochten worden behandeld; ze moesten voor een zogenaamde Spruchkammer op het Reichsinnenministerium komen. Als ik me niet vergis heette die wet “Wet op het afhandelen van eisen van burgers.” Ze konden destijds prachtige namen en titels verzinnen. Deze wet dwong de advocaat zijn eis eerst bij die Kammer in te dienen. Hij twijfelde. Hij ging naar het Ministerie van Binnenlandse Zaken en zei tegen de staatssecretaris: “Als ik me aan de wet houd en ik een klacht indien, word ik gearresteerd.” De staatsecretaris op het ministerie dwong hem een klacht in te dienen. Daarop ging de zeer wijze advocaat naar het Ministerie van Justitie en zei tegen staatssecretaris Freisler dat hij geen klacht wilde indienen omdat hij anders zeker door de Gestapo zou worden gearresteerd. De secretaris op het Ministerie van Justitie zei hem dat hij in ieder geval een klacht moest indienen maar dat er niets mee zou gebeuren omdat de rechtbanken opdracht hadden gekregen dergelijke zaken zonder commentaar naar de Spruchkammer op het Reichsinnenministerium te sturen. De advocaat diende dus zijn klacht in en werd prompt door de Gestapo gearresteerd wegens laster omdat hij had gezegd dat Ministerialdirektor Klausner niet door zelfmoord om het leven was gekomen. Dat was voor ons een klassiek voorbeeld van waar we in Duitsland aan toe waren waar het preventieve hechtenis betrof.
Ik had de vrijheid genomen deze zaak uit enkele honderden te kiezen, of misschien moet ik zeggen duizenden overeenkomstige gevallen en aan Frick voor te stellen dat deze kwestie niet alleen onder de aandacht van Göring gebracht moest worden maar nu ook onder die van Hitler. Toen ging ik zitten en stelde een brief op of een rapport van Frick aan Hitler, dat ook naar het Ministerie van Justitie ging. Het waren meer dan vijf pagina’s en ik besprak de feiten betreffende de zelfmoord van Ministerialdirektor Klausner, met hulp van de SS en de daaropvolgende rechtszaak van alle kanten. Dit rapport aan Hitler eindigde met de opmerking van Frick dat nu de tijd was gekomen om het probleem van de preventieve hechtenis door het Reich en met legale middelen op te lossen.
En nu geef ik antwoord op uw vraag wat er gebeurde. Het viel ongeveer samen met Frick’s brief aan Himmler over de vrijheidsberoving. Himmler nam die twee brieven mee naar een vergadering met Reichsleiter, anders gezegd, de zogenaamde ministers van de beweging en hij legde hen de vraag voor of het gepast was de ene Reichsleiter, namelijk Frick, toe te staan dergelijke brieven te schrijven aan de andere Reichsleiter, anders gezegd aan Himmler. Deze waardige heren beantwoordden die vraag ontkennend en berispten Frick. Toen ging Himmler naar de vergadering van het Pruissische kabinet waar de wet op de preventieve hechtenis, die ik noemde, werd besproken.
Wellicht mag ik uw aandacht vestigen op het feit dat het destijds ongebruikelijk was dat het Himmler werd toegestaan een vergadering van de Pruisssiche ministers bij te wonen. Er was in Duitsland een periode – en het was een vrij lange periode – waarin Himmler niet de machtige man was die hij later werd omdat de bourgeois ministers en de generaals lafaards waren en hem zijn zin gaven. Het was dus een erg vreemde zaak dat Himmler toestemming kreeg een vergadering van de Pruissische minsterraad bij te wonen en die bijzondere vergadering eindigde ermee dat ik ontslagen werd bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken.
Dr. PANNENBECKER: Getuige, ik zou u graag twee zinnen willen voorlezen uit het memorandum dat ik u net heb getoond – 775-PS – en u vragen of de feiten juist zijn weergegeven. Ik citeer:
“In dit verband vestig ik uw aandacht op de kwestie rond de advocaat Punder die in preventieve hechtenis is genomen, samen met zijn collegae alleen maar omdat hij, na op het Reichsinnenministerium en op ons ministerie inlichtingen te hebben ingewonnen, hij een aanklacht heeft ingediend waartoe hij op grond van een Rijkswet verplicht was.”
GISEVIUS: Ja, dat is correct.
Dr. PANNENBECKER: En dan de andere zin. Ik citeer:
“Ik noem hier alleen de kwestie van een onderwijzer en Kreisleiter in Esterwege die acht dagen lang in preventieve hechtenis is gehouden omdat hij ....”
De PRESIDENT: Dr. Pannenbecker, waar staat de zin die u zojuist hebt voorgelezen?
Dr. PANNENBECKER: In het documentenboek Frick onder nummer 34, de tweede zin.
De PRESIDENT: Welke pagina?
Dr. PANNENBECKER: In mijn documentenboek is dat pagina 80.
De PRESIDENT: Hebt u het over paragraaf 3 op pagina 70?
Dr. PANNENBECKER: Nee, Meneer de President, ik heb net ontdekt dat juist deze zin in het document niet vertaald is. Misschien mag ik nog een zin voorlezen die blijkbaar wel vertaald is. Die staat in paragraaf 3 van hetzelfde document.
“Ik noem hier alleen de kwestie van een onderwijzer en Kreisleiter in Esterwege die acht dagen lang in preventieve hechtenis is gehouden omdat hij, naar later bleek, een correct rapport naar zijn districtshoofd had gestuurd over misbruik door de SS.”
GISEVIUS: Ja, dat strookt met de feiten.
Dr. PANNENBECKER: Getuige, hebt u zelf enige steun gehad van Frick voor uw persoonlijke bescherming?
GISEVIUS: Ja. Destijds was ik natuurlijk zo’n ernstige verdachte in de ogen van de Gestapo dat er allerlei duistere plannen tegen mij werden gesmeed. Frick gaf daarom bevel dat ik in mijn woning door de plaatselijke politie beschermd zou moeten worden. Er werd een directe telefoonlijn aangelegd tussen mijn woning en het politiebureau en ik hoefde alleen maar de hoorn op te pakken en tenminste iemand zou weten dat ik onverwachte bezoekers had. Verder gebruikte de Gestapo haar gebruikelijke methoden tegen mij door mij te beschuldigen van misdaden. Blijkbaar werden die dossiers naar Hitler in de Reichskanzlei gebracht, Frick bemoeide zich ermee en er werd al gauw ontdekt dat het om een naamgenoot van mij ging. Frick zei heel open over de telefoon dat deze lui – zoals hij het noemde – weer eens tegen de Führer hadden gelogen. Dit was een signaal naar de Gestapo, die natuurlijk dat telefoongesprek afluisterde, dat ze dergelijke methoden niet langer konden toepassen.
Daarna gingen we een stap verder via Heydrich. Hij was zo vriendelijk mij per telefoon in te lichten dat ik waarschijnlijk was vergeten dat hij zijn persoonlijke en politieke tegenstanders tot aan hun graf kon vervolgen. Ik deed officieel verslag van dat dreigement aan Frick en Frick nam, hetzij persoonlijk, hetzij via Daluege, contact op met Heydrich en het lijdt geen twijfel dat hij mij daarmee een grote dienst bewees want Heydrich vond het nooit echt prettig dat zijn moorddadige plannen openlijk werden besproken.
Dr. PANNENBECKER: Getuige, zou dan tenminste een minister van het Reich geen reden hebben voor vrees voor zijn persoonlijke veiligheid als hij de terreur van de Gestapo en van Himmler probeerde te bestrijden?
GISEVIUS: Wanneer u mij dat nu vraagt moet ik zeggen dat Schacht de enige was die in een concentratiekamp werd opgesloten. Maar het is waar dat we ons allemaal afvroegen hoe lang het zou duren voordat er een Reichsminister naar een concentratiekamp zou worden gestuurd. Wat betreft Frick, hij heeft me al in 1934 in vertrouwen verteld dat de Rijksgouverneur van Beieren hem betrouwbare informatie had verstrekt op grond waarvan hij zou worden vermoord tijdens een vakantie op het platteland in Beieren en hij vroeg mij of ik achter bijzonderheden kon komen. Destijds ging ik met mijn vriend Nebe per auto naar Beieren en we hebben in het geheim onderzoek gedaan dat in elk geval bewees dat er zulke plannen waren besproken. Maar, zoals ik zei, Frick heeft het overleefd.
Dr. PANNENBECKER: Ik heb verder geen vragen.
Dr. RUDOLF DIX (Raadsman van beklaagde Schacht): Mag ik u verzoeken een beslissing te nemen over de volgende kwestie? Ik heb Gisevius opgeroepen. Hij is een getuige door mij opgeroepen en dit is daarom geen vervolgvraag die ik hem stel, maar ik verhoor hem als mijn getuige. Ik ben daarom van mening dat het correct en nuttig is dat ik nu het verhoor van mijn confrère Pannenbecker moet voortzetten en dat mijn andere confrères die ook vragen willen stellen ons moeten volgen. Ik verzoek het Tribunaal een beslissing over deze kwestie te nemen.
De PRESIDENT: Bent u de enige verdedigend raadsman die gevraagd heeft deze getuige namens uw cliënt op te roepen?
Dr. DIX: Ik heb hem opgeroepen.
De PRESIDENT: Ja, dat weet ik maar bent u de enige verdedigend raadsman die gevraagd heeft deze getuige op te roepen?
Dr. DIX: Ik meen, Meneer de President, dat ik de enige ben die hem heeft opgeroepen.
De PRESIDENT: Goed, Dr. Dix, u kunt hem nu verhoren.
Dr. DIX: Dr. Gisevius, Dr. Pannenbecker heeft het feit al genoemd dat u een boek hebt gepubliceerd, getiteld “Zum bitteren Ende.” Ik heb citaten uit dat boek bij het Tribunaal ingediend als bewijsmateriaal en die zijn als gedocumenteerd bewijsmateriaal door het Tribunaal aanvaard. Om die reden vraag ik u nu: Is de inhoud van dat boek historisch juist; hebt u het vanuit uw eigen herinnering geschreven of is het gebaseerd op notities die u destijds hebt gemaakt?
GISEVIUS: Ik kan hier naar beste eer en geweten zeggen dat de inhoud van het boek historisch juist is. In Duitsland heb ik altijd persoonlijke notities gemaakt voor zover dat mogelijk was. Ik heb hier al gezegd dat mijn overleden vriend Oster op het Ministerie van Oorlog een aanzienlijke verzameling documenten had waartoe ik te allen tijde toegang had. Bij het schrijven over elke belangrijke kwestie waarbij ik verwees naar vrienden in de oppositie heb ik dat nooit gedaan zonder hen daarover vele malen te raadplegen. Sinds 1938 zat ik in Zwitserland, eerst als bezoeker en later om professionele redenen en daar was ik in staat mijn notities ongestoord voort te zetten. Het deel dat bij het Tribunaal is ingediend was in 1941 bijna voltooid en is in 1942 al aan enkele vrienden in het buitenland getoond.
De PRESIDENT: Als hij zegt dat het boek waar is, is dat voldoende.
Dr. DIX: Sinds wanneer kende u beklaagde Schacht?
GISEVIUS: Ik heb beklaagde Schacht eind 1934 leren kennen.
Dr. DIX: Bij welke gelegenheid en onder welke omstandigheden ontmoette u hem?
GISEVIUS: Ik ontmoette hem toen ik op het Reichsinnenministerium werkte en materiaal tegen de Gestapo verzamelde. Ik werd door diverse personen geraadpleegd die ofwel moeilijkheden met de Gestapo vreesden of al moeilijkheden hadden gehad. Dus, op een dag stuurde Schacht, die toen Minister van Economische Zaken was, mij iemand die hij vertrouwde – het was zijn gevolmachtigde Herbert Göring – om mij te vragen of ik Schacht kon helpen. Hij, Schacht, had al een tijd het gevoel dat hij door Himmler en de Gestapo in de gaten werd gehouden en onlangs had hij goede redenen om aan te nemen dat er een informant, of tenminste een microfoon in zijn eigen woning was geïnstalleerd. Mij werd gevraagd of ik hem in dit geval kon helpen. Ik stemde erin toe en met een beveiligingsdeskundige van de Rijksposterijen bezocht ik de volgende morgen Schacht’s ambtswoning. We gingen met die deskundige van kamer naar kamer en we hoefden niet erg lang te zoeken. Het was door de Gestapo zeer slecht gedaan. Ze hadden de microfoon veel te zichtbaar geïnstalleerd en ze hadden bovendien een bediende ingehuurd om Schacht te bespionneren. Ze had een afluisterapparaat laten installeren in de huistelefoon die in haar slaapkamer stond; dat was gemakkelijk te ontdekken en zo konden we de hele zaak ontmaskeren. Het was bij die gelegenheid dat ik voor het eerst met Schacht heb gesproken.
Dr. DIX: En wat was het onderwerp van uw gesprek? Besprak u toen al politieke kwesties met hem?
GISEVIUS: We spraken over de zaken en de ietwat vreemde situatie die ons samen had gebracht. Schacht wist dat ik zeer actief was in de bestrijding van de Gestapo en ik was me er van mijn kant van bewust dat Schacht bekend stond om zijn uitlatingen tegen de SS en de Gestapo bij talloze gelegenheden. Veel mensen uit de Duitse middenklasse vestigden hun hoop op hem als de enige krachtige minister die hen zonodig kon beschermen. In het bijzonder industriëlen en zakenmensen, die destijds zeer belangrijk waren hoopten op – en kregen - vaak zijn steun. Het was dus volkomen natuurlijk dat ik onmiddellijk na het eerste gesprek hem alles vertelde wat mij dwars zat. Het belangrijkste probleem van die tijd was het kwijt raken van de Gestapo en het omver werpen van het Nazi regime. Daarom was ons gesprek zeer politiek en Schacht luisterde naar alles met een open oor, wat het voor mij mogelijk maakte hem alles te vertellen.
Dr. DIX: En wat zei hij?
GISEVIUS: Ik vertelde Schacht dat wij onafwendbaar afgleden naar radicalisme en dat het twijfelachtig was, gezien de manier waarop alles zich ontwikkelde, of het einde van de weg geen inflatie zou zijn en of, wanneer dat zo was, het niet beter zou zijn als hijzelf die inflatie zou veroorzaken. Dat zou hem in staat stellen, vooraf de juiste datum van een dergelijke crisis te weten en om samen met de generaals en de anti-radicale ministers tijdig maatregelen te treffen om de situatie, als die werkelijk ernstig werd, het hoofd te bieden. Ik zei tegen hem: “U zou die inflatie zelf moeten veroorzaken, dan zult u zelf in staat zijn de loop der gebeurtenissen te bepalen in plaats van toe te staan dat anderen u de zaken uit handen nemen.” Hij antwoordde: “Ziet u, dat is het verschil dat ons scheidt; u wilt een ineenstorting en ik wil die niet.”
Dr. DIX: Daaruit zou men de conclusie kunnen trekken dat Schacht destijds nog geloofde dat een ineenstorting kon worden voorkomen. Welke redenen had hij voor die mening?
GISEVIUS: Ik denk dat destijds het woord ineenstorting voor hem te sterk was. Schacht dacht langs de traditionele lijnen van vorige regeringen maar hij zag dat er hier en daar veranderingen waren opgetreden – in het bijzonder sinds de tijd van Brüning – door middel van noodwetten en bepaalde dictatoriale maatregelen. Maar voor zover ik destijds kon zien, en gedurende al onze volgende gesprekken was het belangrijkste in zijn gedachten nog steeds het idee van een Rijksregering die bijeen kwam en besluiten nam, waarin de meerderheid van de ministers bourgeois waren en die op een gegeven moment – dat vroeger of later kon komen – radicaal van koers kon veranderen.
Dr. DIX: Wat was destijds zijn houding ten opzichte van Hitler?
GISEVIUS: Het was mij vanaf het begin heel duidelijk dat hij nog hoog opgaf van Hitler. Ik zou bijna zeggen dat Hitler destijds voor hem een man was van onbetwistbare integriteit.
De PRESIDENT: Over welke tijd hebt u het?
GISEVIUS: Ik heb het nu over de tijd van mijn eerste ontmoetingen met Schacht, eind 1934 en begin 1935.
Dr. DIX: Wat was uw beroep destijds? Waar was u, waar werkte u?
GISEVIUS: Ik was er ondertussen in geslaagd het Reichsinnenministerium te verlaten en was overgeplaatst naar het Reichskriminalamt, dat toen net werd opgericht. Toen we ons realiseerden dat de Gestapo haar macht uitbreidde meenden we dat we naast de Gestapo een of ander politieapparaat konden oprichten – anders gezegd een echte Kriminalpolizei. Mijn vriend Nebe was benoemd tot Chef van de Reichskriminalabteilung om daar een politieapparaat op te bouwen dat ons in staat zou stellen zo nodig tegenstand te bieden aan de Gestapo. Het Ministerie van Binnenlandse Zaken gaf mij de taak dit te organiseren en stuurde me naar die regeringsafdeling die zou worden gevormd om te adviseren over de oprichting.
Dr. DIX: We komen langzaam toe aan 1936, het jaar van de Olympische Spelen. Had u daar een bijzondere taak?
GISEVIUS: Ja. Begin 1936 werd besloten mij te benoemen tot Stafchef van de politie op de Centrale Politieafdeling ter gelegenheid van de Olympische Spelen in Berlijn. Dat was een volkomen a-politieke en technische kwestie. Graaf Helldorf, die toen commissaris van politie in Berlijn was, dacht dat dat nuttig zou zijn vanwege mijn connecties met het Ministerie van Binnenlandse Zaken en het Ministerie van Justitie. Maar ik werd snel van die post ontheven. Heydrich ontdekte het en kwam tussenbeide.
Dr. DIX: In uw boek staat een brief van Heydrich die ik niet in zijn geheel ga voorlezen. Hij is geadresseerd aan Graaf Helldorf en vestigt zijn aandacht op het feit dat u gedurende uw zittingsperiode op het Pruissische Ministerie van Binnenlandse Zaken altijd al het mogelijke deed om de Gestapo de voet dwars te zetten en dat de relatie met u uiterst onplezierig was geweest. Hij gaat verder met:
“Ik vrees dat zijn deelname aan de voorbereidingen door de politie op de Olympische Spelen, zelfs op dit terrein de samenwerking met de Gestapo niet zal bevorderen en er moet daarom worden overwogen of Gisevius niet moet worden vervangen door een andere geschikte ambtenaar. Heil Hitler. Uw Heydrich.”
Is dat de brief die uw positie aantastte?
GISEVIUS: Ja, dat was de reden waarom ik ook uit die functie werd gezet. Ik hoefde maar een paar weken te wachten of Himmler werd Chef van de politie in het Reich. En precies op de dag waarop Himmler Reichspolizeichef werd werd ik definitief uit iedere politiedienst gezet.
Dr. DIX: En waar ging u heen?
GISEVIUS: Na mijn ontslag uit politiedienst werd ik naar de regering in Münster gestuurd, waar ik werd geplaatst op het Bureau Prijscontrole.
Dr. DIX: Kon u, terwijl u op dat bureau in Münster zat, uw politieke werk op een of andere manier voortzetten en de nodige contacten leggen?
GISEVIUS: Ja, ik had voldoende gelegenheid om dienstreizen te maken. Ik maakte een grondige studie niet alleen van de prijzen maar ook van de politieke situatie in het Rijnland en in Westfalen en ging bijna iedere week naar Berlijn om met mijn vrienden in contact te blijven.
Dr. DIX: Had u contact met Schacht?
GISEVIUS: Vanaf die tijd zag ik hem bijna iedere week.
Dr. DIX: Legde u vanuit Münster contact met andere vooraanstaande personen om het werk dat u deed te bevorderen?
GISEVIUS: Ja. Een van de redenen waarom ik naar Münster ging was dat de Landespräsident, Freiherr von Lüning een man van de oude school was – oprecht, correct, een professioneel ambtenaar en politiek gezien een man die orde en recht handhaafde. Hij eindigde na de 20ste juli ook op het schavot. In Düsseldorf kwam ik ook in contact met Regierungspräsident staatssecretaris Schmidt en direct na mijn aankomst in Münster deed ik alles om in contact te komen met de plaatselijke bevelhebber, Generaal von Kluge die later Feldmarschall werd. Dat lukte mij. Daar probeerde ik ook mijn oude politieke discussies voort te zetten.
Dr. DIX: We zullen het later over Generaal von Kluge hebben. Ik vraag u nu dit: In de tijd toen u in Münster werkte, zag u een verandering in Schacht’s houding ten opzichte van het regime en in zijn houding ten opzichte van Hitler die afweek van die in 1934 zoals u dat aan het Tribunaal hebt verteld?
GISEVIUS: Ja. In een gestaag proces distancieërde Schacht zich steeds verder en verder van de Nazis. Als mij zou worden gevraagd de stadia te beschrijven zou ik zeggen dat in het begin – anders gezegd in 1935 – hij van mening was dat alleen de Gestapo het belangrijkste kwaad was en dat Hitler de man was die de staatsman was – of tenminste de staatsman kon worden – en dat Göring de conservatieve sterke man was van wiens diensten men gebruik zou moeten maken en kon maken om weerstand te bieden aan de terreur van de Gestapo door het scheppen van geregelde toestanden. Ik sprak Schacht fel tegen over zijn mening over de beklaagde Göring. Ik waarschuwde hem. Ik zei hem dat naar mijn mening Göring de kwaadste van allemaal was, juist omdat hij zich verschool achter de conservatieve mantel van de middenklasse. Ik smeekte hem zijn economisch beleid niet in handen van Göring te leggen omdat dat alleen maar slecht zou aflopen.
Schacht – van wie veel kan worden gezegd maar niet dat hij een goed psycholoog is – ontkende dit heftig. Pas in de loop van 1936 begon hij zich meer en meer te realiseren dat Göring hem niet steunde tegen de Partij maar dat Göring de radicale elementen tegen hem steunde. Pas toen begon Schacht’s houding geleidelijk te veranderen en begon hij niet alleen Himmler maar ook Göring als een groot gevaar te beschouwen. Voor hem was Hitler nog steeds de man met wie men beleid kon maken, mits de meerderheid in het kabinet hem kon overhalen naar de kant van recht en orde.
Dr. DIX: Hebt u het nu ongeveer over de periode waarin Schacht het toezicht op de buitenlandse valuta aan Göring overdroeg?
GISEVIUS: Ja, dat was het moment waarop ik hem waarschuwde en, zoals ik zei, hij begon te twijfelen aan Göring en zich te realiseren dat Göring hem niet steunde tegen de radicale elementen. Dat was de tijd die ik bedoelde.
Dr. DIX: Door het overdragen van het toezicht op de buitenlandse valuta aan Göring toonde hij een negatieve, een toegevende houding. Maar nu hij geleidelijk aan van mening veranderde, had hij geen positieve ideën hoe een verandering tot stand te brengen?
GISEVIUS: Ja, Hij was geheel vervuld van het idee, net als veel mensen in Duitsland in die tijd – ik zou bijna zeggen de meerderheid van de Duitse bevolking – het idee dat alles afhang van het versterken van de invloed van de middenklasse op het kabinet en bovenal, als een vereiste, dat het Rijksministerie van Oorlog onder Von Blomberg overgehaald moest worden naar de kant van de ministers van de middenklasse. Schacht had, als u het zo wilt zeggen, het zeer constructieve idee dat men zich moest concentreren op het gevecht om Von Blomberg. Dat was precies waarover ik het met hem eens was want het was hetzelfde gevecht dat ik, met mijn vriend Oster heb geprobeerd te voeren in mijn kleine departement en op een veel bescheidener manier.
Dr. DIX: Had hij destijds al iets gedaan om dat doel te bereiken?
GISEVIUS: Ja.
Dr. DIX: Als aanwijzing noem ik de maatregelen die door Dreyse, de vice-president van de Reichsbank werden genomen.
GISEVIUS: Ja. Allereerst probeerde hij in nauw contact te komen met de bevoegde deskundige op het Ministerie van Oorlog, Generaal Thomas die later chef werd van de economische staf van de Landmacht. Thomas was een man die vanaf het begin sceptisch stond tegenover het Nationaalsocialisme of er zelfs tegenstand aan bood. Als door een wonder kwam hij later levend uit het concentratiekamp.
Schacht begon destijds via Thomas om Von Blomberg te vechten. Ik nam deel aan die strijd omdat Schacht mij als bemiddelaar gebruikte via Oster en ik werd over die betrekkingen ook geïnformeerd door Herbert Göring. Bovendien kwam ik over deze zaken veel te weten uit gesprekken met Thomas. Ik kan hier getuigen dat het zelfs destijds zeer moeilijk was om een betrekking aan te knopen tussen Schacht en Von Blomberg en ik was naïef genoeg om Schacht regelmatig te zeggen Von Blomberg op te bellen en hem om een onderhoud te verzoeken. Schacht antwoordde dat Von Blomberg zeker ontwijkend zou zijn en dat de enige manier, de ontmoeting voor te bereiden via Oster en Thomas was. Zo gebeurde het.
Ik weet hoeveel we verwachtten van de gesprekken tussen Schacht en Von Blomberg. Ik was natuurlijk niet aanwezig als getuige maar destijds bespraken we die gesprekken tot in bijzonderheden. Ik heb er notities van gemaakt en was zeer verheugd te ontdekken dat mijn herinneringen volledig overeen kwamen met de herinneringen van Thomas, wiens met de hand geschreven notities in mijn bezit zijn. Thomas werd regelmatig door Von Blomberg berispt en hem werd verteld hem niet te vermoeien met de twijfels van de kant van Schacht. Hem werd verteld dat Schacht kribbig was en dat hij, Thomas......
De PRESIDENT: Is het nodig om op al dit soort details in te gaan, Dr. Dix?
Dr. DIX: Ja, Edelachtbare, ik vind dat dat nodig is. Deze ommezwaai van overtuigd volgeling van Hitler tot vastberaden tegenstander en revolutionair, zelfs tot samenzweerder is natuurlijk een dermate gecompliceerd psychologisch proces dat ik vind dat ik het Tribunaal de details van die ontwikkeling niet kan onthouden. Ik zal zeker voorzichtig zijn met niet essentiële zaken maar ik zou dankbaar zijn als de getuige een zekere ruimte gegeven kan worden tijdens dit deel van de getuigenis omdat hij de enige getuige is die ik voor dit onderwerp heb.
De PRESIDENT: Nou, het Tribunaal is van mening dat u de essentie van de zaak kunt geven zonder zo diep op details in te gaan. U moet in elk geval proberen zo min mogelijk onnodige details te geven.
Dr. DIX: Dat zal ik graag doen.
Goed dan, Dr. Gisevius, u hebt de wens van het Tribunaal gehoord en u zult ongetwijfeld alleen de essentiële zaken ter sprake brengen.
Is er nog een ander essentieel feit in de affaite Von Blomberg versus Thomas dat u wilt noemen of kunnen we dit hoofdstuk afsluiten?
GISEVIUS: Nee, ik zal nu proberen een korte beschrijving te geven van de andere kanalen die werden gebruikt. Ik weet niet hoeveel het Tribunaal hierover wenst te horen maar ik wil wel zeggen dat Schacht probeerde Baron von Fritsch te benaderen, de Opperbevelhebber van het leger. Omdat die echter heel moeiljk te benaderen was, stuurde hij zijn vice-president van de Reichsbank, Dreyse om het contact te leggen. We hebben ook een serieuze poging gedaan Von Fritsch en Von Blomberg te benaderen via Generaal von Kluge.
Dr. DIX: En in het kort, wat was het doel van die stap? Wat werden de generaals verondersteld te doen – ik bedoel de generaals die u noemde.
GISEVIUS: Deze stap had tot doel Von Blomberg duidelijk te maken dat de zaken steeds extremer werden, dat de economie van het land was ingezakt en dat de terreur van de Gestapo met alle mogelijke middelen moest worden gestopt.
Dr. DIX: Destijds bestonden er dus alleen maar twijfels over de economie en de terreur die heerste – niet over het gevaar van een oorlog, nog niet?
GISEVIUS: Nee, alleen maar de vrees voor het extremisme.
Dr. DIX: We komen nu toe aan 1937. U weet dat dat het jaar was van Schacht’s ontslag als Reichswirtschaftsminister. Vertelde Schacht u iets waarom hij in functie bleef als Reichsbankpräsident?
GISEVIUS: Ja. Ik was tot in detail getuige van de strijd om zijn vertrek als Reichswirtschaftsminister. Aan de ene kant was daar zijn poging om uit het Ministerie ontslagen te worden en ik denk dat ik gelijk heb wanneer ik zeg dat dat niet zo gemakkelijk was. Schacht zei op een dag tegen Lammers dat wanneer hij voor een bepaalde datum geen officiële aankondiging van zijn vertrek had gekregen, dat hij zichzelf dan als ontslagen zou beschouwen en de pers ook zo zou informeren. Bij die gelegenheid smeekten vele personen Schacht om niet af te treden. Gedurende die jaren was het, wanneer iemand zich uit zijn functie wilde terugtrekken altijd de vraag of zijn opvolger niet een nog radicalere koers zou varen. Schacht werd gesmeekt niet af te treden, uit vrees dat het radicalisme ook de boventoon op economisch terrein zou krijgen. Ik noem hier alleen de naam van Ley, het hoofd van het DAF. Schacht antwoordde dat hij de verantwoordelijkheid niet kon dragen maar dat hij hoopte dat hij als Reichsbankpräsident nog een voet tussen de deur zou kunnen houden, zoals hij het uitdrukte. Hij stelde zich voor dat hij een algemeen overzicht over de gehele economische situatie zou kunnen houden en dat hij via de Reichsbank bepaalde economisch-politieke maatregelen zou kunnen behouden. Ik kan getuigen dat vele mannen, die later lid va de oppositie werden, Schacht smeekten die lijn te volgen en tenminste één voet tussen de deur te houden.
Dr. DIX: Werd die beslissing van hem niet beïnvloed door zijn houding jegens en zijn mening betreffende sommige generaals, in het bijzonder Kolonel-generaal Von Fritsch?
GISEVIUS: Ja, dat is helemaal juist. Een van de grootste rampen was het feit dat zo velen in Duitsland meenden dat Von Fritsch een sterke man was. Ik herinner me dat niet alleen hoge officieren maar ook hoge ambtenaren mij keer op keer vertelden dat er geen reden tot ongerustheid was: Von Fritsch was in opkomst; Von Fritsch wachtte alleen het juiste moment af; Von Fritsch zou op een mooie dag een revolutie ontketenen en de terreur een halt toe roepen. Generaal von Kluge bijvoorbeeld vertelde mij dit als een vaststaand feit – en hij was een goede vriend van Von Fritsch. En dus verkeerden we allemaal in het volkomen misplaatste geloof – dat kan ik nu zeggen – dat op een dag de grote revolutie zou komen uit de strijdkrachten tegen de SS. Maar in plaats hiervan gebeurde juist het omgekeerde, namelijke de bloedeloze revolutie van de SS, de beroemde Von Fritsch crisis, het resultaat daarvan was dat niet alleen Von Fritsch uit zijn functie werd gezet maar dat politiek gesproken de hele legertop werd onthoofd en dat betekende dat nu al onze hoop.....
Dr. DIX: Neem me niet kwalijk als ik u onderbreek, maar we komen later toe aan de Von Fritsch crisis die zich in 1938 afspeelde....
GISEVIUS: Ja.
Dr. DIX: Ik zou nu niet meer verder willen praten over de inspanningen en acties van Schacht in 1937 en u willen vragen – het wordt in uw boek genoemd - of niet een of andere mislukte poging Generaal von Kluge te benaderen en een reis van Schacht naar Münster een rol speelden?
GISEVIUS: Ja. Ik dacht dat ik daar kort over moest zijn. Hoewel Schacht alles in het werk stelde om met Von Fritsch in contact te komen was het niet mogelijk een onderhoud in Berlijn te regelen. Er werd in het geheim geregeld dat ze elkaar in Münster zouden ontmoeten omdat Von Kluge destijds te bang was om Schacht in het openbaar te ontmoeten. Er volgde een hoop gedoe, het eindresultaat was dat de twee heren elkaar niet ontmoetten. Het was onmogelijk een Rijksminister en een bevelvoerend generaal bij elkaar te brengen. Het was allemaal diep treurig.
Dr. DIX: Waar was u destijds? Wat deed u? Was u nog in Münster of was er iets veranderd?
GISEVIUS: Ik was toen nog in Münster, maar midden 1937 wilde Schacht dat ik naar Berlijn terugkeerde. Hoe groter zijn teleurstelling was, hoe meer hij geneigd was mijn waarschuwingen voor een groeiend radicalisme en een SS revolutie ter harte te nemen.
Tegen de herfst van 1937 hadden de zaken in Duitsland een punt bereikt waarop iedereen in de oppositie dacht dat er duistere plannen werden gesmeed. We dachten destijds dat er nog zo’n bloederige dag als 30 juni zou komen en we probeerden onszelf te beschermen. Het was Schacht die via Oster contact opnam met Canaris en de wens uitte dat ik op een of andere manier naar Berlijn zou worden teruggehaald. Destijds was er geen enkel regeringsorgaan dat mij een baan zou hebben aangeboden. Ik had geen andere keus dan een lang verlof uit de openbare dienst te nemen met de bewering dat ik mij op een economische studie zou toeleggen. Schacht regelde met goedvinden van Canaris en Oster een dergelijke baan voor mij in een fabriek in Bremen maar ik mocht mij daar niet vertonen en dus kwam ik naar Berlijn om mij voor toekomstige gebeurtenissen geheel ter beschikking van mijn vrienden te stellen.
Dr. DIX: Edelachtbare, we komen nu toe aan januari 1938 en de Von Fritsch crisis. Ik vind niet dat het nuttig zou zijn dat gedeelte van de verklaringen van getuige te onderbreken. Ik zou willen voorstellen, Edelachtbare, dat u nu de zitting schorst of anders zouden we nog een half uur door moeten gaan.
De PRESIDENT: Ja, we zullen nu schorsen.
(de zitting wordt verdaagd tot 25 april 1946 om 10:00 uur.)
Zie ook: Verhoor Gisevius 2, Verhoor Gisevius 3.