(Beklaagde Von Schirach neemt weer plaats in de getuigenbank.)
Dr. SAUTER: Getuige, voor de schorsing hadden we het over de kwestie van de militaire of premilitaire opvoeding van de jeugd. Ik kom nu aan een vergelijkbaar thema; de vraag of u als Jugendleiter in uw artikelen, toespraken en bevelen op enige manier getracht hebt jonge mensen psychologisch voor te bereiden op een agressieve oorlog teneinde hen op een dergelijke manier oorlogszuchtig te maken.
VON SCHIRACH: Nee, in mijn toespraken tot de Duitse jeugd, of in wat dan ook dat ik voor de jeugd heb vastgelegd in bevelen en richtlijnen heb ik de Duitse jeugd nooit voorbereid op oorlog; noch heb ik mij ooit, zelfs in de kleinste kring van mijn medewerkers op een dergelijke wijze uitgelaten. Al mijn toespraken zijn bijeengebracht in de collectie van Das Archiv, tenminste de essentiële zaken. Een aanzienlijk deel van mijn toespraken is ook verzameld in een boek, getiteld ‘Revolution der Erziehung’, dat bij het Tribunaal is ingediend.
Al dat bewijsmateriaal toont aan dat ik nooit tot de jeugd van het land in die zin gesproken heb; dat zou lijnrecht staan tegenover mijn plannen voor samenwerking met de jeugd van andere landen.
Dr. SAUTER: Meneer de President, misschien mag ik in dit verband uw aandacht vestigen op het document dat zich in het Schirach Documentenboek bevindt onder nummer Schirach-125, ik herhaal 125 en ook 126, waar Von Schirach zijn mening geeft over de vraag van het bewaren van vrede en het afwijzen van oorlog. Ik verzoek het Tribunaal deze documenten voor kennisgeving aan te nemen.
Getuige, u had het net over samenwerking tussen uw Reichsjugendführung en de Duitse
Hitlerjugend met de jeugd uit andere landen. Kunt u ons daarover een meer gedetailleerde verklaring geven, in het bijzonder met welke jeugdbewegingen uit andere landen u samenwerkte, welke u probeerde te benaderen, op welke manier en tot in welke mate?
VON SCHIRACH: Beginnend in 1933 en van jaar tot jaar steeds vaker deed ik pogingen te komen tot uitwisselingskampen met jeugdbewegingen in andere landen. Hier in Duitsland kwamen deze groepen Engelse, Franse, Belgische en jongeren uit vele andere landen, in het bijzonder natuurlijk uit Italië, bij ons te gast. Ik herinner me dat er alleen al in een jaar, ik meen in 1936, ongeveer 200.000 jongeren overnachtten in onze jeugdherbergen. Het is misschien in dit verband van belang te zeggen dat het systeem van jeugdherbergen dat ik in 1933 overnam, door mij verder werd uitgebouwd en uiteindelijk een onderdeel vormde van een internationaal stelsel van jeugdherbergen waarvan de president soms een Duitser was, soms een Engelsman. Een internationale overeenkomst tussen jeugdherbergen maakte het mogelijk dat jongeren uit onze landen konden overnachten in jeugdherbergen in de gastlanden.
Ik deed zelf grote moeite onderling begrip tot stand te brengen met de jeugd van Frankrijk, ik moet zeggen dat dit een lievelingsidee van mij was. Ik denk dat mijn voormalige assistenten zich kunnen herinneren hoe intens ik werkte aan de verwezenlijking van dat idee. Ik liet het nieuwsblad van mijn leiders in het Frans verschijnen, ik weet niet of dat meer dan eens gebeurde maar zeker tenminste éénmaal zodat het onderlinge begrip tussen Franse en Duitse jeugd daarmee versterkt kon worden.
Ik ging naar Parijs en nodigde de kinderen van duizend veteranen van de Eerste Wereldoorlog uit naar Duitsland te komen. Ik had heel vaak jonge Fransen als gast in Duitsland. Maar naast en boven deze toenadering tot Frankrijk, die uiteindelijk ook tot problemen tussen mij en de Führer leidde, werkte ik samen met vele, vele andere organisaties.
Misschien mag ik eraan toevoegen dat Frans-Duitse samenwerking, voor zover het de jeugd betrof, bijzonder werd gesteund door Ambassadeur Poncet in Berlijn, Premier Chautemps en andere Franse personen die in mijn krant over dat specifieke onderwerp schreven. Ik wisselde ideeën uit met jeugdleiders over de hele wereld en zelf ondernam ik lange reizen om jeugdbewegingen in andere landen te bezoeken en contacten met hen te leggen. De oorlog maakte een einde aan dat werk. Ik wil niet nalaten hier te vermelden dat ik een heel jaar lang het gehele jeugdprogramma onder de noemer ‘Begrip’ bracht en dat ik in al mijn toespraken tot de jeugd probeerde die te sturen en tot een beter begrip van andere landen te brengen.
Dr. SAUTER: Is het waar dat bijvoorbeeld zelfs gedurende de laatste jaren voor de oorlog, ik denk zelfs in de winter van 1937-1938 en nogmaals in 1938-1939 u grote delegaties Engelse jeugd ontving in skikampen van de HJ en dat omgekeerd ook in die jaren aanzienlijke groepen HJ leiders en HJ leden naar Engeland werden gestuurd zodat de mensen elkaar konden leren kennen en begrijpen?
VON SCHIRACH: Ja, dat klopt. Er waren ontelbare kampen voor buitenlandse jeugd in Duitsland en veel kampen voor Duitse jeugd in het buitenland en zelf bezocht ik zulke kampen vaak of ontving hun delegaties. Ik zou willen toevoegen dat ik zelfs tot in 1942 pogingen deed om samen te werken met de jeugd van Frankrijk. Destijds was het probleem de opvattingen van Mussolini: ik reisde naar Rome en door bemiddeling van graaf Ciano had ik een lang gesprek met Mussolini en slaagde erin hem zijn bezwaren tegen het feit dat onze jeugd alle Franse groepen uitnodigde naar Duitsland te komen, te laten intrekken. Helaas echter, toen ik dit resultaat aan onze minister van Buitenlandse Zaken meedeelde, wees Hitler het af. Althans, dat is wat de heer Von Ribbentrop zei.
Dr. SAUTER: Uit een artikel in Das Archiv uit 1938 maak ik bijvoorbeeld op dat u in dat jaar, naast anderen, duizend kinderen van Franse oorlogsveteranen uitnodigde naar HJ kampen in Duitsland te komen en naar Frans-Duitse skikampen. Is dat juist?
VON SCHIRACH: Ja, dat heb ik u al verteld.
Dr. SAUTER: In een ander artikel, uit 1938 meen ik, lees ik bijvoorbeeld dat u een speciaal gedenkteken hebt laten oprichten, ik meen in het Schwarzwald nadat enkele leden van een Engelse jeugddelegatie daar per ongeluk tijdens wedstrijden om het leven waren gekomen.
VON SCHIRACH: Ja.
Dr. SAUTER: Meneer de President, beklaagde heeft eerder gemeld dat hij voor deze gelegenheden bij Berlijn een speciaal huis heeft opgezet onder de naam ‘Het Buitenlandhuis van de HJ’. Mag ik aan het Tribunaal originele foto’s van dit Buitenlandhuis als bewijs overleggen, Document nummer Schirach-120 en mag ik het Tribunaal vragen deze foto’s te bekijken want daarop ....
De PRESIDENT: We zijn volkomen bereid dit van u aan te nemen zonder naar het huis te kijken. In de architectuur stellen wij geen belang.
Dr. SAUTER: Ja, maar als u die foto’s niet bekijkt weet u niet hoe dit huis was ingericht en u zult ook niet zien dat er in dit huis bijvoorbeeld geen enkele swastika was, geen enkele foto van Hitler of zoiets. Dat toont ook weer respect voor de opvattingen van buitenlandse gasten.
In dit verband, Meneer de President, mag ik u ook vragen nota te nemen van een aantal documenten die allemaal verwijzen naar de inspanningen van Beklaagde Von Schirach om een onderlinge verstandhouding tussen Duitse jeugd en de jeugd van andere landen te bewerkstelligen. Dit zijn de documenten in Schirach’s documentenboek met de nummers Schirach-99 tot en met Schirach-107, dan Document Schirach-108 tot en met 113, ook Document Schirach-114 tot en met 116; dan Document 117, 119 en 120. Al deze documenten verwijzen naar het zelfde onderwerp.
Getuige, wanneer u zulke delegaties van buitenlandse jeugdorganisaties naar Duitsland uitnodigde, werd er ook maar iets met betrekking tot Duitse instellingen en organisaties, in het bijzonder met betrekking tot de HJ, ooit voor deze delegaties geheim gehouden, of hoe ging dat?
VON SCHIRACH: Nee, aan buitenlandse jeugdleiders die onze instellingen wilden leren kennen werd in principe zonder enige terughoudendheid alles getoond. Er was in feite geen enkele Duitse jeugdbeweging in het verleden die niet aan onze buitenlandse gasten was getoond. Ook de zogeheten premilitaire opvoeding werd hen tot in bijzonderheden gedemonstreerd.
Dr. SAUTER: En toen brak in 1939 de Tweede Wereldoorlog uit. Verwachtte u in de laatste maanden voordat dat gebeurde werkelijk een oorlog of waarmee hield u zich destijds bezig?
VON SCHIRACH: Ik was er vast van overtuigd dat Hitler niet zou toestaan dat er een oorlog uitbrak. Naar mijn mening was hij op geen enkele wijze misleid door het feit dat de westelijke machten voet bij stuk hielden. Tot aan de dag dat de oorlog uitbrak geloofde ik stellig dat deze kon worden voorkomen.
Dr. SAUTER: Besprak u destijds met militaire leiders of politici het gevaar van oorlog en de vooruitzichten op het bewaren van de vrede?
VON SCHIRACH: Nee, maar ik wil hier en nu iets zeggen over mijn gesprekken met militairen. Ik heb al verklaard dat ik in een periode van 12 jaar –vanaf 1933 tot 1944 of 1945, in 13 jaar- misschien een of misschien twee gesprekken van een half uur heb gehad met Veldmaarschalk Keitel. Ik herinner me dat één daarvan uitsluitend over persoonlijke aangelegenheden ging.
In dezelfde periode had ik, meen ik, slechts één gesprek met Admiraal Raeder en Admiraal Dönitz heb ik hier pas voor het eerst in Neurenberg ontmoet.
Ik heb nooit enig officieel overleg met Generaloberst Jodl gehad en ik heb met wijlen Veldmaarschalk Von Blomberg als ik me goed herinner, misschien tweemaal een half uur gesproken. Ik had helemaal geen gesprekken met de voormalige opperbevelhebber van het leger, Von Fritsch. Ik was slechts bij één gelegenheid bij hem te gast toen hij skiwedstrijden hield voor het leger en zo vriendelijk was mij uit te nodigen omdat hij wist dat skiën mij interesseerde. Met zijn opvolger Von Brauchitsch had ik een algemeen gesprek over opvoedkundige kwesties toen ik in 1933 de jeugd van Königsberg toesprak. Later bezocht ik hem meen ik één keer vanwege een officiële zaak en we bespraken een kwestie die niet van bijzonder belang voor de opvoeding van de jeugd was. Het was een of andere technische kwestie.
Dit zijn de gesprekken die ik met militairen heb gevoerd. Ik moet feitelijk zeggen dat ik geen tijd had voor conferenties. Ik leidde een organisatie van 8 miljoen personen en mijn taken binnen die organisatie waren zodanig dat ik onmogelijk de tijd kon vinden om in Berlijn deel te nemen aan conferenties en discussies met betrekking tot de situatie, zelfs als ik daar zou zijn toegelaten, wat niet het geval was.
Dr. SAUTER: Getuige, vanaf 1932 was u Reichsleiter. Dat betekent dat u behoorde tot de hoogste kringen van partijleiders. Werd u in uw hoedanigheid van Reichsleiter niet door Hitler, zijn plaatsvervanger of andere politieke persoonlijkheden geïnformeerd over de politieke situatie?
VON SCHIRACH: Ik meen dat Hitler de Reichsleiter en de Gauleiter gemiddeld tweemaal per jaar uitnodigde voor overleg waarbij hij politieke gebeurtenissen uit het verleden besprak. Hitler besprak met deze mensen nooit toekomstige operaties, van politieke of van militaire aard.
Dr. SAUTER: Als ik uw antwoord dus goed begrijp werd u altijd verrast door deze ontwikkelingen in het buitenland.
VON SCHIRACH: Ja.
Dr. SAUTER: Geldt dat ook voor de kwestie van de Anschluss?
VON SCHIRACH: Ja, ik hoorde over de Anschluss, die ik natuurlijk enthousiast toejuichte, op de radio; als ik me goed herinner tijdens een autorit van mijn academie in Brunswick naar Berlijn. Ik zette mijn reis naar Berlijn voort, stapte direct in een trein en kwam de volgende morgen in Wenen aan. Daar begroette ik de jonge mensen: jeugdleiders van wie sommigen in gevangenissen of langdurig in een concentratiekamp bij Wollersdorf hadden gezeten en ook veel vrouwelijke jeugdleiders die ook grote ontberingen hadden geleden.
Dr. SAUTER: En hoe stond het met de inval in Tsjecho-Slowakije?
VON SCHIRACH: Net als iedere andere Duitse burger hoorde ik daarover via de radio en kwam daarvan niet meer te weten dan wat iedere andere burger via de radio te weten kwam.
Dr. SAUTER: Had u in een of andere hoedanigheid deel aan de onderhandelingen betreffende de Overeenkomst van München met Chamberlain en Daladier in 1938?
VON SCHIRACH: Nee.
Dr. SAUTER: En wat was uw mening daarover?
VON SCHIRACH: Ik beschouwde die overeenkomst als een basis voor vrede en het was mijn vaste overtuiging dat Hitler zich aan die overeenkomst zou houden.
Dr. SAUTER: Wist u iets over de onderhandelingen met Polen in 1939?
VON SCHIRACH: Nee, ik hoorde over die onderhandelingen die tot de oorlog leidden, pas hier in deze rechtszaal. Ik was slechts op de hoogte van de versie van de onderhandelingen zoals die officieel op de radio werd aangekondigd door het Ministerie van Propaganda en ik weet daarom niets meer dan wat iedere andere Duitse burger weet. De versie die Hitler in de Reichstag aankondigde beschouwde ik als de zuivere waarheid en ik heb daar nooit aan getwijfeld, tenminste ik twijfelde er niet aan tot ongeveer 1943 en alles wat ik er hier over heb gehoord is nieuw voor mij.
Dr. SAUTER: Getuige, de Aanklager heeft onder andere de beschuldiging tegen u geuit dat u in uw boek ‘Hitler Jugend, Idee und Gestalt’ –wat Nummer 1458-PS is, Meneer de President- de uitdrukking ‘Lebensraum’ en ‘Ostraum’ heeft gebruikt en dat u door dat te doen Duitse veroveringen in het Oosten toejuichte of als noodzakelijk beschouwde, dat wil zeggen ten koste van Sovjet Rusland en Polen. Wat hebt u daarop te zeggen?
VON SCHIRACH: In dat boek van mij, ‘Hitler Jugend-Idee und Gestalt’ wordt voor zover ik weet het woord ‘Lebensraum’ helemaal niet gebruikt. Alleen het woord ‘Ostraum’ wordt gebruikt en ik denk dat dat in verband is met een persdienst in het oosten. Er staat in een voetnoot, in verband met de beschrijving van taken van het Koloniaal Adviesbureau binnen de Reichsjugendführung, een verklaring inhoudende dat ten gevolge van de activiteiten van dit Koloniaal Adviesbureau de noodzaak de aandacht van de jeugd te vestigen op het benutten van de oostelijke gebieden –daarmee wordt bedoeld het dun bevolkte oostelijke gebied van Duitsland- niet over het hoofd moet worden gezien. Dat was in een periode waarin wij in de jeugdorganisaties in het bijzonder bezorgd waren over het probleem: de vlucht van het platteland, dat wil zeggen de trek van tweede en derde boerenzonen naar de steden. Ik richtte een aparte jeugdafdeling op om die trend te bestrijden, de Landdienst die tot taak had de stroom jongeren van het platteland naar de steden te stoppen en ook om de uitdaging van het platteland over te brengen op de jeugd in de steden. Ik dacht natuurlijk nooit aan een verovering van Russisch gebied want sinds ik me met geschiedenis bezig hield huldigde ik altijd het politieke standpunt dat het beleid met betrekking tot onderlinge vrede met Rusland –dat verlaten was met het ontslag van
Bismarck- diende te worden hervat. Ik beschouwde de aanval op Rusland als de zelfmoord van de Duitse natie.
Dr. SAUTER: Getuige, had u als Jugendleiter des Deutschen Reiches het recht om rechtstreeks verslag uit te brengen aan Hitler?
VON SCHIRACH: Ja, dat is waar maar dit recht om verslag uit te brengen bestond min of meer alleen op papier. Om dat iets nauwkeuriger te beschrijven: voor de machtsovername bracht ik regelmatig verslag uit aan Hitler persoonlijk. In 1932 uitte hij vaak de wens ‘s avonds met mij te dineren, maar het is duidelijk dat in tegenwoordigheid van mijn vrouw en andere gasten politieke kwesties niet werden besproken, zeker niet de kwesties die onder mijn bevoegdheid vielen. Slechts zo af en toe kon ik misschien een onderwerp aansnijden dat me interesseerde in verband met opvoeding.
In 1933, voor zover ik me herinner, bracht ik twee keer persoonlijk verslag aan hem uit, een keer in verband met de financiering van de jeugdbeweging, de tweede keer in verband met de Partijbijeenkomst in 1933. Gedurende de volgende jaren bracht ik gemiddeld een of twee keer verslag uit, waarbij ik net zo werd behandeld als de meesten die verslag uitbrachten aan Hitler. Van de ongeveer 15 punten waarover ik aan hem verslag wilde uitbrengen, kon ik er maar 3 of 4 behandelen en moest ik de andere laten vallen omdat hij me onderbrak en zeer uitgebreid inging op de dingen die hem het meest interesseerden. Ik probeerde toen mezelf het wat makkelijker te maken door modellen van gebouwen voor de jeugd mee te nemen, foto’s van de grote stadions en van jeugdherbergen die ik uitstalde in een hal van de Rijkskanselarij en wanneer hij die bekeek maakte ik van de gelegenheid gebruik hem enkele vragen te stellen. Ik moet hier verklaren –dat ben ik denk ik aan de Duitse jeugd verschuldigd- dat Hitler erg weinig belang stelde in opvoedkundige kwesties. Voor zover het opvoeding betrof kreeg ik vrijwel geen suggesties van hem. De enige keer dat hij een echte suggestie deed, voor zover het atletiektraining betrof, was meen ik in 1935 toen hij me vertelde dat ik ervoor moest zorgen dat boksen verder onder de jeugd verspreid moest worden. Dat deed ik maar hij bezocht nooit een bokswedstrijd voor de jeugd. Mijn vriend Von Tschammer-Osten, de Reichssportleiter en ik probeerden heel vaak hem over te halen andere sportwedstrijden te bezoeken, in het bijzonder skiwedstrijden en ijshockey in Garmisch maar behalve voor de Olympische Spelen was het onmogelijk hem ergens bij te laten zijn.
Dr. SAUTER: U hebt ons eerder verteld over deze zogeheten militaire of premilitaire opleiding en hebt verklaard dat voor zover men al van een dergelijke opleiding kon spreken, die slechts een klein deel uitmaakte van de opleiding van de HJ. Mag ik u vragen te vertellen, hoewel niet uitvoerig maar in korte zinnen wat volgens u de hoofddoelen waren van uw opvoedingsprogramma voor de jeugd. Wilt u erg kort zijn?
VON SCHIRACH: Tentenkampen.
Dr. SAUTER: Tentenkampen?
VON SCHIRACH: Tochten, de bouw van jeugdherbergen en jeugdhuizen.
Dr. SAUTER: Wat bedoelt u met tochten?
VON SCHIRACH: Trektochten door de jeugd, individueel en in groepen; ook de bouw van meer en meer jeugdherbergen. In een jaar tijd werden door mij in Duitsland meer dan 1.000 jeugdhuizen en jeugdherbergen gebouwd. Dan was er nog extra beroepstraining en dan wat ik de ‘Werk Olympiade’ noem, namelijk de jaarlijkse beroepswedstrijden, vrijwillige strijd tussen jongeren van beide geslachten die deel wilden nemen. In feite waren er miljoenen deelnemers. Dan onze grote Rijkssportwedstrijden, kampioenschappen in allerlei soorten sport, ons culturele werk, en de ontwikkeling van onze zangkoren, onze toneelgroepen, jeugdconcerten, de ontwikkeling van jeugdbibliotheken en dan iets wat ik al heb genoemd in verband met het bestrijden van de trek vanuit het platteland, de Landdienst met zijn hulpgroepen, die jongeren die om idealistische redenen op het land werkten, zelfs stadsjongens, om de boerenjongens te tonen dat het platteland echt veel mooier was dan de stad; dat zelfs een stadsjongen tijdelijk zijn leven in de stad kon opgeven om zich te wijden aan het land en het bewerken van de grond. Dan, als grote algemene prestatie van de jeugd moet ik noemen de verbetering van het gebit en het regelmatig medische onderzoek. Dat, in een paar woorden, waren de belangrijkste taken die onze jeugdorganisaties hadden maar het zijn ze bij lange na niet allemaal.
Dr. SAUTER: Meneer de President, deze ideeën, gedachten en doelstellingen van Beklaagde Von Schirach zijn opgenomen in een aantal documenten die te vinden zijn in het Documentenboek Von Schirach en uittreksels zijn uit zijn werk, toespraken en richtlijnen. Ik verwijs naar het Documentenboek Von Schirach, nummer Schirach-32 tot en met 39, 44 tot en met 50, 66 tot en met 74(a), 76 tot en met 79 en tenslotte 80 tot en met 83. Al deze documenten hebben betrekking op de taken die Beklaagde Von Schirach zojuist heeft beschreven en ik verzoek het Tribunaal de bijzonderheden in deze documenten voor kennisgeving aan te nemen.
(hij wendt zich tot beklaagde): Er is slechts één onderdeel van dat HJ programma, als ik dat zo mag noemen, waarover ik het wil hebben omdat daarop in de Aanklacht tegen u bijzondere nadruk wordt gelegd. Dat is uw samenwerking met de Orde van Advocaten, dat wil zeggen, uw bemoeienissen met het recht. In dat verband zou ik willen weten waarom u, de Reichsjugendleiter, juist belang stelde in juridische zaken. Waar streefde u naar en wat heeft u bereikt? Wilt u ons dat alstublieft in het kort vertellen want er is in de Aanklacht de nadruk op gelegd?
VON SCHIRACH: Mag ik u eraan herinneren dat de jeugd van de staat door mij beschouwd werd als een Jeugdstaat. In die Jeugdstaat waren alle beroepen en taken vertegenwoordigd. Mijn samenwerking met de Orde van Advocaten was te danken aan de noodzaak, juridische raadgevers op te leiden voor onze werkende jeugd aan wie zij de nodige juridische bescherming zouden kunnen geven. Ik was erop gebrand dat de HJ leiders die rechten studeerden, terug zouden keren in de organisatie om zich juist met dergelijke taken binnen de organisatie bezig te houden. Uit deze vorm van opleiding ontstond binnen de gelederen van de jeugd een grote organisatie die vergelijkbaar was met de organisatie van doktoren binnen de jeugdbeweging; onze medische organisatie omvatte ongeveer 1.000 doktoren, mannen en vrouwen. Deze juristen assisteerden de staf, in de districten en andere eenheden van onze jeugdbeweging en brachten de eisen in praktijk die ik voor het eerst had gesteld in het begin van
onze dagen, voor de machtsovername en die ik later binnen de Staat had gepropageerd, namelijk de eis van vrije tijd en betaalde vakantie voor de jeugdige arbeider.
Dit juridische werk van onze jeugd leidde tot de oprichting van leerstoelen voor Jeugdrecht en Recht voor de Werkende Jeugd enz., verbonden aan de universiteiten van Kiel en Bonn. Dat had in het bijzonder tot resultaat dat de eisen die ik in 1936 stelde in een toespraak voor de Commissie Jeugdwetgeving van de Academie voor Duits Recht konden worden uitgevoerd.
Dr. SAUTER: Een moment alstublieft.
(hij wendt zich tot het Tribunaal) Dit is de toespraak waarvan uittreksels zijn opgenomen in het Documentenboek Von Schirach, nummer Von Schirach-63. Die werd overgenomen uit Das Archiv van oktober 1936.
Meneer Von Schirach, misschien kunt u ons in het kort vertellen welke sociale eisen u, als Reichsjugendleiter stelde met betrekking tot de jeugd. U zei al eerder ‘vrije tijd’. Wat bedoelde u daarmee?
VON SCHIRACH: In de eerste plaats een beperking van het aantal arbeidsuren voor jongeren, het afschaffen van nachtarbeid voor jongeren, een fundamenteel verbod op kinderarbeid, langere weekeinden en drie weken betaalde vakantie per jaar. In 1937 merkte ik in Liegnitz dat destijds 50% van de jonge arbeiders helemaal geen vakantie had en dat slechts 1% 15 tot 18 dagen per jaar had. Aan de andere kant, in 1938 heb ik de Wet op de Jeugdbescherming ingevoerd die kinderarbeid verbood, de leeftijd voor bescherming van jeugdigen verhoogde van 16 naar 18 jaar en nachtarbeid verbood; ik verwezenlijkte mijn eis voor het verlengde weekeind en bepaalde tegelijkertijd dat jongeren tenminste 15 dagen vakantie per jaar moesten krijgen. Dat is alles wat ik kon bereiken; het was slechts een deel van wat ik wilde bereiken.
Dr. SAUTER: Dit zijn de eisen die zijn opgenomen in de volgende documenten in het Documentenboek Von Schirach: Von Schirach 40 t/m 41 en 60 t/m 64. Ik vraag het Tribunaal hier nota van te nemen.
Getuige, ik kom nu toe aan een andere kwestie en dat is uw positie binnen de Partij. Enige tijd geleden werd ons hier een diagram getoond dat een duidelijk beeld gaf van de organisatie van de Partij. Was dat diagram juist of wat was uw positie binnen de Partij?
VON SCHIRACH: Mijn positie binnen de Partij werd in dat diagram niet juist voorgesteld, tenminste niet voor zover het de bevelsstructuur betreft. Volgens het diagram dat hier is getoond liep de bevelslijn van de Reichsleiter für Jugenderziehung via de Chef van de Partijkanselarij, van daar naar Hitler en van Hitler naar het Reichsjugendführungsamt van de Partij. Dat is natuurlijk een onjuist beeld.
Ik maakte geen deel uit van het Partijdirectoraat om bevelen via de Gauleiter aan de districtsleiders te geven maar als vertegenwoordiger en hoofd van de jeugdbeweging; wanneer u mijn positie en de positie van mijn organisatie binnen het kader van de
NSDAP correct wilt beschrijven, zult u in feite een piramide moeten tekenen; de top waarvan, dat wil zeggen mijn positie in het Partijdirectoraat boven de Reichsleiter zou staan. Ik was de enige persoon binnen de jeugdbeweging die verbonden was aan de Partij.
Dr. SAUTER: En de andere leiders en lagere leiders van de jeugdbeweging?
VON SCHIRACH: Sommigen kunnen partijlid geweest zijn maar niet allemaal. In ieder geval waren ze geen lid van de Gauleitung of de Kreisleitung. De hele staf van de jeugdbeweging, de hele jeugdbeweging stond als een eenheid naast de Partij.
Dr. SAUTER: Getuige, was u, als Jugendleiter des Deutschen Reiches ambtenaar?
VON SCHIRACH: Ja.
Dr. SAUTER: En vanaf 1 december 1936, meen ik was u hoofd van een hoog Reichsamt?
VON SCHIRACH: Ik was pas vanaf 1 december 1936 ambtenaar.
Dr. SAUTER: Met de titel?
VON SCHIRACH: Jugendleiter des Deutschen Reiches.
Dr. SAUTER: Was u, als hoofd van een hoog Reichsamt, in feite onafhankelijk van de ministers van Binnenlandse Zaken en van Onderwijs?
VON SCHIRACH: Ja en dat was per slot het doel van het vormen van een onafhankelijk Reichsamt.
Dr. SAUTER: Werd u daardoor lid van het Reichskabinett, zoals werd beweerd?
VON SCHIRACH: Zeer zeker niet. Ik hoorde hier voor de eerste keer dat ik verondersteld werd lid van het kabinet te zijn. Ik heb nooit deelgenomen aan kabinetsvergaderingen. Ik heb nooit een besluit of iets dergelijks gekregen dat me lid van het kabinet zou hebben gemaakt. Ik heb nooit een uitnodiging gekregen een kabinetsvergadering bij te wonen. Ik beschouwde mijzelf nooit als lid van het kabinet en ik geloof dat de ministers mij ook niet eens als zodanig beschouwden.
Dr. SAUTER: Werd u op een of andere wijze geïnformeerd over de besluiten die het Reichskabinett nam, bijvoorbeeld doordat u de notulen van de vergaderingen kreeg toegestuurd?
VON SCHIRACH: Nee. Besluiten die door het Reichskabinett werden genomen, voor zover die na 1 december 1936 nog werden genomen, kwamen alleen onder mijn aandacht op dezelfde manier zoals iedere andere hoge ambtenaar of werknemer van het Reich die het Reichsgesetzblatt of het Reichsministerialblatt las. Dossiers en notulen werden mij nooit toegestuurd.
Dr. SAUTER: Kreeg u, toen u een hoge Rijksambtenaar werd, de staf die u nodig had via een ministerie of hoe verkreeg u uw staf zelf?
VON SCHIRACH: Een paar jeugdleiders die een aantal jaren bij mijn staf hadden gewerkt, werden via mij tot ambtenaar bevorderd. Ik heb van geen enkel ministerie een ambtenaar gekregen die zich bezig ging houden met zaken betreffende de jeugdbeweging. Het gehele hoge Reichsamt bestond als ik me goed herinner uit niet meer dan vijf ambtenaren. Het was het kleinste van de hoge Reichsämter, iets waar ik bijzonder trots op was. We voerden een omvangrijke taak uit met een minimum aan personeel.
Dr. SAUTER: En nu, getuige wil ik een onderwerp aansnijden dat nogal uitgebreid is en dat is de beëdigde verklaring van Gregor Ziemer die u al eerder hebt genoemd. Het is een zeer lange verklaring die door de Aanklager is ingediend onder Nummer 2441-PS.
Getuige, wat kunt u zeggen met betrekking tot deze verklaring? Kent u die? Kent u deze meneer Ziemer?
VON SCHIRACH: Nee.
Dr. SAUTER: Hebt u ontdekt wie hij is en waar hij zijn vermeende kennis vandaan haalt?
VON SCHIRACH: Ik lees uit de verklaring dat de heer Ziemer voor de oorlog het hoofd van de Amerikaanse School in Berlijn was en dat hij een boek heeft geschreven over jeugd en schoolopleiding in Duitsland. Deze verklaring is een uittreksel uit dat boek.
De verklaring als zodanig heeft, als u hem in zijn geheel bekijkt, meen ik meer waarde als propaganda dan als een onpartijdig oordeel. Ik wil beginnen met iets te citeren uit de allereerste pagina, de pagina die Ziemer’s verklaring bevat en in de laatste alinea staat dat er op straat buiten de Amerikaanse School gevechten plaatsvonden tussen de Joodse kinderen die naar die school gingen en de plaatselijke jongeren. Ik hoef niet in te gaan op de moeilijkheden die de school zelf had want dat viel buiten mijn departement. Maar deze gevechten vonden plaats op straat, buiten de school en ik meen dat ik daar iets over moet zeggen. Ik heb nooit iets over deze gevechten gehoord, maar ik zou er onder alle omstandigheden over moeten hebben gehoord want ik was gedurende het grootste deel van 1938 in Berlijn. Ik had er allereerst over moeten horen via de jeugdbeweging zelf want de hogere jeugdleiders zouden verplicht zijn geweest aan mij te melden wanneer zulke incidenten hadden plaatsgevonden.
Verder had ik erover moeten horen via het Ministerie van Buitenlandse Zaken want wanneer jongeren uit de Amerikaanse gemeenschap waren mishandeld, zou er zeker via de Ambassade zijn geprotesteerd bij het ministerie en deze protesten zouden ongetwijfeld onmiddellijk aan mij zijn doorgegeven of telefonisch gerapporteerd. Ik kan me alleen maar voorstellen dat de hele affaire sterk overdreven is. De Amerikaanse Ambassadeur Wilson heeft zelfs met mij ontbeten in Gatow -ik meen in het voorjaar van 1939 en ik denk niet dat ik me in de datum vergis.
Dr. SAUTER: In het Buitenlandhuis?
VON SCHIRACH: In het Buitenlandhuis. En we hebben een aantal zaken privé besproken. Ik meen dat hij bij die gelegenheid of later zulke incidenten zeker zou hebben gemeld als ze werkelijk hadden plaatsgevonden op de manier zoals de heer Ziemer ze heeft beschreven.
Dr. SAUTER: Ik denk dat ik door kan gaan naar pagina twee waar ......
De PRESIDENT: Dr. Sauter, hoeveel van dit document is door de Aanklager voorgelezen? Voor zover ik weet erg weinig.
Dr. SAUTER: Wat zegt u?
De PRESIDENT: Hoeveel van dit document is door de Aanklager voorgelezen en als bewijsmateriaal ingediend?
Dr. SAUTER: Dat kan ik u zo niet zeggen, Meneer de President. Afgaand op de praktijk moet ik aannemen dat wanneer een document bij het Tribunaal is ingediend het Tribunaal nota neemt van het hele document.
De PRESIDENT: Dat is niet het geval. We hebben keer op keer gesteld dat we slechts nota nemen van documenten die aan het Tribunaal zijn voorgelezen, tenzij het documenten zijn waarvan volledige vertalingen overlegd zijn. Dit document werd meen ik ingediend in het verloop van de zaak van Aanklager en misschien is er toen maar één zin uit voorgelezen. Ik weet niet hoeveel eruit is voorgelezen maar u en beklaagde moeten dat weten.
Mr. DODD: Er is slechts één alinea voorgelezen, Meneer de President.
De PRESIDENT: Eén alinea?
Mr. DODD: Eén volledige alinea en vermoedelijk nog een korte op pagina 21.
De PRESIDENT: Ja, die heb ik hier.
Mr. DODD: Ik meen dat de Aanklager het deel behandelt heeft dat betrekking heeft op de toespraak in Heidelberg.
De PRESIDENT: En dat is het enige gedeelte ervan dat is voorgelezen en dat is daarom het enige deel dat als bewijsmateriaal geldt.
VON SCHIRACH: Misschien omwille van de geloofwaardigheid –en ik zal niet tot in detail ingaan op de beschuldigingen in deze verklaring- staat u mij te zeggen dat met één enkele uitzondering, alle jaarlijkse motto’s van de HJ in deze verklaring onjuist worden weergegeven en dat Gregor Ziemer niettemin de juistheid van zijn verklaring beëdigt.
De PRESIDENT: Zou het niet beter zijn, als u op zijn verklaring wilt reageren, dat u de aandacht van beklaagde vestigt op dat deel dat is voorgelezen. Dan kan hij daar op antwoorden.
Dr. SAUTER: Meneer de President, in Ziemer’s verklaring –waarover beklaagde mij heeft verteld dat hij die beschouwt als een duidelijk opruiend stuk- worden de jaarlijkse motto’s genoemd die worden verondersteld te zijn uitgevaardigd door beklaagde, dat wil zeggen, de motto’s voor het werk voor het komende jaar.
De PRESIDENT: Van dit document is één passage ingediend. Als u de rest wilt indienen is dat uw goed recht. Maar ik zou denken dat het voor u het beste zou zijn te reageren op de passage die is ingediend. De rest van de verklaring is geen bewijsmateriaal.
Dr. SAUTER: Meneer de President, in dat geval zou mijn cliënt er het slechtst van afkomen want in andere passages die niet door de Aanklager zijn gebruikt ..
De PRESIDENT: Ik zei dat u de andere passages kunt gebruiken als u dat wenst.
Dr. SAUTER: Zeker, maar ik wil bewijzen dat meneer Ziemer’s verklaringen onjuist zijn; daarom heb ik net de kwestie van de jaarlijkse motto’s met beklaagde besproken. Dit is maar één voorbeeld.
De PRESIDENT: Dr. Sauter, de beklaagde zegt blijkbaar dat de verklaring onbetrouwbaar is vanwege de motto’s waarnaar wordt verwezen. Is dat voor u niet voldoende?
Dr. SAUTER: Ja, maar ik wil bewijzen dat meneer Ziemer’s verklaringen onjuist zijn. De beklaagde houdt vol dat de uitspraken in deze verklaring onjuist zijn. Maar ik wil u bewijzen dat de heer Ziemer opzettelijke valse verklaringen heeft afgelegd en die heeft beëdigd.
De PRESIDENT: Zeker, Dr. Sauter, omdat maar één passage uit deze verklaring als bewijsmateriaal geldt, kunt u erg kort zijn over de kwestie van de geloofwaardigheid van de persoon die de verklaring heeft afgelegd.
Dr. SAUTER: Getuige, deze meneer Ziemer heeft in zijn verklaring uitspraken gedaan met betrekking tot de jaarlijkse motto’s .....
VON SCHIRACH: Ja.
Dr. SAUTER: ... die u voor de HJ vaststelde. Hoe deze motto’s luiden kan door het Tribunaal eenvoudig worden opgemaakt uit deze verklaring. Ik wil u nu vragen te vertellen hoe in uw tijd de jaarmotto’s luidden, dat wil zeggen van 1933 tot 1940.
VON SCHIRACH: De heer Ziemer noemt het motto op pagina 15 van het Engelse document. Hij zegt dat voor 1933 het motto van de HJ was: ‘Eén Rijk, Eén Volk, Eén Führer’. Hij bedoelt waarschijnlijk ‘Eén Volk, Eén Rijk, Eén Führer’. In feite was 1933 het jaar van ‘Eenheid’.
Dr. SAUTER: Wat bedoelt u met ‘Eenheid’?
VON SCHIRACH: Het jaar waarin de Duitse jeugd zich in één organisatie verenigde.
Dr. SAUTER: Ik sla nu een paar jaar over en kom aan het jaar 1938. Wat was het motto voor de HJ in 1938?
VON SCHIRACH: 1938 was het jaar van het ‘Begrip’.
Dr. SAUTER: Het jaar van het ’Begrip’?
VON SCHIRACH: De heer Ziemer zegt dat het motto was: “Iedere jeugdige een piloot’.
Dr. SAUTER: En in 1939, wat was toen het motto?
VON SCHIRACH: Dat was het jaar van ‘Gezondheidsplicht’.
Dr. SAUTER: Het jaar van ‘Gezondheidsplicht’?
VON SCHIRACH: Volgens de heer Ziemer was het ‘De Hitler Jugend marcheert’.
Dr. SAUTER: En tenslotte 1940, uw laatste jaar?
VON SCHIRACH: Het was het jaar van ‘Instructie’. Maar hij noemde het ‘Wir fahren gegen England’ –Wij trekken op tegen Engeland-.
Maar ik wil eraan toevoegen dat het eerste motto, ’Eén Volk, Eén Rijk, Eén Führer’, waarvan Ziemer zegt dat het het motto voor de jeugd in 1933 was, pas opkwam in 1938 toen Hitler Oostenrijk binnenviel. Daarvoor bestond dat motto niet eens. Het was nooit het jaarmotto van de Duitse jeugd.
Dr. SAUTER: Getuige, we moeten gehoor geven aan de wens van het Tribunaal en niet verder ingaan op de verklaring van Ziemer, met uitzondering van dat ene punt dat door de Aanklager gebruikt is in de Aanklacht tegen u in verband met de beschuldiging van anti-Semitisme. Ik sla de rest van meneer Ziemer’s verklaringen over en kom aan zijn toespraak in Heidelberg. Wilt u ons vertellen, ten eerste wat Ziemer zei en daarna uw commentaar erop geven?
VON SCHIRACH: Ziemer zei dat ik gedurende een studentenbijeenkomst in Heidelberg –ik denk aan het eind van 1938 of aan het begin van 1939- een anti-Joodse toespraak heb gehouden in verband met een bijeenkomst van de National-Sozialistische Studentenbund. Hij zei dat ik bij die gelegenheid de studenten heb geprezen voor de verwoesting van de synagoge in Heidelberg en dat ik daaraan volgend de studenten langs mij liet défileren en hen onderscheidingen en diploma’s uitreikte.
Ten eerste heb ik al verwezen naar mijn activiteiten binnen de studentenbeweging. Op verzoek van de plaatsvervanger van de Führer,
Rudolf Hess, heb ik in 1934 de leiding over de studentenbeweging aan hem overgedragen. Hij benoemde toen een Reichsstudentenleiter en daarna sprak ik nooit meer op een studentenbijeenkomst. Zover ik me herinner bezocht ik Heidelberg in de zomer van 1937 en daar sprak ik de groep jeugd toe. Dit was 1 of 1½ jaar voor de datum die Ziemer noemt. En bij één gelegenheid bezocht ik een toneelvoorstelling in Heidelberg.
Dr. SAUTER: Dit is allemaal niet van belang.
VON SCHIRACH: Ik herinner me geen enkele bijeenkomst van een dergelijk soort met studenten en ik herinner me niet ooit in het openbaar mijn standpunt met betrekking tot de Joodse pogrom in 1938 te hebben geuit. Ik zal op een ander moment verklaren wat ik in mijn hoedanigheid als Jugendführer hierover heb gezegd.
Ziemer zegt –ik vertaal de Engelse tekst- hij zegt dat: “de dag zal komen waarop de studenten van Heidelberg hun plaats zullen innemen naast de legioenen van andere studenten om de wereld over te halen tot de Nationaal-Socialistische ideologie.”
Ik heb nooit op een dergelijke manier de jeugd toegesproken, niet in het openbaar noch in kleine kring. Dit zijn niet mijn woorden, dat heb ik niet gezegd. Ik had geen enkele bevoegdheid onderscheidingen of diploma’s aan studenten uit te reiken. Onderscheidingen voor studenten bestonden niet. Alle onderscheidingen werden door het staatshoofd toegekend. Ik persoonlijk had het recht, het Jugendabzeichen in Gold toe te kennen en ik denk dat ik dat in totaal ongeveer 230 keer heb uitgereikt, vrijwel uitsluitend aan personen die zich hadden onderscheiden op het gebied van educatie, maar nooit aan onbekende studenten.
Dr. SAUTER: Getuige, het belangrijkste punt in uw getuigenis is ons te vertellen of het juist is of de toespraak die eind 1938 voor studenten in Heidelberg werd gehouden en waarin de spreker verwees naar de verwoesting van de synagogen niet door u werd gehouden omdat u op die tijd al jaren lang niets meer te maken had gehad met de studentenbeweging. Is dat juist?
VON SCHIRACH: Ik had met de studentenbeweging niets te maken en ik herinner me niet een dergelijke bijeenkomst te hebben toegesproken. Ik acht het volkomen onmogelijk dat een dergelijke bijeenkomst heeft plaatsgevonden. Ik heb dergelijke uitspraken niet gedaan.
Dr. SAUTER: Hebt u de verklaring voor u?
VON SCHIRACH: Ja. Ik kan die specifieke passage op het moment niet vinden.
Dr. SAUTER: Er staat iets wat ik in het Duits vertaald heb, er wordt genoemd de ‘kleine, dikke studentenleider.’ Hebt u de passage gevonden? Staat dat er?
VON SCHIRACH: Ja, dat staat er.
Dr. SAUTER: Nu dan, ‘kleine, dikke studentenleider’ slaat toch zeker niet op u?
Meneer, de President, mag ik in dit verband uw aandacht vestigen op een beëdigde verklaring die in Von Schirach’s documentenboek voorkomt onder nummer Schirach-3 en die ik bij dezen bij het Tribunaal indien. Het is de verklaring van een zekere Höpken die vanaf 1 mei 1938 secretaresse van beklaagde Von Schirach was en die in deze verklaring onder punt 16 –op pagina 22 van het documentenboek, dat nauwkeurige details vermeldt- onder ede verklaart dat in de periode waarmee we ons hier bezig houden, de beklaagde helemaal niet in Heidelberg was.
Ik geloof niet dat het nodig is dat deel van de verklaring voor te lezen. Ik verzoek het Tribunaal er nota van te nemen.
De PRESIDENT: Ik denk dat dit een goed moment is om te schorsen.
(de zitting wordt geschorst.)