TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Inleiding

    Hoofdpersoon: T.C. Gibbs
    Functie: Boordschutter (neuskoepel) B-24
    Eenheid: US Army Air Force
    Plaats van handeling: Luchtoorlog boven Europa
    Periode: September 1942 - oktober 1945

    De memoires van Staff Sergeant T.C. Gibbs zijn door Dennis Notenboom aan Go2War2.nl ter beschikking gesteld en vervolgens vertaald uit het Engels door Fred Bolle.

    De kroniek is enige jaren geleden oorspronkelijk voor zijn nazaten opgetekend en geeft blijk van een opmerkelijk goed geheugen voor feiten. Het goed lopende verhaal geeft een goede indruk van wat de Amerikaanse oorlogsinspanningen vergden van hun mensen. Ze kregen een zeer degelijke opleiding en werden vervolgens ver van huis in actieve dienst ingezet. Gibbs geeft een goed beeld van de betrokkenheid van een onbezorgde jongeman bij zijn vaderland en bij de veeleisende taak die hem opgelegd werd.

    Het vormt een lezenswaardig verhaal, waarbij het gedeelte over het neerhalen van zijn bommenwerper bij de Nederlandse kust hem heel dichtbij brengt. Hij wordt in bezet Zeeland door de Duitsers gevangen genomen, nadat de gehele 10-koppige bemanning van de Liberator veilig op de grond is aanbeland.

    In 2007 werd T.C. Gibbs door Dennis Notenboom uitgenodigd om naar Nederland te komen. Op de STIWOT-meeting ter gelegenheid van het 5-jarige bestaan van de stichting gaf hij een lezing over zijn ervaringen tijdens de oorlogsjaren. Samen met zijn vrouw Ann woonde hij tot zijn dood in Tupelo, Mississippi. T.C. Gibbs overleed op 9 december 2013 op 92-jarige leeftijd.

     English version: T.C. Gibbs in English

    Afbeeldingen

    Staff-Sergeant T.C. Gibbs, januari 1943.

    Wat vooraf ging aan mijn diensttijd

    In de herfst van 1941 stapte ik over van het Mississippi State College naar de University of Mississippi. De reden was eenvoudig: MS State had 2.000 mannelijke studenten en minder dan 100 vrouwelijke – een belabberde verhouding. Tevens was die goede oude uni een kleine school; minder dan 1.000 studenten en met de juiste verhouding van 50/50 jongens en meiden. Aangezien ik een uitstekende geschiedenis en politieke wetenschappen student was, werd recht als mijn hoofdvak uitgekozen. In alle eerlijkheid moet gezegd worden dat de meisjesstudentenclubs mijn hoofd- en bijvakken vormden.

    Terwijl ik op die Old Miss zat, gaven er 33 van ons zich op bij de Civil Air Patrol opleiding (CAP). Toentertijd keken veel van de studenten op ons neer, wel een beetje te vergelijken met een paar ruige knapen in een motorbende. Maar toen Pearl Harbor gebeurde, werden wij plotseling de gevierde boys. (Ik was naar huis geweest in Fulton; ik was gestopt bij het pompstation van mijn broer Paul om te tanken toen het muziekprogramma op de radio werd onderbroken om de aanval op Pearl te melden. Velen van ons dachten dat het weer zo’n Orson Welles programma was. Nou, dat was dus niet zo.) De volgende dag werden alle klassen naar huis gestuurd zodat de studenten de toespraak van de President konden beluisteren en konden proberen beter vast te stellen wat er nu eigenlijk aan de hand was.

    Tijdens de Kerst in 1941 ging de hele familie op vakantie naar Miami. Terwijl we naar het noorden reisden op de U.S. 1 [Highway, red.], werd er een totale verduistering afgekondigd. We waren in de buurt van Fort Pierce in Florida toen dat gebeurde. Het was nogal een vreemde gewaarwording. Plotseling ging overal het licht uit. Ik denk dat dit de eerste totale verduistering in de USA was.

    Duke en een van de West Coast teams zouden spelen in de Rose Bowl op 1 januari, 1942. Er werd een plotselinge verandering aangekondigd naar Durham North Carolina, dus vertrokken we richting Durham. Maar toch, met die verduisteringen en alle geruchten over wat er zou kunnen gebeuren, zetten we koers naar het westen en naar huis. Deze reis maakten we samen met moeder, vader, Paul, Bonnie Ruth en ikzelf.

    Na de Kerst werd er een CAP-bijeenkomst georganiseerd en de 33 trainees moesten hun keuze maken voor een militaire loopbaan als piloot. Dertig kozen voor de U.S. Army Air Force en drie van ons kozen voor de Navy. Ik zou de enige zijn die voor de Navy had gekozen en die de oorlog zou overleven. De andere twee kwamen om terwijl ze in de Pacific vlogen. In mei/juni kregen we ons CAP-brevet. (Pas na de oorlog kwam ik erachter dat de CAP-trainees automatisch uitstel van dienstplicht kregen om de pilotentraining af te kunnen maken.)

    In juni/juli 1942 kreeg ik de opdracht me te melden in Birmingham, Alabama voor een lichamelijke keuring en een test voordat ik naar de marine kon gaan. De man die verantwoordelijk was voor de aanwerving zei dat hij slechts één test had ontvangen met een hogere score dan de mijne. Daarna kwam de lichamelijke keuring. Er waren ongeveer tien man die de keuring ingingen. Alles ging goed. Ik kon mezelf al zien zitten in een jager van de marine om de Zero’s bij de tientallen naar beneden te halen. Een arts vroeg deze cadet om een stapje naar voren te doen en ik reageerde meteen. Dit was het laatste onderzoek voorafgaand aan de inlijving bij de marine. Deze arts hield zijn stethoscoop opvallend lang aan mijn borst. Terwijl hij maar op en neer bleef bewegen. Daarna riep hij een andere arts bij het onderzoek. Na een kort overleg met de tweede dokter viel de klap. De veroordeling kwam in het kort hierop neer: “Jongeman, je hebt geruis in je hart. Geen enkele tak van dienst zal jou willen hebben.” Mijn hele wereld stortte in elkaar. Ik had een 4-F! De thuisreis naar Fulton, een afstand van 120 mijl, was een vreselijke tocht in het vooruitzicht pa en ma onder ogen te moeten komen met dit nieuws.

    Paul was luitenant in het leger, zijn jongste broertje een miserabele 4-F. De oudste broer, Jimmy, was te oud voor militaire dienst en ik was fysiek afgekeurd. Het was een bittere pil. Gedurende de resterende tijd van de maanden juli en augustus probeerde ik me op te geven voor de parachutisten, de mariniers of wat dan ook. De CAP in Memphis riep me op voor een mogelijke plaatsing aldaar. Ik ging er onmiddellijk naar toe, om ook daar afgewezen te worden om dezelfde reden die alle andere takken van dienst hadden opgegeven. “Een verspilling van tijd met jouw hartproblemen.” Niet een van de plaatsen waar ik probeerde me aan te melden nam nog de moeite om mij een lichamelijke keuring te laten ondergaan.

    Maar toch was dit nog niet het einde van de wereld die zomer van 1942. Daar stond ik nou, 21 jaar, vrijgezelle kerel, in een nieuwe ‘42 Cadillac (Vader had de auto in november 1941 aangeschaft; de Navy trachtte later die auto nog te kopen om gebruikt te laten worden door een Admiraal. Mijn vader weigerde dat onder het excuus dat hij de auto bewaarde voor zijn zonen als die uit dienst kwamen.) Er waren nog maar een paar mannen over, dus om zo maar eens te zeggen, ik had het voor het kiezen. Ik herinner me een avond waarop een van mijn vrienden thuis was met verlof en hij en ik hadden vier zeer aantrekkelijke jongdames – een roodharige, een blonde, een donkere en een brunette in de Cadillac bij ons. We hadden twee kratjes bier, een fles gin en een fles ‘Old Crow’ [een lokale whisky, red.] bij ons toen we twee militairen wilden oppikken die stonden te liften, om iedereen van een partner te voorzien. De soldaten keken in de wagen, de jonge meiden hielden hen bij de arm en toch trok de oudste van de twee zijn maat achteruit en sloeg onze uitnodigingen af. Zonder twijfel was hij van mening dat dit te mooi was om waar te zijn. We vertelden hen zelfs dat ze de dame konden kiezen, die hen het meest beviel. Toch weigerden ze nog, zelfs terwijl er toch wel erg amoureuze voorstellen werden gedaan. Ik vraag me nog steeds af wat ze hun maten hebben verteld in de kazerne. Als ze zouden hebben verteld wat hun was overkomen, zou niemand hen geloofd hebben.

    Toen het september werd, was het weer tijd om terug te keren naar de uni. Rond die tijd stuurde het lokale wervingsbureau me een oproep om me te melden op Camp Shelby in Hattiesburg in Mississippi. Dat betekende voor mij een retourtje Hattiesburg, even terug naar huis en dan door naar de universiteit. Tegen deze tijd waren de rekruteringbureaus werkelijk de bodem van het vat aan het loskrabben om maar aan voldoende rekruten te kunnen komen. In de bus bij ons zat zelfs een man met een houten been. Bij aankomst op Camp Shelby werden we in een onderzoekskamer geduwd, we moesten ons uitkleden en kregen een vliegensvlugge keuring. Tegen elke arts zei ik: “Ik heb een hartruis”. Hun commentaar was: “Volgende.” De man met één been werd afgekeurd, de rest van ons werd ingelijfd. Ik was nu in militaire dienst en niet langer 4-F.

    Toen kregen we onze prikken tegen tyfus enzovoort dus we liepen door een dubbele rij en werden in allebei onze armen gespoten. Een ouwe jongen van thuis, Paul Dill, een lange, pezige boerenknul lachte toen iedereen zijn gezicht vertrok op het moment dat ze geraakt werden met de naalden. Steeds maar ginnegappend en grappen makend viel hij stijl achterover toen ze hem inspoten. Daar is hij nooit meer overheen gekomen.

    Na die verrassing van deze rekrutering hield ik vlug een telefoongesprek met pa en ma. Zoals verwacht kon worden begon moeder te huilen terwijl ze me op het hart drukte goed op mezelf te passen, goed mijn best te doen en mijn land met trots te dienen. En dat heb ik geprobeerd.

    Afbeeldingen

    Met twee broers in 1925.
    In 1938 tijdens zijn schooltijd.

    Militaire vorming (Miami Beach/ Panama City, Florida)

    Mijn aanstelling was bij de Army Air Force met een basisopleiding in Miami Beach, Florida. Wat een opleidingsbasis! Onze onderkomens waren de hotels aan de boulevard, onze parade en oefenterreinen waren de luxueuze golfvelden. Mijn kwartier was in The Mansions. Indertijd was The Mansions een van de betere en elegantere hotels aan de boulevard. We werden met drie man per kamer gehuisvest onder de meest aangename omstandigheden. We hadden wel de opdracht zelf onze bedden op te maken en de kamer op en top op orde te houden zoals dat militairen betaamt.

    De opleiding in Miami Beach was nogal saai en eentonig. We marcheerden heen en weer door de straten, over de golfcourses en overal was het: “links rechts, links, links, links twee drie vier” steeds maar hetzelfde ritueel. We werden getest voor vrijwel elk specialisme dat je maar kon bedenken. Als je vloeiend Duits of Frans sprak werd je onmiddellijk naar de westkust gestuurd om tegen de Jappen te vechten. Dit was weer eens echt de militaire efficiëntie op z’n best. Als je een kledingstuk had dat je paste, wist je zeker dat ze je een verkeerde maat hadden gegeven. Het was hollen of stilstaan, de militaire manier van aanpakken. De meeste tijd bracht je door met wachten en nog eens wachten. Uiteindelijk kreeg ik mijn militaire aanstelling: “Meld je bij de Army Air Force Gunnery School, Tyndall Army Air Base, Panama City, Florida”. Omstreeks 1 november, 1942 meldde ik me in Tyndall en mijn opleiding zou nu echt beginnen.

    Natuurlijk was het nog meer van dat hollen of stilstaan, links, rechts, in de maat en dan, ten langen leste, de oefeningen met de wapens en scherpe ammunitie. De opleiding in Tyndall was behoorlijk serieus. Onze officier voor lichamelijke opvoeding was Hank Greenberg die later een plaatsje zou krijgen in de Hall of Fame voor honkballers. In Tyndall werden een paar oudere ervaren beroeps aan de nieuwe rekruten toegevoegd. Zij vormden de Staff en Tech Sergeants die zouden helpen bij onze training. Zij zouden ook boordschutter worden.

    Ieder van deze oude beroepssoldaten stelden dat onze training, de hindernisbanen enzovoorts, veel zwaarder waren, dan ze ooit hadden gezien. De tijd heeft de namen van deze kerels uitgewist, behalve één die Cleo Grossman heette, hij kwam uit Upper Sandusky, Ohio is me bijgebleven. Op de schietbaan staken Cleo en ikzelf met kop en schouders boven de rest uit. Eerlijk gezegd waren we beter dan de oude beroeps. Veel van onze maten kwamen uit New York City, Chicago en andere grote steden. Voor hen was een geweer, een jachtgeweer of machinegeweer een onbekend voorwerp. Als we naar de schietbaan gingen, waren het steeds Cleo en ikzelf die de schutters waren. We kregen ieder een paar kistjes ammunitie die allemaal verschoten diende te worden voordat we de schietbaan mochten verlaten. Dikwijls schoot ik niet alleen mijn eigen rantsoen op, maar ook kistjes van de andere knapen. Ik herinner me een jonge vent die zijn jachtgeweer van de heup schoot. Zijn heup was bont en blauw, net als zijn schouder. De gehele rechterkant van zijn lijf zag eruit alsof hij onder een bus was gekomen. Hij beloofde me een aantal biertjes, als ik zijn toegewezen rantsoen maar wilde opmaken.

    Clark Gable, de ongekroonde Koning van de Film, zat in onze klas. En omdat we gerangschikt waren op alfabetische volgorde, zat hij tegenover me in de klas. Hij was een uitstekende schutter met alle wapens. (Na de oorlog las ik in de krant dat hij eens was aangehouden met meer dan 200 eenden in zijn bezit.) Mijn oudste broer, Jimmy, kwam naar Panama City om me op te zoeken. Ik kreeg een verlofpasje om met hem de stad in te gaan. Terwijl we aan tafel zaten zei Jim: “Zeg broer, ik zou hebben gezworen, dat ik Clark Gable zag lopen in de lobby van mijn hotel.” Ik vertelde hem dat dat waarschijnlijk zo was aangezien hij bij ons in de klas zat. Jimmy zei dat hij een vrouw aan elke arm had en dat ze die niet los zouden laten. Clark Gable maakte onze opleiding niet af, hij werd weggeroepen voor een speciale opdracht; waarschijnlijk om een rol te spelen in een propagandafilm.

    Een van onze beste instructeurs was een sergeant, Rufus Raby, uit Athens, Alabama, niet al te ver weg van Fulton waar ik vandaan kwam. We konden het goed vinden met elkaar, zowel in als buiten dienst. Hij waarschuwde me dat ik het mikpunt van zijn grappen zou zijn omdat die “damned Yankees” wel vlug uit hun humeur zouden raken als hij hun namen zou gebruiken. Eerlijk gezegd keken we er allemaal naar uit om les van hem te krijgen. Tijdens een van de uitstapjes naar de schietbaan overkwam me iets merkwaardigs. Ik had al mijn patronen van mijn jachtgeweer verschoten daarom kreeg ik de opdracht van de sergeant om de kleiduiven te laden voor de anderen om op te schieten. Ik zat in een klein mangatachtige schuilplaats kleiduiven te laden toen een van de anderen de rem van de katapult los trapte. De timing was perfect, ik stond voorover gebogen om de schijven te laden toen de arm die gebruikt werd om de kleiduiven weg te slingeren, los schoot en me midden op mijn neus raakte. De dreun op mijn neus was te vergelijken met een klap met een golfclub door John Daly [een beroemde golfspeler, red]. Terwijl ik mijn bebloede kop boven de rand van het mangat uitstak en het bloed dat er met kracht uitspoot schreeuwde ik: “Wat proberen jullie te doen hufters? Proberen jullie me om zeep te helpen?”

    Iemand schreeuwde naar de sergeant dat iemand Gibbs midden in zijn gezicht had geschoten. (Mijn sergeant vriend vertelde me naderhand dat hij al voelde hoe zijn strepen van zijn uniform werden gescheurd.) Ik werd naar de ziekenboeg van de basis gebracht waar een eerste hulp post al op me wachtte. Nadat de arts me had onderzocht kreeg ik een paar injecties tegen de pijn, een paar hechtingen in mijn neus en werd gezegd de rest van de dag vrij te nemen (dat was zo tegen 15:30). De sergeant goot me vol met bier die avond nadat een van de rekruten hem had bekend dat hij tegen de rem op de katapult die de kleiduiven wegslingerde was gestruikeld. De sergeant kreeg geen berisping.

    Eindelijk was het eind van de opleiding in zicht – het boordschutters’ vleugelinsigne, de strepen van een Staff Sergeant en de verdere aanstelling. Hollen en stilstaan. Dan eindelijk: mijn marsorder. Verschillende maten en ik moesten ons melden bij de bewapening school Lowry Army Air Base in Denver, Colorado. De meesten van onze boordschuttersopleiding gingen naar Denver. We waren al bijna twee maanden niet uitbetaald en iedereen zat zonder geld. Ik belde naar huis en vertelde pa en ma wat er aan de hand was. Pa maakte onmiddellijk $ 100 over via het Rode Kruis (wat een vorstelijk bedrag was in 1942). Tegen de tijd dat ik maar eens ophield met geld uit te lenen, $5 hier $3 daar, was mijn kas tegoed hard teruggelopen.

    We werden in houten Pullman wagons geladen, overblijvertjes uit de Eerste Wereldoorlog, voor onze reis naar Denver. Na ontelbare vertragingen en oponthoud bereikten we St.Louis, Missouri op Kerstavond. Een gepensioneerde majoor, die nog in de Eerste Wereldoorlog had gediend, stond aan het hoofd van ons treintransport. Hij was een oudere kerel, zonder enige twijfel te oud voor actieve dienst, maar een erg aardige vent. Toen de trein stilhield op een zijspoor in St.Louis, zagen we aan de andere kant van het spoor, ongeveer zo’n 500 meter verderop, een drankwinkel die nog open was. Aangezien ik nog wat dollars over had, werd ik door de mannen uitgekozen om de majoor te benaderen en te vragen of ik snel naar de overkant mocht lopen om wat drank te kopen. Zijn antwoord was: “Dit is een militair transport. Onder geen beding mag iemand de trein verlaten en er wordt geen enkele soort alcoholische drank aan boord van deze trein toegestaan. Het feit dat het morgen Kerstmis is, verandert daar geen jota aan.” Er waren verschillende soldaten in de buurt toen de majoor deze opmerking maakte. Een paar minuten later toen de majoor langs de plek wandelde waar ik gezeten was met een paar maten zei hij duidelijk: “Sergeant Gibbs, ik moet even naar de voorkant van de trein voor een minuut of 20 – 30 maar geen tel langer dan 30 minuten.” Hij verliet de coupé door de ene deur en tegelijkertijd sprongen we met z’n drieën door de andere deur uit de trein. In minder dan een kwartiertje waren we terug met vier of vijf kratten bier en een paar flessen drank. De majoor genoot van een stevig glas Bourbon [Amerikaanse whisky, red.] en drie of vier pilsjes in zijn compartiment terwijl de trein St.Louis verliet. De volgende dag, Kerstmis, hadden we een groots onthaal op de trein, kalkoen met alles erop en eraan wat er maar bij hoort. Toch kon geen mens aan boord van de trein in de echte kerststemming geraken omdat we wel terdege beseften dat we op weg waren naar de oorlog, ver van huis en geen manier om daar contact mee te hebben.

    Definitielijst

    Eerste Wereldoorlog
    Ook wel Grote Oorlog genoemd, conflict dat ontstond na een groei van het nationalisme, militarisme en neo-kolonialisme in Europa en waarbij twee allianties elkaar bestreden gedurende een vier jaar durende strijd, die zich na een turbulent begin, geheel afspeelde in de loopgraven. De strijdende partijen waren Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland aan de ene kant (de Triple Entente), op den duur versterkt door o.a. Italië en de Verenigde Staten, en Duitsland, Bulgarije, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk aan de andere kant (de Centrale Mogendheden of Centralen). De strijd werd gekenmerkt door enorme aantallen slachtoffers en de inzet van vele nieuwe wapens (vlammenwerpers, vliegtuigen, gifgas, tanks). De oorlog eindigde met de onvoorwaardelijke overgave van Duitsland en zijn bondgenoten in 1918.

    Lowry Army Air Base (Denver, Colorado)

    Toen we aankwamen in Denver lag er een centimeter of 20 sneeuw en er was meer onderweg; nogal een verandering na Florida. We stelden ons op in het gelid naast de legertrein en werden begroet door een oude beroepssergeant. Zijn commentaar kan als volgt worden samengevat: “Denver is een garnizoenstad, de mensen hier zijn super, de stad is geweldig en als er ook maar één hufter van jullie het hier verknoeit, zal ik persoonlijk de strepen van je shirt trekken en je van het centrum naar de bajes trappen.” De sergeant had gelijk, Denver was een prima stad voor elke man in militaire dienst. De opleiding was behoorlijk stevig: een kilometer of 6 rennen vóór het ontbijt, daarna in de looppas naar de latrines, naar de lessen of waarheen dan ook. We moesten looppassen op die hoogte – zwaar! [Denver wordt ook “the mile high city” genoemd vanwege de hoogte waarop de stad ligt: 5280 ft ± 1.700 m., red.] We werden voortdurend getraind in het veld in het uit elkaar halen van de .30 en .50 machinegeweren de 20 en 30mm kanons evenals de geweren en andere lichte wapens.

    Aangezien we een dag of 2, 3 vóór oudejaarsavond aankwamen kregen we allemaal 48 uur verlof alvorens te beginnen met de eigenlijke opleiding. Twee vrienden, Victor Florence (die een paar jaar ouder was dan de rest), Frank LaPorta en ik begaven ons naar Denver. Blut maar vrolijk. We hadden waarschijnlijk nog geen $5 met ons drieën. Aangezien we wisten dat we $0,50 ieder nodig zouden hebben om terug te kunnen naar de basis, waren we nou niet in staat ons aan een uitspatting over te geven. Vic en Frank waren afkomstig uit de buurt van Boston en desondanks leek het erop dat we alle drie goed bij elkaar pasten. We belandden in het centrum van Denver zo tegen 8 uur ’s avonds op oudejaarsavond. We stonden op een drukke straathoek toen een auto met drie jonge dames erin naast ons stopte die naar ons begonnen te joelen: “Stap in”. Ik rende onmiddellijk naar de auto, vertelde hen dat we absoluut blut waren en terug naar de basis moesten. Hun antwoord kwam spontaan: “We hebben geld. Maak je geen zorgen, wij brengen jullie wel eens terug naar de basis.”

    Drie luchtmachters hadden zojuist een goudader aangeboord! Amelia, de oudste van de dames, ongeveer 26/28 jaar en de eigenares van de auto en Vic waren twee maanden later getrouwd. Noch Frank noch ikzelf hadden trouwplannen. Maar de resterende 6 weken in Denver waren wij zessen voortdurend in elkaars gezelschap te vinden. Aangezien de meisjes uitstekende betrekkingen hadden, betaalden zij nogal eens de rekening. Onze militaire vergoeding werd uiteindelijk uitgekeerd, maar was al snel weer uitgegeven aan de eerste levensbehoeften: bier, drank en sigaretten.

    Denver was een prachtstad voor militairen. Wanneer Vic, Frank en ik naar de stad gingen als de dames nog niet vrij van hun werk waren, gingen we naar de bar in het Brown Hotel (misschien niet de precieze naam maar het leek er in elk geval wel op). Dit was een van de chiquere hotels in het Westen. Het was een ontmoetingsplaats voor ranchers, olieboeren enzovoorts. Wanneer wij met z’n drieën of vieren daar binnenvielen, was er altijd wel de een of andere rancher of zo iemand die ons wel uitnodigde bij hem te komen zitten. We deden dat altijd met graagte.

    Er is één voorval dat ik me van Denver herinnerde toen ik eens een paar uur vóór Vic en Frank in de stad terecht kwam. Er was een Italiaanse bar waar we nogal eens kwamen, dus ik had met hen afgesproken dat we elkaar bij Geno zouden ontmoeten. Aangezien Vic vloeiend Italiaans sprak en Frank ook wel een beetje werden we bevriend met de eigenaar die ons nogal eens een keertje trakteerde. Ik was er maar in m’n eentje en daar zaten vier meisjes, van een jaar of 20, 25 aan een tafeltje en ze wenkten me naar zich toe. Natuurlijk aarzelde ik geen moment, ook omdat de dames er zeer aantrekkelijk uitzagen, goed gekleed waren en blijkbaar over voldoende middelen beschikten. Binnen een paar minuten werd het duidelijk dat één van de meisjes haar eigen vliegtuig bezat, voldoende brandstof en meer dan genoeg geld had om uit te geven (blijkbaar was haar familie zeer welgesteld). De vliegtuigeigenares stelde al gauw vast, dat ik mijn brevet had en daarom maakten zij en ik onmiddellijk plannen om elkaar het volgende weekend te ontmoeten voor een tochtje de stad uit. De andere drie meisjes trokken aan mijn mouw en drongen erop aan dat ik bij hen bleef. Nou, mijn zelfvoldaanheid kende geen grenzen.

    Terwijl we onze plannen smeedden, kwamen Vic en Frank binnen bij Geno. Ik zwaaide naar hen aangezien ze bij Geno waren gaan staan en klaarblijkelijk bij hem naar mij informeerden. Vic liep naar ons tafeltje en pakte me bij mijn arm terwijl hij zei: “We moeten ons onmiddellijk melden op de basis. Nu!” Ik nam afscheid van mijn nieuwe sterren – de dappere strijder onderweg naar het slagveld. Eenmaal buiten aangekomen begonnen Vic en Frank te brullen van het lachen. “Gibbs, Geno vertelde ons zojuist dat die meiden 100% lesbisch zijn”. Mijn opgezwollen ego liep meteen leeg en het enige dat ik kon uitbrengen was: “Zoiets bestond helemaal niet in Fulton, Mississippi.”

    Onze opleiding in Denver werd spoedig afgerond. En alweer nam je afscheid van oude maten, om ook spoedig weer nieuwe vriendschappen aan te knopen. Vic, Frank en ik waren langer dan gebruikelijk bij elkaar gebleven en toch zou ik Frank nooit meer terugzien nadat we uit elkaar gingen in Denver. Vic bleef nog een paar weken in Denver nadat ik was vertrokken. Hij trouwde met Amelia terwijl hij daar was. Onze wegen zouden zich weer kruisen. De meesten van ons werden vanuit Denver naar het Replacement Depot in Salt Lake City, Utah gestuurd.

    Replacement Depot (Salt Lake City, Utah)

    Mijn verblijf in Salt Lake City was aan de korte kant. Geen uitstapjes naar de stad terwijl we daar gelegerd waren. Eenmaal aangekomen in Salt Lake City zouden we rondgestrooid worden naar verschillende Air Bases voor indeling bij een bemanning. Er waren twee voorvallen die ik me herinner van Salt Lake. We werden allemaal in de houding gezet terwijl een sergeant de dienst uitgetamboerd werd. De trommels roffelden een somber ritme, de strepen werden van ’s mans mouwen geknipt, zijn knopen eraf gerukt en hij werd naar de poort begeleid. Daar werd hem aangezegd dat hij nooit ofte nimmer meer een voet binnen een Amerikaanse militaire organisatie zou mogen zetten. Het leek wel een Hollywoodfilm. Nu, 50 jaar later, geloof ik nog steeds dat het theater was.

    Ongeveer op de derde dag dat we in Salt Lake City waren gelegerd, werd me aangezegd dat ik me moest melden bij de commandant, in de looppas. Terwijl ik moest denken aan de sergeant die de vorige dag eruit gebonjourd was, gingen mijn eerdere escapades door mijn hoofd toen ik me meldde bij mijn CO. De conversatie verliep echter zo ongeveer als volgt:
    - “Sergeant Gibbs, je dossier geeft aan, dat je een brevet hebt, is dat zo?”
    - “Jawel Mijnheer.”
    - “Waarom ging je niet naar de officiersopleiding?”
    En als zo vaak werd het hele verhaal over de ruis in mijn hart weer eens afgedraaid. De CO gaf als commentaar dat militaire dienst goed moest zijn voor mijn hart want er stond niets anders in mijn dossier dan dat ik een kerngezonde Staff Sergeant was. Dientengevolge hoefde ik niets anders meer te doen dan te tekenen op de stippellijn en ik zou doorgestuurd worden naar de kaderschool. Voor redenen die niemand ooit heeft begrepen, vroeg ik aan de CO of ik er een nachtje over mocht slapen. Hier kon hij het mee eens zijn. Hij gaf me zelfs een pluim omdat ik erover wilde nadenken.

    Toen ik terugkeerde in de barak besprak ik het voorstel met enkele kameraden. Ze waren er 100% op tegen dat ik de groep zou verlaten. Met commentaren zoals: “De oorlog is voorbij tegen de tijd dat je je opleiding hebt afgerond.” “We moeten bij elkaar blijven.” enzovoort. De volgende ochtend vroeg, deelde ik de CO mee dat ik de opleiding van de hand wees. Hij zei daarop dat hij van mening was dat het een vergissing van mijn kant was, maar desalniettemin mijn eigen beslissing. Blijkbaar is het besluit dat ik 52 jaar geleden heb genomen het juiste geweest, want ik heb de oorlog overleefd. Er bestaat geen twijfel over, dat er velen waren die naar de kaderschool gingen op ongeveer hetzelfde tijdstip als ik dit gedaan zou hebben en die nu niet meer onder ons zijn.

    Kort na die episode werd ik overgeplaatst naar Davis-Monthan, Tucson, Arizona. Slechts een enkeling die me had afgeraden om de kaderopleiding te volgen werd ook in Davis-Monthan geplaatst.

    Davis-Monthan Air Force Base (Tucson, Arizona)

    Wanneer precies de luchtmacht zelfstandig werd ontgaat me; blijft het feit dat de luchtmacht zich losmaakte van het leger om op gelijke voet te komen met de andere takken van dienst. Vandaar dat ik van nu af aan schrijf over de Air Force in plaats van de Army Air Force.

    Op Davis-Monthan was de Mess Sergeant, of de kok uit het diepe zuiden want maisbrood (cornbread) was een regelmatig voorkomend gerecht in de eetzaal. Hoewel het voor mij een gewoon gerecht was, kwam het vaak voor dat veel van de Yankees vroegen: “Wat is dit voor iets?” Terwijl ik gelegerd was op Davis-Monthan was het weer dienst doen zoals gebruikelijk: hollen of stilstaan. Terwijl ik wachtte om bij een bemanning ingedeeld te worden ging ik naar Tucson naar het kermisterrein waar een grote kermis aan de gang was. (In die tijd was het een bekend gegeven dat zogenaamde nozems, gewoonlijk Hispanics [mensen van Latijns Amerikaanse afkomst, red.] in bendeverband militairen belaagden om hun flink op hun donder te geven. Dat gebeurde altijd wanneer twee militairen zich buiten een groep begaven. De aframmelingen vonden plaats zonder enige aanleiding.) Terwijl ik op de kermis rondliep zag ik twee van die “nozems” die het een jong meisje lastig maakten. Zonder enig nadenken stapte ik tussen de ruziënde mensen terwijl ik een van de belagers opzij duwde en tegen hem zei dat hij haar met rust moest laten. (In die tijd was mijn fysieke conditie waarschijnlijk de allerbeste in mijn hele leven, hoewel dat misschien niet gezegd kon worden over mijn verstand.) In elk geval, binnen een paar tellen werd het duidelijk, dat daarna al mijn bewegingen werden gevolgd door twee of drie schoffies. Daarna nam hun aantal snel toe.

    Gelukkig voor mij daagden er een paar MP’s op en ik ging naar hen toe om te vertellen wat er was gebeurd. Zij stelden voor om me te begeleiden naar het kamp. Dat voelde ik alles voor. Voordat ze me terugbrachten naar de Air Base rapporteerden de MP’s wat er was voorgevallen aan hun hoofdkwartier. Zij kregen de order de sergeant mee te brengen naar het MP-hoofdkwartier. Eenmaal daar aangekomen werd ik het kantoor van de CO binnengeloodst. De majoor van dienst, een oude legeroverste, vroeg me om hem te helpen met het nozemprobleem. Mijn antwoord was dat ik terug moest zijn in mijn kamp en AWOL (absent without leave = ongeoorloofd afwezig) zou zijn als ik niet binnen een uur terug zou zijn. De majoor verklaarde dat hij zich met dat probleem zou bezighouden. Het plan was eenvoudig. De MP’s zouden me terugbrengen naar de kermis, de nozems zouden me al gauw in de gaten krijgen en zodra die hun aanval zouden inzetten, zouden de MP’s ingrijpen. Mijn commentaar was: “Majoor, deze knapen hebben messen, boksbeugels, kettingen enzovoorts. Weet u wel zeker, dat ze me niet aan mootjes hebben gehakt, voordat uw mannen me kunnen bevrijden?”

    Na uitgebreide geruststelling door de Major werd het plan uitgevoerd. De MP’s waren in allerlei verschillende kleding gestoken. Ik werd op het kermis terrein afgezet en zoals verwacht, stonden de nozems binnen de kortste keren in een cirkel met een man of zes, zeven om me heen. De MP’s sloegen hun slag – grote zware kerels die hun knuppels met verve hanteerden. Zij maakten hier en daar een scheiding in iemands haar en verbouwden enkele gezichten. Ambulances vervoerden de nozems naar de bajes. Op weg naar het MP-hoofdkwartier in hun jeep, sloegen de MP’s me op de rug en schepten op tegen elkaar over wie er de meeste tanden had uitgeslagen. De majoor was dolblij en verzekerde me dat mijn CO volledig zou worden ingelicht omtrent de reden voor mijn afwezigheid. Hij stuurde me met een jeep terug naar mijn kamp. Wat een nacht!

    De volgende ochtend: “Gibbs op rapport bij de CO!” Toen ik me meldde, was de CO één en al grijns met het volgende commentaar: “Het lijkt erop dat je een interessante avond hebt gehad. Majoor Dunn stuurt ons zijn complimenten voor je hulp. Ik voeg hierbij de mijne. Je hebt de rest van de dag vrijaf.”Mijn antwoord was: “Dank u meneer. Het kermisterrein zal niet worden bezocht.”

    Spoedig na dit voorval werd ik ingedeeld bij een bemanning. De naam van onze gezagvoerder was Turner, een fantastische vent die een B-24 achteruit kon laten vliegen. De co-pilot was Williamson van Fort Smith, Arkansas. De meeste van de andere namen zijn me niet bijgebleven hoewel ik me er nog wel twee herinner: Earl Schleibaum, een boordschutter uit Indiana en de staartschutter, Herb Garrow die uit Niagara Falls, NY kwam. Dat Niagara Falls is me bijgebleven omdat hij het altijd en eeuwig over zijn plaats van herkomst had. In die dagen was Niagara Falls dé bestemming van de wereld voor paartjes op huwelijksreis. Nu de bemanning als zodanig was samengesteld, maakten we er een serieuze zaak van om een team te worden. Het was een goeie ploeg die als een eenheid werkte. Binnen korte tijd rondden we Phase I van onze opleiding af en werden we overgeplaatst naar Biggs Air Force Base, te El Paso in Texas.

    Afbeeldingen

    Shipping Ticket voor de uitrusting van Gibbs.

    Biggs Air Force Base (El Paso, Texas)

    Eenmaal op Biggs AFB maakten we de tweede fase van onze training af toen ik per ongeluk gewond raakte. Op de een of andere manier raakte Herbert Garrow, de man uit Niagara Falls, bekneld onder het boordkanon zodat hij vast zat in zijn koepel. Gelukkig, of ongelukkig zoals je wilt, was ik in de romp van het vliegtuig aan het rondneuzen (de neuskoepel werd maar zelden gebruikt gedurende de oefen-bommenwerp-vluchten op lage hoogte. Aangezien het klaar als een klontje was, dat er iets behoorlijk mis was in de staartkoepel liep ik daarheen, opende de toegang tot de koepel en reikte naar binnen om de knop in te drukken om het kanon weer omhoog te brengen toen de kist een scherpe draai maakte om nog een vlucht over het doel te maken. Deze bocht op een vleugel was er de oorzaak van, dat het lichaam van de boordschutter verschoof, waarmee hij het hydraulische systeem raakte en in werking stelde waardoor de koepel begon te draaien. Daardoor werd ik vastgeklemd tussen de toegang tot de koepel en de wand van het vliegtuig. Ik kon het bot van mijn sleutelbeen horen breken. Gelukkig draaide de kist weer horizontaal en kon de staartschutter zich weer oprichten en daarmee de koepel rechtdraaien en kon ik mezelf bevrijden. Als dat niet gebeurd zou zijn, zou de hydraulische druk me eenvoudig in tweeën hebben kunnen persen. De piloot werd op de hoogte gesteld van mijn verwonding en daarom keerden we onmiddellijk terug naar Biggs. Een ambulance stond bij de landingsbaan te wachten om me naar het hospitaal van de basis te brengen. En alweer: hollen en stilstaan. Met vaart naar de EHBO gebracht moest ik weer wachten en nog eens wachten.

    Omdat ik pijn had van mijn hoofd tot in mijn tenen leek het wel uren te duren (waarschijnlijk niet meer dan 30 – 40 minuten) tot een arts door de kamer naar me toekwam. Hij vroeg me wat ik bij de EHBO deed. Ik vertelde het hem, hij keek me aan en vroeg:
    - “Ben jij de man die gewond werd in het ongeluk in de lucht?”
    - “Jawel meneer.”
    - “Wat hebben ze voor je gedaan?”
    - “Niets!”
    Toen brak de hel los. De dokter begon te tieren tegen iedereen die maar in de buurt was, verpleegsters, EHBO-ers, iedereen. Hier was een man die niet was verongelukt in zijn auto, in een dronkemansvechtpartij, met een geslachtsziekte zat of zoals de meeste van hun patiënten trachtte de lijn te trekken en hij zat hier in de EHBO en er werd niets aan gedaan! De aandacht die ik toen kreeg, veranderde van nul tot 100%; verpleegsters en medische soldaten deden alles wat nodig en onnodig was. Ik kreeg pijnstillers, kussens, werd naar de röntgen afdeling gebracht wat dan ook en snel. Deze gebeurtenis speelde zich af op 29 mei, 1943. Op 6 juni, 1944 (D-Day) zou ik ontslagen worden uit het William Beaumont Algemeen Ziekenhuis van El Paso, Texas. Gedurende 53 weken zou ik een goede bekende worden van de medische afdelingen van Biggs Air Base Hospital en William Beaumont General Hospital.

    Meer dan een halve eeuw later vraag ik me nog vaak af hoeveel er met me geëxperimenteerd is. Het is een welbekend feit, dat de medische wetenschap met enorme stappen vooruit ging in de Tweede Wereldoorlog. In alle oprechtheid mag gezegd worden dat de behandeling en de aandacht die me werd gegeven (behalve dan dat eerste uur op Biggs) werkelijk super waren. De doktoren, de verpleegsters (speciaal 3 of 4 van hen), medici en het personeel kregen mij erdoorheen met vlag en wimpel. Nadat ik opgenomen was in de ziekenboeg van de basis werden de gebruikelijke series testen en x-rays etc. afgenomen. Binnen 48 uur werd me verteld dat mijn linker sleutelbeen zodanig was versplinterd dat er een operatie noodzakelijk zou zijn. Het medische team had al nagevraagd of dit speciale bot al eerder voor problemen had gezorgd in het verleden. Mijn antwoord was toen geweest dat ik mijn sleutelbeen 3 of 4 keer eerder had gebroken tijdens voetbal of een andere contactsport op de middelbare school. Een paar maanden later werd me meegedeeld dat dit speciale bot alle beenmerg was kwijtgeraakt en daarom zichzelf niet kon helpen herstellen. Een nieuw bot zou moeten worden opgebouwd.

    Binnen een paar dagen nadat ik werd opgenomen op Biggs werd er een chirurgische ingreep gepleegd op mijn linker sleutelbeen. Deze operatie had als doel het bot met draden aan elkaar te rijgen. Binnen korte tijd bleek al dat deze methode niet aansloeg. Terwijl ik in Biggs in de ziekenboeg lag, werden een aantrekkelijke verpleegster en ik dikke vrienden (ik kan me haar naam niet herinneren, maar ze was een Pennsylvania Dutch [bevolkingsgroep van Duitse afkomst die al sinds de 18e eeuw gevestigd zijn in de staat Pennsylvania, red.]) Pa kwam me opzoeken tussen de operaties door. Hij ontmoette de verpleegsters en later gaf hij het commentaar “dat zij er stralend uitzag – overwegen jullie te trouwen?” Ik verzekerde hem dat een huwelijk niet in mijn korte termijn planning stond. Deze kleine schat werd kort na mijn vaders bezoek overgeplaatst en werd vervangen door een voormalige marinezuster, ook Pennsylvania Dutch. We raakten snel goed bevriend.

    Ook de Mess Sergeant en ikzelf werden goede maatjes op Biggs. Hij kwam uit Sullivan’s Hollow, Mississippi en toch noemde iedereen hem Bama [van Alabama, red.]. Hij had er geen idee van waarom deze naam aan hem was toebedacht. Aangezien we uit Mississippi kwamen was het eenvoudig voor Bama ometen te laten bereiden op de manier van het diepe zuiden. Vaak genoeg genoten Bama en ik van een hartige biefstuk of het nu 3 uur ’s morgens was of 3 uur ’s middags. Bama had een relatie met de verpleegster van de apotheek en daarom hadden we een regelmatige aanvoer van alcohol. Als de apotheek wat krap kwam te zitten hakte Bama wat biefstukken af, organiseerde een pond of twintig suiker, ging naar de stad en kwam steevast terug met wat we nodig hadden. Mess Sergeants en Supply Sergeants waren de enigen die werkelijk van de oorlog genoten. Zonder twijfel hadden ook de officieren die aan het hoofd van deze afdelingen stonden, evenmin te klagen.

    Na de noodzakelijke herstelperiode ging het weer terug naar de operatietafel. Dit keer werd er een metalen plaatje tegen het bot gezet. Binnen korte tijd was de operatie incisie opgezwollen tot het formaat van een ganzen ei. De snede werd elke paar dagen geopend om te worden gedrained. Na een paar weken werd ik door de medische staf gewaarschuwd dat de plaat niet werkte. Verder operatieve actie zou worden ondernomen. De chirurg van Biggs vertelde dat ze me zo spoedig mogelijk zouden overbrengen van Biggs naar het Algemene Ziekenhuis William Beaumont waar een team van orthopedische specialisten beschikbaar was met de meest moderne apparatuur. William Beaumont was slechts enkel kilometers verwijderd van Biggs.

    Binnen afzienbare tijd werd de overplaatsing naar William Beaumont afgerond en daar nam een orthopedisch chirurg me onder zijn hoede. Hij had een speciale interesse in mijn geval en hij zei: “Gibbs ik ga jouw probleem oplossen.” Mettertijd deed hij dit ook werkelijk. Zoals in elk ziekenhuis werden hier tests afgenomen en weer x-rays gemaakt en nog eens x-rays. Na elke denkbare proef vertelde Dr. Basom me in detail hoe hij te werk zou gaan om mijn beschadigde sleutelbeen weer in orde te krijgen. Hij zou een flink stuk van mijn linker scheenbeen afhalen en dit stuk bot gebruiken om mijn sleutelbeen te vernieuwen. “Het oude bot wil niet meer genezen, dus maken we een nieuw bot.” Het werd me duidelijk gemaakt dat ik door deze gang van zaken een behoorlijk tijdje immobiel zou zijn met een geopereerd been en een geopereerde schouder. Ik werd inderdaad geruime tijd aan bed gekluisterd. De chirurgische ingreep vond plaats kort na Thanksgiving, 1943. [Thanksgiving wordt op de vierde donderdag in november gevierd, red.] Ik werd in een kamer geplaatst met een andere man uit Mississippi, J.C. Lee uit Brooklyn, Ms. JC had een bot probleem dat ongeneeslijk was, daarom werd hij begin 1944 ontslagen. Later zouden we elkaar weer ontmoeten op de oude universiteit in het voorjaar van 1946.

    Door de manier waarop mijn operatie werd nabehandeld, mijn linkerbeen geïmmobiliseerd met kabels en katrollen, mijn linker schouder aan het bed gefixeerd, was het noodzakelijk dat ik geruime tijd in een semi-privé kamer werd ondergebracht. Aangezien ik ook in deze houding zou moeten blijven gedurende de gehele kerstperiode was er een kleine lieve verpleegster die enkele kerstdrankjes mijn kamer binnensmokkelde. Eén lieverdje verscheen in mijn kamer en fluisterde me in, dat ze als kerstcadeautje de verpleger zou vervangen en me een bad zou geven, dat ik me voor altijd zou herinneren. En of ik uitkeek naar kerstochtend! Op het laatste moment haakte ze af terwijl ze zei dat ze was betrapt en dat er met de krijgsraad werd gedreigd.

    Fort Bliss, een fort van de cavalerie in El Paso, was een paar kilometer van William Beaumont en er waren vaker oude cavaleristen in het hospitaal (vele van deze troopers hadden vaak 20 – 30 jaar in het leger gediend en waren nog steeds gemeen soldaat. Ik herinner me er een die zei dat hij het ooit tot korporaal had gebracht, maar vond dat dat teveel verantwoordelijkheid met zich meebracht.) Een van de cavaleristen, die er 16 dienstjaren op had zitten, was in zijn rug getrapt door een paard. Hij kreeg infectie aan die wond en hij verloor in geen tijd 95 van zijn 185 pond. De artsen probeerden van alles en nog wat , maar niets hielp. Ik geloof dat het dr. Basom was die besloot het nieuwste medicijn, penicilline, te proberen. Ongeveer drie maanden later was hij op weg naar huis in Georgia, terug op een gewicht van 140 pond.

    Een ander interessant geval was dat van een jonge soldaat die een benzine explosie in zijn gezicht had gekregen. Hij had geen haar meer op zijn hoofd, twee kleine spleetjes waar zijn ogen zaten, twee andere als neusgaten en een mond iets groter dan een druif. Het was nogal moeilijk om bij hem te zitten en te eten, maar verschillende van ons deden dat toch. Hij had het getroffen, dat er een van de beste plastisch chirurgen van Hollywood in Beaumont was geplaatst. Tegen de tijd dat ik het ziekenhuis mocht verlaten begon ik er eindelijk weer een beetje behoorlijk uit te zien.

    Kort na Nieuwjaar had Dr. Basom een installatie voor me gemaakt in de vorm van een kruis waartegen mijn schouders achteruit werden getrokken en waardoor er geen beweging mogelijk was. Met dit korset en met een wandelstok kon ik me vrijelijk door het hospitaal en de heerlijke tuinen bewegen. Op het terrein was er altijd een jonge man te vinden die zat te vissen bij een droge rivierbedding. Hij zat eigenlijk te vissen naar een zogenaamde “sectie 8 ontslag” (S4 in Nederland, red.). Toen ik het ziekenhuis verliet in juni, 1944, had hij dat nog steeds niet bereikt.

    Het genezingsproces verliep veel te traag naar ieders zin. Het werd besloten dat een ontstoken verstandskies de oorzaak was van het langzame gang van zaken. Dus werden al mijn tanden getrokken. Halverwege deze acties vertelde de tandarts me dat dit een misvatting was. Hij trok een van mijn snijtanden die zo lang was en een perfecte vorm had, dat hij door de gang rende om hem aan de andere tandartsen te laten zien. Zowel hij als ik hadden het zwaar om hem eruit te krijgen. Die tand leek wel vast te zitten tot halverwege mijn gezicht. Een nacht nadat dit was gebeurd, begon ik vreselijk te bloeden uit mijn mond. Er kwam maar geen eind aan. Eindelijk, zo rond middernacht werd er een chirurg naar mijn kamer geroepen. Hij bracht verschillende hechtingen aan in mijn mond. Voor de een of andere reden was de chirurg niet in staat om mijn mond te verdoven maar tegen het eind van zijn ingreep had ik het bewustzijn vanzelf verloren. Een verpleegster werd aan mijn bed gezet voor de rest van de nacht.

    Gedurende mijn herstelperiode stelde een vriend van me vast (zijn naam is me ontschoten), hij werkte op de betalingsafdeling, dat er een regeling bestond waardoor ik recht had gehad op de doorbetaling van mijn vliegpremie aangezien ik gewond was geraakt gedurende een vlucht. Hij bracht me een aardig sommetje van achterstallige vliegpremie. Mijn vriend was een enorme 1m90 grote, rode Ier van meer dan 100 kilo die wel van een slokje hield, of zelfs wel van een paar slokjes. Ik verzekerde hem dat we, zodra dit mogelijk zou zijn, naar Juarez in Mexico zouden gaan om mijn zojuist uitgekeerde fortuin te gaan vieren. (Juarez was net aan de overkant van de rivier de Rio Grande in El Paso.) Maar het meeste van mijn premies was weldra opgemaakt aan parfum, snoepgoed enzovoort.

    Na enkele weken vastgezeten te hebben aan mijn kruis werd dat weggehaald. Ik kon weer zonder stokken lopen en ik mocht de stad in met een paar vrienden. Het leven zag er weer een stuk aangenamer uit.

    Mijn Ierse maat haalde me af en met een oké van de dokter zetten we koers naar Juarez. Dat was een grote vergissing! We bevonden ons in een van de lokale bars toen de hel losbrak. Ik droeg mijn arm in een mitella en zat achteraf in de bar met een paar señorita’s toen het gevecht ontbrandde. Blijkbaar had mijn Ierse vriend een woordenwisseling gekregen met een paar Mexicanen. Dat resulteerde erin dat hij een stoel, een tafel en wat er nog meer in de buurt stond in hun richting liet zeilen. De bar was binnen de kortste keren gevuld met Mexicaanse politie en om kort te gaan, we werden overgebracht naar de bajes van Juarez. De vloer bestond uit aangestampte aarde en we werden een paar uur ingesloten. Nadat we gekalmeerd waren, werden we naar een kamer aan de voorkant van de gevangenis gebracht en kregen we een boete, die ons elke cent kostte die we bij ons hadden behalve het geld voor de bus terug naar Beaumont. Een paar weken na ons Juarez avontuur, werd er een kolonel bijna doodgeslagen door de Mexicaanse politie en Juarez werd een ‘no go area’ voor alle Amerikaanse militairen. Er was nogal wat gedoe voor nodig tussen Washington en Mexico-stad om de problemen op te lossen. Amerikaanse MP’s mochten wel in de straten patrouilleren maar slechts met knuppels gewapend en zonder hun pistool. Dit is waarschijnlijk de situatie gebleven tot aan het einde van de oorlog.

    In april 1944 kreeg ik 30 dagen verlof om naar huis te gaan. Het enige middel van transport was de bus, en het waren erg oude bussen. Degene waar ik in vervoerd werd, gaf het op midden in de verlaten vlaktes van West Texas; zo’n beetje het verst verwijderd van de bewoonde wereld in deze uitgestrekte staat. We brachten ongeveer een halve dag door in een gebied waar zelfs de slangen het niet konden overleven. Maar ondanks die slechte start was de maand thuis onvergetelijk. Genieten van moeders kookkunst, slapen in mijn eigen bed, geen enkele verplichting, een bezoekje aan de universiteit in de Cadillac van pa, het leven lachte me toe, maar zoals altijd: aan alles komt een eind.

    Bij mijn terugkeer in William Beaumont, vertelde Dr. Basom me, dat ik spoedig teruggezonden zou worden naar de militaire dienst. Op 5 juni, 1944, werd me aangezegd dat ik de volgende dag terug zou gaan naar Biggs AFB. Het was slechts gepast om een laatste nacht in El Paso door te brengen alvorens weer in actieve dienst te gaan. Ik vertelde mijn vrienden in het ziekenhuis, dat Ike (Dwight Eisenhouwer, red.) nu pas echt aan zijn tweede front kon beginnen aangezien Gibbs eindelijk in staat zou zijn hem een handje te komen helpen. Zo rond 2 of 3 uur in de ochtend, toen we terugkwamen in het hospitaal zat iedereen aan de radio gekluisterd om naar het nieuws te luisteren. Iemand schreeuwde naar me: “Gibbs, Ike heeft het nieuws vernomen over jouw terugkeer in dienst, hij heeft de zaak in gang gezet!” Maar in alle bescheidenheid: het was natuurlijk een puur toevallige samenloop van omstandigheden.

    Toen ik terugkwam op Biggs, waren de meeste van mijn bekenden vertrokken. Alle verpleegsters uit de ziekenboeg waren weg, de meeste overzee geplaatst. Bama en mijn vriend van de betaalafdeling waren overgeplaatst ieder naar een andere basis. Ik heb er nooit meer iemand van begin 1944 teruggezien. Bij mijn terugkeer bij het oude squadron vond er een eerste onderhoud plaats met de chirurg. Majoor Schwartz. Zijn eerste commentaar was: “Blij je weer rond te zien lopen en ik kan een prima bureaustoel voor je regelen voor de rest van de oorlog. Heb je nog een voorkeur voor een bepaald onderdeel?” Mijn antwoord was: “Majoor, deze verdomde oorlog heeft me toch al behoorlijk te pakken genomen. Ik moet dit nog eens eventjes uitvechten met iemand. Alstublieft meneer, plaats me terug bij de vliegtuigbemanningen. De doktoren hebben me volledig gezond verklaard.” De majoor gaf me daarop zijn mening die hierop neer kwam: “Weet je wel zeker dat je geen hersenbeschadiging hebt opgelopen? Als je er zo op gebrand bent om weer bij een bemanning te gaan horen, zal ik je er bij eentje plaatsen die al in de derde fase van hun opleiding zit.” Mijn antwoord was: “Dank u wel meneer!” En binnen twee weken werd ik aangesteld bij een bemanning die bezig was met de laatste fase van de opleiding.

    Spoedig werd ik goede maatjes met Jack Naifeh, de radio-operator, en de boordschutters C.D. Chinberg en Roberty Croom. Naifeh en ik trokken veel met elkaar op. Cook was de naam van onze vlieger, een Texaan die iedereen een RA kon geven die bij hem in de buurt kwam. [De schrijver bedoelt met deze afkorting vermoedelijk Radar altimeter, alhoewel deze techniek niet gebruikt wordt om andere vliegtuigen op te sporen, maar juist om zelf buiten zicht van o.a. radar te blijven, red.] De andere leden van de bemanning heetten Carpenter, Corces, Maroney, Draper en Oliver.

    We rondden onze opleiding op Biggs af waarop we een week verlof kregen om naar huis te gaan met de opdracht daarna ons te melden in Topeka, Kansas. Het enige excuus om daar niet op te dagen, zou een sterfgeval zijn en wel alleen dat van onszelf! We stonden hoog op de prioriteitenlijst en daarom zou de eerste de beste open plaats op een vliegtuig voor ons zijn of dat nu een militair of een burgervliegtuig zou zijn. Ik was zo gelukkig een plaats te krijgen op een burgervliegtuig naar Memphis, Tennessee. Mijn familie kwam me tegemoet en de volgende paar dagen waren we voortdurend samen. Op de dag dat Jimmy en mijn vader me terug zouden brengen naar Memphis voor de vlucht naar Topeka, vroegen pa en ma me wat ik nog zou willen hebben alvorens terug te gaan. Ik noemde een prachtig polshorloge dat ik in de etalage had zien liggen in de juwelierszaak van Brasfield in Tupelo. Het was een zondag. Pa belde Brasfield onmiddellijk op, een oude kennis. Deze vertelde aan mijn vader, dat hij op ons zou wachten. Het was moeilijk om mijn moeder en mijn zus achter te laten, ze hadden beiden tranen in hun ogen. Mijn hart bloedde.

    We stopten in Tupelo, haalden het horloge op (dat horloge werd van me afgenomen toen we door de Duitsers werden gevangen genomen) en we waren onderweg naar Memphis. Mannen huilen niet, dus op het vliegveld drukten mijn vader en mijn broer Jimmy mij eens stevig tegen zich aan alvorens ik door de gate naar het vliegtuig liep. Anderen bij me in de buurt gaven staken de duim naar me op, sloegen me op mijn rug of schouder en zeiden dingen zoals: “Geef ze op hun donder!” “Succes sergeant!” enzovoorts. Het gaf een warm gevoel maar onderstreepte tegelijkertijd toch wel al een beetje de afstand.

    Toen ik in Topeka aankwam, werd onze bemanning bij elkaar gezet voor het gebruikelijke hollen of stilstaan werk. Kort na onze aankomst in Topeka werden we geïnformeerd omtrent het feit dat de aflevering van ons vliegtuig een paar dagen vertraagd was. We kregen een verlofpas voor 24 uur met het consigne, dat één minuut te laat binnen als desertie zou worden aangemerkt.

    Sommigen vertelden ons dat Kansas City een droom van een stad was. Aangezien er een buurtspoorlijn liep van Topeka naar Kansas City, haalden Naifeh en ik die nog voordat hij stilstond. Toen we in KC aankwamen bleek al spoedig dat het inderdaad een echte garnizoensstad was. Meisjes overal en slechts een enkele kerel en die was dan in uniform. We gingen naar het Mulenbach Hotel, één van de betere hotels in Midden Amerika. Naifeh en ik werden binnen het uur aangeschoten door een stel aantrekkelijke jonge dames. Zij werden nog aardiger en aantrekkelijker toen we vaststelden dat Naifeh’s vriendin een vader had met een grote drankzaak. (Voordat we stad weer verlieten, was ze naar haar vaders winkel gegaan en had onder de toonbank een paar heerlijke drankjes weten te versieren die ze ons meegaf voor onze reis terug naar Topeka.) Die nacht, we waren in een nachtclub, gingen onze vriendinnen even naar het toilet. Vlak bij ons was er een tafeltje met drie of vier jonge dames. Ze kwamen naar ons toe en vroegen ons of we de twee ‘meiden’ niet wilden laten voor wat ze waren om bij hun te gaan zitten. Deze meisjes waren echte dames van de wereld, maar toch besloten Naifeh en ik, weliswaar met enige aarzeling om met de drankwinkel in ons achterhoofd, het aanbod af te slaan.

    De volgende dag keerden we terug naar Topeka en daar hoorden we dat er nog meer vertraging van het vliegtuig was opgetreden. Terug naar KC en daarmee naar de heerlijkheden van de drankwinkel. Toen we de volgende dag terugkwamen op Topeka, ieder met een paar papieren zakken met drank, vroegen de MP’s bij de poort waar we toch al die drank vandaan haalden. Ons antwoord was redelijk vaag.

    Terwijl we alweer plannen aan het maken waren voor de volgende trip naar KC werden plotseling alle verloven ingetrokken en niemand mocht de basis verlaten. De vliegtuigen werden afgeleverd. ‘Ons vliegtuig’ was er eindelijk! Binnen de kortste keren werden de orders uitgevaardigd voor ons vertrek. ‘Ons eigen vliegtuig’ werd volgestopt met onze uitrusting, drank en wat dies meer zij. Iedereen had wel een suggestie voor een naam voor de gloednieuwe, schitterende B-24. We hadden er geen idee van dat dit níet ons eigen vliegtuig zou zijn.

    Het grote moment van vertrek brak aan en we vlogen van Topeka naar Bangor, Maine. Vandaar naar Gander in New Foundland, daarna naar Goose Bay, Labrador en verder naar Reykjavik op IJsland. Bij elke stop moesten we tanken, keken het vliegtuig weer goed na, probeerden een behoorlijke nachtrust te krijgen en een fatsoenlijke maaltijd. Die maaltijden waren overigens nogal twijfelachtig. Dan van IJsland naar Wales waar ons vliegtuig werd overgedragen aan de Air Force. Alles wat we gedaan hadden was het overbrengen van een vliegtuig naar het oorlogsgebied.

    De dagelijkse routine kwam als gebruikelijk weer neer op hollen of stilstaan. We werden naar Newcastle, County Down in Noord Ierland gezonden voor meer training en een soort opvoeding. Ons werd in niet mis te verstane termen verteld dat we ons niet hadden te gedragen als naar seks snakkende, overbetaalde Amerikaanse militairen. Gedraag je behoorlijk!

    Terwijl we in Noord Ierland waren, was er weinig werk te doen en we kregen regelmatig een verlofpasje om naar de stad te gaan. Nergens waren de mensen vriendelijker dan hier. De kroegen hadden ruime keuze uit bier op voorraad, vis en patat waren het routine voedsel en de Colleens [de meisjes, red.] waren zo mooi als je je maar kon voorstellen. Ik was weer eens gelukkig, ik trof een tweeling waarvan de een overdag werkte en de ander ’s nachts. Het was een regelrechte uitdaging, maar omdat ik in uitstekende conditie was, ging de hofmakerij me goed af. Eileen en Kathleen Hallahan waren mooie, rondborstige, roodharige meisjes die me de afgunst van de hele Group bezorgden. Newcastle was een schilderachtig stadje met een klein strandpaviljoen. Iedere namiddag trad daar een kleine band van oudere mannen op die alle oude Ierse liedjes speelde. Dit was de verzamelplaats voor zowat iedereen, zowel de lokalen als de GI’s. Op een zekere namiddag, we waren een week of wat in Newcastle, hingen we er wat rond van ons biertje te genieten, Mrs. Halahan was er ook bij toen een van mijn maten zei: “Mevrouw Hallahan, Gibbs wil waarschijnlijk met één van uw dochters trouwen. We vragen ons af wie van de tweeling.” Haar antwoord was: “Sgt. Gibbs mag zelf kiezen met welke van de twee hij wil trouwen.” Later, toen we terug waren op de basis en iedereen er nog om lachte terwijl ik me afvroeg uit welk nest deze kerels toch vandaan waren gekomen, maakte ik het zo klaar als een klontje, dat deze jongen absoluut niet geïnteresseerd was in een trouwpartij. Het leek wel of dat overal aan de orde kwam waar ik ook maar gelegerd werd. Het kan wel gesteld worden, dat ons verblijf in Noord Ierland door iedereen gewaardeerd werd. Het speet ons meer dan we konden zeggen dat er een eind aan gemaakt werd.

    Definitielijst

    cavalerie
    In het Engels Calvary. Oorspronkelijk een aanduiding voor bereden troepen. In de Tweede Wereldoorlog de aanduiding voor gepantserde eenheden. Belangrijkste taken zijn verkenning, aanval en ondersteuning van infanterie.
    D-Day
    De dag dat de invasie van West-Europa plaatsvond op 6 juni 1944. Na een lange misleidingsoperatie vielen de geallieerden op vijf plaatsen op de Normandische kust de stranden binnen om zo hun opmars naar Nazi-Duitsland te beginnen. Hoewel D-Day vaak als Decision Day wordt gezien, is dit niet geheel correct. De D staat in dit geval gewoon voor Day, in het militaire jargon wordt namelijk gesproken van een operatie op Dag D, beginnend op Uur U.
    kanon
    ook bekend als Kanone (Du) en Gun (En). Wordt vaak gebruikt om allerlei geschut aan te duiden. Eigenlijk slaat de term op vlakbaan geschut. Wordt gekenmerkt door een langere loop en grotere dracht.
    krijgsraad
    Militair gerechtshof.
    Radar
    Engelse afkorting met als betekenis: Radio Detection And Ranging. Systeem voor het met elektromagnetische golven vaststellen van de aanwezigheid, afstand, snelheid en richting van voorwerpen als schepen, vliegtuigen, enz.
    sectie
    Een sectie is van oudsher een van de kleinste eenheden in het leger. In de Franse tijd vormden twee secties samen een peloton. In de periode voor de Tweede Wereldoorlog was binnen het Nederlandse leger een sectie het equivalent van wat men naoorlogs peloton is gaan noemen.
    tweede front
    Tijdens WO II de naam voor het front dat de Amerikanen en de Engelsen in het Westen zouden openen om het (eerste) Russische front te verlichten.

    Afbeeldingen

    Gibbs en de overige crew, vlak voor het vertrek naar Engeland. Gibbs is de tweede van rechts op de voorste rij.

    Naar Engeland en eerste missies

    Nadat we Noord Ierland verlieten, werden we rechtstreeks naar de 93rd Bomb Group gestuurd, even buiten Hardwick in Engeland. Na twee jaar in dienst was ik nu in de oorlog aanbeland. We werden aan het 330th Bomb Squadron toegevoegd. Voordat we neergehaald werden op 28 januari, 1945, deed ik ook dienst in het 328th en 329th Bomb Squadron. De hele tijd het gewone liedje van hollen of stilstaan, meer opleiding en een trip naar de schietbaan in Schotland maakten deel uit van een meerdaags programma.

    Toen we aankwamen bij het 93rd slenterden Naifeh en ik naar de onderofficiersclub. Toen we de lijst bekeken van de lui die hier ingeschreven stonden werd ik me met een schok bewust van twee namen: Herbert Garrow, Niagara Falls, New York en Earl Schleibaum, Seymour, Indiana. Terwijl ik hun namen aanwees, gaf ik zo’n beetje het volgende commentaar: “Naifeh, dit waren mijn maten van mijn allereerste bemanning.” Aangezien mijn brieven aan hen als onbestelbaar waren geretourneerd gaf het me een onwaarschijnlijk gevoel dat ik nu, na meer dan een jaar, bij hun Bomb Group en Squadron was ingedeeld.

    Toen we de club weer uitliepen, staken we een voetbalveld over toen we, geloof het of niet, tegen mijn vroegere co-piloot aanliepen, Williamson uit Fort Smith, Arkansas. Hij was net zo verrast als ikzelf. De eerste uitroep:” Gibbs potverdrie wat doe JIJ nou hier?” Ik legde het hem uit en vroeg toen “Wat is er met Turner en zijn bemanning gebeurd?” Williamson, die Second Lieutenant was toen ik hem de laatste keer ontmoette was nu Captain. Hij vertelde dat toen ze aankwamen bij het 93rd, hij binnen enkele maanden was bevorderd tot First Pilot. En hij en zijn navigator waren uit de groep gehaald om samen met anderen een nieuwe bemanning te vormen. Het was een goede regeling, maar op een missie naar Frankrijk werd Turner in zijn bommenruim geraakt door afweergeschut en de kist explodeerde waarbij er slechts één man uit het vliegtuig kon komen. Op de één of andere manier slaagde de boordwerktuigkundige erin om te springen, of misschien werd hij eruit geblazen. Williamson vloog langszij Turners machine, de boordwerktuigkundige werd tegen zijn vleugel aangesmeten waarbij hij in tweeën werd gesneden. Williamson vervolgde: “Gibbs ik vind het verschrikkelijk, maar ik moet je vertellen dat ze allemaal zijn omgekomen.” Mijn eerste dag in Engeland was dus wel een hele trieste. Kort na dat voorval leed het 330th zware verliezen. Zelfs zo zwaar dat Williamson werd bevorderd tot Major en Commanding Officer werd van het Squadron. Promoties volgden elkaar snel op in die dagen. Gedurende de eerste paar weken in het 93rd, probeerden Naifeh, Croom en ik het eiland droog te drinken. Het lukte ons niet maar we bezorgden de bierbrouwers overuren. Chinberg nipte weliswaar aan een enkel biertje, maar was steeds in staat om ons veilig terug te loodsen naar de Nissen hut. Als we kort verlof hadden en naar de stad konden, was hij altijd degene die ons weer terug naar de basis bracht.

    De officieren en onderofficieren die hun verplichte aantal missies hadden volbracht bleven maar zeggen: “Jullie hebben geluk, er is niets meer te doen dan wat plezierreisjes nog maar.” Voor deze groep waren de meeste vluchten precies dat: uitstapjes (zo werden de makkelijke vluchten genoemd waarbij er geen jagers of afweergeschut voorkwamen). Deze bemanningen hadden de meeste vluchten gemaakt boven Frankrijk of andere bezette gebieden waardoor ze meer luchtafweervuur hadden gezien dan ze konden tellen. De reden dat er geen jagers en afweergeschut meer waren, was dat Duitsland al hun kanonnen en vliegtuigen had teruggetrokken binnen de grenzen om het ‘Vaterland’ te verdedigen. Bij iedere vlucht die ik boven Duitsland maakte, waren er vrijwel nooit jagers te zien, maar dikwijls stond het afweergeschut zo dicht opeengepakt dat het schier onmogelijk leek voor een grote bommenwerper om daar zijn weg tussendoor te banen. De afwezigheid van jachtvliegtuigen was te danken aan de vuurkracht van de B-24’s, die in dichte formatie vlogen en ook aan onze ‘kleine vriendjes’(de Amerikaanse lange afstands jachtvliegtuigen).

    De grote dag kwam al spoedig! Rapporteer voor de vluchtinformatie (‘briefing’, red.). De eerste paar informatiebijeenkomsten hadden misschien nog iets avontuurlijks en opwindends, maar binnen de kortste keren, nadat we een B-24 naar beneden hadden zien dwarrelen, kreeg het “report to briefing” een hele sinistere bijklank als ware het een aankondiging tot executie.

    Helaas herinner ik me niet meer wanneer precies we onze eerste operationele opdracht kregen. Terugblikkend weet ik nog dat al onze missies op doelen in Duitsland gericht waren. Kort nadat we de Zuiderzee overgestoken waren, riep ik uit: “Flak op 02:00 uur!” Overal rekte iedereen zijn nek uit: “Waar? Waar?” “Verdomme, op twee uur!” En daar was het al, onze eerste aanraking met de schrik van iedere vlieger. De eerste missie, zoals trouwens alle missies van de Air Force, was een succes (voor alle crews was een succesvolle missie er één waarbij je behouden terugkeerde op je basis in Engeland.) Onze 6de missie was een echt griezelverhaal: naar de treinloodsen in Hamburg. Op de ochtend van de briefing werd ons meegedeeld dat bij het aanvliegen naar ons doel er meer dan 600 kanonnen op ons gericht zouden zijn. De tranen schoten bij velen van ons in de ogen en ongetwijfeld lekte de urine in menig vluchtpak langs de pijpen.

    We cirkelden naar het westen van Hamburg, wonnen zoveel mogelijk hoogte, draaiden naar het doel en de neuzen van de B-24’s zakten een beetje om zoveel mogelijk vaart te maken. En met een rugwind van 90 mph (ca 160 km/u) smeten we de grootste lading explosieven naar beneden die de mensheid ooit had gezien of gehoord. We verloren veel van onze B-24’s in deze aanval waaronder ook enige met onze maten aan boord. Nadat we terugkeerden op onze basis werden we eerst gedebriefed en namen we een welverdiende dubbele whisky. Sommigen van ons waren te zeer over hun toeren om zelfs maar een slok whisky te kunnen nemen en daar maakten Croom, Naifeh en ik dankbaar gebruik van. Na een paar uur aan de zuurstof te hebben gehangen met daarna drie dubbele Bourbons gaven die je het gevoel dat je, als je met je armen wapperde, zo weg kon vliegen.

    Daarop kregen we driedaagse verlofpasjes om naar Londen te gaan voor het broodnodige R and R (rest and relaxation = rust en ontspanning). Zoals alle Amerikaanse militairen begaven we ons onmiddellijk naar Piccadilly Circus waar zich het centrum met alle pubs, winkels en clubs bevond. Verbazingwekkend genoeg, beleefden Naifeh en ik gedurende de eerste twee dagen oprecht genoegen aan de culturele aspecten van de stad zoals Westminster Abbey, St. Paul’s Cathedral en georganiseerde tours. Maar we namen ook de gelegenheid te baat om een paar clubs en pubs met een bezoek te vereren. Op de laatste nacht van dit bezoek ontmoette ik een echte leuke kleine WAF (Womens’ Auxiliary Force [vrouwelijke geüniformeerde hulpkorps, red.].) Ze was een aantrekkelijk type waarop alle mannen vallen. Onze geliefde piloot Cook probeerde me af te troeven bij deze jongdame. Het lukte hem echter niet en we maakten plannen voor mijn volgende uitstapje naar Londen.

    Definitielijst

    Flak
    Flieger/ Flugzeug Abwehr Kanone. Duits luchtafweergeschut.

    Belevenissen in de lucht en op de grond

    Terug naar het 93rd en de nodige zware missies in het vooruitzicht. Rond deze tijd was onze groep in de voorhoede van een missie naar Kassel. De vlucht was een succes voor zover het onze bemanning aanging, echter het was een ramp voor het 93rd. We verloren enkele kisten gedurende de aanval. Mijn koepel en ook mijn zuurstoftank werden uitgeschakeld door de Flak [Fliegerabwehrkanone = luchtafweergeschut, red.]. Kort na de missie op Kassel werd onze bemanning opgedeeld. Mij werd verteld dat onze co-piloot de oorzaak van deze opsplitsing was. Tot op de dag van vandaag heeft niemand me ooit verteld wat er voorgevallen is. Wat dan ook, ik was nu reserve neuskoepelschutter zonder vaste bemanning. Dit weeskindje moest nu maar voor zichzelf zien te zorgen. De andere leden van onze bemanning werden spoedig heringedeeld en ik werd alleen bij willekeurige bemanningen geplaatst zodra er ergens een neusschutter was uitgevallen. Dit bleef zo totdat ik bij de Rosacker crew werd geplaatst.

    Eén missie is me bijgebleven waarbij ik en met mij een squadron wel heel slechte kaarten kregen toebedeeld. Ik was diep in slaap verzonken toen de CQ (Charge of Quarters) [hoofd van de barak, red.] me wakker schudde met de mededeling: “Gibbs ik heb een mooi uitstapje voor je geregeld; er is een neusschutter uitgevallen die brandwonden heeft opgelopen.” Ik vertelde de CQ dat ik nog maar twee dagen eerder ook al aan de beurt was geweest en dat ik tevens een driedaagse verlofpas had om naar een afspraakje te gaan met mijn WAF in Londen. De CQ bleef aanhouden: “Het is goed om je aantal te halen en gauw terug te kunnen gaan naar huis. Man, het stelt helemaal niets voor, deze trip.” Aarzelend stond ik vrijwillig op (iets dat ik nooooit meer zal doen). Een jeep haalde me op en ik haastte me naar de briefingroom. De crews waren al bezig te vertrekken naar de vliegtuigen. Toen ik aankwam bij de briefingroom vertelde één van de gasten me dat de boordschutter aanstekerbenzine over zichzelf had heen gegoten en dat had aangestoken terwijl hij beweerde dat het een ongeluk was. Mijn opmerking was dat de CQ me op het hart had gedrukt dat het een snoepreisje zou zijn. Mijn maat zei: “Een snoepreisje, an me hola, kijk eens naar de kaart.” De missie leidde naar het midden van Duitsland! Ik werd naar de plaats waar het vliegtuig stond gebracht waar een heel onervaren, jonge bemanning stond te wachten. (Ik geloof dat het hun tweede missie was.) De bemanning was aangepraat dat ze een oudere, ervaren kerel zouden meekrijgen als invaller voor hun neuskoepelschutter. Voor mij was het ongeveer mijn twaalfde missie.

    En daar stegen we al op naar het oneindige blauw waar het behoorlijk tekeer ging! Dit squadron raakte nota bene verdwaald midden boven Duitsland. We waren gedurende een uur of twee letterlijk de weg kwijt terwijl we in cirkels rondvlogen. Ik hield scherp in de gaten waar er Flak naar ons toekwam, toen ik een Duitse kist zag op een afstand van zo’n anderhalve kilometer of zo die in dezelfde richting, dezelfde hoogte en met dezelfde snelheid als wij vloog. Ik vestigde de aandacht van onze piloot op dat vliegtuig en ook op het feit dat hij ons waarschijnlijk achtervolgde om onze positie aan de afweergeschutbatterijen te melden. De Flak begon onze richting uit te buigen en de volgende melding werd gemaakt:” Neuskoepel aan piloot, ze hebben ons op de korrel.” Onze jonge vlieger antwoordde dat hij de formatie moest handhaven en dat hij de leider moest blijven volgen. Dat duurde nog een minuut of twee en de Flak begon steeds harder en duidelijker te klinken. Toen kon ik recht voor me de serie rode explosies zien die alsmaar roder en feller werden, daarna raakten de eerste scherven de koepel en mijn stem klonk hard en duidelijk: ”In godsnaam trek die pestbak omhoog – nog twee salvo’s en ze hebben ons te pakken!” Toegegeven, de jonge vlieger moet hebben besloten dat de krijgsraad te verkiezen was boven zijn begrafenis. We trokken op en het gehele squadron ging met ons mee. Vanaf dat moment ondernamen wij, en het hele squadron met ons, ontwijkende manoeuvres, omhoog en omlaag, koerswijzigingen, we veranderden voortdurend van snelheid, we losten alle zilverpapieren stroken om de Duitse radar af te leiden. We konden echter niets doen aan dat Duitse vliegtuig dat steeds buiten bereik van onze boordwapens bleef. Wij op onze beurt gooiden onze bommenlading eruit, zomaar ergens, en daarna, op goed geluk keerden we westwaarts, op weg naar Engeland. Een succesvolle missie. De debriefing was klassiek: elke verklaring was puur gokwerk. Ik merkte dat de inlichtingenofficier geen enkele aantekening maakte van mijn opmerkingen. De meeste bemanningsleden waarbij ik was ingedeeld waren of te jong of nog te bang om hun Bourbon te drinken dus bood ik op vrijwillige basis aan, hen daarmee behulpzaam te zijn.

    Aangezien ik op mijn driedaags verlof had moeten zijn, rende ik naar onze hut, kleedde me om in sneltreinvaart en terug naar het hoofdkwartier om mijn pasje op te halen. De CO, die beste brave kerel, stond buiten het hoofdgebouw, keek naar me en sprak:
    - “Gibbs had jij niet in Londen moeten zijn?”
    - “Jazeker, meneer, maar ik ben als vrijwilliger vandaag nog even met een missie mee geweest.”
    - “Was jij betrokken bij dat fiasco van vandaag?”
    - “Jazeker meneer!”
    Waarop de CO naar de First Sergeant brulde:
    - “Geef die Gibbs twee extra dagen, hij kan er níet meer tegen!”
    Vijf dagen Londen, wel wel wel!

    In Londen aangekomen begaf ik me naar een pub waar zeker één of meer leden van mijn bemanning rond zouden hangen. En jawel hoor, Naifeh was er samen met een goede maat. Nadat ik Jack de verschrikkelijke belevenissen van de laatste vlucht had verteld, zei hij droogjes: “Wel verdomd, let op, ze geven die vluchtleider en zijn navigator een medaille en sturen hen naar huis.”

    Naifeh en de anderen moesten terug naar de basis en de kleine WAF en ikzelf maakten een trip door Londen, bekeken de Aflossing van de Wacht en namen de ondergrondse door het grootste deel van de stad. Op een nacht toen we onderweg naar haar huis waren, zaten we in het bovenste gedeelte van een dubbeldekkerbus toen de motor van een V-2* stilviel. De raket kwam zo dicht bij ons terecht dat iedereen dacht dat de bus ondersteboven zou kiepen.

    Weer terug naar de basis voor meer invallerswerk. Het moet wel ongeveer rond deze tijd geweest zijn, dat ik ingedeeld werd bij de Rosacker-bemanning. Zelfs nu iedereen nog steeds in leven is, kan niemand mij precies vertellen wanneer ik precies bij hen terecht kwam. We waren een allegaartje van een bemanning:

    Joe Rosacker Piloot Kansas
    Glenn Tessmer Co-piloot Massachusets
    John Pace Navigator Texas
    F.D. “Dusty” Worthen Bommenrichter California
    Otis Hair Boordwerktuigkundige Texas
    Charles Philage Radio-operator Pennsylvania
    Charley Conley Staartschutter Oregon
    Bennie Hayes Buikschutter Michigan
    C.S. Metro Rugkoepelschutter West Virginia
    T.C. Gibbs Neuskoepelschutter Mississippi

    De koepels onder de romp van het vliegtuig werden gedemonteerd uit de B-24’s en daardoor werd Bennie een schutter die door een luik in de flank richtte. De twee Texanen in onze bemanning kwamen uit geheel verschillende gebieden en achtergrond. De Navigator, John Pace was van Dallas, onze BWK, Otis Hair, kwam uit Olton, een klein stadje in de smalle grensstrook met Oklahoma. We waren een goede bemanning, goed op elkaar afgestemd, efficiënt en toegewijd.

    Af en toe kwamen er V-2 raketten* neer in de buurt van onze basis. Op een nacht hadden we een zogenaamd rood alarm (hoogste fase van alarm). Een paar van ons bevonden zich buiten onze Nissen hut om naar de V-2 te kijken. We namen het tuig waar dat zich in de richting van onze basis begaf. Plotseling zweeg de motor hetgeen inhield dat het spoedig zou neerkomen. Iedereen stoof uit elkaar, verschillende kerels doken in een greppel naast de hut (dit was een grove fout aangezien we deze greppel vaak als plasplek gebruikten in plaats van in koude en natte nachten de meer dan 70 meter naar de latrine af te leggen). Deze greppelduikers zouden het niet snel vergeten. Toen we naar de mess hall gingen, hielden we tot hun grote ergernis demonstratief onze neus dichtgeknepen terwijl we met groot misbaar naar een ander gedeelte van de mess hall verhuisden. Het was allemaal goedbedoelde plagerij maar de ‘greppelduikers’ moesten zichzelf wel desinfecteren inclusief al hun kledingstukken. De CO en de First Sergeant wilden groot misbaar maken over het misbruiken van de greppel als toilet maar ze konden hun gezicht niet in de plooi houden. Oorlog is toch een ware plaag!

    Ook nu ik weer bij een bemanning was ingedeeld, onderhielden Naifeh en ik onze vriendschapsbanden. We hadden het geluk dat onze pasjes vrijwel tegelijkertijd werden uitgereikt zodat we vaak samen konden worden aangetroffen rond Piccadilly. De kleine WAF had het nooit over trouwen en zelf dacht ik er helemaal nooit over na. Die goeie ouwe oorlog. Op mijn laatste uitstapje naar Londen, voordat we zouden worden neergehaald, maakten we uitgebreide plannen om naar Bristol-on-the-Sea te gaan (met instemming van haar ouders); echter deze plannen werden wreed verstoord door de gebeurtenissen op 28 januari, 1945. Ergens, in mijn achterhoofd, heb ik het idee dat Croom of Naifeh me verteld hebben dat ze haar hadden ingelicht omtrent mijn MIA [missing in action = vermist, red.].

    * = Daar waar de schrijver het heeft over V-2 raketten gaat het hoogst waarschijnlijk om de V-1 bom. Bij een V2 ging na 70 seconden de motor uit en suisde de raket vervolgens door naar het doel. Het is onmogelijk dat je vanaf de grond de motor uit hoort gaan, omdat dat al ver voor het doel gebeurt en hoog in de lucht. V2’s vlogen op maximaal 93 kilometer hoogte en dan kun je de motor niet af horen slaan vanaf de grond. Een V1 daarentegen is een vliegende bom, vliegt niet al te hoog en is duidelijk hoorbaar. V1's staan ook om hun pruttelende geluid bekend, als de motor op het punt staat af te slaan. Na het afslaan van de motor duikt de V1 direct omlaag.

    Definitielijst

    Flak
    Flieger/ Flugzeug Abwehr Kanone. Duits luchtafweergeschut.
    krijgsraad
    Militair gerechtshof.
    radar
    Engelse afkorting met als betekenis: Radio Detection And Ranging. Systeem voor het met elektromagnetische golven vaststellen van de aanwezigheid, afstand, snelheid en richting van voorwerpen als schepen, vliegtuigen, enz.
    raket
    Een door naar achter gerichte reeks ontploffingen voortbewogen projectiel.

    Afbeeldingen

    Foto genomen vanuit de B24 waar Gibbs in vloog, december 1944.
    Idem als bovenstaande foto.

    Laatste missie en de crash

    De oorlog liep spoedig op zijn eind en dat was de mening die algemeen de ronde deed. We zouden met kerst thuis zijn. Persoonlijk heb ik het vermoeden dat het geallieerde hoofdkwartier en onze inlichtingendiensten een beetje verslapten omstreeks deze periode. Een golf van slecht weer trok over Engeland, geen vliegtuig kon opstijgen. En met het slechte weer grepen de Duitsers hun kans en hoe! Met de elite van de Wehrmacht in de voorhoede brak het Duitse leger met een sneltreinvaart door de linies in een poging Antwerpen te bezetten. Antwerpen was in die dagen het grootste militaire depot in de wereld. Het is puur hypothetisch maar als de Duitsers erin geslaagd zouden zijn Antwerpen te heroveren, zou de oorlog een jaar langer hebben kunnen aanslepen. Gelukkig voor de geallieerden stond Bastogne, een stadje in België, in de weg van de Wehrmacht. Vandaar de befaamde Battle of the Bulge.

    Niet één enkel vliegtuig kon vertrekken vanaf onze basis in Engeland noch van enige andere basis van de 8th Air Force, Britse of welke andere luchtmachtbasis dan ook. We waren stevig gegrond. Ochtend na ochtend begaven we ons naar de briefing, daarna naar onze kisten en wachtten. Na enkele uren steeds weer hetzelfde bericht: afnokken en terug naar je hut. Terwijl dit ons overkwam, gebeurde hetzelfde met de 15th Air Force die in Italië was gelegerd. De Duitsers hadden het goed gepland, maar ze hadden buiten de waard gerekend: de ‘Battered Bastards of Bastogne’ die hun zo geweldig tegenstand boden. Naar mijn mening is dit waarschijnlijk de grootste prestatie geweest van de geallieerden in de Tweede Wereldoorlog. De luchtmacht kon Bastogne niet ontzetten, de Duitsers wierpen alle mogelijke wapens in de strijd waarmee ze hevige verliezen genereerden en talloze krijgsgevangenen maakten. Maar kwamen er desalniettemin niet doorheen op hun run op Antwerpen.

    Eindelijk, na talloze dagen van steeds weer uitstappen, kregen we het groene licht en gaan deden we. Als een vliegtuig maar vleugels had, ging het de lucht in. We stroomden uit Engeland, de B-24’s, de B-17’s met hun handgranaten, de P51’s, P47’s en achter ons aan kwamen de geallieerden met hun Lancasters, de geweldige Mosquito’s (dat was het beste vliegtuig uit de Tweede Wereldoorlog) en alles wat maar van de grond los kon komen. Het was een gezicht om nooit te vergeten, vliegtuigen, vliegtuigen en nog eens vliegtuigen op weg naar hun bombardeervlucht, of hun bevoorradingsvlucht samen met hun kleine begeleiders die vuurden op alles wat bewoog. Het was zo helder die dag dat ik een Duitse Tiger Tank kon onderscheiden die door de sneeuw ploegde. Toen we terugvlogen naar Engeland kwam de 15th aan de beurt uit Italië. Na die ene dag moet zelfs de meest volhardende nazi zich gerealiseerd hebben, dat letterlijk alles “Kaput” was.

    Het geallieerde hoofdkwartier moet zich bewust geworden zijn dat de oorlog nog niet voorbij was en daarom werden de bombardementsvluchten naar het industriële hart nog geïntensiveerd. Het staat me bij dat we voortdurend in de lucht waren. 28 januari 1945, zou onze rood aangestreepte dag worden. Het doel was Dortmund in de vallei van de Ruhr (de rivier de Ruhr stond ook wel bekend als “de Flaksteeg”). Het was het kloppende hart van Duitslands industriële macht. Onze missies naar de Ruhr hadden één simpele opdracht: vernietig het Ruhrgebied met alle mogelijke middelen. Onze vlucht ging als gebruikelijk van start: verzamelen boven Engeland, dan over de Zuiderzee naar het IP (initial point) [begin van de aanloop naar de bombardeer-duikvlucht, red.] door zwaar afweergeschut heen, alles eruit, en als de bliksem leeg terug naar huis. Goed plan, behalve een kleinigheidje: een motor die uitviel. Joe en Glenn slaagden er niet in de draaiende propeller in de vaanstand te zetten waardoor we onze hoogte en snelheid niet konden handhaven. Daarom moesten we de formatie verlaten en de hulp inroepen van één van onze kleine vrienden. (Een eenzame bommenwerper, dat was waar de Duitsers gek op waren). Het squadron werd op de hoogte gesteld van onze precaire situatie. Aangezien we de tweede plaats hadden aangewezen gekregen in het squadron, werd die onmiddellijk ingenomen door de volgende kist. We moesten omdraaien om zo snel mogelijk bij de kust te geraken en boven geallieerd terrein te komen. Het vliegtuig dat onze plek in de formatie had ingenomen, werd daarop in het bommenruim geraakt en explodeerde. Later zou ik 3 man uit deze kist ontmoeten toen ze krijgsgevangen waren gemaakt. Ik vroeg hen hoe ze het hadden gepresteerd om aan deze explosie levend te ontkomen en hun antwoord was dat ze uit het vliegtuig waren geblazen. Eén van de kerels zei dat hij pas bijkwam toen hij onder zijn geopende parachute naar de aarde toe zeilde. Veel vergelijkbare en vreemde geschiedenissen kwamen aan het licht na de oorlog.

    Op onze desperate vlucht naar de kust en naar vriendschappelijke troepen wierpen we onze bommen af, ergens, geen idee waarop of waar, smeten alle wapens weg, alles wat het vliegtuig maar lichter zou kunnen maken. We verloren voortdurend hoogte. Toen hield een tweede motor ermee op. De situatie verslechterde van behoorlijk serieus naar verdomd ernstig. We kwamen aan bij de kustlijn van de Noordzee en iedereen was zich ervan bewust dat er geen sprake van kon zijn om de zee over te steken op twee motoren. Daarom koersten we langs de kustlijn op zoek naar de geallieerde linies. Tegen deze tijd vlogen we half zijwaarts en verloren snelheid in een beangstigend tempo. En dat met alles en iedereen in de hele wereld die ons onder vuur nam. Daarna ging het van slecht naar slechter en een derde motor werd geraakt of was het gewoon beu. Het bestaat gewoonweg niet dat een B-24 het op één motor kan uithouden. Joe sloeg op de “springknop” [verlaat het vliegtuig, red.] en tegen deze tijd hadden Dusty en Johnny zich naar de middensectie begeven, ik bevond me daar al geruime tijd. Toen Joe de knop in drukte keek ik neer op Schouwen Duiveland. Het leek wel een postzegel. Ik keek Dusty aan en zei: “Maakt hij een grap?” Ik herinner me die vraag alsof ik me dat gisteren nog afvroeg. Dusty had maar één commentaar: “Absoluut niet Gibbs, als de donder eruit!” Toen ik dat hoorde, liet ik me door het ontsnappingsluik in het midden van de romp vallen, terwijl ik rustig tot tien telde voordat ik aan mijn parachutering trok (we hadden nog nooit een oefensprong gemaakt, maar men had ons verteld tot tien te tellen voordat je aan die ring trok). Ik deed het op de korte manier: 1-2-6-10! De parachute ging open (ik sprak een dankbaar schietgebedje uit voor degene die hem had ingepakt). Terwijl ik naar de grond zweefde, zag ik parachutes overal om me heen, maar kon er maar acht tellen, mezelf niet meegerekend. Wie was er nog niet uit? Onze B-24 leek naar beneden af te glijden toen het toestel plotseling weer optrok en tot mijn grote schrik recht op mij afkwam. Plotseling, ik was er vrijwel zeker van dat hij tegen mij zou aanvliegen, zwenkte de kist om recht in een open veld neer te komen waar hij in stukken uit elkaar brak en in brand vloog.

    Om aan een parachute naar beneden te zweven, is een uiterst onnatuurlijke manier van afdalen. Ik had in het geheel niet het gevoel dat ik aan het vallen was, totdat de grond wel heel erg snel op me af kwam. Toen ik me dat begon te realiseren, zag ik dat het gebied waar ik op af ging bezaaid was met lange palen die overal omhoog staken. De palen leken wel op lantaarns of telefoonpalen, maar zodanig opgesteld, dat ze duidelijk als doel hadden te verhinderen dat er geallieerde vliegtuigen of zweefvliegtuigen konden landen. Op de één of andere manier was ik in staat om me heen en weer te slingeren en de palen te vermijden. En geloof me, toen ik op de grond terecht kwam, was dat met een snelheid die je wel kunt vergelijken met die wanneer je van het dak van een huis afspringt.

    Eenmaal neergekomen rolde ik mijn parachute haastig op en verstopte hem in een klein groepje struiken. Ik sprong in een kleine greppel met wat begroeiing op de zijkanten. Het was ijskoud en toen ik in de greppel stapte, brak het vliesje ijs dat op het water lag en mijn vlieglaars liep vol met water. In mijn hoofd doemde een beeld op van een been dat verloren ging door bevriezing. Toch was dat op dat moment maar één van de minste van mijn zorgen. Het eerste dat ik moest doen was om op mijn ontsnappingskaart te kijken om te proberen mijn huidige verblijfplaats vast te stellen. Ongeveer het enige dat ik me realiseerde was dat ik terecht gekomen was op één van de eilanden voor de kust van Nederland bij de Noordzee. De gedachte liet me maar niet los, wat deed ik hier in godsnaam, een joch uit Itawamba County, Mississippi? Ik was niet kwaad op iemand en toch verbeeldde ik me dat ik het gehele Duitse leger achter me aan zou krijgen om me om zeep te helpen. Mijn voet was ijskoud en mijn hele wereld stond op zijn kop.

    Terwijl ik tussen de bosjes door gluurde, zag ik een man die naar me stond te zwaaien. Op goed geluk rende ik maar naar hem toe. Er was wel zeker een taalbarrière tussen ons, maar er was iets in de gestalte van de man dat me duidelijk maakte dat hij me wilde helpen. Hij liet me vlug zijn huis binnen. Bennie zat voor een groot vuur, hij was tegen de zijkant van de schuur aangesmakt en was nog behoorlijk in de war. Binnen de minuut kwam er een mevrouw de kamer binnengesneld met een glas sterke drank. Ik slokte het spul naar binnen, het moet zo’n beetje pure alcohol geweest zijn, want ik begon onmiddellijk van binnen te gloeien. Door dit alles heen hoorde ik honden blaffen, plotseling barstte de deur open en stormden de Duitsers naar binnen. Eén van hen, een soldaat van misschien net 17 jaar, duwde een proppenschieter in mijn gezicht (het leek wel een 88mm kanon) terwijl hij begon te schreeuwen tegen Bennie en mij. De vrouw rende de kamer uit. De man gaf ons aan dat we onze handen in de lucht moesten steken. Nu waren we krijgsgevangenen.

    In 1972 bezochten Joe en zijn vrouw, Dusty en zijn echtgenote, Otis, Dot en ik het eiland Schouwen. Er waren zoveel dingen veranderd dat we niet in staat waren ook maar enig punt van herkenning te ontdekken. Nadat we weer thuis waren aangekomen ontvingen we een brief van een man, mijnheer Boot, die burgemeester was geweest van dat gebied toen we werden neergehaald. In zijn brief vertelde hij over zijn moeder, die een paar Amerikaanse luchtmacht mensen iets te drinken had gegeven. Ze werd daarop gearresteerd, vervolgd door de Duitsers en vervolgens weer vrijgelaten dankzij zijn inmenging en het feit dat de Duitse rechtbank haar vroeg of ze, wanneer deze mannen Duitsers waren geweest, hetzelfde zou hebben gedaan. Waarop ze met een volmondig “Ja” had geantwoord.

    Definitielijst

    geallieerden
    Verzamelnaam voor de landen / strijdkrachten die vochten tegen Nazi-Duitsland, Italië en Japan gedurende WO 2.
    kanon
    ook bekend als Kanone (Du) en Gun (En). Wordt vaak gebruikt om allerlei geschut aan te duiden. Eigenlijk slaat de term op vlakbaan geschut. Wordt gekenmerkt door een langere loop en grotere dracht.
    nazi
    Afkorting voor een nationaal socialist.
    vaanstand
    De bladen van een vliegtuigpropeller zo zetten, dat ze de minste weerstand veroorzaken en het vlieggedrag zo weinig mogelijk beïnvloeden.

    Afbeeldingen

    Gibbs en de overige crew van het vliegtuig dat neergehaald werd in Zeeland. Gibbs is de derde van links op de voorste rij.

    Krijgsgevangene

    Mannen in de strijd kunnen zich wel eens zorgen maken over een verwonding, sommigen passen zich aan en worden zelfs fatalistisch, nog nooit heb ik gehoord van iemand die erover nadacht wat het betekende om krijgsgevangene te worden. Het kwam gewoon niet in je op. Edoch, ons was het overkomen, krijgsgevangene, en dat zouden we blijven tot het einde van de oorlog met Duitsland. Later gebeurden er dingen die het nogal twijfelachtig maakten of we dat einde wel zouden halen.

    Nadat we ons hadden overgegeven aan de soldaten met de honden die het huis van de Nederlander omsingeld hielden, werden ons alle bezittingen afgenomen. (Ik had altijd een paar pakjes sigaretten bij me, Lucky Strikes en een stuk of vier, vijf Britse 5 Pond briefjes in mijn uitrusting.) Deze dingen, mijn prachtige horloge, mijn pistool, mes en nog een paar dingetjes kwamen in handen van mijn tegenstanders terecht (de sigaretten en Britse Ponden waren bedoeld om als ruilmiddel te dienen.) We werden afgemarcheerd door het dorpje naar het Duitse hoofdkwartier. Bij aankomst bij het HK werden we uit elkaar gehaald. Om de een of andere reden werd ik in de lange gang neergezet met een jonge bewaker, hij was hooguit 16 of 17 jaar oud. Binnen de kortste keren was het duidelijk dat de Duitse officieren mijn sigaretten wel bevielen. Mijn tegenstanders hadden mij niet meer dan een half pakje laten behouden. Ik frommelde er eentje uit, geen lucifers. De jonge bewaker zag wat er aan de hand was en gaf me een klein doosje lucifers. Dat was nog eens een rokertje! Zo gauw als ik opgestoken had, wilde ik hem de lucifers teruggeven, maar hij schudde van nee. Er kwam een onderofficier aanlopen door de gang en nadat deze was voorbijgelopen, gaf ik de jonge bewaker snel zijn lucifers en een paar van mijn kostbare sigaretten aan.

    Na een uur of zo werd ik binnengeroepen in een kamer met twee Duitse officieren. Vragen werden op me afgevuurd door allebei. "Welke Bomber Group? Welk Squadron? Hoeveel bemanningsleden? Wat was jullie doel?" Na elke gelegenheid om te antwoorden gaf ik naam en rang: "Mijn naam is Staff Sergeant Tyrus C. Gibbs, legernummer 34426803, Amerikaanse Luchtmacht."

    Ik moet dat wel een stuk of acht negen keer gezegd hebben toen één van de officieren schreeuwde: "Verdomme sergeant we weten nu onderhand je naam, rang en serienummer wel." (Volgens de Conventie van Genève waren dit de enige gegevens die ik verplicht was om te verstrekken. Duitsland was medeondertekenaar van deze conventie.) Op het bureau vóór de officieren lagen verschillende eigendommen van mij, mijn horloge, vulpen, pepermuntjes en een Vicks neusinhaler (de tekst was van de stift verdwenen) en één van de officieren wees naar de ontstopper en brulde: "Was ist das?"(Wat is dit). En alweer was mijn antwoord mijn naam, rang en serienummer. De officier pakte een telefoon op en gaf enkele kort afgebeten orders. Binnen dertig seconden kwam er een soldaat binnen met een tang, hij tilde de ontstopper op en hield "het geheime wapen" zover mogelijk van zich af waarop hij de kamer verliet. Mijn horloge, mijn vulpen, de pepermuntjes en kauwgum kreeg ik terug.

    De Duitse officier sprak voortreffelijk Engels en stelde vast: "We weten best wel dat je uit het Zuiden komt". Hoe zou hij dát nou kunnen weten? Voordat ze me met rust lieten vroeg een van de officieren: "Ben je bang?" Mijn antwoord was: "Nee meneer." De hemel weet dat dat een vette leugen was.Van de ondervraging ging het naar een politiecel waar het grootste gedeelte van de bemanning werd vastgehouden. Het was een opluchting om ze terug te zien en tevens te vernemen dat men tien parachutes had kunnen tellen. Dat hield in dat iedereen in staat was geweest te springen. Tegen deze tijd voelde mijn been dat in het water was terecht gekomen aan alsof het bevroren was. Eén van de mannen, ik weet niet meer wie, hielp me mijn laars uit te trekken en begon mijn voet stevig te wrijven om de bloedcirculatie weer op gang te brengen. Ik geloof nu nog steeds dat dat voorkomen heeft dat mijn voet bevroren is. Voordat ik mijn been weer terug stopte in mijn laars, droogde ik die zo goed en zo kwaad als dat mogelijk was, wrong mijn sok uit en gebruikte een onderhemd als voering en dat maakte het leven weer wat draaglijker.

    Na weinig te eten hebben gekregen werden we afgevoerd in een klein bootje naar het vasteland. Tegen de tijd dat we in de boot geladen waren, was het alweer donker en erg koud (bedenk wel dat we vlakbij de Noordzee waren in hartje winter). We kwamen aan wal in Rotterdam, bleven daar een korte tijd, en werden vervolgens op de open bak van een vrachtwagen geladen voor het eerste gedeelte van onze reis naar een Duits krijgsgevangenenkamp. Terwijl we op die open truck door Rotterdam reden, herinner ik me vooral die dappere Nederlanders, mannen, vrouwen en kinderen, die ons bij elke gelegenheid het V voor Victorie teken gaven. Mannen die hun gezicht krabden terwijl hun vingers de V vormden, wanneer de bewakers niet keken, vrouwen die handkussen wierpen met hun vingers in V vorm en zelfs kinderen die het teken maakten. Het was een hart onder de riem voor de soldaten die echt hun dag niet hadden.

    Op naar het hart van Duitsland, op verschillende middelen van transport. Ergens onderweg werden we opgesplitst in twee groepen: de piloot, de co-piloot, de navigator, de bommenrichter, de radio-operator en ikzelf in een groep, de andere vier in een andere. Ik ben er niet zeker van of de anderen erin geslaagd zijn bij elkaar te blijven.

    Voordat we werden opgesplitst was er een voorval dat bij mij de gedachte wekte dat we het voorgoed gehad hadden. In één of andere stad, ik weet niet meer waar, werden we met ons tienen op een etage vastgehouden. We werden achter prikkeldraad gezet met een Duitse bewaker die ons met een machinegeweer onder schot hield. Aan onze kant van het prikkeldraad lag een grote hoop hooi. Het hooi vormde een superwarm bed en binnen enkele minuten was ik in een diepe slaap verzonken. Toen ik weer ontwaakte, was het enige bemanningslid dat er nog over was Bennie. Ik vroeg hem: "Waar is iedereen?" Bennie antwoordde met trillende stem: "Gibbs, ze hebben ze één voor één weggevoerd."

    Hij had deze woorden nog niet uitgesproken of er klonk machinegeweervuur van ergens beneden. Bennie gaf me nou niet echt een sprankje hoop toen hij zei dat dit met regelmaat te horen was geweest elke paar minuten. Dit was het dan – wat we hadden vernomen over Duitsers die hun gevangenen om zeep hielpen, was dus klaarblijkelijk de waarheid! Plotseling kon ik nergens anders meer aan denken dan aan mijn vader en moeder, aan Jimmy, Paul, en Bonnie Ruth. Een schietgebedje bleef maar door mijn hoofd gaan: "Lieve God, laat me sterven als een man en op een manier die mijn familie en mijn land waardig zal zijn." Ik moet dat gebed wel een tiental keren achter elkaar hebben gepreveld voordat een bewaker me riep om hem te volgen. Wederom werd ik naar een verhoorkamer gebracht: ‘Waar woon je? We moeten het Rode Kruis waarschuwen dat je in leven bent en het goed maakt." Deze vragen en dergelijke werden me gesteld die ik weer alleen met naam, rang en legernummer beantwoordde. Ik geloof dat het na deze ondervraging was, dat we opgesplitst werden.

    Nog een angstaanjagend voorval overkwam ons toen we met ons zessen naar een platgebombardeerd treinstation gebracht werden. We werden gewaarschuwd ons rustig te houden en ons zo onopvallend mogelijk te gedragen (dit laatste was vrijwel onmogelijk aangezien we allen in uniform waren) samengedromd in een hoekje. Een Duitser, een burger, kwam schreeuwend naar ons toe terwijl hij zijn vuist schudde. Binnen de kortste keren had zich een menigte om ons heen verzameld die niet in een allerbeste stemming was. Onze bewaker spoedde zich terug naar ons, riep de hulp in van een paar soldaten, die de menigte uit elkaar dreven. Onze bewaker gaf als commentaar: " Die burgers begrijpen niets van de oorlog." Tessmer, onze co-piloot, verstond voldoende Duits om te begrijpen dat de man ons terplekke had willen lynchen en dat de menigte dezelfde plannen koesterde. (De stad waar dit gebeurde lag volledig in de vernieling als gevolg van voortdurende bombardementen. De man die ons had bedreigde had blijkbaar verschillende familieleden verloren in een bombardement.)

    We waren nu onderweg door de Ruhrvallei. De verwoestingen waren verschrikkelijk. In Frankfurt werden we uit de trein gestuurd en naar een schuilkelder gebracht toen er een bombardement begon. Als ik datgene wat ik om me heen waarnam aan totale vernietiging tot me door liet dringen, mocht het wel een wonder heten dat de Duitsers de oorlog überhaupt nog konden voortzetten. Ik herinner me dat we door een volledig platgegooid deel van een stad liepen toen er een vrouw aan kwam rennen die haar vuist schudde: "Als jullie Amerikanen je buiten de oorlog hadden gehouden, zou de Führer de Bolsjewieken hebben verslagen en nu in Moskou zijn." Als ik nu terugdenk aan dat moment moet ik toegeven dat ze waarschijnlijk gelijk had. In deze zelfde stad was er overigens wel een teken van Amerikaanse invloed te bespeuren: een Coca Cola reclamebord.

    Een stuk dieper in Duitsland werden we naar het Central Interrogation Center in Oberursel gebracht. Ik weet niet meer hoe lang we daar werden vastgehouden, het leek wel járen hoewel het waarschijnlijk slechts voor een paar dagen was. We werden uit elkaar gehaald en opgesloten in een cel die nauwelijks groot genoeg was om je in te keren, laat staan om wat lichaamsbeweging te hebben. Weer ondervragingen, meer antwoorden met naam, rang en serienummer. Het was wel angstaanjagend om midden in het Duitse Rijk te verkeren met een officier die zei: "Sergeant, uw ouders, Mr. en Mrs. J.M. Gibbs, Sr. In Fulton, Mississippi zijn ervan op de hoogte gesteld dat u zich in krijgsgevangenschap bevindt." Zonder enige twijfel heb ik gereageerd op dit soort bericht.

    Naderhand hebben we moeten vaststellen dat ze in dit oord waarschijnlijk onze bloedgroep, voorkeur voor welk vrouwelijk type, of wat dan ook, hadden kunnen vertellen. Terwijl we daar verbleven leerde ik hoe het is om spijkerkoppen te tellen in mijn onderkomen, hoeveel smalle strepen een matras had en meer van dat soort bijzonder nuttige informatie.

    Ergens onderweg werd onze vliegersuitrusting vervangen door standaard militaire uniformen, werden we ontluisd en behalve alle andere vernederingen, werd mijn kop kaalgeschoren. Wat je noemt een prettig gezicht. Mijn prachtige horloge en vulpen werden van me afgenomen om voor altijd te verdwijnen.

    Definitielijst

    Conventie van Genève
    De verzamelnaam voor vier verdragen die in Geneve zijn geformuleerd en die, onderdeel uitmakend van het internationaal recht, de rechtsregels bepaalt voor oorlogstijd. Deze verdragen hielden zich onder andere bezig met de behandeling van oorlogsslachtoffers en gewonde soldaten, de erkenning van het Rode Kruis als beschermd orgaan in oorlogstijd, rechtsregels bij oorlogen op zee, bescherming van krijgsgevangenen en burgers in oorlogstijd.
    Führer
    Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.

    Afbeeldingen

    Telegram van 13 februari 1945 aan de moeder van Gibbs waarin aangekondigd wordt dat haar zoon Missing in Action is.

    Neurenberg

    Eindelijk bereikten we dan onze definitieve bestemming Neurenberg (de stad die later het toneel van de rechtspraak over de oorlogsmisdaden zou gaan worden). Het kamp was verdeeld in verschillende afdelingen met specifiek genummerde barakken in de verschillende secties. Er waren officierenafdelingen en gescheiden units voor de onderofficieren. Ik zou niemand van mijn bemanning ooit weer terugzien totdat een aantal van ons een ontmoeting hadden georganiseerd in Cincinnati, Ohio. Deze ontmoeting vond een kwart eeuw later plaats. In 1970 namen Rosacker, Tessmer, Hair, Worthen, Philage en ikzelf deel aan deze bijeenkomst.

    Verrassend genoeg bleek dat het leven in een krijgsgevangenkamp nog steeds voldeed aan voorschriften en gewoontes uit het land van herkomst. Er bestond een hiërarchie voor alle geallieerde gevangenen. In Neurenberg waren de twee hoogste rangen een Britse generaal en een Amerikaanse officier met de rang van Full Colonel. Via de geruchtenmolen in het kamp waren we grofweg op de hoogte van het verloop van de oorlog.

    De dagen in een dergelijk kamp slepen zich voort. In het algemeen waren de kampen in dit stadium van de oorlog tamelijk slecht onderhouden. Beddengoed (of wat daar dan ook voor moest doorgaan) was versleten tot op de draad, vaak gerafeld en bijna doorzichtig. Brandstof voor de potkachel was er bijna niet, dus gewoonlijk waren de vuurtjes laag met de mannen er dicht omheen gekropen gedurende de koude dagen en nachten. Het grootste probleem was ETEN, oftewel het gebrek eraan. Het hoofdbestanddeel, als je zoiets kon noemen, bestond uit piepers, maar zelfs die waren schaars en vaak geheel niet aanwezig. Het brood, wanneer dat er was, was één of ander soort ersatzspul, dat helemaal niet naar brood smaakte. Hetzelfde kon gezegd worden over wat moest doorgaan voor koffie en thee. Als krijgsgevangene verloor ik meer dan 30 pond gewicht in iets meer dan drie maanden.

    Het grootste evenement in het kamp was de aankomst van de Rode Kruispakketten (die wogen zo’n vier tot vijf pond). Dat was een feestdag. Vroeg in de oorlog hadden het Rode Kruis, de YMCA [Young Men’s Christian Association, red.] en andere soortgelijke organisaties toegang tot de kampen en hielden de gevangenen daardoor redelijk gekleed en gevoed, maar in dit stadium van de oorlog was de bezorging van de pakketten onregelmatig en met grote tussenpozen. Een pakket moest dan gedeeld worden met twee, drie of soms vier man. De aankomst van de Rode Kruis vrachtwagens leek zich steeds verder uit te strekken over grotere tussenpozen en met minder pakketten. Desalniettemin waren de trucks zeer welkom. De pakketten verschilden sterk van inhoud. Meestal bevatten ze spullen zoals chocoladerepen, pruimen, rozijnen (in kleine hoeveelheden voor een mondjevol), een stuk zeep, kleine pakjes sigaretten, soms kauwgum, poederkoffie, pindakaas, jam, kaakjes,en dat soort dingen. De etenswaren waren geconcentreerd en zeer voedzaam. En steeds na de uitdeling werd er driftig geruild. Ik ruilde altijd alles voor pindakaas (ben er nog steeds gek op). De meesten van ons koesterden de lekkernijen uit de pakketten en verdeelden die in kleine hapjes om er zodoende verschillende dagen mee te kunnen doen. Het was een drama dat de tussenpozen tussen de afleveringen zo uitgerekt werden. Als er een pakket moest worden opgedeeld tussen twee of meer mannen (zoals de meeste) herinner ik me geen enkel geval waarbij er gemopperd werd omtrent de manier waarop de verdeling plaatsvond. In alle eerlijkheid moet wel gezegd worden, dat de Duitsers dezelfde troep aten als die wij voorgezet kregen.

    Verveling en honger waren de dagelijkse routine in een krijgsgevangenenkamp. Er was wel een soort versleten sportuitrusting zoals een honkbal, handschoenen enzovoort waar we een beetje mee rond klungelden. Een schaakspel en dominostenen waren er ook, maar die werden zelden gebruikt. Een paar boeken zoals bijvoorbeeld "The Trek of the Donner Party"(dit was de expeditie die vastliep in de sneeuwstorm in de Teton Mountains en waarbij sommige leden van de expeditie het overleefden door degenen die waren omgekomen op te souperen). Dat boek leidde je gedachten even af van die eeuwige honger.

    Met zoveel tijd om niets te doen was elke aanleiding om iets te ondernemen een welkome afwisseling. Ik vond een stuk van een ouden metalen trommel en door het met stenen te bewerken, maakte ik daar in vier tot vijf weken een tamelijk behoorlijk mes van. Iedereen probeerde wel iets te bedenken om maar een bezigheid te hebben.

    Via de geruchtenmolen wisten we dat de geallieerden onze kant uitkwamen. Aangezien Neurenberg een belangrijk spoorwegknooppunt was, werd het een belangrijk doel voor de bommenwerpers van de geallieerden. De 8th [division] kwam en masse vanuit Engeland, de 15th [division] kwam vanuit Italië voor bombardementen overdag; ’s nachts kwamen de Britten met hun "Blockbuster" [4.000 lbs bom, red.]. Bij één missie, overdag, stonden er velen van ons buiten toe te kijken. De Duitsers probeerden ons naar binnen te krijgen, maar dat lukte niet. Terwijl de raid plaatsvond werden er verschillende kisten geraakt. We trachtten het aantal parachutes te tellen. Vliegtuigen die duidelijk in grote moeilijkheden raakten, werden door ons luid toegebruld: "Spring!" "Ga eruit!" en dat soort kreten. Die nacht cirkelden er Mosquito’s rond ons kamp terwijl ze lichtkogels dropten. Kort daarna kwamen de grote Britse bommenwerpers eraan met hun "Blockbusters". Een paar van die dingen, hoewel mijlenver van ons vandaan gegooid, deden de barakken op hun grondvesten schudden. Tonnen en tonnen van deze bommen hadden een vertraagde ontsteking waardoor ze gedurende de gehele nacht en de volgende dag bleven exploderen.

    Een dag later boden de Duitsers extra voedselrantsoenen aan voor diegenen die vrijwillig naar de stad wilden gaan om puin te ruimen, slachtoffers te zoeken en dat soort taken. Verschillende mannen uit de verschillende afdelingen gaven zich vrijwillig op (onder de Conventie van Genève konden we niet gedwongen worden om enig werk te verrichten dat iets met de oorlog te maken had). De mannen die deel uitgemaakt hadden van de werkploegen zeiden dat de verwoesting, de stank en de branden meer dan verschrikkelijk waren.

    Er druppelde informatie door van de leiding dat de Duitsers ons weg zouden voeren uit Neurenberg omdat de geallieerden te dicht in de buurt kwamen. Er werd tevens verteld dat het Rode Kruis trachtte enkele voedselpakketten af te leveren. Indien de pakketten inderdaad op tijd zouden komen, moesten we ervoor zorgen alles in zo klein mogelijke porties te verdelen. De pakketten kwamen inderdaad aan. Een goede maat van me uit Ipsey, Alabama en ik verdeelden een pakket. Deze jonge vent, van een jaar of 18 - 19, was ongeveer 1.60m en woog ongeveer 65 kilo, hij kon wel meer aan dan twee kerels die twee keer zo groot waren als hijzelf. Hij moet wel een lintworm hebben gehad van meer dan tien meter; ik kan me zijn naam niet meer herinneren, maar ik weet nog hoe we elkaar voor het eerst ontmoetten. Ik vroeg hem waar hij vandaan kwam en hij vertelde me dat hij uit Ipsey, Alabama kwam. "Waar ligt dat?" vroeg ik hem. Hij leek oprecht verontwaardigd te zijn, dat ik uit Mississippi kwam en niet wist waar Ipsey lag. (Het staat nog steeds op geen enkele wegenkaart).

    We hadden verschillende systemen om de inhoud van de pakketten in kleinere hoeveelheden op te splitsen. Bijvoorbeeld door het brood te verkruimelen en dat in jam, pindakaas, suiker of wat dan ook te wentelen. Iets dergelijks kon ook met pruimen gedaan worden. We gebruikten verschillende ingenieuze methodes om onze magere rantsoenen te bewaren in kleine porties. Met de aankomst van de Rode Kruis pakketten begon iedereen onmiddellijk zijn eigen voorraadje van samengekneedde voedselvoorraad te maken.

    Er werden orders uitgevaardigd om naar het zuiden te marcheren naar Moosburg, een stad iets ten noorden van München. De order hield in: "Onder geen enkele omstandigheid mag de voorste colonne gepasseerd worden. Herhaal: loop níet de voorste colonne voorbij." De geallieerde generaal en andere officieren van hogere rang zouden zich in die groep bevinden. Hun plan was nogal eenvoudig; zij wilden de mars onder elk voorwendsel vertragen in de hoop dat Pattons 3rd Army ons zou inhalen. Iedereen wist dat Patton snel naderde.

    Tijdens een mars zoals deze zou er een x aantal mannen zijn in een groep die samen zouden lopen, eten en slapen. Een geallieerde officier werd aangesteld aan het hoofd van elke groep. Iedereen zou de orders van deze man opvolgen, ongeacht wat de bewakers ook zouden beweren of ons zouden opdragen. (Onder de Conventie van Genève mochten we maar een bepaald aantal mijlen per dag te voet afleggen en ik geloof niet meer dan vijf dagen achterelkaar zonder een rustdag.) We waren gereed, 10.000 – 12.000 man verlieten het kamp en marcheerden van Neurenberg naar Moosburg, een afstand van zo’n 100 mijl door een nogal bergachtig gebied.

    Definitielijst

    Conventie van Genève
    De verzamelnaam voor vier verdragen die in Geneve zijn geformuleerd en die, onderdeel uitmakend van het internationaal recht, de rechtsregels bepaalt voor oorlogstijd. Deze verdragen hielden zich onder andere bezig met de behandeling van oorlogsslachtoffers en gewonde soldaten, de erkenning van het Rode Kruis als beschermd orgaan in oorlogstijd, rechtsregels bij oorlogen op zee, bescherming van krijgsgevangenen en burgers in oorlogstijd.
    geallieerden
    Verzamelnaam voor de landen / strijdkrachten die vochten tegen Nazi-Duitsland, Italië en Japan gedurende WO 2.
    oorlogsmisdaden
    Misdaden die in oorlogstijd worden begaan. Vaak betreft het hier misdaden van militairen ten opzichte van burgers.
    raid
    Snelle militaire overval in vijandelijk gebied.

    De mars

    De order was: “Voorwaarts mars!” Alle troepen onafhankelijk van nationaliteit werden in beweging gezet. De meeste van de krijgsgevangenen in Neurenberg waren ofwel Amerikaans ofwel Britse soldaten of mannen van de luchtmacht met slechts een enkeling van een andere nationaliteit erdoorheen verspreid. Eén piloot, een Braziliaan, viel wel erg op. Hij was op een of andere manier in staat geweest om zijn vliegersuniform te behouden, het was van het allerfijnste gabardinestof dat wel op zijde leek. Via een gerucht vernamen we dat zijn vader één van de hoogste generaals was in Brazilië. Desalniettemin was ook hij op mars, alleen de zieken of gewonden werden vervoerd. Op onze eerste dag legden we maar een korte afstand af. Gedeeltelijk kwam dit door het regelen van het vertrek dat plaatsvond met nogal wat organisatorische problemen en het was, zoals je kon verwachten, nogal een chaos.

    De groep waarin ik me bevond had een Amerikaanse majoor aan het hoofd. We werden begeleid door een wat oudere Duitse kapitein (hij was gedurende de Eerste Wereldoorlog krijgsgevangene geweest in de VS en greep elke gelegenheid aan om ons en de bewakers het leven zuur te maken. Toen we nog in Neurenberg waren scheen hij er plezier aan te beleven ons in de meest miserabele weersomstandigheden buiten de barak te laten aantreden). De eerste nacht op mars werden we bijeengedreven in een kleine kerk waar het slapen schier onmogelijk was. Ik deelde een traptrede van een verhoging met de jonge man uit Ipsey. De hele lange nacht moest er iemand over de trap naar buiten of kwam daarvan weer terug. Oorlog laat je darmen niet met rust.

    We waren tamelijk vroeg weer op weg. De oude kapitein dreef onze groep zo snel mogelijk vooruit. Binnen een paar uur begonnen we verscheidene groepen voorbij te lopen die verondersteld werden vóór ons te blijven. Onze majoor was eigenlijk benauwd voor de Duitse kapitein. We bleven de andere groepen maar passeren, inclusief de leidende groep met het geallieerde commando. Totdat we voorop liepen en de mars leidden. Dit was toch te bont! Hoe het gebeurde weet ik niet, maar we kregen eindelijk het bevel om halt te houden en niet meer te bewegen totdat we nieuwe orders kregen. Met diezelfde order werd onze majoor van zijn commando ontheven en, zoals ons werd verteld, kreeg hij ongezouten de mantel uitgeveegd voor zijn optreden. De oude Duitse kapitein was ziedend, maar hij was verstandig genoeg om te beseffen dat er verschillende Duitse officieren van hogere rang waren, die zeer terughoudend waren met het toedienen van strafmaatregelen.

    Tegen het eind van de tweede dag was Ipsey, Alabama blut. Hij had er geen idee van hoe hij zichzelf een rantsoen moest opleggen. Wanneer er maar een paar van ons bij elkaar hurkten om een klein vuurtje te maken, was hij altijd in de buurt. Het was onmogelijk voor mij om een hapje te nemen terwijl hij vlakbij zat met zijn hulpeloze blik. Wanneer ik hem dan een brokje van het één of het ander aanbood was het altijd: “Oh nee Gibbs, ik kan jouw voedsel toch niet opeten! Ik zou zuiniger hebben moeten zijn met mijn deel.” Hij nam dan aan wat hem door mij werd aangeboden en soms ook dat van anderen. Tegen de tijd dat hij een rondje had gemaakt langs alle vuurtjes had hij waarschijnlijk meer binnen gekregen dan wie dan ook. Achteraf gezien moet gezegd worden dat hij misschien wel uitgekookter was dan wie dan ook in onze groep.

    We zetten onze tocht naar het zuiden voort, maar nu deed onze geallieerde kapitein geen enkele poging om een andere groep in te halen. Op een nacht, we bevonden ons op zekere hoogte, begon het te sneeuwen met natte regenvlagen en ijzel. Het was een aller-beroerdste situatie. We konden geen vuurtje aanmaken en nergens was een droge plek te vinden. Een paar man braken takken af van de bomen om een kleine beschutting te bouwen. Maar natuurlijk was die zo lek als een mandje. Het enige dat we die nacht konden uitrichten was het bedekken van onze natte lijven met de ragdunne dekens of wat daar nog van over was. En dan maar tegen elkaar aan hangen met een man of vijf zes. Het duurde een eeuwigheid voordat het daglicht doorbrak.

    Kort na deze ervaring stopten we bij een grote Duitse boerderij. Regelmatig verbleven we onderweg in schuren. Sommigen installeerden zich op de hooizolder toen de aardappelvoorraad van de boer werd ontdekt. Ik werd neergelaten in de bak trok mijn lange onderbroek uit (die was net zes of zeven weken daarvoor in de was geweest), bond de pijpen dicht en stopte ze vol met aardappels. We hadden een voorraad voor de komende dagen. Gedurende die nacht hoorde ik een paar duiven koeren. Vroeg in de ochtend werd ik de volgende dag wakker en begaf me naar de pomp om wat aardappelen te wassen. Daar stond een soldaat die rustig een mand met duiven aan het plukken was met een grote grijns op zijn gezicht. Ik probeerde een paar aardappelen te ruilen voor een stel van zijn duiven, maar deze duivenplukker zei: “Geen denken aan mannetje.”(Vele jaren later bevonden Dot en ik ons in een grote banketzaal in het Pheasant Run Resort om een bijeenkomst bij te wonen van de Second Air Division, onze zoon was er wel maar hij was niet bij ons op dat moment. Iedereen liet zich de drankjes goed smaken en het werd steeds luidruchtiger. Per ongeluk hoorde ik aan de tafel naast ons het woord ‘duif’ vallen. Terwijl ik me omdraaide naar hen vroeg ik:
    - “Was iemand van jullie toevallig die duivenvanger op onze tocht door Duitsland?”
    Een kerel schaterde het uit:
    - “Jazeker, waarom?”
    - “Dan ben jij die vrek die niet eens een paar duifjes wilde ruilen voor een zak aardappelen.”
    De man,Tony Scaila uit Oklahoma City, brulde:
    - “Ben jij die soldaat die me probeerde over te halen tot die ruil daar bij de waterpomp?”
    - “Zeker weten!”
    Tony’s vrouw net als mijn eigen vrouw hadden dit verhaal al zo vaak gehoord, dat ze het wel konden dromen. Zo waren er zoveel sterke verhalen die na de oorlog aan het licht kwamen.)

    Op een nacht gedurende die tocht zaten we met een groepje bij elkaar zomaar wat te kletsen toen ik opbracht hoe dicht we ons bij de geallieerde linies hebben moeten bevinden toen we het toestel moesten verlaten. Een andere luchtmachter vertelde ons zijn verhaal van zijn gevangenneming. Hij was aan zijn parachute op weg naar beneden, rustig zwevend naar de geallieerde linies toen de wind plotsklaps draaide en een andere kant uit blies en zo werd hij teruggeblazen, recht in de handen van de Duitsers; hij kon daar niets aan veranderen omdat ook hij geen enkele ervaring had in parachutespringen. We waren het er allemaal over eens dat hij maar een stempeltje moest gaan halen bij de aalmoezenier. (“The Chaplain needed to punch his card.” Dat was een uitdrukking die we gebruikten voor iemand die bijzonder veel pech had gehad.) Tijdens soortgelijke kletspraatjes vertelde een jonge jachtvlieger dat hij een bijzonder geval was. Hij was namelijk de enige geallieerde jachtpiloot die door een vijandelijke jager was neergehaald, alle anderen zo beweerde men, waren neergeschoten door de Flak.

    Eenmaal gedurende onze wandelpartij werden we aangevallen met de mitrailleurs van Amerikaanse jachtvliegtuigen. Tijdens hun eerste vlucht over ons heen zwaaiden we naar hen, bij de tweede duikvlucht schoten we de greppels in. Blijkbaar werd er radiocontact gemaakt want even plotseling als het vuren begon, hield dat ook weer op. Verschillende keren daarna kwamen Amerikaanse jagers overvliegen die waggelden met hun vleugels, sommige van die vliegtuigen vlogen zo laag dat je de piloten kon zien wuiven. Het werd rondverteld, doch nooit bevestigd, dat ze boodschappen uitwierpen met de waarschuwing aan de bewakers ons geen haar op ons hoofd te krenken.

    Ergens gedurende de mars kregen we de mededeling dat president Roosevelt gestorven was. Er waren zeer gemengde gevoelens omtrent zijn dood. Sommigen konden zich herinneren dat hij ooit de belofte afgelegd had: “Zolang ik president ben, zal er geen Amerikaanse jongeman op vreemde bodem zijn dienstplicht vervullen.” Op dat moment waren we dan wel niet ons land aan het dienen, maar we bevonden ons wel wis en drie op vreemde bodem.

    Voort gingen we, zuidwaarts, langzaam en dat tot groot chagrijn van onze Duitse kapitein. We hielden halt bij een grote Duitse boerderij toen we geconfronteerd werden met iets dat ons het hart in het lijf deed omdraaien. Een prachtig Duits kind, een meisje van een jaar of vijf- zes oud verbleef op deze boerderij waar ze heen was gestuurd vanuit één van de platgegooide steden. Ze miste een been. En daar kwamen we haar tegen met haar engelachtige gezicht en ze had zelfs een glimlach voor ons over, terwijl het toch iedereen uit onze groep had kunnen zijn geweest die het bommenluik opengetrokken had waardoor zij haar been moest missen. Elke GI doorzocht zijn rugzak of welk stuk bagage dan ook op zoek naar een stukje chocola, een koekje of een stukje kauwgum, of iets waarmee ze een klein meisje ook maar een pleziertje zouden kunnen doen. We overspoelden haar met wat we hadden en die glimlach was onze beloning. Die kleine blonde had een geweldig effect op ons, zonder een uitzondering. Door haar kon je de uiterste zinloosheid van de oorlog aanschouwen. Die nacht zocht onze groep stilletjes en vroeg een slaapplaats. Gedurende mijn hele leven zag ik dat gezichtje nog vaak voor me.

    Toen we binnen 10 tot 15 mijl van onze bestemming Moosburg waren aangekomen, werden we in kleinere groepsegmenten opgedeeld om ons te rusten te leggen voor de nacht. Een stuk of 40, 50 van ons werden van de hoofdweg, een Autobahn, weggeleid naar een kleine schuur. Een jonge luchtmachtofficier was nu de man die de leiding had. Toen we de volgende morgen opstonden werden we vanuit Moosberg gewaarschuwd te blijven waar we waren. Onze Duitse bewakers drongen er op aan dat we ons in beweging zetten, maar de luitenant vertelde hen dat we daar bleven. Iedereen ging door met de kleine vuurtjes waar we al mee bezig waren om daarboven een aardappel of knol te koken. De bewakers waarschuwden de Duitse kapitein (hij was bij de hoofdmacht gebleven). Binnen de kortste keren kwam hij aanrazen op zijn fiets. Hij was ziedend, schreeuwde naar de luitenant, trapte onze etensblikjes omver terwijl hij dreigde met hel en verdoemenis. De jonge luitenant antwoordde alleen met: “We doen geen stap meer.” De kapitein trok zijn pistool, duwde het onder de neus van de luitenant en was totaal door het dolle heen; het was duidelijk dat hij zijn zelfbeheersing totaal kwijt was. Echter niet een enkele krijgsgevangene deed ook maar één stap. Op de één of andere manier drong het tot de kapitein door dat we niet van plan waren te vertrekken, wat hij ook zei of deed. Hij stapte op zijn fiets met de opmerking: “Ik krijg jullie hier weg of je wordt terplekke doodgeschoten!”

    Nadat de kapitein was vertrokken, liepen twee of drie oudere beroepssergeanten naar de jonge luitenant toe, schudden zijn hand en sloegen hem op zijn schouder en één van hen zei: “Luitenant, ik had nooit erg veel op met jullie van de luchtmacht, tot vandaag. Ik kan u wel zeggen dat we al afgesproken hadden dat als hij u had neergeschoten, we die hufter zouden hebben afgemaakt voordat hij dit kampement had kunnen verlaten. Ik beloof u meneer, hij zou het geen vijf minuten overleefd hebben.”

    Binnen een kwartier na dat incident, kregen we vanuit Moosburg te horen: “Kom hierheen, er is een truck met machinegeweren erop onderweg naar jullie.” We liepen terug om ons bij de hoofdmacht te voegen en naar Moosburg te lopen.

    Definitielijst

    Eerste Wereldoorlog
    Ook wel Grote Oorlog genoemd, conflict dat ontstond na een groei van het nationalisme, militarisme en neo-kolonialisme in Europa en waarbij twee allianties elkaar bestreden gedurende een vier jaar durende strijd, die zich na een turbulent begin, geheel afspeelde in de loopgraven. De strijdende partijen waren Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland aan de ene kant (de Triple Entente), op den duur versterkt door o.a. Italië en de Verenigde Staten, en Duitsland, Bulgarije, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk aan de andere kant (de Centrale Mogendheden of Centralen). De strijd werd gekenmerkt door enorme aantallen slachtoffers en de inzet van vele nieuwe wapens (vlammenwerpers, vliegtuigen, gifgas, tanks). De oorlog eindigde met de onvoorwaardelijke overgave van Duitsland en zijn bondgenoten in 1918.
    Flak
    Flieger/ Flugzeug Abwehr Kanone. Duits luchtafweergeschut.

    Moosberg

    Wat een kamp! Toen we dit gevangenkamp, dat gebouwd was om 12.000 tot 15.000 gevangenen te huisvesten, binnenmarcheerden werden we met meer dan 100.000 man in een ongelooflijke puinhoop samengebracht. De latrines waren in aller haast uitgegraven greppels, voedsel was er niet, geen dak boven ons hoofd, kortom we leefden zo ongeveer als holbewoners, maar dan zonder onderdak. We konden een klein vuurtje aanleggen. Bij onze aankomst moesten we weer, zoals tijdens de mars, overnachten in de open lucht. Een paar van ons scharrelden wat stokken en stenen bijelkaar om enige beschutting tegen de wind op te zetten, met twee of drie dekens uitgespreid op de rotsige grond en met wat er nog over was dekten we ons toe en als een bundel narigheid tegen elkaar aangedrukt probeerden we wat te slapen. Het werkte wel! Gelukkig werden er binnen drie of vier dagen enkele reusachtige tenten naar het kamp gebracht. Daar werden we ingestopt gedurende de rest van de oorlog. Het leven in dit kamp was zo ontzettend saai, er waren gewoon geen woorden voor. De meeste tijd werd doorgebracht met sterke verhalen waarbij eten het onderwerp was waar het meestal over ging. Sommigen spraken over een grote biefstuk met frieten, anderen over een groot bord met spaghetti en knoflookbrood, gebraden kip enzovoort en steeds maar weer. Ik herinner me een wat oudere man uit Texas die het almaar had over een ton verse melk, een homp maisbrood en een bord met rapen en dat was alles wat hem nog kon laten overleven. Zijn maaltijd, zover als ik het me kan herinneren, spande wel de kroon.

    Wanneer het weer het maar toestond gingen we naar buiten waar altijd een klein vuurtje brandde om wat water te koken met een paar aardappelen, rapen of wat dan ook. Tijdens onze mars waren we een soort aasgieren geweest die alles wat ook maar even eetbaar was, mee hadden gepikt. Het voedsel werd als een lading goud beschermd en bewaakt. (Met een raap kon je heel wat soep maken, een paar aardappels erbij en het leek wel godendrank.) We zaten bij ons kleine vuurtje toen er uit het niets een straalvliegtuig tevoorschijn schoot, een FW190, was het type geloof ik. Iedereen die het zag, zowel van de Air Force als de Army, had maar één opmerking: "Wat was dat nou in ‘s hemelsnaam?" De jet maakte ongeveer drie vluchten laag over het kamp; het passeerde met een ongelooflijke snelheid misschien wel 500 mph [ca 920 km/u, red.] de kist zag er verbazend uit. Sommigen in de luchtmacht hadden onbevestigde verhalen gehoord over een vliegtuig dat door de Duitsers ontwikkeld zou zijn en dat alles wat de geallieerden hadden in de schaduw stelde. Dit vliegtuig was exact dat en niets anders. We kunnen ons slechts afvragen wat er gebeurd zou zijn als de Duitsers het luchtruim hadden kunnen vullen met zulke kisten. Het is wel zeker dat de oorlog nog vele maanden geduurd zou hebben, zoniet nog jaren.

    De dagen sleepten zich langzaam voort. We wisten dat Patton niet al te ver meer kon zijn. Toen gebeurde het meest fantastische. Weer zaten er een paar van ons een paar piepers te koken toen er serieus geweervuur losbarstte. Plotseling sprong een legersergeant op en schreeuwde: "Dat is een 30mm machinegeweer!" Van waar wij stonden, konden we een rij tanks achterelkaar aan naar een heuveltop zien kruipen. Terwijl ze de kerkspits van Moosburg als doelwit gebruikten begonnen ze de stad te bedelven onder granaatsalvo’s. In de hoek van ons onderkomen gooide de oudere Duitse bewaker zijn geweer op de grond, klom uit zijn wachtpost en zei: "Dat is het einde." Een enorm geschreeuw, gejoel en geroep brak los terwijl de mannen stonden te dansen van opwinding. Pas toen er een Amerikaanse vlag werd gehesen aan de hoogste vlaggenmast werden we ons pas echt bewust van wat er gaande was. We waren bevrijd! Kamp Moosburg herbergde op dat moment geallieerde soldaten van over de gehele wereld binnen deze prikkeldraadomheining. Veel van deze mannen waren gevangene geweest gedurende de laatste vier, vijf of wel zes jaar. (We hadden vernomen dat de Duitsers getracht hadden om de krijgsgevangenen te gebruiken om in de onderhandelingen meer voordelige condities te kunnen bedingen. Dit argument had geen enkele indruk gemaakt op de geallieerden.)

    Kort nadat de kampbewaking zich overgegeven had, kwam er een infanteriesoldaat onze tent binnen en vertelde dat hij deel uitmaakte van Pattons gepantserde spits. En dat het hoofdleger binnen een dag of twee zou oprukken. Deze specifieke infanteriesoldaat leek zelf wel op een gepantserde spits. Hij moest wel van Brooklyn zijn, met zijn Thompson machinegeweer onder zijn arm, twee of drie pistolen van verschillende makelij om zijn heupen gesjord en een bandelier over een schouder geslagen met daaraan een stuk of tien handgranaten en een mes. Hij was op en top paraat. Deze jonge infanterist deed ons een mededeling: "Als er een speciale klootzak is waar je nog wat mee af te rekenen hebt (hij bedoelde hier de bewakers mee) kom dan op en pik hem er nu uit." Niemand van ons had op een zodanige manier een hekel aan de voornamelijk wat oudere bewakers ofschoon ik wel hoorde over een bewaker, die "Big Stoop" [waarschijnlijk ‘Grote Stommeling"van ‘Big Stupid’, red.] genoemd werd en die werd teruggevonden met 200 kogelgaten in zijn lijf en een pikkel door zijn hoofd geslagen door een paar kerels van een andere afdeling. Big Stoop had de mensen op een genadeloze manier opgedreven zonder een rustpauze op weg van Oost Pruisen; als er een soldaat uitviel werd hij achtergelaten om door de burgers te worden omgebracht.

    Ook kwamen we te weten dat de oude Duitse kapitein en nog een paar anderen hadden geprobeerd om op hun fietsen en motorfietsen te ontkomen. De jachtvliegers betrapten hen onderweg naar het zuiden op de Autobahn en maakten korte metten met hen allemaal.

    Binnen de kortste keren reed Pattons hoofdmacht Moosburg binnen. Veel mannen van onze afdeling maakten van de gelegenheid gebruik om het hoofdkwartier te doorzoeken (één van deze maten ontdekte mijn krijgsgevangenendossier, haalde het uit de files en gaf het aan me. Dit is wel de meest gewaardeerde trofee die ik van de Tweede Wereldoorlog heb bewaard). Terwijl de anderen door het kamp zwierven, verliet ik het en begaf me richting Moosburg. Ongeveer een meter of achthonderd buiten het kamp lag er een groot veld, letterlijk bedekt met dode honden. Dit waren de bewakingshonden die erom berucht waren dat ze erg agressief waren.

    Tegen de tijd dat ik aankwam bij het stadje, liepen er al veel andere krijgsgevangenen rond te snuffelen. Ik herinner me een Rus die met een jong varken, de keel doorgesneden, over zijn schouder geslagen liep. Verschillende reusachtige vaten met wijn waren de straat opgerold en iedereen nam ervan wat hij wilde. Toen het leger begon door te trekken overweldigden de GI’s van Pattons Army me met voedsel, sigaretten, snoepgoed, zeep en al dat soort zaken. Eén van de mannen gooide een blik tomaten naar me toe dat zijn moeder hem had gestuurd. Een veldkeuken hield halt en overlaadde me met meer eten dan ik kon dragen inclusief een blik met beef van meer dan 2,5 kilo. Meer dan één van de soldaten riep me toe: "Waar heb je zin in sergeant, wil je wat pruimtabak?" Enzovoort en zo maar door.

    Toen ik op een straathoek stond, sprak ik een officier met een grote schooltas. Hij vroeg: "Sergeant heb je nog Duits geld nodig, we hebben de Duitse betaalmeester gevangen genomen." Hij gaf me een handvol en ik heb er nog steeds wat van. Plotseling gonsde het gerucht langs: "De Ouwe komt eraan." Iedereen sprong in de houding en daar kwam hij, in volle glorie, vier of vijf motorfietsen voorop, rode zwaailichten, sirenes loeiden, en dan ZIJN JEEP. Daar was hij, rechtopstaand in de jeep ofwel de meest beroemde ofwel de meest beruchte (dat hing ervan af wie over hem sprak) geallieerde generaal in de Tweede Wereldoorlog: George Patton, met zijn pistolen met parelmoeren grip en met zijn verchroomde helm. Het was de moeite waard om dat te hebben aanschouwd!

    Om even een zijlijn te bewandelen: sommige van Pattons mannen waren in onze afdeling van het kamp Moosburg. Ik hield werkelijk van de verhalen die ze over hem vertelden. Mijn favoriete anekdote is die van de kolonel die hij naar een bevoorradingsdepot had gestuurd om schoenen voor zijn leger te bemachtigen. Hij kwam met lege handen terug terwijl hij vertelde dat de schoenen waren bestemd voor Bradley’s Army. Eén of twee van die jongens zeiden dat ze gehoord hadden dat Patton één van zijn met parelmoer ingelegde pistolen had getrokken en hij zou de kolonel hebben neergeschoten als hij niet weerhouden was door omstanders. Zoals het verhaal gaat draaide hij zich om naar een majoor, gaf hem de opdracht die schoenen op te halen of het anders met de dood te bekopen tijdens zijn poging daartoe. De majoor zou een stel machinegeweren in zijn truck hebben geladen, begaf zich naar het depot, maakte het duidelijk aan de CO van het depot dat hij voor de schoenen kwam en dat hij ze op een vreedzame manier wilde verkrijgen of dat er anders mensen zouden sneuvelen. Hij bracht de schoenen mee terug.

    De mannen waren het erover eens dat Patton voor zijn mannen zorgde. Hij was altijd in de weer om het beste voor hen eruit te slepen. Over het algemeen scheen men het er over eens te zijn, wat een van zijn mannen uit zijn leger ons vertelde: "Nou, hij had wel iets, hij was een dolle hond die ten volle genoot van de oorlog, maar desondanks was hij voor een soldaat-in-actie diens beste generaal. Als hij ons had opgedragen om de poorten van de hel te bestormen, dan hadden we dat gedaan ook."

    Terwijl ik het stadje verliet en terug ging naar het kamp was ik werkelijk ongelooflijk goed voorzien met allerlei heerlijks. Mijn groep verwelkomde me met luid enthousiasme, sigaretten voor iedereen: roken! roken! rook op die sigaret! Een vuurtje werd aangelegd, we brachten een ketel water aan de kook en eten dat we deden! (En wat een stommiteit.) Beef, rijst, tomaten, karbonades en bonen, kaakjes en zoetigheid, wat een feest! Daarna een sigaret die je niet eens hoefde op te roken tot je je lippen brandde. Een paar uur nadien meldde de werkelijkheid zich in de vorm van diarree en wel als er zoiets bestaat: als kampementdiarree. De rest van de nacht was iedereen van mijn groep af en aan naar de latrines. Het leek wel of de dag nooit wilde aanbreken. Wat een nacht!

    Blijkbaar wisten de hospitaalsoldaten van Pattons Army wat er stond te gebeuren. Zij hadden Eerste Hulpposten opgesteld door het hele kamp heen. Er stonden rijen voor elke post, soms wel dubbele rijen die door de hulpposten heengingen. De hospiks deelden pillen uit en gaven ons de goede raad: "Doe het op je gemak jongens, probeer niet teveel te eten, we zullen je te eten geven, beetje bij beetje." Op dat moment denk ik niet dat ook maar iemand in die rij ook nog maar iets had kunnen nuttigen.

    Langzaam maar zeker begon er zich een vorm van organisatie af te tekenen. Daarna begon het aloude militaire systeem weer te werken: hollen of stilstaan. Binnen betrekkelijk korte tijd werden we op legertrucks geladen, naar een vliegveld gebracht en naar Camp Lucky Strike in Frankrijk overgevlogen. Dit was een kamp voor Amerikaanse ex-krijgsgevangenen. We verbleven hier verschillende dagen, werden medisch onderzocht en stap voor stap begon onze maag weer te wennen aan voedsel. Ik geloof dat we met twee lichte maaltijden per dag begonnen. Dag na dag werden ons voedsel, zowel in hoeveelheid als kwaliteit opgevoerd totdat we weer op drie maaltijden per dag zaten. Ik ben vergeten welk systeem gehanteerd werd voor wie het eerst mocht repatriëren naar de States. Maar het grote moment kwam eraan. Naar de kust en aan boord van een Liberty Ship [transportschip gebouwd in en voor de Tweede Wereldoorlog, red.]. De eerste of tweede stuurman van ons schip was Sid Luckman, een geweldige quarterback voor de Chicago Bears. Naderhand werd hij vereeuwigd in de Football Hall of Fame.

    Definitielijst

    geallieerden
    Verzamelnaam voor de landen / strijdkrachten die vochten tegen Nazi-Duitsland, Italië en Japan gedurende WO 2.

    Afbeeldingen

    Telegram aan de moeder van Gibbs waarin doorgegeven wordt dat haar zoon bevrijd is.

    Naar huis

    De exacte data van onze reis naar huis en naar ons geliefde land ben ik kwijt geraakt in de voorbije jaren. Ik geloof dat de reis plaatsvond in het laatste gedeelte van de maand mei, 1945. Maar het was een geweldige reis! De bemanning aan boord van onze boot deed er werkelijk alles aan om het ons naar de zin te maken. De scheepsvoorraad was het grootste deel van de dag vrij toegankelijk. Het eten, wat me maar wilden eten, was van een goede kwaliteit en voedzaam. Ik herinner me dat ik een doos met Hershey bars kocht [een soort chocoladerepen, red.] en dat ik verstandig was en niet meer dan drie of vier repen per keer opat. Er is nog een voorval dat me duidelijk bijstaat van het aan boord gaan en de reis naar de States. De nieuwe nr. 1 tophit in de jukeboxen was “Don’t Fence Me In.” Deze deun werd vele malen op het scheepsomroepsysteem afgespeeld tijdens onze overtocht.

    Ten langen leste eindelijk dan de haven van New York en het Vrijheidsbeeld! Er waren tranen en er werden gebeden opgezegd uit dankbaarheid van ieder van ons. Nog nooit had die oude dame er zo goed uitgezien, niet zo goed voor een boot vol emigranten als voor dit schip vol met ex-krijgsgevangenen. De bands speelden, mensen wuifden en schreeuwden naar elkaar, grijze dames van het Rode Kruis deelden donuts, koffie en verse melk uit (man, wat een traktatie!). We verbleven maar kort in de haven en werden snel naar de trein vervoerd voor een korte reis naar Camp Miles Standish in Massachusets.

    In Camp Miles Standish kregen we de gebruikelijke formele begroeting door de CO van het kamp. Hierna kregen we te horen, dat het diner spoedig opgediend zou worden. Het menu bestond uit biefstuk, salade, verschillende warme groentes en al het ijs dat je maar op kon samen met pannenkoeken en appeltaart. We kregen ook te horen, dat de bedienden die het zouden serveren Duitse krijgsgevangenen waren die hetzelfde eten kregen als wij. Ik kan me niet herinneren dat daar iemand bezwaar tegen maakte. Na onze maaltijd zouden er telefoonlijnen beschikbaar zijn om naar huis te bellen. Wat kon je je nog meer wensen? Velen van ons schrokten het eten naar binnen om maar zo snel mogelijk de telefoon te kunnen pakken. Het was werkelijk ongelooflijk hoe snel de gesprekken werden doorverbonden. (Blijkbaar waren er enkele anders niet beschikbare lijnen opengesteld.) Toen ik mijn lieve moeders stem hoorde die zei: “Tyrus, onze gebeden zijn verhoord”, besefte ik dat mijn wereld weer begon te draaien. Moeder huilde, pa had moeite met spreken, en ik tóch wel, maar ook hadden we het allerbeste drie minuten durende telefoongesprek van mijn leven.

    Voor ééns, als een aangename verandering, werd de ‘hollen of stilstaan’ routine eens tot het minimum beperkt. Binnen de kortste keren zat ik op een trein op weg naar het zuiden, naar Camp Shelby, Hattiesburg, Mississippi. Op de trein leerde ik een krijgsgevangene kennen uit Corinth, Mississippi. Hij heette Archer. We bleven een tijd bij elkaar, maar daarna verloren we elkaar weer een poos uit het oog. Een kort oponthoud in Camp Shelby, daarna met de Greyhound Bus naar Tupelo, een stadje op een kilometer of 30 van Fulton. Ik belde naar huis en vertelde hen over mijn geplande aankomst in Tupelo.

    Op de busreis, naar het noordelijke deel van de staat moesten Archer en ik naar de WC (die was er nog niet in de bus in 1945). Het werd zo dringend nodig, dat ik naar de chauffeur ging. Het was laat in de avond, niets was meer open, maar de oude buschauffeur, zonder met zijn ogen te knipperen, hield stil naast een gesloten pompstation en riep om dat hij een pitstop maakte. Archer en ik sprongen de bus uit en spurtten naar de achterkant van het pompstation en bevrijdden ons van een enorme last. Blijkbaar had de chauffeur de andere passagiers verteld dat we ex-krijgsgevangenen waren die naar huis teruggingen. We werden weer begroet met een vriendelijke grijns, met schouderklopjes en “goed je weer terug te hebben” en meer van dergelijke opmerkingen.

    Toen de bus Columbus, Mississippi indraaide, een kleine stad, een kilometer of 100 van Fulton, stond daar mijn familie, ma, pa, Jimmy en Bonny Ruth. Dit was de aanblik waar elke GI van droomde: weer herenigd te worden met zijn familie. De rit terug naar Fulton was er een van diepe vreugde en geluk. Toen we de oprit voor ons huis opdraaiden werden mijn gebeden en dromen pas echt bewaarheid. Weer THUIS! De trap op en naar mijn kamer, hoe geweldig kon het terugkeren zijn! Mijn familie was gezond en veilig, Paul was veilig in Italië, de wereld in een woord was geweldig. Naar bed en slapen na een dankgebed aan God voor al deze zegeningen.

    Archer uit Corinth had dezelfde orders gekregen en daarom regelden we het zó dat we samen zouden reizen in de Caddillac van mijn vader. Pa dreef een houtfabriek, dat was een zogenaamde vitale bedrijfstak en hij ontving daarom ruim voldoende benzinebonnen. Hij was erin geslaagd om er steeds een paar opzij te leggen en overtuigde de rantsoenraad ervan om er nog een paar te verstrekken om mij in staat te stellen naar dienst terug te keren. Voordat ik Fulton weer achterliet had ik te horen gekregen dat één van mijn jeugdvrienden, Wayne Palmer, een veteraan van de mariniers die bij één van de zwaarste veldslagen in de Pacific betrokken was geweest, teruggekeerd was in de States en nu gestationeerd was op een marinebasis in Fort Lauderdale, Florida, iets ten noorden van Miami. Dit zou me een weerzien worden: een ex-krijgsgevangene en Wayne, die als verkenner bij de mariniers de slag om Iwo Jima had overleefd. Hij was één van de twee verkenners die deze slag hadden overleefd.

    Archer en ik vertrokken uit Fulton voor een plezierreisje naar Miami Beach. We waren in een opperbeste stemming aangezien men ons verzekerd had dat, mits zich geen onvoorziene omstandigheden voordeden, onze actieve dienst erop zat. Onze taak in Miami zou eruit moeten bestaan om ons zoveel mogelijk tegoed te doen aan de zon en R&R [Rest & Recreation, red.] terwijl we op onze nieuwe aanstelling wachtten. Dit was oorlog op z’n allerbest.

    Toen we voor één van de meest luxe hotels van Miami Beach parkeerden, sprongen enkele GI’s in de houding. Die grote zwarte Cadillac trok de nodige aandacht. Eruit stapten twee Staff Sergeants en Archer maakte ons er niet populairder op toen hij met een achteloos handgebaar zei: “Plaats rust mannen, doorgaan.” Door onze plaatsingen zagen we weinig van elkaar terwijl we in Miami waren. De dienst was heerlijk, alleen maar R&R, iedere 24 of 48 uur even afmelden.

    Daarna naar Fort Lauderdale waar Wayne Duty Sergeant was [sergeant van de wacht, red.] op het Naval Air Station van de Air Station Guards. En alweer, toen ik naar de slagboom reed namen de wachtsoldaten de houding aan. Ik kon niet anders dan even grijnzen toen één van de wachtdoende mariniers zei: “Verdraaid Sarge we dachten dat je een driepijper was of nog hoger.” Ik deed navraag naar mijn maat Wayne en de wacht gaf prompt de informatie over zijn verblijf, het nummer van zijn barak en waar die zich bevond. Ik kon rechtstreeks doorrijden naar zijn hut en vond hem daar in diepe slaap gedompeld. Eén van de mannen lichtte toe dat de sergeant er een zware nacht op had zitten. “Opstaan jij voddenbaal!”schudde ik Wayne en hij draaide zich om, knipperde met zijn ogen: “Gibbs, ben jij dat?” Nadat we elkaar een paar keer flink op de schouders hadden gemept vroeg ik naar zijn verplichtingen voor de komende paar dagen. Wayne, die nu een gedecoreerde Pacific veteraan was, zei dat daar geen enkel probleem zou bestaan. Hij zou het wel regelen met de ouwe, die kon wel wat regelen om iemand voor hem in te laten vallen. We reden naar zijn CO, een prima vent, die Wayne snel toestemming gaf om te gaan en te staan waar hij wilde “zolang zijn gezondheid er maar niet onder leed.” Wel even afmelden elke 24 uur. De CO maakte wel een grap over zijn gezondheid, maar toch, nadat hij onze auto had gezien waarmee we over de boulevard zouden cruisen, wist hij dat het wel een latertje zou worden.

    Gedurende de volgende week of tien dagen waren Wayne en ik van ’s morgen tot ’s avonds samen te vinden. We waren in de zevende hemel. Het gebeurde werkelijk dat de meisjes naar ons floten. Stel je voor: twee sergeants die de tijd van hun leven hadden, dames opgepast. We konden werkelijk nogal kieskeurig zijn.

    Toen gebeurde het: op 6 augustus 1945 schreeuwden de krantenkoppen het uit, een Amerikaanse bommenwerper had één bom gegooid op Hiroshima, in Japan. Deze ene bom had meer kracht dan 20.000 ton TNT. Ongelooflijk, maar waar, en er werd drie dagen later op 9 augustus, 1945, nog zo’n zelfde bom gegooid op Nagasaki. De oorlog was nu spoedig voorbij, op 14 augustus accepteerden de Japanners onvoorwaardelijk de condities voor hun overgave. De Tweede Wereldoorlog was officieel afgelopen op 2 september, 1945, met het tekenen van de overgave aan boord van het slagschip Missouri in de Baai van Tokyo. Toen de ondertekening van de overgave werd aangekondigd reden Wayne en ik een pompstation binnen om te tanken toen een pompbediende naar buiten kwam rennen en luidkeels verkondigde dat ze die verdomde benzinebonnen niet langer hoefden aan te nemen. Hij scheen daar meer uitgelaten over te zijn dan over het feit dat de oorlog voorbij was. Van het pompstation spoedden we ons naar een drankwinkel. Toen we onze drankvoorraad hadden bijgevuld, stoven we naar de stad, haalden twee vrienden op en zetten koers naar het centrum van Miami waar de festiviteiten zich afspeelden. De stad stond volledig op zijn kop! Als je in uniform was lieten de dames, of ze nu oud waren, jong of van middelbare leeftijd, je niet met rust en je werd door iedereen omhelsd en gezoend. Wat een manier om de oorlog te beëindigen! Middenin een van die omhelzingen stoven twee matrozen ons voorbij terwijl één van hen een fles vanonder mijn arm vandaan trok. Wayne sneed hem de pas af en toen ik hem inhaalde gaf de matroos mij mijn fles terug en gaf ik hem een stoot in zijn zij waardoor hij groen werd in zijn gezicht. Terwijl hij met verstikte stem zoiets zei als: “Nou ja jij had je handen al vol.” Wayne gaf de man een flinke uitbrander en zei dat hij blij kon zijn dat we in zo’n goede bui waren, anders had hij wel eens wat anders kunnen beleven. Wat een nacht! Wayne en ik zouden uit elkaar gaan de volgende dag, hij zou zijn loopbaan bij de mariniers voortzetten. Het zou nog jaren duren voordat onze wegen zich weer zouden kruisen.

    Met het aflopen van de oorlog leek het ‘hollen of stilstaan’ zich met steeds kortere tussenpozen voor te doen. Binnen een paar dagen na de Japanse overgave moest ik me melden bij het hoofdkwartier van de afdeling waar ik bij ingedeeld was aan het strand. De volgende conversatie vond daar plaats: “Sergeant is er een bepaalde Air Base dicht bij waar je woont, waar je een voorkeur voor zou hebben?” Dat klonk vreemd, gevraagd te worden waar ik geplaatst zou willen worden. Ik vroeg me af wat het addertje onder het gras zou zijn bij zo’n vraag. Ongeacht mijn achterdocht gaf ik als antwoord: “Jawel, Columbus Air Force Base, Columbus, Mississippi.” Deze basis lag op ongeveer een honderd kilometer van Fulton, maar ik wist dat het een opleidingscentrum was voor jachtvliegers en dat ik dus geen kans zou maken om daar terecht te komen. Tot mijn opperste verbazing kreeg ik binnen de kortste keren het bevel me te melden op Columbus Air Force base. Militaire beslissingen zijn vaak mysterieus en onpeilbaar. We namen afscheid en ik keerde noordwaarts. Net na Miami nam ik een liftende matroos mee en ik vroeg hem of hij kon rijden. Nou en of. De matroos reed een hele tank leeg, terwijl ik wat slaap inhaalde. Hij stapte weer uit zo rond de grens met Georgia en ik reed stevig door rechtstreeks naar Fulton. Een paar dagen op mijn gemak thuis gezeten en daarna kalmpjes aan naar Columbus Air Force Base, waar de wachtposten weer in de houding sprongen om met een grijns vast te stellen, dat het om een sergeant aan het stuur ging. Tijdens de zes of zeven weken op CAFB herkenden ze me al van een afstand en dan lieten de wachtposten me doorrijden.

    Toen ik me aangemeld had op CAFB wist niemand echt wat ze met me aan moesten. Op één of andere manier hadden ze uitgevonden dat ik in het theater had gewerkt. Dus werd ik onderofficier gemaakt van Special Services. Wat een lijn: ik had de supervisie over het filmtheater, de onderofficiersclub en de bowlingbanen. Deze afmattende verplichtingen hielden ook in dat ik een eigen kamer had in één van de barakken en extra gage. Ik werd dus extra goed betaald om als een koning te kunnen leven. Als ik ooit geweten mocht hebben aan welke officier ik dit te danken had, ik ben zowel zijn naam als zijn rang glad vergeten. Mijn kamer werd netjes gehouden door een soldaat, mijn wasgoed werd verzorgd en nog meer van soortgelijke privileges. Het andere grote voordeel was dat ik naar de onderofficiersclub kon gaan op elk gewenst moment van de dag of nacht en me daar trakteren op een pilsje of een stevige biefstuk. De onderofficier die de club leidde stond onder mijn toezicht, maar ik kan me niet herinneren dat het ooit nodig is geweest om maar ook een vinger uit te steken naar wat hij organiseerde of deed. Ik herinner me nog wel dat het een sergeant was met een bierbuik die ruimschoots over zijn broekriem puilde.

    Mijn zusje, Bonnie Ruth, zat op school in Columbus. Zij bezocht het Mississippi State College for Women, ook wel liefkozend genoemd de ‘W’. Bonnie Ruth vroeg me regelmatig om af te spreken met een van haar vriendinnen. Mijn antwoord was steevast dat ze te jong waren. Er was genoeg te beleven zonder die schoolkinderen.

    De dienst op CAFB was om niet te geloven. Als je erover nadacht, hadden de beroepsofficieren en onderofficieren die verantwoordelijk waren voor de bevoorrading en voor de speciale diensten een fantastische (misschien zelfs wel een voordelige) oorlog. Hun kans om te sneuvelen was nihil.

    Uiteindelijk brak de grote dag aan: Meld je op Maxwell Air Force Base, Montgomery, Alabama, voor eervol ontslag uit de dienst van de United States Air Force. Op 14 oktober, 1945, verkreeg ik mijn eervolle ontslag. Pa had me voorgehouden mijn land goed en met trots te dienen. Ik heb dat geprobeerd van 23 september 1943 tot 14 oktober 1945.

    Definitielijst

    Hiroshima
    Stad in Japan waar op 6 augustus 1945 de eerste atoombom op werd afgeworpen.
    Nagasaki
    Japanse stad waarboven de VS op 9 augustus 1945 de tweede atoombom afgooide.
    slagschip
    Zwaar gepantserd oorlogsschip met geschut van zeer zwaar kaliber.
    TNT
    Trinitrotolueen. Springstof. Voornamelijk gebruikt in bommen en zwaardere granaten.

    Afbeeldingen

    Met de zwarte Cadillac van zijn vader. De foto is genomen in juli 1944 in Fulton, Mississippi.
    Idem als bovenstaande foto.

    Terug naar het burgerbestaan

    Van Montgomery ging het naar Birmingham en mijn afzwaaipremie werd besteed aan een burgerkloffie en daarna door naar mijn geliefde kleine stadje Fulton, terug naar mijn familie en vrienden. Het was te laat om me in te schrijven voor het schooljaar en daarom besteedde ik de rest van 1945 aan mijn favoriete bezigheden en sport zoals jagen, vissen en rokkenjagen. Veel van mijn oude kameraden kwamen terug uit de verschillende afdelingen van de militaire dienst. Daardoor was er een voortdurende stroom van aanloop bij het huis van de familie Gibbs.

    Na Kerstmis 1945 schreef ik me in voor de voorjaarscursus bij de University of Mississippi (Ole Miss). De school was zwaar overbevolkt omdat er zoveel GI’s waren die gebruik maakten van de “Bill of Rights” (waarbij de regering betaalde voor de school, de boeken, de opleiding en toelagen voor eervol ontslagen veteranen.) Een jeugdvriend, A.C. “Butch”Lambert, en ik deelden een kamer tijdens dit semester. Toen we terugkwamen in onze kamer was er een derde bed en kleerkoffer bijgeschoven in onze kamer. “Mooi zo,” zei ik, “dan hebben we tenminste een groentje om voor ons wasgoed te zorgen, de kamer schoon te houden en wat boodschappen voor ons te doen.” Een klein misverstand, onze kamergenoot was William Hampton “Bill” Stewart, één van de beste footballspelers van 1941. We vormden met ons drieën, zo krap als we behuisd waren, een prima stel kamergenoten.

    Aangezien Ole Miss slechts een 100 kilometer oostelijk van Fulton lag, gingen Butch en ik regelmatig naar huis. Mijn zusje Bonnie Ruth die in Columbus op school zat op eenzelfde afstand zuidelijk van Fulton kwam ook regelmatig naar huis en bracht dan verschillende van haar vriendinnen mee. Als ik thuis was vroeg ze me om mee uit te gaan met één van haar vriendinnen. Mijn antwoord was nog steeds dat ze te jong waren voor mij met hun 17, 18 jaar. Deze “kinderen” zouden me maar ophouden, mij, een man van 25.

    Met het paasweekend van 1946 ging ik naar huis. Bonnie Ruth was er ook met drie van haar vriendinnen. Zoals altijd ging ik de trap op naar mijn kamer toen mijn zus me riep om naar de woonkamer te komen om aan haar vriendinnen te worden voorgesteld. Daarna vroeg ik Bonnie Ruth om even mee naar boven te gaan en mijn commentaar was vervolgens: “Dat kind in die zwart en roze tafzijden jurk is weliswaar wat jong, maar ik zou haar wel mee uit kunnen nemen vanavond.” “Nee, dat gaat niet door want ze heeft een afspraak met Bill Robinson.” Na wat heen en weer gepraat veranderde Bonnie Ruth de gemaakte afspraken zodat ik met het meisje in roze en zwart uit zou kunnen gaan. Die avond gingen het meisje en ik naar een feest in Nettleton, Mississippi. In de loop van de avond won ik een trouwring bij één van de feesttentjes. Die gaf ik aan het meisje. De volgende paaszondag, 6 april, 1946, was ik de gelukkige die een echte trouwring aan de derde vinger van haar linkerhand mocht schuiven in de Baptist Church in Fayette, Mississippi.

    Naschrift

    De vertelling die in dit geschrift vervat is, is naar waarheid opgetekend hoewel sommige namen wellicht enigszins verdraaid zijn. De namen van de bemanningsleden zijn allemaal correct. De meeste van de data zijn in principe ook correct met misschien ergens een paar kleine afwijkingen. De datum van 6 juni 1944, de datum van mijn terugkeer uit het ziekenhuis, is absoluut juist.

    Er hebben zich zoveel verschillende dingen voorgedaan gedurende mijn drie jaar in militaire dienst dat het schier onmogelijk is deze allemaal op te schrijven. Ik heb geprobeerd om aantekeningen te maken van die zaken die ik me nog erg goed herinner: Clark Gable op de schietopleiding, de gebroken neus door de klap met de kleiduiven katapult, de reis tijdens het kerstverlof naar Denver en onze ontvangst in deze prima stad.

    In mijn idee was het ‘wegtamboeren’ van de sergeant in Salt lake City in scene gezet. De ‘nozems’ in Tucson waren zo echt als maar zijn kan, evenals de bajes in Juarez. De 53 weken in Biggs AFB hospitaal en William Beaumont zijn in mijn geheugen gegrift gebleven.

    De droeve herinnering aan de Turner-bemanning spookt nog steeds door mijn hoofd, de Cook-bemanning, in het bijzonder Chinberg, Croom en Naifeh, ik heb ze geen van allen ooit vergeten. De Rosacker-bemanning herinner ik me natuurlijk het allerbeste omdat die voor mij synoniem zijn aan het oorlogsvliegen.

    Topeka, Kansas City, Noord Ierland, en de aanstelling bij de 93rd Bomb Group, Piccadilly Circus, Hamburg, Kassel, Dortmund, Schouwen en de Ruhr Vallei zijn vervagende herinneringen. Maar er blijven me andere dingen bij die ik nooit zal vergeten. Het krijgsgevangene zijn, Neurenberg en de gebeurtenissen gedurende de lange mars naar Moosburg zijn nog het meest levendig.

    Geen enkele herinnering staat me nog zo helder bij dan dat beeld van dat allermooiste kleine Duitse meisje dat haar been moest missen en aldus, met haar engelachtige glimlach, de uiterste nutteloosheid van de oorlog verbeeldde. We verpersoonlijkten toch de vijand: “Dat stel Amerikaanse gangsters” die verantwoordelijk waren voor het verlies van haar been. Jazeker, haar kinderlijke lach had vergeving in zich gedragen. Wanneer zullen we ooit leren? Zonder te willen proberen om te filosoferen: het lijkt er toch niet op dat we iets hebben geleerd van de Tweede Wereldoorlog. In een korte tijdsspanne hebben we Korea, Vietnam, Grenada, Somalië en God weet wat nog meer voorbij zien komen. Er zijn filosofen die zeggen: “De enige manier om een oorlog te stoppen is door de politici met hun familie in de frontlijn neer te zetten.” Ik denk dat ik het met een dergelijke gedachtegang wel eens kan zijn.

    In de Bijbel, in Marcus 13-7 wordt verhaald over oorlogen en oorlogsgeruchten. Het moet wel in de natuur van de mens zitten. Dagelijks dank ik God voor ieder van jullie en ik bid dat de verwoesting van de oorlog nooit ons geliefde land zal aantasten.

    Met al mijn liefde voor jullie allen.

    T.C. Gibbs,
    Echtgenoot,
    Huisvader.

    Afbeeldingen

    Gibbs in mei 2008.