Inleiding
De activiteiten van de Joodsche Raad gedurende de bezetting van Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog zijn omstreden. Op bevel van de Duitsers werkten zij actief mee aan de deportatie van hun eigen volk. De discussie in hoeverre deze daad ethisch te rechtvaardigen is, is eindeloos.
Walter Süskind was één van de medewerkers van de Joodsche Raad. Weliswaar had hij een belangrijke rol bij de organisatie van deportaties, maar tegelijkertijd redde hij het leven van honderden mensen, waaronder voornamelijk kinderen. Hij deed dit zonder toestemming of medeweten van de leiding van de Joodsche Raad en met gevaar voor eigen leven. Tijdens de oorlog beschouwden veel Joden hem als een verrader, maar achter het masker van de vermeende collaborateur schuilde in werkelijkheid een held.
Voor de oorlog
Walter Süskind werd op 29 oktober 1906 geboren in het Duitse Lüdenscheid. Volgens journaliste Elma Verhey was zijn moeder Joods-orthodox, terwijl zijn vaders iets vrijzinniger was. Naast Walter had het echtpaar Süskind nog drie zoons. Het gezin was arm, maar desondanks hadden ze ook een weesjongen in hun gezin opgenomen.
Tot 1938 bekleedde Walter Süskind een hoge positie bij zeepproducent Lever Brothers in Duitsland. Samen met de Nederlandse Margarine Unie vormde dit bedrijf vanaf 1930 de multinational Unilever. Inmiddels was Adolf Hitler in Duitsland aan de macht gekomen en volgden anti-Joodse maatregelen zich in een rap tempo op. In 1938 verloor Süskind zijn baan omdat hij Joods was. Omdat hij deels van Nederlandse komaf was en de beschikking had over een Nederlands paspoort, besloot hij Duitsland te ontvluchten en te emigreren naar Nederland. Samen met zijn vrouw, Johanna Süskind-Natt, vestigde hij zich in Bergen op Zoom. Hier werd op 28 maart 1939 hun dochtertje Yvonne geboren. Ook in Nederland had hij succes in het zakenleven. “Hij was een persoonlijkheid en praatte gemakkelijk,”zo legt zijn neef Bernard Süskind uit. “Zodra hij vrienden had gemaakt en mensen eenmaal klant bij hem waren, bleven ze hem trouw.”
Jodenvervolging in Nederland
Op 10 mei 1940 vielen Duitse troepen Nederland binnen. Het Nederlandse leger gaf zich op 15 mei over en vervolgens werd het land bezet. De daarop volgende jaren werden ook de Joden in Nederland getroffen door het antisemitische beleid van de nazi’s. Aanvankelijk betrof het vooral maatregelen die erop gericht waren om Joden te registreren en identificeren. Om Joden beter herkenbaar te maken, moest er vanaf 23 januari 1942 in hun persoonsbewijs een ‘J’ gestempeld staan. Enkele maanden later, op 2 mei, werden zij verplicht om een Jodenster te dragen. In Amsterdam werd de Jodenwijk afgesloten. Hier werden Joden uit Amsterdam en omstreken gedurende de periode 1941-1943 geconcentreerd.
In februari 1941 was in Amsterdam op last van de Duitse bezetter de zogenoemde Joodsche Raad in het leven geroepen. Dit Joodse bestuursorgaan was het contactorgaan tussen de Joden en de bezettingsmacht en was verantwoordelijk voor het doorvoeren van de opgelegde antisemitische maatregelen. Vanaf de zomer van 1942 coördineerde de raad de deportatie van de Joden. Het merendeel van de Joden in Nederland kwam via kamp Westerbork terecht in de concentratie- en vernietigingskampen van nazi-Duitsland. In totaal werden circa 107.000 Joden vanuit Nederland gedeporteerd, waarvan er circa 102.000 door de nazi’s zijn omgebracht.
Süskind had vanwege antisemitische wetten in 1942 opnieuw zijn baan verloren en werd verplicht om met zijn gezin te verhuizen naar Amsterdam. Vanaf maart 1942 woonde hij hier aan de Nieuwe Prinsengracht. Hij werd door de Joodsche Raad aangesteld als beheerder van de Hollandsche Schouwburg, de voormalige schouwburg aan de Plantage Middenlaan waar vanaf augustus 1942 de Joden in Amsterdam verzameld werden voordat ze gedeporteerd werden naar kamp Westerbork. Süskind werkte in het bijzonder voor de Expositur, het onderdeel van de Joodsche Raad dat diende als verbindingskantoor tussen de Raad en de Zentralstelle für jüdische Auswanderung. Dit laatstgenoemde Duitse bureau was onderdeel van de Sicherheitspolizei en de Sicherheitsdienst en was belast met de deportatie van de Joden vanuit Nederland. Het stond onder leiding van SS-Hauptsturmführer Ferdinand Aus der Fünten.
Hollandsche Schouwburg
Als beheerder van de Hollandsche Schouwburg was Süskind verantwoordelijk voor de dagelijkse gang van zaken in het gebouw en de coördinatie van de opvang. Hij voerde de leiding over het Joodse personeel dat onder meer bestond uit artsen, verpleegsters, schoonmakers en medewerkers van de zogenoemde afdeling ‘hulp aan vertrekkenden’. Bij zijn werkzaamheden stond Süskind in direct contact met het Duitse bewakingspersoneel. Zijn verstandhouding met hen werd vergemakkelijkt door zijn vloeiende beheersing van de Duitse taal en kennis van de Duitse cultuur. Ook door zijn open en vriendelijke karakter en het gemak waarmee de voormalige zakenman contacten legde, won hij hun vertrouwen. Hij ging zelfs vriendschappelijk om met sommige Duitsers, waaronder met Ferdinand Aus der Fünten. “Walter Süskind gedroeg zich alsof hij Aus der Fünten nog kende van vroeger in Duitsland”, zo vertelt de Nederlandse Holocaustoverlevende Ries van der Pol. “Hij gedroeg zich alsof hij blij was een oude vriend terug te zien. En blijkbaar trapte Aus der Fünten daar in.” Meerdere ooggetuigen herinneren zich dat de Joodse zakenman en de SS-officier samen dronken werden.
Süskinds kameraadschappelijke omgang met de Duitsers wekte het wantrouwen van veel andere Joden. Zij beschouwden hem als een verrader. Wat zij niet wisten, was dat Süskind de spil in een verzetsorganisatie was. Hij ging sympathiek om met de Duitsers om hun vertrouwen te winnen. “Aus der Fünten vertrouwde hem”, zo vertelt Sieny Cohen-Glasoog, een kindermeisje in de crèche tegenover de Schouwburg. “Hij kon niet geloven dat een Duitser, al was het dan een Duitse Jood, hem zou bedriegen. Maar dat deed hij wel.” Süskinds vertrouwenspositie was een dekmantel waarmee hij verhulde dat hij betrokken was bij de ontsnapping van Joden uit de Hollandsche Schouwburg. Samen met enkele anderen, waaronder de Amsterdamse econoom Felix Halverstad, zorgde hij ervoor dat hun kaarten verdwenen uit de cartotheek en “telkens als er weer een transport naar Westerbork ging,” zo schrijven NIOD-medewerkers Erik Somers en René Kok in hun boek “Nederland en de Tweede Wereldoorlog”, “stond Süskind naast de SS-wacht om deze af te leiden. Ondertussen stond aan de andere kant van de uitgang Halverstad hardop te tellen: 182, 183, 184, 195, 196, … enzovoort. Dan konden er weer tien ontsnappen.” Nadat ze uit de Schouwburg ontsnapt waren, konden ze elders onderduiken.
Verzet in de crèche
Süskind werd echter vooral bekend door zijn inspanningen bij het redden van Joodse kinderen uit de crèche tegenover de Schouwburg. Bij aankomst in de Schouwburg werden kinderen jonger dan 16 jaar gescheiden van hun ouders en in deze crèche opgenomen. Ook Joodse weeskinderen en onderduikertjes die door de Duitsers waren opgepakt, kwamen hier terecht. De kinderen werden toevertrouwd aan de goede zorg van Joodse kindermeisjes onder leiding van Henriëtte Pimentel. Net als Süskind was zij een centrale figuur in de organisatie van de redding van kinderen uit de crèche. “Mevrouw Pimentel krijgt van mij alle eer voor wat ze daar heeft gedaan”, zo zegt Sieny Cohen-Kattenburg, die als kindermeisje ook betrokken was bij de reddingsoperatie. “Ze was altijd bezig om kinderen te redden. Ze bracht ze overal heen. Dat was heel indrukwekkend.” Süskind en mevrouw Pimentel werden bij hun reddingsoperatie onder meer geholpen door de kindermeisjes, maar ook door niet-Joodse verzetsleden, waaronder veel studenten.
Voordat begonnen kon worden met de reddingsoperatie was het allereerst noodzakelijk om te bepalen welke kinderen gered zouden worden, want het was onmogelijk om hen allemaal te redden. Süskind en zijn helpers beoordeelden welke kinderen hiervoor in aanmerking kwamen. Daarbij was het onder andere belangrijk om te beoordelen of de ouders in staat waren om de operatie aan te kunnen en geheim te houden. Vervolgens werd aan de ouders gevraagd of ze bereid waren hun kind af te staan, zodat het in veiligheid gebracht kon worden. “Als je dat als ouders te horen krijgt, moet je daarover nadenken”, zo vertelt Sieny Cohen-Kattenburg. “Dus gaven we ze een paar uur om na te denken. […] Sommigen zeiden: ja, laten we dat doen. Het zal niet zo lang duren, dus als jullie een goede plek hebben, neem hem of haar dan maar mee.”
De volgende stap was dat de persoonsgegevens van de kinderen vernietigd moesten worden. De dossierkaarten van de kinderen moesten zowel uit de cartotheek van de Schouwburg als van de Zentralstelle für jüdische Auswanderung verwijderd worden. Hierbij werd Süskind geholpen door Felix Halverstad. Deze was ook verantwoordelijk voor de vervalsing van persoonsbewijzen voor de volwassen Joden die ontsnapten vanuit de Schouwburg. Nadat de namen van de te redden kinderen niet meer voorkwamen in de archieven kon de redding verder voortgezet worden. Gedurende de geschiedenis van de crèche zijn kinderen op verschillende manieren ‘weggesmokkeld’ uit de crèche. Zo gebeurde het dat de oudere kinderen tijdens een wandeling de instructie kregen om te ontsnappen, waarna ze opgevangen werden door verzetsleden. De jongere kinderen werden onder meer via de achtertuin naar de naast de crèche gevestigde Hervormde Kweekschool gebracht. Vandaar werden ze in rugzakken, boodschappentassen, wasmanden en lege melkbussen weggebracht. Bij andere ontsnappingen werd gebruik gemaakt van de tram die langs de crèche reed. Wanneer deze stopte, kon de SS de crèche niet meer zien. Het viel hen dus ook niet op dat verzetsleden met een kind uit de crèche op de tram stapten. Het slagen van al deze verschillende reddingsmethoden was in grote mate te danken aan het feit dat de crèche, in tegenstelling tot de Schouwburg, niet bewaakt werd door de SS.
Nadat de kinderen ‘weggesmokkeld’ waren uit de crèche, werden ze met hulp van het Nederlandse verzet ondergebracht bij pleeggezinnen die door het hele land gevonden werden, maar vooral in Limburg en Friesland. Veel kinderen verloren hun ouders en bleven ook na de oorlog bij hun pleegouders wonen. Geschat wordt dat in de periode van april 1942 tot september 1943 600 tot 1.100 kinderen gered werden door de verzetsgroep rond Süskind. De reddingsoperatie is nooit opgemerkt door de Duitsers, alhoewel Kok en Somers er wel melding van maken dat Süskind en Halverstad “een paar maal […] door de Sicherheitsdienst op het matje [werden] geroepen op verdenking van hulp bij ontvluchtingen. Eén keer werd Süskind zelfs gearresteerd, maar dankzij het feit dat hij vloeiend Duits sprak en zijn vertrouwenwekkende uiterlijk wist hij zichzelf uit de situatie te redden.”
Einde van de verzetsoperatie
Op 29 september 1943 vond de laatste razzia plaats in Amsterdam. Nu de hoofdstad "Judenrein" (Jodenvrij) was verklaard, werd de Joodsche Raad ontbonden. Ook de crèche werd gesloten. Omdat er nog Joden werden opgepakt die waren ondergedoken, bleef de Schouwburg open tot het laatste transport op 19 november 1943. Henriëtte Pimentel was in juli 1943, samen met kinderen uit haar crèche, gedeporteerd naar doorgangskamp Westerbork. Ze werd vervolgens doorgestuurd naar Auschwitz waar ze op 17 september 1943 om het leven kwam.
Inmiddels verbleven de vrouw en dochter van Süskind al enkele maanden in Westerbork. Walter Süskind werd hier met hen herenigd, maar keerde al snel terug naar Amsterdam, omdat hij de Duitsers ervan had weten te overtuigen dat hij hier nog belangrijk werk te doen had. Gedurende de korte tijd dat hij in Amsterdam teruggekeerd was, zette hij zijn verzetswerkzaamheden voort, waaronder de vervaardiging van valse doopbewijzen en valse verklaringen over gemengde huwelijken. Hij ontwikkelde zelfs een plan om met behulp van een aantal knokploegen Westerbork te bevrijden, maar dit werd nooit in de praktijk gebracht. Toen hij hoorde dat zijn arrestatie op komst was, had hij de mogelijkheid om net als veel van zijn medewerkers met hulp van het verzet onder te duiken. Hij besloot echter om terug te keren bij zijn gezin in Westerbork en keerde in september 1944 als strafgeval terug in het doorgangskamp. Het Joods Historisch Museum vermeldt dat hij daar opnieuw verzetsacties en ontsnappingen had willen organiseren, wat hem in conflict gebracht zou hebben met de kampleiding. Dit zou zijn deportatie bespoedigd hebben.
Vanuit Westerbork werd het gezin Süskind met het laatste transport vanuit Westerbork op 3 september 1944 gedeporteerd naar Theresienstadt. Dit was formeel een getto voor geprivilegieerde Joden, maar in werkelijkheid kwamen hier veel Joden om en vormde het voor anderen een voorportaal voor de vernietigingskampen in Polen. Ook hier schijnt Süskind zich ingespannen te hebben voor de Joodse weeskinderen die hier verbleven. Ook trachtte hij om zijn eigen familie te redden. Hij had een brief bij zich waarin Aus der Fünten verklaarde dat de voormalige beheerder van de Hollandsche Schouwburg een goede Jood was, maar vermoedelijk heeft hij deze brief nooit kunnen laten zien aan Karl Rahm, de commandant van Theresienstadt. Volgens Jacques Presser, de schrijver van “Ondergang” over de Jodenvervolging in Nederland, heeft professor David Cohen, de vroegere leider van de Joodsche Raad in Nederland, “gebeden en gesmeekt” bij de Judenälteste in Theresienstadt, Benjamin Murmelstein, om een goed woordje voor Süskind te doen bij de kampcommandant. Volgens Presser weigerde Murmelstein dit. Vervolgens schrijft de historicus dat Süskind en zijn gezin zich enkele dagen konden verbergen in de Hamburgkazerne, het deel van Theresienstadt waar vanaf 1943 voornamelijk Nederlandse gevangen werden ondergebracht.
Raadsels rond zijn overlijden
Süskind kon uiteindelijk niet voorkomen dat hij en zijn gezin werden gedeporteerd naar Auschwitz. Hier arriveerden ze op 25 oktober 1944. Zijn vrouw en dochtertje werden bij aankomst direct vergast. Zelf werd hij voor dwangarbeid geselecteerd en overleed hij volgens de meeste bronnen op 28 februari 1945 op 38-jarige leeftijd. Als locatie van zijn dood wordt “ergens in Midden-Europa” opgegeven. Hoe hij is omgekomen, is onduidelijk. Eén versie is dat hij omkwam tijdens een dodenmars. Toen de Sovjets in januari 1945 Auschwitz steeds dichter naderden, werd het merendeel van de gevangenen te voet geëvacueerd. Grote aantallen gevangenen kwamen tijdens deze dodenmarsen om als gevolg van de kou en uitputting of werden doodgeschoten door een bewaker.
Een andere versie is dat hij in Auschwitz vermoord zou zijn door andere Nederlandse gevangenen. Slechts enkele mensen waren namelijk op de hoogte van Süskinds verzetswerk. Het merendeel van de Nederlandse Joden die hem kenden van de Schouwburg zagen hem als degene die de leiding had over de deportaties en haatten hem daarvoor. Nog een andere versie komt van Kok en Somers die beschrijven dat Süskind wellicht al meteen bij aankomst in Auschwitz omkwam, omdat hij er vrijwillig voor koos om bij zijn vrouw en dochtertje te blijven, waarschijnlijk wetende dat zij (en dus ook hij) vergast zouden worden.
Na de oorlog
Na de oorlog werd bekend dat Süskind geen verrader was, maar dat hij meer dan de meeste medewerkers en leden van de Joodsche Raad heeft getracht om mensen te redden. Dergelijk verzet tegen het Duitse beleid werd door de leiding van de Joodsche Raad sterk ontraden en vond vanuit de gelederen van de Raad niet of nauwelijks plaats. Een door historicus Lou de Jong aangehaalde getuige verklaarde hierover: “Dit werk geschiedde geheel op eigen risico en werd niet gestimuleerd door de leiding van de Joodse Raad. Integendeel, indien de leiding van de Joodse Raad dit officieel zou hebben geweten, zou zij dit uit angst hebben verboden.”
Ter ere van Süskinds heldhaftige optreden werd in 1972 een houten ophaalbrug in Amsterdam naar hem vernoemd. Het betreft de brug over de Nieuwe Herengracht, vlakbij het Waterlooplein waar in 1941 Joodse jongeren vochten met NSB’ers. Op een koperen plaquette staat geschreven: “Hij onttrok tijdens de Duitse bezetting met groot gevaar voor eigen leven vele Joodse medeburgers aan deportatie.”