Het hier volgende verslag over de bevrijding van Utrecht is van de toentertijd 14-jarige Ton Bernsen. Hij beschrijft zijn herinneringen aan de periode van 29 april 1945 tot 7 mei 1945, de dag waarop de stad werd bevrijd door Britse en Canadese troepen. Dat ging gepaard met de door hem beschreven misstanden tegen zogenoemde "moffenmeisjes", Nederlandse meisjes die een relatie hadden gehad met een Duitse soldaat. Het verhaal betreft de persoonlijke ervaringen en mening van de schrijver.
Enige tijd voor de bevrijding begonnen voedseldroppings door de geallieerden. Ook kwamen sporadische voedselkonvooien naar Utrecht, bestaande uit spiksplinternieuwe militaire vrachtwagens met in burger geklede bemanning, die soms volle pakjes sigaretten op straat gooiden wat tot complete vechtpartijen leidde en waarbij men niet aarzelde met zijn houten zolen hard op de vingers te trappen van bukkende medeburgers! De bevrijding scheen te naderen. Volgens geruchten stond men al bij de Grebbeberg waar ook het kanongebulder vandaan heette te komen. In die spannende verwachtingsvolle sfeer was het logisch dat op de mooie zondagmorgen van 29 april 1945 de Utrechtenaren over de Voorstraat en Biltstraat richting De Bilt begonnen te wandelen om eventueel de bij de roemruchte Berekuil binnenkomende bevrijders als eersten te kunnen verwelkomen.
Zo liep ik als veertienjarige met mijn vijfjarig broertje en mijn ouders over de Biltstraat met in de hand de enige dagen tevoren bij een feestwinkel gekochte papieren Amerikaanse, Engelse en Hollandse vlaggetjes aan dunne stokjes. Daarbij was ook nog een oranje vlaggetje met een witte cirkel met daarin een zwartwit portret van Juliana en Bernhard. Nabij het City-theater verminderden twee jonge Duitse soldaten op hun fietsen vaart terwijl ze naar mij bleven kijken. Ik werd gewenkt en de vlaggetjes werden afgenomen. Ik moest blijven staan en vervolgens trok één van de soldaten zijn bajonet en begon daarmee, na het Amerikaanse en Britse vlaggetje verscheurd te hebben, het overige papier van de stokjes te schrapen. Vervolgens kreeg ik de stokjes terug en... het heel gelaten Nederlandse vlaggetje en zelfs ook dat met Juliana en Bernhard. De soldaten stapten weer op hun fiets en reden onder afkeurend gemompel van omstanders weg. We zetten onze wandeling voort tot aan de wegversperringen bij Fort de Bilt. De langverwachte bevrijders lieten zich niet zien.
Maandagmiddag 30 april (zie boven) ging ik de stad in om gelijk nieuwe vlaggetjes te kopen. Via de Jakobstraat kwam ik daarna uit op het Vredenburg. De roemruchte volkspater uit Wijk C, Pastoor Van Nuenen hoste daar met een heel stel, allen druk met vlaggetjes zwaaiend. Plotseling klonken er uit de zuidoostelijke hoek van het Vredenburg, nabij de stadsschouwburg, geweerschoten. Iedereen stoof weg en terug de Jakobstraat in. Natuurlijk rende ik ook terug naar huis. De verdere week bleven de meeste mensen thuis. Vrijdag 4 mei waren er geruchten dat "ze" morgen zouden komen.
5 Mei gebeurde er nog niets. Wel reden er af en toe over de Catharijnesingel en de Amsterdamse straatweg spiksplinternieuwe jeeps met witte vijfpuntige sterren bemand met militairen in kaki met platte petten met rode kap. Overal liepen zingende mensen door de straten maar de echte bevrijding liet op zich wachten!
Op 7 mei ging ik weer vroeg de stad in om nu te kijken of de langverwachte bevrijders al kwamen. Het was nu vrij druk in de stad en er zat echt iets in de lucht van "vandaag gaat het gebeuren". In de Potterstraat langs het Utrechtse hoofdpostkantoor (omgetoverd tot een Duits militair bolwerk) stonden de mensen langs de weg in afwachting en gek genoeg duurde het niet lang of er klonk rumoer uit de richting van de Voorstraat. Eerst kwam er weer zo'n kleine hoekige bouwdoosachtige groene militaire wagen aanrijden, dus een "jeep" met natuurlijk op de motorkap de vijfpuntige witte ster.
Zowel de zeer gezond uitziende chauffeur als de overigen droegen de nu al enigszins bekende kakikleurige uniformen en minder bedreigende helmen. Daarna kwamen lichte tanks en pantserwagens aanrollen, die al gauw niet meer door het enthousiaste publiek konden komen. De militaire voertuigen werden vooral door veel vrouwen en meisjes beklommen die direct de geallieerde soldaten om hun nek vielen en zich te goed deden aan de uitgedeelde en op straat geworpen chocolade en kauwgum. De Polar Bears, de bijnaam van de Britse 49th Infantry Division dat deel uitmaakte van een Canadees Corps, maakte een eind aan 5 jaren Duitse overheersing!
Bizar was dat temidden van de colonne tanks en militaire wagens een paard en wagen van de meelfabriek "De Korenschoof" voorbijkwam met op de bok twee bij het Duitse leger ingelijfde Turkmenen in Wehrmacht-uniformen en aan hun koppelriem slechts een bajonet. Gemoedelijk een pijpje rokend keken ze halfverbaasd naar de uitbundige taferelen.
Plotseling klonk een schot. Meteen draaide één van de tanks zijn geschutskoepel en richtte een snelvuurkanon op de bovenétage van chocolaterie Van A.. De goed met de Duitsers bevriende papzak had het lef gehad met een jachtgeweer op de Canadese colonne te schieten, gelukkig zonder iemand te raken. Aan de overkant van het postkantoor vlogen de ramen open en daar verschenen mannen met blauwe overalls en oranje armbanden die vreemdsoortige kleine machinegeweren in hun hand hadden (stenguns?). De winkeldeur werd ingeslagen en even later kwam men met Van A. uit de deur. De Turkmenen werden gesommeerd te stoppen en Van A. werd op de meelwagen gesmeten en onder begeleiding van twee leden van de Binnenlandse Strijdkrachten weggevoerd. Zijn twee hoogblonde dochters werden dagen later alsnog gevonden en ondergingen het lot zoals meer vrouwen en meisjes die vriendschappelijke banden hadden onderhouden met de Duitse bezetters.
Moe van de enorme drukte en het feestgewoel liep ik over de Oude Gracht terug naar huis. Bij de sluizen van de Bemuurde Weerd was een grote oploop. Men had de kleine miezerige beul van kamp Amersfoort uit zijn mandenwinkeltje gesleurd en hij stond nu buiten met zijn handen omhoog. Met rukken en trekken ging de roestige tondeuse over zijn haar in de vorm van een hakenkruis. Een Canadese pantserwagen stond vlakbij het water en de militairen keken lachend toe. Het miezerige kereltje in zwarte overjas liet van moeheid zijn armen zakken en kreeg telkens weer harde slagen onder zijn ellebogen met de kolf van een pistool van één van de BS-ers. Een onguur type kwam aanzetten met een stuk karton, zwarte schoensmeer en een stuk touw. Het "beultje" moest met zijn vingers twee gaten steken in het karton en daar het touw aanbinden. Vervolgens moest hij met zijn wijsvinger met schoensmeer er op schrijven "Ik was lid van de Nationale Schooiers Bond". Ondertussen werd het afgeschoren zwarte haar in ‘s mans neusgaten, oren en tussen z'n boord gestopt. Elke beweging die hij van ellende maakte werd afgestraft met pistoolklappen. Een terechte wreedheid omdat juist dit miezerige kereltje uit dit van ouds armetierige Utrechtse mandenwinkeltje juist één van de gemeenste nazibeulen was in kamp Amersfoort. Dit onderkruipsel kon men zelfs ook nog elke zondag in de mis zien in de kerk in de buurt met zijn bijna twee keer zo grote Kenau-vrouwmens met een tanige kop met wratten als een echte heks!
Het bijltjesdaggericht ging me toch al gauw vervelen en ik ging aan het eind van de Bemuurde Weerd links de brug over en de Heerenweg in. Vlakbij huis zag ik mijn moeder voor de deur staan met een paar mensen uit de buurt. Zij uitte luidkeels haar misnoegen over het feit dat aan de overkant op de hoek Heerenweg/Kruisweg bij de slager boven de deur de Nederlandse vlag hing. "Zoiets kan en mag toch niet want die vuile rooie rot meid van de slager is toch een moffenhoer!" Hier werd gesproken over Rode Elien, de knappe roodharige dochter van de oude slager V. De V's waren en zijn een bekende Utrechtse familie van hoveniers, slagers en ambachtslieden en trouwe rooms-katholieken. Ook Elien ging elke zondag naar de kerk, smaakvol doch eenvoudig gekleed en altijd met een leuke hoed op haar hoofd. Ze moet zo rond de 20 geweest zijn. In de laatste jaren van de oorlog ging ze vaak in gezelschap van een Duitse Wehrmacht-officier naar de kerk. Vaak wandelde ze met hem door de buurt als een echt verloofd stel, er was niets ordinairs bij. Ze had pech dat vroeger voor velen rood haar hebben gelijk stond met "getekend" zijn. Mijn van tijd tot tijd diepgelovige moeder, afkomstig uit de Betuwe, was niet vies van oude orakelspreuken. Zij herhaalde vaak "Hoedt u voor de getekenden" en daar vielen niet alleen mismaakten onder maar ook roodharigen! Als buurtjongens kreeg je van die ouderwetse vooroordelen wat mee en als Elien alleen liep was het de grootste lol te roepen "Rooie Elien". Ze liet dit meestal gelaten zijn beloop, maar als men vlak achter haar liep te sarren kon ze zich met tranen in de ogen omkeren en woedend roepen van "Hou nou toch eens op, ik doe jullie toch niets, wacht maar, anders zeg ik het wel tegen die Duitse officier!" Persoonlijk had ik een haat/liefde verhouding met haar. Ze was mooi en fascinerend en ... netjes. Het was nu deze "moffenhoer" waar mijn moeder haar bijltjesdaggram op wilde botvieren.
"Kom mensen, laten we die vlag er af halen en die vuile meid gelijk kaal scheren!" Mijn moeder pakte een grote houten huishoudtrap van achteruit de winkel en stak met een meute buurtbewoners over. Met de trap voor de deur geplaatst, werd de Nederlandse vlag weggehaald en in triomf afgevoerd. Op het rumoer kwamen plotseling figuren tevoorschijn met blauwe overalls en oranje banden om hun arm. Ik was verbaasd te zien dat de meest ongure buurtgenoten nu oranje helden waren. Hun types verschilden niet van het WA-tuig uit de buurt dat had bestaan uit wat men tegenwoordig aso's zou noemen. De oranjeblauwen sloegen de ruit van de winkeldeur in en riepen dat ze die meid moesten hebben. Haar broer stormde met een slagersmes in de hand van achteren de winkel in en riep dat ze van zijn zuster af moesten blijven. Een paar BS'ers bedreigden hem met hun stenguns en dwongen hem weer naar het achterhuis. De "buurtdames" en mijn moeder vonden Elien al vlug. Ze had zich verstopt in de grote buiten gebruik zijnde koelcel. Ze had een bruine jurk aan en werd naar buiten gesleurd. Eén of ander figuur had inmiddels een handkar gevonden en Elien werd daarop gesleurd en moest toen rechtop staan. Mijn moeder en anderen begonnen haar bruine jurk van het lijf te rukken die al gauw in flarden hing over haar lange roze onderjurk. Elien huilde hartverscheurend. Het publiek joelde. Een achter haar op de handkar geklommen man afkomstig uit de nabije achterbuurt begon met een oude tondeuse haar hoofdhaar weg te nemen, meer rukkend en trekkend dan echt kaalscherend.
Vele omstanders maakten van de gelegenheid gebruik om op Elien te spugen en haar te stompen. Wat erna gebeurde kan ik me niet meer herinneren. Dit is voor mij een zwart gat. Ik vermoed dat ik te geschokt was om van zo nabij een volksgericht mee te maken en dan nog wel met deelname van mijn eigen moeder. Laat in de namiddag kwam een buurjongen me halen om op de Oudenoord moffenmeiden te gaan kijken. Op de stoep voor de school naast het voormalige katholieke vakbondsgebouw stonden tientallen klapstoelen naast elkaar en daarop zaten vele kaalgeschoren vrouwen en meisjes. Het publiek stond op de andere stoep aan de overkant van ze gescheiden door de rijweg met een plantsoentje in het midden. Men was wat stiller nu en men scheen zich enigszins ongelukkig te voelen met dit weinig verheffende middeleeuwse toneel. Maar wie had ooit verwacht dat het volk van Goethe, Beethoven, Rijnreizen, bedevaartsoord Kevelaer en hoempamuziek ons land en zijn neutraliteit lafhartig zou schenden, en Nederland zou betrekken bij de Holocaust, en ons volk zo zou vernederen, beroven en uithongeren. Het volk nam nu wraak!
Vele weken later zag ik Elien lopen met een hoofddoek. Bij de Canadese dancings in Utrecht zag men in het eerste naoorlogse jaar toch ook nogal meisjes en vrouwen die nu de bevrijders interessant vonden. Elien was daar nimmer bij!
In 1952 vertrok ik als Nederlands militair naar Suriname, waar ik mijn vrouw leerde kennen, die in wezen dus ook omging met een koloniale bezetter. In 2004 vierden we ons 50-jarig huwelijksfeest! Begin jaren zestig leerde ik een jonge in Suriname gedetacheerde Duitser kennen, werkzaam voor Mercedes Benz. Na hele lange gesprekken ontstond er een soort verzoening.
In 1970 vestigden we ons weer in Nederland. Vanaf 1978 gingen we elk jaar met vakantie naar het Odenwald in Duitsland (dat ik door mijn werk in het toerisme had leren kennen), waar we een wat jonger Frankfurter echtpaar leerde kennen, die nu onze beste vrienden zijn. In de loop der jaren hebben we ontdekt dat er met veel Duitsers verzoening mogelijk is en dat zelfs waardevolle vriendschappen kunnen ontstaan.
Zo'n tien jaar geleden begon ik ook met naspeuringen naar Elien. Zes jaar geleden heb ik haar kunnen terugvinden. Ze was sinds lang getrouwd met een Nederlandse musicus. Door de telefoon was het een redelijk vriendelijk aftasten van elkaar zonder te praten over het pijnlijke. Het was alsof een jongere buurjongen een iets oudere overbuurvrouw terugvond en even babbelden. Ter gelegenheid van Kerst stuurde ik een vriendelijke brief met koetjes en kalfjes uit het verleden en mijn jeugdfoto. Deze brief kwam geweigerd terug. Verleden jaar durfde ik het aan haar toch te bellen en haar ronduit te zeggen hoe rot ik me voelde omtrent het feit dat mijn moeder haar dit alles heeft aangedaan in 1945, en dat ik er een trauma van heb overgehouden. Ze zei dat het weigeren van de brief door haar man kwam, die haar altijd beschermt inzake haar verleden en dat ik me geen zorgen moest maken en dat nu alles goed is. Toch zou ik haar nog eens persoonlijk willen spreken!