Staf De Clercq was een Vlaams-nationalist politicus. Hij begon zijn politieke carrière in het Pajottenland, een streek in Vlaams-Brabant. Al gauw oversteeg hij dit lokale niveau, hoewel hij zijn roots nooit verloochende. Na de Eerste Wereldoorlog werd hij nationaal actief in de Frontpartij. Bij de verkiezingen haalde hij keer op keer mooie scores. Het was dan ook geen toeval dat De Clercq snel één van de leidende figuren in de Frontpartij werd.
De Frontpartij slaagde echter niet in haar opzet om op nationaal niveau een belangrijke rol te spelen. De partij ging ten onder aan onderlinge verdeeldheid. Dit leidde uiteindelijk tot de stichting van een nieuwe partij, het VNV. De Clercq was de onbetwiste leider van de partij. De partij haalde enkele uitstekende verkiezingsresultaten, maar kon deze niet omzetten in deelname aan de macht.
In zijn drang naar de macht ging De Clercq steeds meer de autoritaire en radicale kant uit. Dit pad leidde hem en zijn partij in de Tweede Wereldoorlog naar de collaboratie. Dit had echter niet het verhoopte succes en hierdoor zag De Clercq zich genoodzaakt om zijn partij steeds verder de collaboratie in te leiden. Het VNV zou actief mee soldaten ronselen voor het Oostfront. Desondanks weigerden de Duitsers Staf De Clercq te erkennen als de leider van Vlaanderen, zijn ultieme ambitie.
Tot op vandaag is De Clercq dan ook een omstreden figuur in Vlaanderen. Enerzijds wordt hij gewaardeerd omwille van zijn onmiskenbare waarde voor de Vlaamse beweging in de jaren '20 en '30. Anderzijds wordt hij uitgespuwd omwille van de collaboratie waartoe hij zijn partij verleidde, een zwarte bladzijde die tot vandaag een schaduw werpt op het Vlaams-nationalisme.
Jérémie Gustave Theophile De Clercq werd te Everbeek (taalgrensgemeente en toen nog Henegouwen) geboren op 16 september 1884 in een katholiek en Vlaamsbewust gezin. Zijn vader Cyrille werkte als onderwijzer in Sint-Pieters-Kapelle en zes van zijn acht kinderen zouden hem in de voetsporen treden, waaronder Staf zelf.
Na het middelbaar onderwijs dat hij in het Collège Saint-Augustin te Edingen volgde, schreef De Clercq zich aan de Ecole Normale Agrégeée d’Instituteurs à Bonne Espérance ook te Edingen. Franstalig onderwijs inderdaad, want men mag niet vergeten dat in het toenmalige België het onderwijs net als het gerecht, het leger, de administratie allemaal overwegend in het Frans verliep. Hij behaalde zijn diploma op 1 augustus 1903. Omdat er een nijpend tekort was aan onderwijzers kon hij onmiddellijk aan de slag als hulponderwijzer in Brussel. Van 1904 tot 1908 werkte hij in Lettelingen en vervolgens te Heikruis.
Tussendoor, op 17 april 1906, trouwde De Clercq met Maria van der Meeren. Het huwelijk bleef kinderloos. In 1919 adopteerde het echtpaar wel de Hongaarse Mariska Bermüller. Dat was zeker niet ongewoon, want via katholieke hulporganisaties kwamen heel wat Hongaarse kinderen, na een hongersnood in hun eigen land, in België terecht.
Eerste stappen in de politiekDe ideeën, idealen en opvattingen van mensen worden voor een groot deel bepaald door de opvoeding en de omgeving waarin men opgroeit. Voor de Staf De Clercq was dat niet anders. Hij groeide op in een taalgrensgemeente en maakte als tiener de commotie rond de Gelijkheidswet (1898) mee. Nederlands en Frans werden voortaan evenwaardig als officiële taal. Toch werd in de praktijk het Nederlands beschouwd als een minderwaardige taal. Een schrijnend voorbeeld daarvan vinden we in het leger: een eentalige Waal kon daar zonder problemen opklimmen tot de hoogste rangen, terwijl een eentalige Vlaming zelfs bijna geen kans had om korporaal te worden.
Als reactie op die taaldiscriminatie ontstond het zogenaamde cultuurflamingantisme, een stroming binnen de Vlaamse Beweging die de strijd aanbond tegen de materiële achterstand die de Vlaming als gevolg van die taaldiscriminatie opliep in vergelijking met zijn Franstalige lotgenoot. Staf De Clercq raakte vanuit zijn opleiding en maatschappelijke positie nauw betrokken bij dat cultuurflamingantisme. Hij werd lid van de vereniging Taalgrens, Wakker!, een vereniging die ageerde tegen de verfransing van de taalgrensstreek en waarvan onder meer ook Ernest Claes lid was. In 1911 gaf De Clercq zijn eerste meeting in Heikruis, de eerste in een lange reeks. Zijn bekendheid en populariteit namen sterk toe, want De Clercq slaagde erin om ingewikkelde zaken simpel uit te leggen aan de gewone mensen, onder wie veel analfabeten.
Bij de verkiezingen van 1912 zette hij die populariteit in om August Borginon, de Vlaamsgezinde kandidaat van de katholieke partij in het arrondissement Brussel vanuit een onverkiesbare plaats toch in het parlement te krijgen. Onder meer dankzij een actieve campagne in het Pajottenland onder leiding van De Clercq werd Borginon verkozen met bijna 7000 voorkeurstemmen.
De Clercq toonde zich bijzonder actief: hij gaf talrijke meetings overal in het Pajottenland, schreef vele artikels in "De gazet van Lennik" en in "Het Payottenland", richtte verschillende Davidsfondsafdelingen op (o.m. in Herne) en coördineerde de werking van Taalgrens, Wakker! waarvan hij in 1913 voorzitter werd. Al deze activiteiten combineerde hij met zijn job als onderwijzer.
De Eerste Wereldoorlog speelde een belangrijke rol in de ideeënontwikkeling van De Clercq.
Als sergeant-ambulancier bij het 6de Linieregiment was hij betrokken bij de gevechten om Antwerpen en later bij de gevechten om Ieper. In tegenstelling tot wat men – in het licht van de Tweede Wereldoorlog - zou kunnen verwachten, nam hij een duidelijk anti-Duits standpunt in. In een brief aan zijn vriend Jozef Goossenaerts schreef hij: “Gevloekt weze de oorlog en gevloekt weze deze die hem ontketenden. En als wij deze twee punten aannemen:
1) Duitsland schond onze onzijdigheid
2) Duitsland beult ons volk
dan moet niemand verwonderd zijn dat er in de harten haat schuilt, dat er zucht naar wraak ontstaat voor een woordbreker en een beul.”
De Clercq behoorde dan ook niet tot de groep van activisten, Vlaamsgezinden die bereid waren met de Duitse bezetter samen te werken om op die manier een aantal Vlaamse grieven en zelfs de Vlaamse onafhankelijkheid te bekomen.
Toch werd De Clercq in het leger geconfronteerd met toestanden die hem als Vlaamsgezinde ronduit tegen de borst stuitten. Franstalige verpleegsters die een gewonde Nederlandstalige soldaat moesten verzorgen, maar hem niet begrepen. Vlaamse soldaten die voor militaire rechtbanken moesten verschijnen, werden enkel in het Frans aangesproken. Wanneer ze geen Frans spraken - en dat was meestal het geval – kon dat beschouwd worden als minachting voor de rechtbank.
De Clercq, net als de Frontbeweging verzette zich tegen die toestanden. Toch moeten we die wantoestanden enigszins relativeren. Ten eerste bestaat er rond die wantoestanden heel wat mythevorming. Zo komt het klassieke verhaal dat de Vlamingen die tot 80% (zelfs tot 90%) van de gevechtseenheden uitmaakten, de dood werden ingedreven omdat ze de bevelen van hun Franstalige en anti-Vlaamse officieren niet begrepen, niet overeen met de werkelijkheid. Ook de stelling dat de Frontbeweging een overkoepelende organisatie was die beschikte over een aanzienlijke militaire macht moet genuanceerd worden. Ondanks die mythologisering mag het belang van de Frontbeweging voor het Vlaams-nationalisme niet onderschat worden. De Vlaamse agitatie aan het front kreeg namelijk post factum een fundamentele betekenis, namelijk door de collectieve ervaring aan de agitatie en de collectieve herinnering aan “het Vlaamse lijden”. Ten slotte zullen ook heel wat mensen die deel uitmaakten van de Frontbeweging een rol spelen bij het VNV.
Bij De Clercq kunnen we dus nog niet echt spreken van een radicalisatie. Hij stichtte "De Payot der Taalgrens", een frontblad waaruit later de soldatenbond De Payot Ontwaakt groeide. Daarin betoonde hij zijn steun aan de gematigde Vlaamsgezinde katholieke politicus Frans Van Cauwelaert. Het blad had een duidelijke katholieke én Vlaamsgezinde signatuur, maar De Clercq koppelde daaraan ook een uitgebreide sociale actie. Via zijn krantje zorgde hij er bijvoorbeeld voor dat de soldaten in contact konden blijven met het thuisfront.
Ook al was hij niet rechtstreeks betrokken bij de Frontbeweging - hij was vooral achter het front actief - , niettemin had De Clercq een gelijkaardige politieke ontwikkeling doorgemaakt die hem rijp maakte voor de Vlaams-nationale politiek strijd.
Na de Eerste Wereldoorlog werd uit de Frontbeweging de Frontpartij – officieel het Vlaamse Front - gevormd. Het voornaamste punt in haar programma was zelfbestuur voor Vlaanderen. Staf De Clercq noemde zich een aanhanger van het eerste uur. Toch was hij aanvankelijk zeer voorzichtig. Hij schreef hierover: “Ik ben een aanhanger van de Frontpartij omdat zij de enige is die op haar programma durft inschrijven zelfbestuur waarvan ik een beslist voorstander ben. Ik heb me nooit aan een partij willen binden daar ik niet als een kalf wil marcheren in die kudden kiesvee. Ik heb nooit het algehele programma van een partij willen overnemen, maar wél de punten die me het best en het voordeligst schijnen naar mijn eigen opvattingen. Zo ook met de Frontpartij.”
De Clercq trad pas toe tot de Frontpartij in september 1919, nadat hij de eerste plaats op de lijst in het arrondissement Brussel had gekregen. Opvallend was dat hij ook gevraagd was door de Vlaamse vleugel van de Katholieke Partij. Daar is hij echter niet op ingegaan.
Aanvankelijk was het niet helemaal duidelijk of de Frontpartij zijn eigen weg zou gaan. Er werden onderhandelingen gevoerd met de katholieke zuil, meer bepaald met het Algemeen Vlaams Verbond van Frans Van Cauwelaert. De scheidingslijnen waren in het eerste jaar na de oorlog nog niet helemaal duidelijk, ook niet voor De Clercq. Hij was weliswaar lid van de Frontpartij, maar dat weerhield hem er niet van ook gemeenschappelijke meetings met de Vlaamse katholieken te organiseren. Die bescheiden, terughoudende opstelling was ingegeven door voorzichtigheid. Na de WOI vierde het Belgisch nationalisme hoogtij, terwijl de Vlaamse Beweging gecompromitteerd was door het activisme tijdens de oorlog.
De onderhandelingen tussen beide groeperingen leidden uiteindelijk tot niets, want de eis tot zelfbestuur was onaanvaardbaar voor Van Cauwelaert.
Nadat De Clercq in september 1919 koos voor de Frontpartij, begon hij meteen aan een intensieve verkiezingscampagne in het Pajottenland. In november van datzelfde jaar werden namelijk de eerste naoorlogse parlementsverkiezingen gehouden. “Ik ben hier volop aan de gang. Op zon- en heiligendagen 2 en 3 meetings… en volk, tis ongeloofelijk. In de week alle dagen meeting om 6 uur ’s avonds. De partijen krijgen na de de hoogmis moeilijk 50 man bij elkaar, ik ’s avonds 200-300 tot 500 lijk gisteren in Oetingen.”
Die intensieve campagne leverde hem een groot succes op met de verkiezingen. De Frontpartij behaalde in het arrondissement Brussel 6390 stemmen (2, 67%) met 723 voorkeurstemmen voor De Clercq. Hiermee was De Clercq verkozen in de Kamer (te vergelijken met de Tweede Kamer in Nederland). In dat parlement ontwikkelde hij echter maar weinig activiteiten. Prioriteit voor hem was de uitbouw van de partij. Hij bleef campagne voeren in het Pajottenland en bouwde de kaders van zijn partij verder uit. Politiek dienstbetoon was hem ook niet vreemd, waardoor hij het vertrouwen won van heel veel mensen. Niemand klopte tevergeefs aan zijn deur.
Dat leverde de Frontpartij met de verkiezingen twee jaar later weer meer kiezers op: in het arrondissement Brussel waren er dat intussen meer dan 8000. Op nationaal vlak verliep het echter niet zo vlot. Ze bleven op een paar zetels voor het parlement steken. Bovendien waren ze in dat parlement nauwelijks aanwezig, wat hen heel wat kritiek van andere partijen – o.m. van de katholiek Philip Van Isacker – opleverde.
Staf De Clercq ging het persoonlijk wel voor de wind. Niet alleen haalde hij steeds heel wat stemmen binnen bij de parlementsverkiezingen, hij zetelde vanaf 1921 tot 1936 onafgebroken in de gemeenteraad van Kester. Dankzij zijn intensieve campagne in het Pajottenland kon de Frontpartij in verschillende gemeenten mee besturen. In Kester haalde hij zelfs zeven verkozenen, tegenover twee voor de katholieken. De Clercq wilde die overwinning omzetten in een burgemeestersjerp voor hemzelf, maar de toenmalige minister van Binnenlandse Zaken Henry Carton de Wiart weigerde hem te benoemen. De aftredende burgemeester Van der Perre werd opnieuw benoemd, maar had door zijn minderheidspositie niet veel te zeggen. In de praktijk was De Clercq die wel eerste schepen was geworden, de sterke man.
Het grote zwakke punt van de Frontpartij was het gebrek aan een degelijke nationale organisatie. Er werden wel pogingen ondernomen om tot een overkoepelende organisatie te komen, maar die liepen uit op papieren instellingen (bv. de Frontraad) of leverden helemaal niets op. De Frontpartij was teveel een samenraapsel van regionale groepen, zonder veel onderlinge samenhang.
Vanaf 1922 diende de woning van Staf De Clercq als het “Centraal Bureau” van de partij. Twee jaar eerder al startte De Clercq met de organisatie van een Vlaams-nationale landdag op de Kesterheide in het Pajottenland. Die landdagen groeiden uit tot een jaarlijks trefpunt voor militanten en leiders uit alle Vlaams-nationalistische groeperingen. Door die organisatie verwierf De Clercq bijna automatisch een secretariaatsfunctie, maar net als bij het Bureau, kan er niet gesproken van een echte partijorganisatie. Ook De Clercq zelf bleef vooral bezig met het uitbouwen van zijn eigen machtspositie in het Pajottenland.
De geschillen die voor de desintegratie van de Frontpartij zorgden zijn terug te voeren tot drie grote thema’s: het nationale kader (de tegenstelling Groot-Nederland versus federalisme), het confessionele (godsvrede versus katholicisme) en de maatschappelijke ordening (democratie versus autoritarisme). Voor De Clercq kwam het erop aan zoveel mogelijk mensen aan te trekken via een zo breed mogelijk Vlaamsgezind programma. Voor het Groot-Nederlandse idee was hij, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Joris Van Severen, niet gewonnen: ”Ik zeg U dat ik er erg mee verlegen zou zitten moest een Vlaams-nationale spreker hier in mijn arrondissement een tiental meetings komen geven waarbij hij het Groot-Nederlands ideaal zou komen uitdiepen. Hij zou oneindig veel kwaad doen aan de geleidelijke Vlaams-nationale opvoeding en door zijn onbesuisd optreden veel vernietigen van het werk dat met zoveel moeizaamheid werd opgebouwd.”
Wat de confessionele kwestie betrof was hij duidelijk voorstander van een katholieke partijorganisatie. In de discussie over de democratie en het parlementarisme verdedigde De Clercq de stelling dat het groeiende Vlaams-nationalisme binnen een parlementair keurslijf moest gehouden worden. Het feit dat zijn eigen parlementair mandaat niet onbelangrijk was voor de uitbouw van zijn eigen machtsbasis, zal ook wel hebben meegespeeld.
Aan het eind van de jaren 1920 werden verschillende initiatieven genomen om de eenheid binnen de Vlaamse Beweging te herstellen. In 1928 kwam het tot de vereniging van de bestaande katholieke Vlaams-nationalistische groeperingen in het AVNV, het Algemeen Nationaal Vlaams Verbond. De leiding berustte bij een “Directorium” waarin onder meer Joris Van Severen en Staf De Clercq zetelden. Echter, De Clercq stapte bijna onmiddellijk uit het Directorium en zou verder geen vooraanstaande rol spelen binnen het AVNV. Schijnbaar had hij weinig zin in die nieuwe unificatiepogingen. Het AVNV heeft op geen enkel moment degelijk gefunctioneerd, maar was ideologisch gezien wel een belangrijke stap in de voorgeschiedenis van het VNV.
Uit de discussies voor en na de oprichting van het AVNV bleek dat veel Vlaams-nationalisten in hun streven naar een goed gestructureerde nationale partij bereid waren een autoritair partijmodel te aanvaarden. De Clercq zelf weigerde mee te gaan in dat discours.
Ondanks de moeilijkheden binnen de Vlaamse Beweging behaalden de Vlaams-nationalisten met de parlementsverkiezingen van mei 1929 een serieuze overwinning. Met meer dan 130 000 stemmen behaalden ze 11,65%. De Clercq was erin geslaagd met zijn lijst in het arrondissement Brussel meer dan 15 000 stemmen te halen. In het kanton Halle behaalde de Frontpartij meer dan 10%. Die overwinning was het gevolg van een duidelijke radicalisering van heel wat katholieke Vlaamsgezinde jongeren.
Als gevolg van deze overwinning waren de meer traditionele partijen (katholieken, liberalen) eindelijk bereid werk te maken van een aantal taalwetten. De katholieke Vlaamse Kamergroep onder leiding van Van Cauwelaert speelde daarin een belangrijke rol. Zo werd o.m. de Gentse universiteit vernederlandst en werd het eentaligheidsprincipe versterkt: het Nederlands werd nu uitdrukkelijk opgelegd aan alle overheidsdiensten in Vlaanderen.
Het succes van deze “minimalisten” – Vlaamsgezinden die de Belgische staat en koningshuis trouw bleven – nam veel wind uit de zeilen van de Vlaams-nationalisten. Met de verkiezingen van november 1932 leden zij de nederlaag. Drie kamerzetels gingen verloren. Staf De Clercq was niet verkozen, maar niet als gevolg van deze nederlaag. Door een overtreding van de kieswet – hij was zowel in Nijvel als in Leuven per ongeluk bij de opvolgers geplaatst – was hij geschrapt van de kieslijst. In feite werd De Clercq hierdoor werkloos.
De verkiezingsnederlaag zorgde voor een malaise bij de Vlaams-nationalisten, bij wie de roep om een sterke partij én een nieuw maatschappelijk project hard klonk. Dat leidde tot de stichting van het VNV in 1933.
Op 30 januari 1933 zorgde Hendrik Borginon voor een omzendbrief waarmee de oprichting van een “leidingscomité” onder leiding van Staf De Clercq werd aangekondigd. Hij had als opdracht een nieuwe partij op te richten uit de verschillende Vlaams-nationale groeperingen. De Clercq leek daarvoor de geknipte figuur: hij stond gekend als een goede organisator en verzoener die met alle strekkingen aan tafel kon zitten. De onderhandelingen met de verschillende partijen over een stichtingsproclamatie, waarin de grondslagen van de partij zouden worden vastgelegd, sleepten maanden aan. Het sleepte zelfs zolang aan De Clercq er eind juni 1933 de brui aan gaf. Zijn brief die dat aankondigde, leek echter veeleer een middel te zijn om alsnog een doorbraak te forceren, want in de praktijk was er niets veranderd.
Het duurde toch nog tot het weekend van 7 en 8 oktober 1933 eer de stichtingsproclamatie van het Vlaams Nationaal Verbond (VNV) werd voorgesteld op een bijeenkomst in Gent. Uit de proclamatie blijkt duidelijk dat de meer radicale vleugel een grote invloed heeft gehad op het totstandkomen ervan. Er is duidelijke kritiek op het bestaande parlementarisme en de partijorganisatie is op een autoritaire leest geschoeid. De Clercq die weinig aandeel had in het programma van de partij werd de eerste voorzitter. De vorm en de inhoud van het VNV waren voor een groot deel door anderen bepaald. Desondanks zal De Clercq niet zomaar een bescheiden rol gaan spelen. Ondanks zijn voorheen gematigde houding zou hij zich snel opwerpen als een echte autoritaire leider die de koers van de partij zou bepalen.
Die koerswijziging in zijn houding was waarschijnlijk een gevolg van zijn gesprekken met vele militanten in heel Vlaanderen. Daarin had hij ondervonden dat de meer radicale ideeën een grote impact hadden op de jongste generatie Vlaams-nationalisten. Pragmaticus als hij was, liet De Clercq zich vaak leiden door opportuniteiten van het moment. Meer gematigden, zoals Hendrik Elias, hadden die evolutie niet verwacht.
Staf De Clercq was de onbetwiste leider van het VNV, maar in zijn bestuur werd hij bijgestaan door een Raad van Leiding, waarin Reimond Tollenaere (propagandaleider), Hendrik Elias, Gerard Romsée en Ernest Van den Berghe zetelden. Die raad werd later nog uitgebreid met Frans Daels, Edgard Delvo, Jeroom Leuridan en Raymond Speleers.
De zwaarste taak was de uitbouw van de nieuwe partij. Het VNV kon wel steunen op de arrondissementsstructuren van de verschillende Vlaams-nationale verenigingen die waren toegetreden, maar van enige centrale organisatie was geen sprake. Bovendien kampte de partij met voortdurend geldgebrek, zodanig zelfs dat De Clercq zich met zijn eigen bezittingen borg stelde voor leningen. Hij betaalde ook de propaganda-activiteiten van Tollenaere voor een groot deel uit eigen zak. De uitbouw van de partij mag voor een groot deel op het conto van De Clercq worden geschreven. Hij was degene die erin slaagde om het grootste deel van de vooraanstaande Vlaams-nationale figuren binnen te halen én te houden. Als gevolg van die continuïteit in het politieke personeel wordt wel eens makkelijk gekeken over de inhoudelijke wijziging die de partij onderging. Die wijziging in de vorm van een radicalisering was onmiskenbaar.
De stichting van het VNV betekende dus niet dat er een einde kwam aan de ideologische discussies. De aanstelling van Tollenaere als propagandaleider is een duidelijk bewijs van de richting die De Clercq met de partij uitwilde. Tollenaere was een fascist pur sang. De Clercq die een stuk nuchterder en realistischer was dan Tollenaere die zich gemakkelijk liet meeslepen door zijn eigen idealen, plaatste geregeld kanttekeningen bij de woorden van zijn bevlogen propagandaleider. Toch toont het feit dat hij Tollenaere die belangrijke functie toewees aan dat hij diens opvattingen niet afwees.
De Clercq wou in het discours van Tollenaere ook niet te ver meegaan, omdat hij anders de meer gematigde vleugel van zijn partij met onder meer Elias zou afschrikken. De eenheid van de beweging kwam voor De Clercq op de allereerste plaats. Dat stelde hem in staat om als autoritair leider de grenzen van beide groepen duidelijk af te bakenen. Zijn prestige groeide en hij slaagde erin om steeds meer mensen rondom zich te krijgen.
De nieuwe stijl van de partij kwam duidelijk tot uiting in de landdag van 1935. De bijeenkomst stond in het teken van drie elementen: vlag, groet en leider. De nieuwe vlag - de bekende deltavlag – werd door niemand minder dan August Borms gehesen, terwijl de aanwezigen de Hou Zee-kreet riepen en de Romeinse groet – bedacht door Tollenaere – brachten. De Clercq zelf trad op als de onvervalste autoritaire leider, aan het hoofd van zijn troepen.
De jarenlange politieke inzet, het voortdurende rondreizen en bezoeken van militanten en partijbijeenkomsten, het vele bemiddelen tussen de verschillende groeperingen, … vergden veel van de Leider, zoals hij zich graag liet noemen. Zijn gezondheid was er blijvend door getekend. Geregeld trok hij zich terug om op adem te komen en de batterijen terug op te laden.
Het deerde hem echter weinig dat zijn gezondheid hem steeds meer in de steek liet. Dat zijn arbeid successen opleverde, betekende alles voor hem. De partij raakte steeds beter georganiseerd, het ledenaantal steeg in 1935 tot ca. 13 000, er werd een jeugd-, vrouwen- en vakbondsorganisatie opgericht. De doorbraak kwam er met de verkiezingen van 1936.
De partij kwam op onder de naam Vlaams Nationaal Blok, waarbij niet alleen VNV-leden op de lijst werden geplaatst, maar ook mensen uit de Frontpartij. De verkiezingsuitslag was een serieuze schok voor België: Rex onder leiding van Léon Degrelle was de grote winnaar met 21 kamerzetels, maar ook het VNV deed het verrassend goed met 16 zetels. In Vlaanderen werd het VNV de derde partij. De Clercq behaalde bijna 4000 voorkeurstemmen. De machtsbasis van het VNV lag duidelijk in het Pajottenland: in Sint-Kwintens-Lennik en Asse behaalde de partij respectievelijk 28,3% en 25,4%. Ook in Halle haalde het VNV een mooie score: 12,7%.
Ondanks de onderlinge verwijten die Rex en het VNV elkaar tijdens de verkiezingsstrijd hadden gemaakt, kwam het in oktober 1936 tot een akkoord tussen beide partijen, ondertekend tussen Degrelle en De Clercq, de leiders van de partijen, zelf. Rex en het VNV zouden samen ijveren voor een gefederaliseerd België onder de kroon van Saksen-Coburg. Dit was moeilijk te verteren voor de basis van het VNV. Op een congres stelde De Clercq hen voor de keuze: het akkoord aanvaarden of een nieuwe leider zoeken. De Clercq verdedigde het akkoord door te stellen dat Rex dé leidende partij in België zou worden en dat het VNV door met hen samen te werken aan de kant zou staan van de machtshebbers. Of De Clercq zelf wel overtuigd was van die federalistische koers is te betwijfelen. Hij was er echter van overtuigd dat het politieke landschap in België voorgoed was hertekend en hij wou in geen enkel geval de kans missen om mee aan de macht te komen.
Het akkoord was echter geen lang leven beschoren. Degrelle had het akkoord gesloten zonder zijn eigen voornaamste medewerkers te informeren. Bovendien deden Degrelle en zijn medewerkers voortdurend uitspraken die het VNV tegen de borst stuitten. Zo vonden ze dat de Groot-Nederlandse gedachte van het VNV niet al te serieus moest genomen worden. Dé blunder die het akkoord definitief de das omdeed, was de verkiezingsstrijd die Degrelle, zonder het VNV te informeren, aanging met premier Van Zeeland. Degrelle liep een vernederende nederlaag op en korte tijd nadien schorste De Clercq het akkoord. De druk vanuit de eigen partij was te groot geworden.
Inmiddels waren er ook onderhandelingen gaande met de KVV, de katholieke partij. Omdat het voorakkoord een splijtzwam tussen de radicale en gematigde vleugel dreigde te vormen, schoot De Clercq zelf het akkoord af.
Het VNV had de kans gemist om een echte eersterangsrol van betekenis te spelen in de Belgische politiek. De partij slaagde er de volgende jaren wel in om zekere stabiliteit in de partij en tijdens de verkiezingsuitslagen te krijgen, maar zelfs De Clercq moest erkennen dat de resultaten beneden de verwachtingen bleven.
In de verschillende verkiezingen die er nog kwamen raakte het VNV steeds meer geïsoleerd. Het werd door de traditionele partijen steeds meer geviseerd als een Duitsgezinde en fascistische partij. Desondanks was er een lichte vooruitgang, maar van een machtsovername via de legale weg was niet nog onmiddellijk sprake. Na de verkiezingen van 1939 stond het VNV geïsoleerd: Rex was zo goed als weggeveegd en de katholieke partij stond niet langer open voor onderhandelingen. Het VNV had geen politieke bondgenoten meer.
De beschuldigingen van Duitsgezindheid aan het adres van het VNV waren niet uit de lucht gegrepen. Al halverwege de jaren ’30 had De Clercq contact met Duitse instanties over de financiering van het partijblad De Schelde, later omgedoopt tot Volk en Staat. Bovendien liet De Clercq zich in zijn toespraken meermaals zeer vriendelijk uit ten opzichte van Duitsland, hoewel er tegelijkertijd een zekere terughoudendheid te merken was. Enerzijds had het VNV geen problemen met bv. de herbewapening van Duitsland, anderzijds vreesden ze dat een sterk Duitsland een bedreiging kon vormen voor het Groot-Nederlandse ideaal. Van Duitse zijde uit was er ook al vroeg interesse in het VNV: ze zagen de partij als een uitstekend middel om de Franse invloed in Vlaanderen - en bij uitbreiding België – te onderdrukken.
De ontwikkelingen in de internationale politiek - de aanhechting van het Sudetenland, de Anschluss, de Tsjechische crisis – maakte het het VNV, dat zich als antimilitaristisch profileerde, niet makkelijk om de Duitse politiek te verdedigen. Intern werd er serieus gedebatteerd over de houding tegenover Duitsland. Hendrik Borginon, strijdmakker van het eerste uur van De Clercq, was niet te vinden voor de Duitsvriendelijke houding, maar zijn pogingen om de houding van de partij te veranderen, liepen op niets uit.
Naar buiten toe nam De Clercq wel een duidelijk standpunt in. In een verkiezingspamflet van 1939 stond te lezen: "Welnu, wij, Vlaamsche Nationalisten, wij zeggen: Wij hebben twintig jaar gevochten voor het 'Los van Frankrijk', wij zullen met dezelfde hardnekkigheid vechten voor het 'Los van Duitschland'. Moest Hitler het in zijn bol krijgen, hier een voet probeeren te zetten, dan zullen wij in de eerste rangen staan om met ons lijf een levende borstweer te vormen tegen gebeurlijke overrompeling." In een rede voor de Kamer verklaarde hij: “Ik neem de gelegenheid te baat om hier te verklaren, ten aanzien van België en van het buitenland, dat wat zich tijdens de jaren 1914-1918 met het Vlaamse volk heeft afgespeeld, geen tweede maal meer zal gebeuren. Daar staat het VNV borg voor.”
Zijn geheime politiek waarin hij juist toenadering tot de Duitse instanties zocht, week sterk af van de officiële partijpolitiek.
Staf De Clercq had niet alleen contacten met Duitse instanties omwille van de financiering van zijn krant, er zijn ook duidelijke aanwijzingen dat hij reeds vóór de oorlog contacten had met het OKW, het Oberkommando der Wehrmacht. De Clercq was in het geheim namelijk bezig met de uitbouw van de Militaire Organisatie (MO). De Clercq zelf beweerde dat hij al in 1934 met de uitbouw daarvan bezig was, maar dat lijkt weinig waarschijnlijk. Meer aannemelijk is dat de concrete uitbouw van de MO pas begon met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog, vanaf september 1939 dus.
Die organisatie moest het Belgische leger bewerken door er anti-Franse ideeën te verspreiden. Met het MO beoogde De Clercq ook een bevelstructuur die alleen hem gehoorzaamde. Dat blijkt duidelijk uit de nieuwjaarswensen die hij van een MO’er kreeg: “Dat het nieuwe jaar voorspoedig moge worden! Dat het uur van Vlaanderen spoedig moge slaan. België heeft ons bewapend, misschien dat welhaast duizenden Dietse VNV-soldaten vastberaden zouden paraat staan, om stipt en met offervaardigheid elk bevel uit te voeren. Dit wenst U ’n Diets soldaat in Belgisch narrenpak gecamoufleerd. Mijn leider, we zullen geen moeite sparen om de bevelen stipt en onmiddellijk uit te voeren.”
Over de subversieve aard van de MO kan weinig twijfel bestaan. De leden moesten immers bereid zijn, indien De Clercq dat beval, de bevelen van de legerleiding naast zich neer te leggen. De getuigenis van MO’er Marcel Clarysse, oorlogsburgemeester van Harelbeke, is veelzeggend. De Clercq had met hem gesproken over het onklaar maken van kanonnen en mitrailleurs, want dat kon nodig zijn “om onze macht in het leger te veroveren of om te beletten dat […] Vlaams bloed zou vloeien voor belangen die niet de Vlaamse zijn.” Toch kan men ook niet stellen dat De Clercq zonder meer tot sabotage en desertie bereid was. De MO moest dienen als politiek wapen om druk te kunnen uitoefenen op de Belgische of een andere – lees: Duitse – overheid.
De rol van de MO was echter gauw uitgespeeld. Door de Blitzkrieg en doordat de Belgische Staatsveiligheid onmiddellijk na de Duitse inval de leiding van de organisatie arresteerde, heeft de MO geen echte rol van betekenis kunnen spelen. Ook De Clercq zelf werd op 10 mei 1940 gearresteerd, maar hij werd een dag later alweer vrijgelaten.
De MO heeft geen rol van betekenis kunnen spelen, maar over de bedoelingen van De Clercq kan er geen twijfel zijn. Officieel was het VNV neutraal in het conflict, maar dat de VNV-soldaat tijdens het conflict alleen de richtlijnen van zijn leider zou volgen, kan alleen als hoogverraad beschouwd worden. Dat was voor De Clercq echter geen bezwaar. Het Vlaams-nationalisme had zich in het Interbellum ontwikkeld tot een scherp anti-belgicisme. De Leider paste zijn plannen gewoon aan aan de nieuwe realiteit: België was verslagen en met Duitsland zou voortaan moeten onderhandeld worden.
Stapte het VNV van het begin zonder meer recht de collaboratie in? Neen, want tijdens een bijeenkomst van de Vlaams-nationale fracties op 14 mei schaarde de volledige partijtop zich unaniem en zonder discussie achter de stelling: “Geen tweede activisme”.
Desondanks zette De Clercq zijn eigen geheime politiek voort. Op 27 mei 1940 had hij een onderhoud met de Abwehr, waarin hij de inzet van honderden betrouwbare mannen in de industrie toezegde. Op 3 juni 1940 ontmoette hij Militärbefehlshaber Alexander von Falkenhausen en zijn Militäverwaltungschef Eggert Reeder. Een memorandum van De Clercq laat weinig aan de verbeelding over: “Het VN, dat 30 000 mannelijke leden telt, stelt zich volledig ter beschikking met raad en daad[…] Het VNV heeft trouwens niet de loop der vijandelijkheden afgewacht om volle medewerking aan Duitsland toe te zeggen.”
Of de rest van de partij daartoe bereid was, deed eigenlijk weinig ter zake. Het VNV was een autoritaire partij en de leider had zich geëngageerd. De verwachtingen van De Clercq waren hooggespannen. Midden juni 1940 schreef hij een memorandum naar Reeder waarin hij zijn verwachtingen kenbaar maakte. Hij wilde in eerste instantie een zelfstandig Vlaanderen – met inbegrip van Brussel – ter voorbereiding op de staatkundige eenmaking van de Nederlanden. Bij Wallonië betrof, stelde hij een volksverhuizing voor naar Frankrijk. De Clercq zag het dus groot, maar Reeder ging niet op die ideeën in. Hij kon ook niet: Adolf Hitler weigerde een beslissing te nemen over het politieke lot van België voor de oorlog was afgelopen.
Verder toonde het VNV zich politiek weinig actief in de eerste maanden. In het kader van de Flamenpolitik kregen ze wel de toestemming om campagne te voeren, maar telkens wanneer de VNV’ers hun Groot-Nederlandse ideaal naar voor schoven, greep Reeder in. Tegelijkertijd zette hij een aantal VNV’ers, zoals Hendrik Elias en Gerard Romsée, in in de Belgische administratie. Geen toeval dat het om mensen gaat die niet veel meer moesten hebben van de politiek van De Clercq. Reeder maakte dus handig gebruik van de interne twisten van de partij.
De Clercq zelf deed zijn best om een Dietse beweging met het VNV als kern, onder de naam Nieuwe Volksbeweging, op de been te brengen. Reeder zorgde er echter voor dat die volksbeweging gauw een stille dood stierf: het VNV moest zijn Dietse standpunt laten varen en zich openstellen voor het Groot-Duitse ideaal.
Voor de tweede keer werd de politiek van De Clercq dus door de bezetter werd afgewezen, terwijl diezelfde bezetter intussen wel Vlaams-nationalisten op de hoogste posten – Belgische overheidsdiensten dus - van het land plaatste. Op 10 november hakte De Clercq de knoop door: hij besliste dat het VNV onvoorwaardelijk zou samenwerken met Duitsland. Verschillende redenen spelen mee in die beslissing: de oprichting van de Algemene SS-Vlaanderen dat duidelijk tegen het VNV was gericht, de ontwikkelingen in Nederland waar Anton Mussert persoonlijk ontvangen was door Hitler,… Voor De Clercq waren dat signalen dat het nu of nooit was voor het VNV. Hij stapte de collaboratie in zonder enige politieke garantie. Hij hoopte zo eindelijk erkend te worden als enige leider van het Vlaamse volk en verwachtte dat zijn politieke tegenstrevers monddood zouden gemaakt worden.
Dat gebeurde niet. Integendeel, De Clercq leek steeds meer bot te vangen bij de bezetter. Dat zette hem ertoe aan de volgende stap te zetten: de militaire collaboratie. In maart 1941 stelde hij voor om een kustwachteenheid binnen de Wehrmacht op te richten. Ook hier kreeg hij geen positief antwoord. Niet-Duitse Germanen mochten enkel binnen de Waffen-SS de wapens opnemen. Lang aarzelde De Clercq niet. In april 1941 verschenen al de eerste artikels in Volk en Staat om mensen te werven voor de Waffen-SS.
Tussen de SS en het VNV werden onderhandelingen aangeknoopt over een verregaande samenwerking. Hij hoopte dat de Algemene SS-Vlaanderen onder de vlag van het VNV zou worden gebracht. Dat gebeurde niet, maar op 10 mei 1941 werd wel de samensmelting met Rex-Vlaanderen en Verdinaso officieel, waardoor het hele VNV voortaan geünifomeerd zou rondlopen. Nog had De Clercq zijn doel niet bereikt: erkend worden als de enige leider van Vlaanderen.
Op 22 juni 1941 startte operatie-Barbarossa, de inval in de Sovjetunie. De Clercq reageerde laaiend enthousiast. Hij deed onmiddellijk een geestdriftige oproep aan de VNV’ers om de Waffen-SS te gaan versterken. Enkele dagen later kondigde hij zelfs fier de oprichting van het Vlaamse Legioen, een zelfstandig Vlaams leger, aan. Reimond Tollenaere werd één van de officieren in het Vlaamse Legioen. Al gauw bleek echter dat het Vlaamse leger een luchtbel was. De Vlaamse SS’ers moesten er niets van weten en voerden een ware hetze tegen het Vlaams Legioen en De Clercq zelf. De Leider verloor steeds meer greep op “zijn” leger. Daarenboven sneuvelde Tollenaere in januari 1942, wat een zware politieke en menselijke klap was voor het VNV en zijn leider.
De Clercq kon niet anders dan vaststellen dat hij niet naar, maar naast de macht aan het grijpen was. Hij had zijn partij steeds verder de collaboratie ingeleid en had daarvoor niets in ruil gekregen. Een brief aan Reeder (12 mei 1942) maakte duidelijk hoe De Clercq zich voelde: hij vroeg zich af wat er van het VNV overbleef, behalve het leveren van mensen. Toch heeft hij nooit overwogen om de collaboratie stop te zetten.
De laatste maanden vroeg De Clercq Elias steeds vaker op te treden als zijn plaatsvervanger. De Clercq kampte al langer met een wankele gezondheid en kon zijn taak als partijleider niet langer volledig ter harte nemen. Uiteindelijk stierf Staf De Clercq op 22 oktober 1942 in Gent aan een hartaanval. Hij werd opgevolgd door Hendrik Elias.
Onder massale belangstelling werd hij begraven op 27 oktober 1942 op begraafplaats van Kester. Een jaar later werd hij herbegraven in een praalgraf op de Kesterheide, waar hij zovele landdagen had georganiseerd. Na de bevrijding werd het graf door plaatselijke verzetslieden vernield. Zijn stoffelijk overschot werd publiekelijk bespot en verminkt. Het lijk werd nadien begraven in een anoniem graf te Leerbeek. In december 1978 werd het lichaam van De Clercq tijdens operatie Delta door de Vlaamse Militanten Orde opgegraven en bijgezet op in de familiekelder op het kerkhof van Asse.