Speer wordt aangeklaagd op alle vier Punten (uitleg).
Speer sloot zich in 1932 bij de Nazipartij aan. In 1934 werd hij benoemd tot Hitler's architect en werd een nauwe persoonlijke vertrouweling. Kort daarna werd hij afdelingshoofd bij het Deutsche Arbeiterfront en de ambtenaar met de leiding over de grote bouwwerken in de staf van de plaatsvervanger van de Führer, posities die hij tot in 1941 behield. Op 15 februari 1942, na de dood van Fritz Todt werd Speer benoemd tot Chef van de Organisation Todt en Reichsminister für Rüstung und Munitionen (na 2 september 1943 Reichsminister für Rüstung und Kriegsproduktion). Zijn positie werd versterkt door zijn benoemingen in maart en april 1942 tot Algemeen Gevolmachtigde voor Bewapening en tot lid van het Centraal Planbureau, beide in het kader van het Vierjarenplan. Speer was lid van de Reichstag vanaf 1941 tot aan het einde van de oorlog.
Het Tribunaal is van mening dat Speer's activiteiten niet hebben geleid tot het initiëren, het ontwerpen van plannen voor en het voorbereiden op oorlogen van agressie, noch het samenzweren tot dat doel. Hij werd hoofd van de wapenindustrie lang nadat alle oorlogen al waren begonnen. Zijn activiteiten als hoofd van de wapenproductie dienden ter ondersteuning van de oorlogsinspanning op dezelfde wijze waarop andere productieondernemingen de oorlogvoering ondersteunen; maar het Tribunaal is niet bereid te oordelen dat dergelijke activiteiten inhouden het deelnemen aan het algemene plan tot het voeren van een oorlog van agressie zoals gesteld onder Punt Een of het voeren van een oorlog van agressie, zoals gesteld onder Punt Twee.
Het bewijsmateriaal dat tegen Speer is ingebracht onder de Punten Drie en Vier betreft uitsluitend zijn deelname aan het programma van slavenarbeid. Speer zelf had geen directe bestuurlijke verantwoordelijkheid voor dit programma. Hoewel hij voorstander was geweest van de benoeming van een Algemeen Gevolmachtigde voor de Inzet van Arbeid omdat hij een centraal orgaan wenste waar hij mee te maken kreeg in kwesties van mankracht, kreeg hij geen bestuurlijk gezag over Sauckel. Bij besluit van 21 maart 1942 werd Sauckel rechtstreeks door Hitler benoemd en dat hield in dat hij direct verantwoording schuldig was aan Göring als Gevolmachtigde voor het Vierjarenplan.
Als Reichsminister für Rüstung und Munitionen en Generell Bevolmächtigte für Rüstung onder het Vierjarenplan had Speer uitgebreide zeggenschap over de productie. Onder zijn oorspronkelijke bevoegdheden vielen de bouw en de fabricage van wapens voor het OKH. Dat werd geleidelijk uitgebreid en omvatte uiteindelijk de bewapening voor de Marine, de productie van consumentengoederen en als laatste, op 1 augustus 1944, de productie van wapens voor de Luftwaffe. Speer als meest vooraanstaand lid van het Centraal Planbureau, dat de uiteindelijke bevoegdheid bezat voor het sturen van de Duitse productie en de toewijzing en ontwikkeling van grondstoffen, stond op het standpunt dat de Raad de bevoegdheid had Sauckel instructies te geven om arbeiders te leveren voor de fabrieken die onder controle van de Raad stonden en slaagde erin dit standpunt te handhaven tegen de bezwaren van Sauckel in. Er werd een methode ontwikkeld waarbij Speer aan Sauckel een opgave deed van het totaal aan benodigde arbeiders; Sauckel rekruteerde de arbeiders en wees ze aan de diverse fabrieken toe volgens instructies die hem door Speer waren gegeven.
Speer wist, toen hij zijn eisen voor arbeiders aan Sauckel stelde dat die mankracht zou bestaan uit buitenlandse arbeiders die onder dwang werkten. Hij nam deel aan vergaderingen betreffende de uitbreiding van het programma voor slavenarbeid met het doel aan zijn eisen te voldoen. Hij was aanwezig op een vergadering met Hitler en Sauckel, gehouden van 10 tot 12 augustus 1942, waar werd overeengekomen dat Sauckel arbeiders onder dwang uit de bezette gebieden zou halen wanneer dat nodig was om aan de behoefte aan arbeiders van de industrie – die onder controle van Speer stond - te voldoen. Speer woonde op 4 januari 1944 ook een conferentie bij op Hitler's hoofdkwartier waar de beslisssing werd genomen dat Sauckel tenminste 4 miljoen nieuwe arbeiders uit de bezette gebieden zou leveren om aan de verzoeken om arbeiders, gedaan door Speer te voldoen, hoewel Sauckel aangaf dat hij dat alleen maar kon doen met hulp van Himmler.
Sauckel lichtte Speer en zijn vertegenwoordigers er voortdurend over in dat buitenlandse arbeiders onder dwang werden aangeworven. Op een vergadering van 1 maart 1944 ondervroeg de vertegenwoordiger van Speer Sauckel scherp over het niet nakomen van zijn verplichting
4 miljoen arbeiders uit de bezette gebieden te leveren. In sommige gevallen eiste Speer arbeiders uit bepaalde landen. Zo kreeg Sauckel opdracht, op een vergadering op 10 en 12 augustus 1942, om aan Speer "tot en met oktober 1942 nog eens 1 miljoen Russisiche arbeiders voor de wapenindustrie te leveren." Op een vergadering van het Centraal Planbureau op 22 april 1943 besprak Speer plannen om Russisiche arbeiders te laten komen voor werk in de kolenmijnen en wees resoluut het voorstel af om dit tekort aan arbeiders met Duitsers aan te vullen.
Speer heeft aangevoerd dat hij een reorganisatie van het arbeidsprogramma bepleitte om meer nadruk te leggen op de inzet van Duitse arbeiders in de oorlogsindustrie in Duitsland en de inzet van arbeiders in de bezette gebieden in de plaatselijke productie van consumptiegoederen die voordien in Duitsland werden geproduceerd. Speer ondernam stappen in deze richting door het opzetten van de zogenaamde "Sperrwerke" in de bezette gebieden die werden gebruikt voor het produceren van goederen die dan naar Duitsland werden vervoerd. Werknemers in deze fabrieken waren vrijgesteld van uitzending als slavenarbeiders naar Duitsland en elke arbeider die was opgeroepen om naar Duitsland te gaan kon aan deportatie ontkomen als hij in een Sperrbetrieb ging werken. Dit stelsel, hoewel iets minder onmenselijk dan deportatie naar Duitsland was nog steeds onwettig. Het stelsel van de Sperrwerke speelde slechts een kleine rol in het overkoepelende programma van slavenarbeid en Speer stond op samenwerking met dit programma, wetend hoe dit feitelijk werd uitgevoerd. Praktisch gezien was hij de voornaamste begunstigde ervan en hij drong voortdurend aan op uitbreiding.
Speer was ook direct betrokken bij de inzet van dwangarbeiders als hoofd van de Organisation Todt. De Organisation Todt werkte voornamelijk in de bezette gebieden aan projecten als de Atlantikwall en de aanleg van snelwegen en Speer heeft toegegeven dat hij steunde op arbeidsplicht om voldoende personeel te houden. Hij zette ook gevangenen uit concentratiekampen in in de bedrijven die hij onder controle had. Oorspronkelijk had hij geregeld deze bron van mankracht aan te boren voor gebruik in kleine, veraf gelegen fabrieken en later, bang voor de machtshonger van Himmler probeerde hij zo weinig mogelijk gevangenen uit concentratiekampen in te zetten.
Speer was ook betrokken bij het gebruik van krijgsgevangenen in de wapenindustrie maar houdt vol dat hij alleen Sovjet krijgsgevangenen inzette in fabrieken die onder de Conventie van Genève vielen.
Speer's positie was zodanig dat hij niet rechtstreeks te maken had met wreedheden bij de uitvoering van het programma van slavenarbeid hoewel hij op de hoogte was van het bestaan ervan. Bij vergaderingen van het Centraal Planbureau werd hem bijvoorbeeld meegedeeld dat zijn behoefte aan arbeidskrachten zo groot was dat gewelddadige methoden van rekrutering noodzakelijk waren. Op een vergadering van het Centraal Planbureau op 30 oktober 1942 uitte Speer als zijn mening dat veel slavenarbeiders die voorgaven ziek te zijn lijntrekkers waren en stelde: "Er is niets tegen in te brengen als de SS en de politie drastische maatregelen nemen en diegenen die bekend staan als lijntrekkers in concentratiekampen op te sluiten." Speer stond er echter op dat de slavenarbeiders voldoende voedsel en goede arbeidsomstandigheden hadden zodat zij doelmatig konden werken.
Als verzachtende omstandigheid moet worden opgemerkt dat het opzetten door Speer van de Sperrwerke inderdaad een groot aantal arbeiders thuis hield en dat hij in de laatste fase van de oorlog een van de weinige mannen was die de moed hadden Hitler te vertellen dat de oorlog was verloren en stappen te ondernemen om de zinloze vernietiging van productiefaciliteiten te voorkomen, zowel in de bezette gebieden als in Duitsland. In sommige Westerse landen en in Duitsland bood hij tegenstand tegen Hitler's politiek van verschroeide aarde door deze met aanzienlijke persoonlijke risico's opzettelijk te saboteren.
Het Tribunaal is van oordeel dat Speer niet schuldig is aan de Punten Een en Twee, maar schuldig is aan de Punten Drie en Vier.
Uitleg van de vier aanklachten: