TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Ochtendzitting I 23-05-1946

De PRESIDENT: Wil de raadsman van Beklaagde Von Schirach zijn zaak nu voorleggen?
Dr. FRITZ SAUTER (raadsman van Beklaagde Von Schirach): Heren van het Tribunaal, ik stel voor allereerst het verhoor van Beklaagde Von Schirach zelf te houden en in de loop van het verhoor zal ik uw aandacht vestigen op de passages in het desbetreffende documentenboek naar gelang de individuele onderwerpen aan bod komen. Aansluitend aan het verhoor van beklaagde zal ik dan mijn vier getuigen oproepen en aan het einde zal ik de overgebleven documenten indienen, voor zover deze documenten tegen die tijd nog niet zijn ingediend tijdens het verhoor van Beklaagde Von Schirach. Ik neem aan, Meneer de President, dat u instemt met deze werkwijze.
Ik roep nu eerst naar de beklaagdenbank Baldur von Schirach.
(Beklaagde Baldur von Schirach gaat naar de beklaagdenbank.)
De PRESIDENT: Wilt u mij deze eed nazeggen: “Ik zweer bij God, de Almachtige en Alwetende dat ik de waarheid zal spreken, niets zal achterhouden en niets zal toevoegen.”
(beklaagde herhaalt de eed in het Duits.)
De PRESIDENT: U kunt gaan zitten.
Dr. SAUTER: Getuige, wat is uw geboortedatum?
BALDUR VON SCHIRACH (Beklaagde): 9 mei 1907.
Dr. SAUTER: Dat betekent dat u een paar dagen geleden 39 bent geworden. U bent 14 jaar getrouwd, is dat juist?
VON SCHIRACH: Ja.
Dr. SAUTER: En u hebt vier kinderen in de leeftijd van ...
VON SCHIRACH: 4, 8 , 11 en 13 jaar.
Dr. SAUTER: In het Derde Rijk was u voornamelijk actief als Jugendleiter?
VON SCHIRACH: Ja.
Dr. SAUTER: Welke ambten bekleedde u in dat verband, dat wil zeggen, ambten binnen de Partij en in de regering –vermeldt u alstublieft ook hoe lang u die diverse ambten bekleedde?
VON SCHIRACH: Om te beginnen, in 1929 was ik leider van de Nationaal-Socialistische Studentenbond. In 1931 werd ik Reichsjugendleiter der NSDAP, eerst bij de Staf van het Opperbevel van de SA; in 1932 Reichsleiter des Deutschen Reiches für Jugenderziehung; eerst onder de Reichsinnenminister, Dr. Frick. In 1934 bekleedde ik dezelfde post onder de Reichsminister für Erziehung, Rust. In 1936 werd de Reichsjugendleiter een vooraanstaand Rijksambtenaar en in die hoedanigheid stond ik direct onder de Führer en Reichskanzler.
Dr. SAUTER: Nu, welke van uw ambten waren Partijambten en welke van de door u genoemde waren Rijksambten?
VON SCHIRACH: Partijambten waren het ambt van Reichsjugendleiter der NSDAP en dat van Reichsleiter für Jugenderziehung. Regeringsposten: Jugendleiter des Deutschen Reiches, eerst ondergeschikt aan de Reichsinnenminister, zoals ik heb beschreven of onder de Minister für Erziehung en later in een onafhankelijke functie.
Dr. SAUTER: Getuige, in 1940 werd u uit enkele van deze functies gezet. Welke functie in de Jugendleitung verloor u in 1940 en welke functies behield u nog tot aan het einde?
VON SCHIRACH: In 1940 legde ik mijn functie als jeugdleider neer, dat wil zeggen ik verliet de post Reichsjugendleiter der NSDAP maar ik behield de functie Reichsleiter für Jugenderziehung en daarmee de gehele verantwoordelijkheid voor de Duitse jeugd. Ik kreeg als bijkomende nieuwe functie die van Gauleiter van Wenen, die gecombineerd was met de regeringsfunctie van Rijksstadhouder van Wenen en ook met die van Reichsverteidigungskommissar Wehrkreis XVII.
Dr. SAUTER: Getuige, ik wil terugkomen op uw activiteiten als jeugdleider. We hebben een beëdigde verklaring van u, gedateerd 4 december 1945, 3302-PS. In deze verklaring zegt u in december tegen de Verdediging dat u zich verantwoordelijk acht voor de opvoeding van de jeugd in het Derde Rijk.
VON SCHIRACH: Dat is juist.
Dr. SAUTER: Toen u deze schuldbekentenis aflegde, had u het vermoeden dat uw opvolger, wijlen Reichsjugendleiter Axmann, dood was?
VON SCHIRACH: Ja.
Dr. SAUTER: U dacht dat hij was omgekomen tijdens de laatste gevechten van de oorlog?
VON SCHIRACH: Ja, ik was ervan overtuigd dat hij in Berlijn gesneuveld was.
Dr. SAUTER: In de tussentijd, getuige, hebt u uit krantenberichten vernomen dat uw opvolger als Reichsjugendleiter, deze Axmann, nog in leven is. Is dat juist?
VON SCHIRACH: Ja.
Dr. SAUTER: Wilt u vandaag dus uw verklaring betreffende uw onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid als Reichsjugendleiter bekrachtigen of wilt u die op enigerlei wijze beperken?
VON SCHIRACH: Ik wil deze verklaring op geen enkele wijze inperken. Hoewel Hitler tijdens de laatste jaren van zijn leven bevelen gaf aan de Jeugd waarvan ik niets wist en ook mijn opvolger, Axmann, in het bijzonder in 1944 bevelen gaf waarvan ik niet op de hoogte ben omdat onze relatie vanwege gebeurtenissen tijdens de oorlog verbroken is, blijf ik bij de verklaring die ik heb afgelegd in de hoop dat het Tribunaal mij zal willen beschouwen als enige verantwoordelijke bij de Jugendleitung en hoop ik ook dat geen andere Jeugdleider voor een gerecht zal worden gedaagd wegens acties waarvoor ik de verantwoordelijkheid op me heb genomen.
Dr. SAUTER: Ik stel er nu belang in te weten of mogelijkerwijs principes en richtlijnen die u van Hitler ontving, van een of ander Partijbureau of regeringsinstantie ten grondslag lagen aan uw opvoeding van de jeugd danwel of die principes hun oorsprong vonden in uw eigen ervaringen tijdens uw jeugd en onder de jeugdleiders uit die tijd.
VON SCHIRACH: Het laatste is juist. Natuurlijk was de opvoeding van de HitlerJugend een opvoeding op basis van Nationaal-Socialistische ideeën. Maar de specifiek opvoedkundige ideeën vonden hun oorsprong niet bij Hitler, ze vonden hun oorsprong ook niet bij andere jeugdleiders in de Partij; ze vonden hun oorsprong bij de jeugd zelf, ze vonden hun oorsprong bij mij en ze vonden hun oorsprong bij mijn assistenten.
Dr. SAUTER: Misschien wilt u nu zo vriendelijk zijn om aan het Tribunaal in wat meer detail uit te leggen hoe u, zelf, tot deze principes kwam en die vorm van jeugdopvoeding, gebaseerd op uw eigen opvoeding, uw persoonlijke ontwikkeling enzovoorts.
VON SCHIRACH: Ik geloof dat het het eenvoudigst voor mij is om hier in het kort het verhaal van mijn jeugd te schetsen en in dat verband ook de jeugdorganisaties te beschrijven waarmee ik in contact kwam. Ik kan op die manier veel tijd voor mijn volgende verklaringen besparen.
Mijn vader was beroepsofficier in het Keizerlijk Garderegiment Kurassiers. Ik ben geboren in Berlijn en een jaar later ging mijn vader met pensioen en verhuisde naar Weimar waar hij het bestuur over het Hoftheater overnam, het latere Nationale Theater van Weimar. Ik groeide dus op in Weimar en die stad, die in zeker opzicht de geboorteplaats van alle Duitsers is, beschouw ik als mijn geboorteplaats. Mijn vader was in goede doen, ons huis werkte zeer stimulerend op intellectueel en artistiek gebied, bovenal op het gebied van literatuur en muziek maar afgezien daarvan en boven de educatieve kansen van ons thuis was het de sfeer van de stad zelf, de sfeer van het klassieke en ook het post-klassieke Weimar dat van invloed was op mijn ontwikkeling. Het was boven alles het genius loci dat al vroeg tot mijn verbeelding sprak. Het is direct te danken aan deze ervaringen uit mijn jeugd dat ik later keer op keer de jeugd terugvoerde naar Weimar en Goethe. En het eerste document dat in dit verband belangrijk is voor mijn zaak, Document Schirach-80, zal dat duidelijk bewijzen. In dat document staat een korte verwijzing naar een van de vele toespraken die ik de loop van mijn activiteiten als Jugendleiter voor de jonge generatie heb gehouden en waarin ik de jeugd de weg wees naar Goethe ...
Dr. SAUTER: Mag ik u even onderbreken, meneer Von Schirach? In dit document, Meneer de President, nummer Schirach-80 staat op pagina 133 van Schirach’s documentenboek, een kort verslag van een culturele Rijksbijeenkomst (Reichskulturtagung) van de HitlerJugend in Weimar. Dit is toevallig een verslag uit 1937 maar beklaagde heeft u al verteld dat dergelijke bijeenkomsten van de HitlerJugend elk jaar in Weimar plaats vonden, de stad van Schiller en Goethe. In dit verslag, Document 80 van het documentenboek Schirach staat bijvoorbeeld de bespreking van een toespraak van beklaagde over het belang van Goethe voor de Nationaal-Socialistische opvoeding van de jeugd. Er wordt in dit verband gezegd dat Schirach destijds verklaarde, en ik citeer ....
De PRESIDENT: U hoeft het ons niet voor te lezen, Dr. Sauter. Het verwijst naar Goethe, dat is genoeg.
Dr. SAUTER: In dat geval, meneer Von Schirach, wilt u verder gaan?
VON SCHIRACH: Het was niet alleen de jaarlijkse culturele bijeenkomst maar de jaarlijkse bijeenkomst van jeugdleiders van de HitlerJugend die in Weimar plaats vonden. Daarnaast waren er ook wat wij noemden de “Festivals van Duitse Jeugd in Weimar.”
Wat in dit verband belangrijk is is dat ik in deze toespraak een zin van Goethe aanhaalde die tot op zekere hoogte het Leitmotif van al mijn opvoedkundige werk werd: “De jeugd vernieuwt zich uit de jeugd.” Zelfs mijn grootste vijand kan het feit niet ontkennen dat ik voor de jonge generatie van het Duitse volk niet alleen altijd het Nationaal-Socialisme propageerde, maar ook Goethe. Een zekere heer Ziemer heeft een uitvoerige beëdigde verklaring tegen mij afgelegd waarin hij de opvoeding van de jeugd, waarvoor ik verantwoordelijk was, bestrijdt. Ik denk dat de heer Ziemer zijn werk een beetje te oppervlakkig deed. In zijn beschrijving van de Duitse nationale opvoeding had hij in ieder geval mijn educatieve inspanningen, de jeugd naar het levenswerk van Goethe te leiden, in overweging moeten nemen.
Ik werd lid van mijn eerste jeugdorganisatie toen ik tien jaar oud was. Ik was toen net op een leeftijd waarop jongens en meisjes later bij het Jungvolk gingen. Die jeugdorganisatie waar ik lid van werd was de Jungdeutschland Bund, een padvindersorganisatie die gesticht was door Graaf von der Goltz. Graaf von der Goltz en Haessler, onder de indruk van de Britse padvindersorganisatie, hadden padvinderseenheden in Duitsland opgericht en een ervan was de zojuist genoemde Jungdeutschland Bund. Die speelde een belangrijke rol bij de opvoeding van Duitse jeugd tot ongeveer 1918 of 1919.
Veel belangrijker voor mijn ontwikkeling echter was de tijd die ik doorbracht in een Waldpedagogium (plattelandsinternaat). Dit was een opleidingsinstituut onder leiding van een medewerker van de bekende pedagoog, Hermann Lietz. Daar werd ik opgevoed op de manier waarop ik later, op een geheel andere basis .....
De PRESIDENT: Dr. Sauter, denkt u dat de opvoeding van beklaagde zelf van enig belang is voor het Tribunaal om aan te horen? Het is de opvoeding die hij meegaf die van belang is. Welke hij meegaf, niet welke hij zelf genoot.
Dr. SAUTER: Meneer de President, beklaagde zou u niettemin willen vragen, hem deze verklaringen toe te staan, in het bijzonder vanuit het standpunt van waaruit hij wil aantonen dat de principes op grond waarvan hij de opvoeding van de jeugd leidde, niet tot hem kwamen via Hitler en niet via een of andere Partijbron maar dat die het resultaat waren van zijn eigen ervaringen uit zijn jeugd. Het is inderdaad voor het Tribunaal van enig belang, de vraag te bestuderen: Op grond van welke principes leidde beklaagde de opvoeding van de jeugd en hoe kwam hij tot deze principes? Beklaagde vraagt toestemming dat te mogen uitleggen.
De PRESIDENT: Wel, Dr. Sauter, beklaagde heeft al aanzienlijke tijd besteed aan het vertellen over zijn vroege jeugd en zijn opvoeding en het Tribunaal is van mening dat het kort gehouden moet worden en dat er niet veel meer tijd dient te worden besteed aan de opvoeding van beklaagde. Zoals ik u heb aangegeven; wat voor ons van belang is, is de opvoeding die hij de Duitse jeugd meegaf en niet de opvoeding die hij zelf heeft genoten.
Dr. SAUTER: We zullen natuurlijk uw wens opvolgen, Meneer de President.
(hij wendt zich tot de getuige.) Meneer Von Schirach, kunt u uw verklaring zo kort mogelijk houden?
VON SCHIRACH: Ja, ik kan heel kort zijn.
Dr. SAUTER: Gaat u alstublieft verder.
VON SCHIRACH: Het idee van Lietz was, de jeugd een opvoeding te geven waarin de school een evenbeeld van de staat was. De schoolgemeenschap was een miniatuurstaat en in deze gemeenschap ontwikkelde zich een zelf-bestuur door de jeugd. Ik wil terloops opmerken dat ook hij ideeën toepaste die al lang tevoren waren ontwikkeld door Pestalozzi en de grote Jean Jacques. Alle moderne opvoeding gaat natuurlijk op een of andere manier terug naar Rousseau, of het nu gaat om Herman Lietz of de Padvinders, de Padvinderij of de Duitse Wandervögel beweging. In ieder geval, het idee van zelf-bestuur door de jeugd gaf me het idee van zelf-leiderschap door de jeugd.
Mijn gedachte was de jonge generatie op school warm te maken voor ideeën die Fröbel al 80 jaar eerder had ontwikkeld. Lietz wilde de jeugd al vanaf de eerste schooldag beïnvloeden.
Ik mag misschien heel kort opmerken dat toen Lietz in 1898 met zijn opvoedkundig werk begon, de Britse majoor Baden-Powell in een stad in Zuid-Afrika omsingeld was door rebellen en jeugdigen opleidde om in de bossen verkenningen te doen, daarmee de grondslag voor zijn eigen Padvindersbeweging leggend en in hetzelfde jaar 1898 Karl Fischer uit Berlijn-Steglitz de Wandervögelbeweging oprichtte.
Dr. SAUTER: Getuige, ik denk dat dit hoofdstuk, dat slechts de historische achtergrond vormt volgens de wens van de President misschien afgesloten kan worden. Als ik u nu goed begrijp bedoelt u dat u met de principes die u later als Jugendleiter toepaste, vertrouwd raakte tijdens uw eigen jeugd en in de jeugdbeweging van die tijd. Is dat juist?
VON SCHIRACH: In principe, ja. De basisprincipes van mijn latere werk vonden daar hun oorsprong.
Dr. SAUTER: Er is nog één ding wat ik in dit verband wil weten. Had deze opvoeding destijds politieke of anti-Semitische tendenzen en hoe kwam u in de politiek terecht?
VON SCHIRACH: Nee, dat opvoedkundige werk had geen politieke en zeker geen anti-Semitische tendenzen, want Lietz kwam uit de kring rond de Democraat Naumann, uit de groep Damaschke.
Dr. SAUTER: Maar hoe kwam u in de politiek terecht?
VON SCHIRACH: In de tussentijd was de revolutie uitgebroken. Mijn vader ....
Dr. SAUTER: De revolutie van 1918-1919?
VON SCHIRACH: Ja, de revolutie van 1918-1919. Mijn vader was door de Roden uit zijn ambt gezet. De Nationale Vergadering in Weimar was bijeengekomen. De Republiek Weimar was uitgeroepen. We hadden een parlementair stelsel, we hadden democratie –of dat waarvan wij in Duitsland dachten dat democratie was-, ik betwijfelde of het zo was. Het was rond 1923. Ik was toen thuis. Het was een periode van grote onzekerheid, armoede en ontevredenheid; veel eerbiedwaardige families waren door de inflatie tot de bedelstaf geraakt, en de arbeider en de burger waren hun spaargeld kwijt. De naam “Hitler” verscheen in verband met de gebeurtenissen van 9 november 1923. Ik was toen niet in staat om enige juiste informatie over hem te verkrijgen. Dit Tribunaal heeft mij en de mensen van mijn generatie voor het eerst ingelicht over wat Hitler in werkelijkheid wilde. Ik was toen geen Nationaal-Socialist. Samen met enige jongens van mijn leeftijd werd ik lid van een jeugdbeweging met de naam “Knabenschaft.” Die was op een bepaalde manier verbonden met de volksbeweging maar was niet gebonden aan een of andere partij. De principes van die organisatie waren eenvoudig kameraadschap, vaderlandsliefde en zelf-discipline. Er waren destijds ongeveer 100 jongens uit mijn stad lid van die in deze jeugdbeweging streden tegen de holle tendenzen van de jeugd en de losbandigheid waaraan de opgroeiende jongeren in de na-oorlogse periode zich overgaven.
In die kringen kwam ik als 16-jarige voor het eerst in contact met het socialisme want ik trof hier jongeren van alle niveau’s, werkende jongeren, kunstenaars, jong kantoorpersoneel, boerenzonen. Maar er waren ook enkele ouderen onder ons, die al een gevestigd leven hadden, en ook sommigen die deel hadden genomen aan de Eerste Wereldoorlog. Uit gesprekken met deze kameraden begreep ik voor het eerst in volle omvang de gevolgen van het Verdrag van Versailles. De toestand van de jeugd in die tijd was deze: de schooljongen had het vooruitzicht om als werkstudent op een of andere manier moeizaam vooruit te komen en zich daarna hoogst waarschijnlijk te moeten voegen bij het academisch proletariaat want de kansen op een academische loopbaan bestonden helemaal niet voor hem. De jonge arbeider had geen vooruitzicht op een leerplaats. Voor hem was er niets anders dan de bittere werkelijkheid van het werkloos zijn. Het was een generatie welke niemand wilde helpen, tenzij die zichzelf hielp.
Dr. SAUTER: En die kring waartoe u als 16-jarige behoorde dreef geleidelijk aan mee op de stroom van het Nationaal-Socialisme?
VON SCHIRACH: Ja, en op een heel natuurlijke manier.
Dr. SAUTER: Hoe gebeurde dat?
VON SCHIRACH: In centraal Duitsland vonden er ongeregeldheden plaats. Ik hoef alleen maar de naam van de Communistische bandietenleider Max Holz te noemen om aan te geven welke toestanden er toen heersten. En zelfs als een schijnbare rust was weergekeerd was de algemene toestand nog zodanig dat het onmogelijk was patriotische bijeenkomsten te houden omdat die gewoonlijk door Communisten werden verstoord. Er werd een verzoek aan ons jongeren gedaan om bescherming voor deze patriotische bijeenkomsten te leveren en dat deden we. Sommige van ons raakten hierbij gewond. Een van ons, een zekere Garschar, werd door Communisten gedood. Op die manier vond een groot aantal nationale bijeenkomsten plaats die in de Weimar Republiek anders niet konden zijn gehouden, ook Nationaal-Socialistische bijeenkomsten en we moesten juist steeds meer van die bijeenkomsten beschermen omdat de Communistische terreur in het bijzonder daar tegen was gericht.
Door deze beschermingsactiviteiten ontmoette ik vooraanstaandse Nationaal-Socialisten; eerst als spreker natuurlijk, niet persoonlijk. Ik hoorde Graaf Reventlow spreken en ik denk dat ik Rosenberg toen ook hoorde; ik hoorde Streicher spreken en hoorde de eerste oratorische pogingen van Sauckel die kort daarna Gauleiter van de Nazi Partij in Thüringen werd. Op deze manier ....
De PRESIDENT: Over welke periode heeft hij het?
Dr. SAUTER: Dit is de periode rond 1924, dat wil zeggen, een jaar na de staatsgreep van Hitler.
Op die manier, getuige, kwam de kring waarvan u toen lid was onder invloed van het Nationaal-Socialisme. Werd dit ook ondersteund door lezen, het lezen van Nationaal-Socialistische literatuur?
VON SCHIRACH: Natuurlijk. Ik weet niet wat mijn kameraden lazen, met uitzondering van één boek wat ik u zo direct zal geven. Ik weet alleen wat ik zelf las; ik had destijds interesse voor de geschriften van die denker uit Bayreuth, Chamberlain, in zijn “Grondslagen van de 19de Eeuw”, in de geschriften van Adolf Bartels in zijn “Introductie tot de Wereldliteratuur” en zijn “Geschiedenis van de Duitse nationale literatuur.” Er waren werken ...
De PRESIDENT: Ik heb u al gezegd dat we niet het hele verhaal van de opvoeding van beklaagde willen horen. Hij noemt ons nu een aantal boeken op die hij gelezen heeft maar dat interesseert ons niet.
Dr. SAUTER: Goed, Meneer de President.
VON SCHIRACH: Ik zal in één zin zeggen dat dit werken waren die geen duidelijk anti-Semitische tendenzen hadden maar waar het anti-Semitisme als een rode draad doorheen liep. Het beslissende anti-Semitische boek dat ik destijds heb gelezen en het boek dat mijn kameraden beïnvloed heeft ....
Dr. SAUTER: Alstublieft ....
VON SCHIRACH: ....was het boek door Henry Ford, “De Internationale Jood;” ik las het en werd anti-Semiet. In die dagen maakte dat boek een diepe indruk op mijn kameraden en mijzelf omdat we in Henry Ford de vertegenwoordiger van het succes zagen, ook de exponent van progressief sociaal beleid. In het door armoede geteisterde en verscheurde Duitsland van die tijd keek de jeugd naar Amerika en behalve de grote weldoener Herbert Hoover, was het Henry Ford die voor ons Amerika vertegenwoordigde.
De PRESIDENT: Dr. Sauter, het Tribunaal is van mening, zoals ik nu al twee keer heb gezegd, dat de opvoedkundige invloeden van beklaagde voor ons van geen enkel belang zijn. Ik wil het niet nogmaals zeggen want anders, tenzij u de getuige in de hand heeft en hem bij de zaak houdt, moet ik dit verhoor beëindigen.
Dr. SAUTER: Maar Meneer de President, is het voor het Tribunaal, als het zich een oordeel vormt over deze beklaagde en zijn persoonlijkheid, niet interessant te weten hoe hij Nationaal-Socialist werd en hoe beklaagde anti-Semiet werd? Ik had gedacht ...
De PRESIDENT: Nee, het is voor het Tribunaal niet relevant.
Dr. SAUTER: Getuige, Hoe ontmoette u dan Hitler en hoe werd u lid van de Partij?
VON SCHIRACH: Ik moet zeggen dat ik geen Nationaal-Socialist werd vanwege anti-Semitisme maar vanwege Socialisme. Ik ontmoette Hitler al in 1925. Hij had net Landsberg aan de Lech verlaten, zijn gevangenisstraf was beëindigd, hij kwam naar Weimar en sprak daar. Bij die gelegenheid werd ik aan hem voorgesteld. Het programma voor nationale eenheid dat hij ontwikkelde sprak mij enorm aan want ik vond er veel in terug dat ik op kleine schaal had ondervonden in de kameraadschap van mijn jeugdbeweging. Hij scheen voor mij de wegbereider naar de toekomst van onze jeugd te zijn. Ik geloofde dat door hem de jeugd uitzicht kreeg op werk, op geluk. En in hem zag ik de man die ons zou bevrijden van de ketenen van Versailles. Ik ben ervan overtuigd dat zonder Versailles, Hitler’s greep naar de macht nooit zou hebben plaats gevonden. Dat dictaat leidde tot dictatuur.
Dr. SAUTER: Getuige, wanneer werd u lid van de Partij?
VON SCHIRACH: Ik werd lid van de Partij in 1925. Ik werd gelijktijdig, met al mijn kameraden, lid van de SA.
Dr. SAUTER: U was destijds 18?
VON SCHIRACH: Ja.
Dr. SAUTER: Waarom werd u lid van de SA?
VON SCHIRACH: De SA leverde de bescherming voor de bijeenkomsten en we zetten de activiteiten die we in onze jeugdbeweging eerder al deden voort bij de SA als onderdeel van de Partij.
Dr. SAUTER: In 1926, getuige, toen u 19 jaar oud was, was er een Partijbijeenkomst in Weimar?
VON SCHIRACH: Ja.
Dr. SAUTER: Voor zover ik weet sprak u Hitler bij die gelegenheid persoonlijk, is dat juist?
VON SCHIRACH: Ja. Ik zou al een jaar eerder met Hitler gesproken hebben. Bij die gelegenheid was er een andere bijeenkomst. Hij hield toespraken bij diverse massabijeenkomsten in Weimar en hij kwam in hetzelfde jaar naar Weimar terug om voor een kleiner gezelschap te spreken. Samen met Rudolf Hess bezocht hij het huis van mijn ouders en bij die gelegenheid stelde hij voor dat ik in München zou gaan studeren.
Dr. SAUTER: Waarom?
VON SCHIRACH: Hij vond dat ik de Partij tot in bijzonderheden moest leren kennen en dacht dat ik op die manier met het werk van de Partij vertrouwd kon raken. Maar ik wil hier zeggen dat ik toentertijd geen enkele intentie had om politicus te worden. Niettemin was ik er natuurlijk zeer in geïnteresseerd vertrouwd te raken met de Beweging op de plek waar die was ontstaan.
Dr. SAUTER: U ging dus naar München om er te studeren?
VON SCHIRACH: Ja, ik ging toen naar München. Eerst bemoeide ik mij niet met de Partij. Ik hield me bezig met de studie van het Germaans, geschiedenis en kunstgeschiedenis; ik schreef en kwam in München in contact met veel mensen die niet echt Nationaal-Socialist waren maar die, laat ik het zo zeggen, behoorden tot de periferie van de Nationaal-Socialistische Beweging. Destijds woonde ik in het huis van mijn vriend, de uitgever Bruckmann ..
Dr. SAUTER: Toen, in 1929 werd u hoofd van de Beweging binnen de universiteiten. Ik meen dat u gekozen werd op die post, niet benoemd?
VON SCHIRACH: In het begin was de situatie als volgt: ik woonde partijbijeenkomsten in München bij, in de salon van Bruckmann ontmoette ik Hitler en Rosenberg en vele anderen die later een belangrijke rol speelden in Duitsland. En op de universiteit voegde ik me bij de Nationaal-Socialistische Duitse Studentenbond.
De PRESIDENT: Ja, gaat u verder.
Dr. SAUTER: Gaat u verder, meneer Von Schirach, u hebt ons net verteld dat u lid werd van deze groep in München. Wilt u alstublieft doorgaan?
VON SCHIRACH: Ja, en ik begon ook een actieve rol te spelen in deze groep. Ik sprak er mijn kameraden toe, eerst over mijn eigen werk op het gebied van de literatuur en later begon ik ook lezingen over de Nationaal-Socialistische Beweging aan studenten te geven. Ik organiseerde bijeenkomsten onder de studenten in München en toen werd ik gekozen in het Algemeen Studentencomité, ASTA en door deze activiteiten onder de studenten kwam ik meer en meer in contact met de leiders van de Partij. In 1929 nam de man ontslag die toen de zogeheten Reichsleiter des National-Sozialistischen Studentenbundes was en de vraag rees wie de leiding moest krijgen over alle universiteitsgroepen. Destijds ondervroeg Rudolf Hess namens de Führer alle groepen van de Nationaal-Socialistische Universiteitsbeweging en de meerderheid van deze groepen bracht zijn stem op mij uit om de National-Sozialistischen Studentenbund te gaan leiden. Dit verklaart het vreemde feit dat ik de enige Partijleider ben die in de Partijleiding werd gekozen. Dat is iets wat nooit eerder in de geschiedenis van de Partij is voorgekomen.
Dr. SAUTER: U bedoelt daarmee te zeggen dat alle anderen benoemd werden en alleen u gekozen?
VON SCHIRACH: Ik werd gekozen en daarna in mijn ambt beëdigd.
Dr. SAUTER: Als ik het wel heb, werd u in 1931 op een studentenbijeenkomst in Graz gekozen?
VON SCHIRACH: Dat is niet juist. Dat is onjuist. Ik praat nu alleen over de Nationaal-Socialistische Universiteitsbeweging; ik kom hier later op terug. Ik was nu leider van de Nationaal-Socialistische Universiteitsbeweging en reorganiseerde die beweging. Ik begon mijn werk als spreker. In 1931 was ik ...
De PRESIDENT: Het is natuurlijk voldoende te weten dat hij leider werd. Het interesseert ons werkelijk niet zo of hij nu wel of niet gekozen werd.
Dr. SAUTER: Meneer de President, ik doe de hele tijd mijn uiterste best om deze toespraak kort te houden. Maar misschien mag ik in verband met dit onderwerp nog een vraag stellen.
Getuige, in 1931 werd u, zover ik weet, verkozen als president van de Algemene Vergadering van Oostenrijkse en Duitse studenten, waarin alle partijen vertegenwoordigd waren en u werd meen ik unaniem gekozen. Is dat juist?
VON SCHIRACH: Dat is niet juist.
Dr. SAUTER: Wilt u het dan in het kort uitleggen, meneer Von Schirachy.
VON SCHIRACH: Dat is niet juist. Tijdens de Algemene Vergadering van Duitse studenten in 1931, waarin alle Duitse en alle Oostenrijkse en Sudeten-Duitse studenten waren vertegenwoordigd, werd een van mijn medewerkers die ik als leider had voorgedragen, unaniem gekozen tot leider van de hele studentenbeweging. Dit was een heel belangrijke zaak voor de jeugd en voor de Partij. Twee jaar voor de machtsovername had de hele academische jeugd unaniem haar stem gegeven aan een Nationaal-Socialist. Na deze studentenbijeenkomst in Graz had ik met Hitler ....
De PRESIDENT: Ik denk dat dit een goed moment is om te schorsen.
Dr. SAUTER: Prima.
(de zitting werd geschorst.)

Definitielijst

democratie
Letterlijk: demos (volk) kratein (regeert). Democratie is een bestuursvorm waar de regering door een meerderheid van het volk gekozen wordt en waarbij het volk de leiders op het rechte pad houdt door de mogelijkheid deze regering weg te sturen als een meerderheid van het volk het niet meer eens is met de regering.
dictatuur
Staatsvorm waarbij de macht in een land in de handen is van één persoon, de dictator. Oorspronkelijk een Romeinse staatsvorm voor tijden van nood, waarbij de totale macht 6 maanden in de handen lag van één persoon om de crisis het hoofd te bieden.
Eerste Wereldoorlog
Ook wel Grote Oorlog genoemd, conflict dat ontstond na een groei van het nationalisme, militarisme en neo-kolonialisme in Europa en waarbij twee allianties elkaar bestreden gedurende een vier jaar durende strijd, die zich na een turbulent begin, geheel afspeelde in de loopgraven. De strijdende partijen waren Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland aan de ene kant (de Triple Entente), op den duur versterkt door o.a. Italië en de Verenigde Staten, en Duitsland, Bulgarije, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk aan de andere kant (de Centrale Mogendheden of Centralen). De strijd werd gekenmerkt door enorme aantallen slachtoffers en de inzet van vele nieuwe wapens (vlammenwerpers, vliegtuigen, gifgas, tanks). De oorlog eindigde met de onvoorwaardelijke overgave van Duitsland en zijn bondgenoten in 1918.
Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
Gauleiter
Leider en vertegenwoordiger van de NSDAP in een Gau.
inflatie
Een langdurig economisch proces van algemene prijsstijging en geldontwaarding (koopkrachtdaling van het geld).
Nationaal-Socialisme
Een door Hitler opgestelde politieke ideologie, die gebaseerd was op de superioriteit van het Germaanse ras, het leidersprincipe en een fel nationalisme dat gevoed werd door de harde Vrede van Versailles. Het Nationaal-socialisme was anti-democratisch en racistisch. De leer werd uitgewerkt in Mein Kampf en georganiseerd in de NSDAP. Het Nationaal-socialisme vormde van 1933-1945 het fundament van het totalitaire Hitler-Duitsland.
Nazi
Afkorting voor een nationaal socialist.
revolutie
Meestal plotselinge en gewelddadige ommekeer van bestaande (politieke) verhoudingen en situaties.
Socialisme
Politieke ideologie die streeft naar geen of geringe klassenverschillen. Produktiemiddelen zijn in handen van de staat. Ontstaan als reactie op het kapitalisme. Karl Marx probeerde het socialisme wetenschappelijk te onderbouwen.
staatsgreep
Poging om met geweld de macht in de staat over te nemen.

Afbeeldingen

Von Schirach tijdens het Internationale Militaire Proces in Neurenberg. De zittende persoon links is Joachim von Ribbentrop. Bron: USHMM.

Ochtendzitting II

Dr. SAUTER: Getuige, voor de schorsing zijn we gebleven bij het feit dat u in 1929 werd gekozen tot leider van de universiteitsjeugd. Twee jaar later maakte Hitler u Reichsjugendleiter. Hoe kwam die benoeming tot stand?
VON SCHIRACH: Na de studentenbijeenkomst in Graz, waarvan het succes Hitler zeer verbaasde, had ik een bespreking met hem. Tijdens die ontmoeting noemde Hitler een gesprek dat we eerder hadden gevoerd. Toen had hij me gevraagd hoe het kwam dat de Nationaal-Socialistische Universiteitsbeweging zo snel groeide waar de andere Nationaal-Socialistische organisaties achterbleven in hun ontwikkeling.
Ik vertelde hem destijds dat men een jeugdorganisatie niet kan leiden als aanhangsel van een politieke partij; jeugd moet door jeugd worden geleid en ik ontwikkelde voor hem het idee van een jongerenstaat, het idee dat tot mij was gekomen door mijn ervaring in de schoolgemeenschap, de schoolstaat. En daarop vroeg Hitler mij in 1931 of ik de leiding over de Nationaal-Socialistische Jeugdorganisatie op mij wilde nemen. Dit omvatte jeugdcellen, dan de Hitlerjugend en de Nationaal-Socialistische Studentenorganisatie, die toen ook al bestond. Diverse mannen hadden al geprobeerd deze organisaties te leiden, de voormalige Oberstführer SA Leiter Pfeffer, Reichsleiter Buch, allemaal zonder veel resultaat.
Ik stemde toe en werd toen Reichsleiter der NSDAP, tijdelijk lid van de staf van Oberst SA Leiter Röhm. In die functie, als Reichsjugendleiter der NSDAP bij de staf van Röhm had ik de rang van SA Gruppenführer en behield die rang ook toen ik een half jaar later in die functie zelfstandig werd. Dat verklaart ook het feit dat ik SA Gruppenführer ben. Ik kreeg die honoraire rang vele jaren later. Ik bezat echter geen SA uniform, zelfs niet na 1933.
Dr. SAUTER: In 1931 werd u dus Reichsjugendleiter der NSDAP?
VON SCHIRACH: Ja.
Dr. SAUTER: Dat was natuurlijk een Partijfunctie.
VON SCHIRACH: Ja.
Dr. SAUTER: Toen in 1932 werd u Reichsleiter. U was toen 25 jaar oud. Hoe gebeurde dat?
VON SCHIRACH: Ik heb al gezegd dat ik mijn standpunt, dat de jeugd geen aanhangsel van een andere organisatie kon zijn maar dat de jeugd onafhankelijk moest zijn aan Hitler had duidelijk gemaakt; ze moest zichzelf besturen.; ze moest onafhankelijk worden; en het was de inlossing van de belofte die Hitler me al eerder had gedaan toen ik een half jaar later onafhankelijk Reichsleiter werd.
Dr. SAUTER: Onafhankelijk Reichsleiter zodat u direct ondergeschikt was aan de Partijleider, Hitler?
VON SCHIRACH: Ja.
Dr. SAUTER: Met welke middelen werd die jeugdorganisatie destijds opgericht?
VON SCHIRACH: Met de middelen die door de jeugd zelf ter beschikking werden gesteld.
Dr. SAUTER: En hoe werden deze fondsen bijeengebracht? Met collectes?
VON SCHIRACH: De jongens en meisjes betaalden contributie. Een deel van dit geld werd beheerd door de zogeheten districtsbureaus die verantwoording aflegden aan de Gauleitung van de Partij of de SA Gruppenführung binnen de SA. Een ander deel ging naar de Reichsjugendleiter. De Hitlerjugend financierde haar organisatie met eigen middelen.
Dr. SAUTER: Ik stel belang in het volgende: Werd de Hitlerjugend, die u oprichtte en Hitler’s naam kreeg slechts belangrijk na de machtsovername en alleen door de machtsovername of wat was de eerdere omvang van deze jeugdorganisatie die u creëerde?
VON SCHIRACH: Voor de machtsovername in 1932 was de Hitlerjugend al de grootste jeugdorganisatie in Duitsland. Ik zou hieraan willen toevoegen dat de afzonderlijke Nationaal-Socialistische jeugdorganisaties die ik aantrof toen ik de functie van Reichsjugendleiter overnam, door mij werden samengevoegd tot één grote verenigde jeugdbeweging. Deze jeugdbeweging was de sterkste in Duitsland, lang voor dat we aan de macht kwamen.
Op 2 oktober hield de Hitlerjugend een bijeenkomst in Potsdam. Op die bijeenkomst ontmoetten meer dan 100.000 jeugdigen uit het hele Reich elkaar zonder dat de Partij er één enkele pfennig aan spendeerde. De middelen werden door de jongeren zelf bijeen gebracht. Alleen uit het aantal deelnemers kan men al opmaken dat dit de grootste jeugdbeweging was.
Dr. SAUTER: Dat was dus enkele maanden voor de machtsovername en toen waren er al meer dan 100.000 deelnemers aan die bijeenkomst in Potsdam?
VON SCHIRACH: Ja.
Dr. SAUTER: De Aanklager heeft de beschuldiging geuit, getuige, dat u later, na de machtsovername –ik meen in februari 1933- het Rijkscomité voor Duitse Jeugdorganisaties overnam. Is dat juist en tegen wie was die actie gericht?
VON SCHIRACH: Dat is juist. Het Rijkscomité voor Duitse Jeugdorganisaties was eigenlijk niets meer dan een statisch bureau dat ondergeschikt was aan de Reichsinnenminister. Dat bureau werd geleid door een gepensioneerde generaal, Generaal Vogt, die later een van mijn meest bekwame medewerkers werd. De overname van dat Rijkscomité was een revolutionaire daad, een maatregel die de jeugd nam voor de jeugd want vanaf die dag vond de verwezenlijking plaats van de Jongerenstaat binnen de Staat. Ik kan er verder niets over zeggen.
Dr. SAUTER: De Aanklager beschuldigt u verder, getuige, in 1933 de zogeheten Grossdeutscher Bund te hebben ontbonden, dat wil zeggen, na de machtsovername. Wat was die Grossdeutscher Bund en waarom hebt u die ontbonden?
VON SCHIRACH: De Grossdeutscher Bund was een jeugdorganisatie, of liever gezegd een unie van jeugdorganisaties met pan-Germaanse tendensen. Het verbaast mij daarom zeer dat de Aanklager van het ontbinden van deze organisatie een beschuldiging heeft gemaakt.
Dr. SAUTER: Veel leden van deze Grossdeutscher Bund waren Nationaal-Socialisten. Er waren geen belangrijke verschillen tussen sommige van de jeugdbewegingen binnen die organisatie en de Hitlerjugend. Is dat juist?
VON SCHIRACH: Ik wilde dat de jeugd zich verenigde en de Gross¬deutscher Bund wenste een zeker afgescheiden bestaan voort te zetten. Daar maakte ik bezwaar tegen en er ontstond een felle openbare controverse tussen Admiraal Von Throtha, de leider van de Gross¬deutscher Bund en mij en tenslotte werd de Gross¬deutscher Bund opgenomen in onze jeugdorganisatie. Ik herinner me niet precies of ik de organisatie formeel verbood; ik weet alleen dat de leden zich bij ons voegden en dat tussen mij en Admiraal Throtha een gesprek plaatsvond, een verzoening. Admiraal Throtha was tot aan zijn dood een van de grootste sponsoren van mijn werk.
Dr. SAUTER: Hoe kwam de onderdrukking van de Marxistische jeugdorganisatie tot stand?
VON SCHIRACH: Ik geloof dat de onderdrukking van de Marxistische jeugdorganisaties, als ik me goed herinner, tot stand kwam in verband met de onderdrukking van de vakbonden. Ik heb geen documenten meer die daarop betrekking hebben. Maar in ieder geval had ik, juridisch gezien, in 1933 niet de bevoegdheid bevel te geven tot een dergelijke onderdrukking. De minister van Binnenlandse Zaken had dat moeten doen. Ik had pas na 1 december 1936 formeel het recht jeugdorganisaties te verbieden. Dat de Marxistische jeugdorganisaties zouden moeten verdwijnen stond voor mij vast en sprekend over dit bevel tot onderdrukking als zodanig, kan ik alleen maar zeggen dat de Duitse werkende jeugd de verwezenlijking van haar socialistische ideeën niet bij de Marxistische regeringen van de Weimar republiek vond maar binnen de gemeenschap van de Hitlerjugend.
Dr. SAUTER: Getuige, eerst was u Reichsleiter der NSDAP, dat was een Partijfunctie. Na de machtsovername werd u Jugendleiter des Deutschen Reiches, dat was een regeringsfunctie. Op basis van deze Staats- of nationale functie, had u ook zeggenschap over en verantwoordelijkheid voor het onderwijssysteem, voor de lagere scholen bijvoorbeeld?
VON SCHIRACH: Voor het onderwijssysteem in Duitsland was de Rijksminister van Wetenschap, Onderwijs en Cultuur de enig verantwoordelijke. Mijn werkgebied lag buiten de school, samen met huis en school zoals vastgelegd in de wet van 1 december 1936. Ik had echter enkele eigen scholen, de zogeheten Adolf Hitlerscholen die niet onder regeringstoezicht stonden. Dat waren creaties van een latere periode. En tijdens de oorlog had ik door het Jeugd Evacuatieprogramma –de organisatie die zorgde voor de evacuatie van de jeugd uit de grote steden die gevaar liepen gebombardeerd te worden- de leiding over de opvoeding binnen de kampen waar deze kinderen verbleven. Maar in het algemeen moet ik de vraag over mijn bevoegdheid voor het onderwijssysteem in Duitsland ontkennend beantwoorden.
Dr. SAUTER: De jeugd die u buiten de scholen moest opvoeden werd de Hitlerjugend genoemd, HJ. Was lidmaatschap van de HJ verplicht of vrijwillig?
VON SCHIRACH: Tot aan 1936 was lidmaatschap van de HJ vrijwillig. In 1936 werd de al genoemde wet betreffende de HJ uitgevaardigd die alle Duitse jongeren lid maakte van de HJ. De regels voor het uitvoeren van de wet werden echter pas in maart 1939 uitgevaardigd en alleen tijdens de oorlog, in maart 1940, werd het idee van een dienstplicht voor Duitse jeugd binnen de Reichsjugendführung overwogen en in het openbaar besproken. Mag ik opmerken dat toen ik aan het front was, mijn plaatsvervanger Lauterbacher tijdens een openbare bijeenkomst, ik meen in Frankfurt in 1940, verklaarde dat wanneer al 97% van de jongste jeugd zich vrijwillig voor de HJ had gemeld, het nodig zou zijn om de resterende 3% via een dienstplicht in te lijven.
Dr. SAUTER: In dit verband, Meneer de President, verwijs ik naar twee documenten in het Documentenboek Schirach. Dat is nummer Schirach-51.
De PRESIDENT: Ik heb niet helemaal begrepen wat beklaagde heeft gezegd. Hij zei dat lidmaatschap tot 1936 vrijwillig was; dat de HJ wet toen werd aangenomen en iets in de geest van de uitvoering van de wet werd pas in 1939 gepubliceerd. Was dat wat hij zei?
Dr. SAUTER: Ja, dat is juist. Tot 1936 –als ik dat mag uitleggen, Meneer de President- was lidmaatschap van de HJ geheel vrijwillig. In 1936 werd toen de HJ wet uitgevaardigd die bepaalde dat jongens en meisjes lid moesten worden van de HJ (resp. de BDM, Bund Deutsche Mädel. Vert.) Maar de regels voor uitvoering ervan werden door beklaagde pas in 1939 uitgevaardigd zodat in de praktijk tot aan 1939 lidmaatschap niettemin op vrijwillige basis was.
De PRESIDENT: Is dat juist, beklaagde?
VON SCHIRACH: Ja, dat is juist.
Dr. SAUTER: En deze feiten die ik net heb aangedragen, Meneer de President, staan ook in twee documenten in het Documentenboek Schirach, nummer Schirach-51 op pagina 91 en nummer Schirach-52 op pagina 92. In het laatstgenoemde document ...
De PRESIDENT: Goed, Dr. Sauter, ik neem het van u en beklaagde aan. Ik wilde het alleen maar zeker weten. U kunt verder gaan.
Dr. SAUTER: En in het tweede document wordt ook melding gemaakt van de 97% waarvan beklaagde stelde dat die zich vrijwillig bij de HJ hadden gemeld, zodat er nog maar 3% overbleven. Mag ik verder gaan.
(hij wendt zich tot de beklaagde): Getuige, wat was de houding van de ouders tegenover de vraag of de kinderen wel of niet lid moesten worden van de HJ? Wat zeiden de ouders?
VON SCHIRACH: Er waren natuurlijk ouders die het niet prettig vonden dat hun kinderen lid werden van de HJ. Steeds wanneer ik radiotoespraken hield voor de ouders of voor de jeugd schreven honderden ouders mij brieven. Onder die brieven waren er vele waarin de ouders hun bezwaren tegen de HJ uitten of hun ongenoegen erover uitdrukten. Ik beschouwde dat altijd als bijzonder bewijs voor het vertrouwen dat de ouders in mij stelden. Ik zou hier willen stellen dat ik nooit enige dwang of druk op hen heb uitgeoefend wanneer ouders hun kinderen ervan weerhielden lid te worden. Als ik dat deed zou ik alle, door Duitse ouders in mij gestelde vertrouwen hebben verloren. Dat vertrouwen was de grondslag voor heel mijn educatieve werk.
Ik meen dat ik bij deze gelegenheid ook moet zeggen dat de opvatting dat een jeugdorganisatie kan worden opgericht en kan uitgroeien, met succes kan uitgroeien, door de jeugd dwang op te leggen absoluut verkeerd is.
Dr. SAUTER: Getuige, waren jongeren die geen lid werden van de HJ om die reden op enigerlei wijze in het nadeel?
VON SCHIRACH: Jongeren die geen lid waren van de HJ waren in zoverre in het nadeel dat ze niet konden deelnemen aan onze kampen, aan onze reizen, aan onze sportdagen. Ze stonden op een bepaalde manier buiten het leven van de jeugd.
Dr. SAUTER: Maar toch waren er bepaalde beroepen waarvoor lidmaatschap van de HJ een voorwaarde was voor het uitoefenen van die beroepen?
VON SCHIRACH: Natuurlijk.
Dr. SAUTER: Welke beroepen waren dat?
VON SCHIRACH: Bij voorbeeld het beroep van leraar. Het is duidelijk dat een leraar de jeugd niet kan onderwijzen tenzij hij zelf het leven van de jeugd kent en dus eisten wij dat aankomende leraren, dat wil zeggen, degenen in opleiding, lid van de HJ moesten zijn geweest. De jonge leraar moest vertrouwd zijn met de manier van leven van de leerlingen die hij onder zijn hoede had.
Dr. SAUTER: Maar zo waren er maar een paar beroepen terwijl voor andere beroepen lidmaatschap van de HJ geen voorwaarde voor toetreding was. Hoe lag die situatie?
VON SCHIRACH: Daar kan ik geen gedetailleerd antwoord op geven. Ik meen dat discussie daarover zelfs niet mogelijk is omdat de hele jeugd lid was van de HJ.
Dr. SAUTER: Getuige, u weet dat de Aanklager de beklaagden er ook van heeft beschuldigd het Führerprinzip te propageren. Daarom vraag ik u: Gold het Führerprinzip ook voor de HJ en in welke vorm bestond het binnen de HJ? Ik zou u eraan willen herinneren dat ik het soort Führerprinzip bedoel waarover we in de getuigenissen hebben gehoord.
VON SCHIRACH: Natuurlijk, de HJ was gebaseerd op het Führerprinzip alleen de hele leiding over de jeugd verschilde principiëel van die van andere Nationaal-Socialistische organisaties. Zo hadden we bijvoorbeeld binnen de leiding de gewoonte openlijk te discussiëren over alle zaken die ons interesseerden. Er waren levendige discussies tijdens de bijeenkomsten van districtsleiders. Ikzelf voedde mijn assistenten op in een geest van tegenstellingen. Natuurlijk, wanneer we een maatregel hadden besproken en ik had daarna een bevel of een richtlijn gegeven, was dat het einde van de discussie. De jeugdleiders –de jongens en meisjes aan de leiding- waren door jaren van samenwerking en het nastreven van hetzelfde doel tot een eenheid van vele duizenden geworden. Ze waren vrienden geworden. Het is duidelijk dat binnen een dergelijke groep het opvolgen van orders en richtlijnen heel anders verloopt dan in een militaire of een of andere politieke organisatie.
Dr. SAUTER: Getuige ....
VON SCHIRACH: Mag ik er iets aan toe voegen? Leiderschap gebaseerd op natuurlijk gezag zoals we dat bij de jeugdorganisatie hadden is iets wat de jeugd absoluut niet vreemd is. Een dergelijk leiderschap in de jeugdorganisatie ontaardde nooit in dictatuur.
Dr. SAUTER: Getuige, u bent ervan beschuldigd de jeugd een militaire training te geven en in dat verband is gewezen op het feit dat uw HJ een uniform droeg. Is dat waar en waarom droeg de HJ een uniform?
VON SCHIRACH: Ik heb in veel gevallen mijn mening daarover gegeven. Ik meen dat er ook documenten zijn die het bewijzen. Ik heb het uniform van de HJ altijd beschreven als een kleding van kameraadschap. Het uniform was een symbool van een gemeenschap zonder klassenonderscheid. De zoon van de arbeider droeg dezelfde kleding als de zoon van de professor. Het meisje uit het rijke gezin droeg dezelfde kleding als het kind van de dagloner. Vandaar het uniform. Dit uniform had in het geheel geen militaire betekenis.
Dr. SAUTER: In dat verband, Meneer de President, vraag ik u voor kennisgeving aan te nemen Document nummer Schirach-55 van het Documentenboek Schirach, daarna de nummers Schirach-55a en 117 waar Beklaagde Von Schirach vele jaren geleden schriftelijk en herhaaldelijk dezelfde gedachtengang heeft uitgedrukt die hij nu ook uitdrukt.
Ik zou alleen uw toestemming willen vragen, Meneer de President, een fout te mogen corrigeren in Document 55 op pagina 98. Redelijk ver naar onderen, onder de kop “Pagina 77” staat een citaat uit een boek van Von Schirach. Er staat:
“Zelfs de zoon van de miljonair heeft geen andere macht ....”
Ik weet niet of u de passage gevonden heeft. Die staat op pagina 77 van het vermelde boek en op pagina 98 van het Documentenboek, nummer Schirach-55. Er staat een citaat aan de onderzijde van de pagina:
“Zelfs de zoon van de miljonair heeft geen andere macht ....”dat moet zijn “dracht”, niet “macht” Het Duitse woord “Macht” is onjuist, dat moet zijn “Tracht”. Ik vraag dus nu het woord “Macht” te laten veranderen in “Tracht” (dracht Vert.).
Getuige, ik ga nu verder met uw ondervraging. U bent ervan beshuldigd de jeugd te heben voorbereid op de oorlog, psychologisch en pedagogisch. Er wordt van u beweerd te hebben deelgenomen aan een daartoe strekkende samenzwering, een samenzwering waardoor de Nationaal-Socialistische beweging in Duitsland de absolute macht zou verkrijgen en die uiteindelijk voorbereidingen trof voor een agressieve oorlog en die ook voerde. Wat kunt u daarover zeggen?
VON SCHIRACH: Ik heb niet aan enige samenzwering deelgenomen. Ik kan mijn lid worden van de Nationaal-Socialistische Partij niet als deelname aan een samenzwering beschouwen. Het programma van die Partij was aanvaard, het was gepubliceerd. De Partij was bevoegd deel te nemen aan verkiezingen. Hitler noch een van zijn medewerkers had ooit gezegd: “Ik wil door een staatsgreep aan de macht komen”. Keer op keer verklaarde hij in het openbaar, niet eenmaal maar honderden keren: “Ik wil dit parlementaire systeem met legale middelen afschaffen want het voert ons jaar na jaar dieper in de ellende.” En ik, als jongste afgevaardigde van de Reichstag vertelde mijn 60.000 kiezers ongeveer hetzelfde op verkiezingsbijeenkomsten.
Er was niets dat als bewijs voor een samenzwering kon dienen, niets dat achter gesloten deuren werd besproken. Over wat we wilden legden we openlijk verantwoording af aan de natie en voor zover rond de aardbol het gedrukte woord wordt gelezen had iedereen in het buitenland geïnformeerd kunnen worden over onze wensen en doelstellingen.
Waar het voorbereiding op oorlog betreft moet ik verklaren dat ik niet deelnam aan enige vergadering of het uitvaardigen van bevelen die een aanwijzing zouden kunnen zijn voor voorbereiding op een agressieve oorlog. Dat kan men meen ik opmaken uit het verloop der gebeurtenissen voor dit Hof tot nu toe.
Ik kan alleen dit verklaren: ik heb niet deelgenomen aan een samenzwering. Ik geloof ook niet dat er sprake was van een samenzwering; het idee van een samenzwering staat lijnrecht tegenover dat van de dictatuur. Een dictatuur smeedt geen complotten, een dictatuur beveelt.
Dr. SAUTER: Getuige, wat deed de leiding van de Hitlerjugend om de jeugd voor te bereiden op oorlog en hen te oefenen voor oorlogstaken?
VON SCHIRACH: Voor ik die vraag beantwoord moet ik meen ik eerst het verschil uitleggen tussen militaire training en premilitaire training. Militaire training is naar mijn mening training met oorlogswapens en alle training die door militair personeel wordt gegeven, dat wil zeggen door officieren, met of zonder oorlogswapens. Premilitaire opvoeding, premilitaire training is in de ruimste zin van het woord alle training die voor de militaire dienst plaatsvindt, in bijzondere gevallen is het een aparte voorbereiding op de militaire dienst. Wij in de HJ waren tegenstanders van enige militaire exercitie door de jeugd. We vonden dergelijke exercities niet passend voor de jeugd. Ik geef hier niet mijn persoonlijke mening maar die van duizenden van mijn medewerkers.
Het is een feit dat ik de Wehrjugend (Jeugddefensie) afwees, die eerder al in Duitsland bestond en heb niet toegestemd in voortzetting van het werk van de Wehrjugend binnen de HJ. Ik was altijd sterk gekant tegen het soldaatje spelen in een jeugdorganisatie. Ondanks al mijn hoge achting voor het beroep van officier, beschouw ik een officier nog altijd niet in staat om de jeugd te leiden want op een of andere manier zal hij voor de jeugd altijd de toon van het exercitieveld aanslaan en de formaliteiten van de militaire leiding aan de jeugd opleggen. Dat is de reden waarom ik als mijn assistenten binnen de HJ geen officieren had. Juist vanwege mijn weigering, officieren in te zetten als jeugdleiders werd ik bij gelegenheid door de Wehrmacht ernstig bekritiseerd. Ik zou willen benadrukken dat dit niet van het OKW afkomstig was, Veldmaarschalk Keitel in het bijzonder had veel begrip voor mijn opvattingen. Binnen de Wehrmacht was echter zo nu en dan kritiek te horen vanwege de in het algemeen negatieve houding van de Jugendführung tegen het gebruik van officieren als leiders van een jeugdorganisatie. Het principe ”jeugd wordt door jeugd geleid” werd in Duitsland nooit geweld aangedaan.
Als ik nu definitief antwoord moet geven op de vraag of de jeugd voorbereid werd op oorlog en of zij in militaire zin werd geoefend moet ik samenvattend zeggen dat de belangrijkste inspanningen van al het jeugdwerk in Duitsland uitmondden in handelsconcurrentie, in de handelsscholen, in kamperen en in sportwedstrijden. Lichamelijke opvoeding, die misschien op een bepaalde manier gezien kan worden als voorbereiding op militaire dienst, nam slechts een klein deel van onze tijd in beslag.
Ik zou hier een voorbeeld willen geven: Een ‘Gebiet’ of district van de HJ, bijvoorbeeld het Gebiet Hessen-Nassau, ongeveer hetzelfde als een Gau van de Partij, besteedde in 1939 de fondsen als volgt: Voor trektochten en kamperen 9/20ste, voor cultureel werk 3/20ste, voor sport en lichamelijke oefening 3/20ste, voor de Landdienst, andere taken en de kantoren 5/20ste deel. Hetzelfde Gebiet spendeerde in 1944 –één jaar voor het einde van de oorlog- aam cultureel werk 4/20ste, aan sport en defensieve training 5/20ste, voor de Landdienst en andere taken 6/20ste en voor de evacuatie van kinderen naar het platteland 5/20ste deel.
In dat verband zou ik kort willen opmerken dat hetzelfde Gebiet, in de periode tussen 1936 en 1943 geen kosten maakte voor rassenpolitieke opvoeding; in 1944 stond er onder de kop ‘rassenpolitieke opvoeding’ een uitgave van 20 Mark voor aanschaf van een platenboek over erfelijkheid en geslachtsziekten. In dat zelfde Gebiet werd in één enkele stad echter 200.000 Mark uitgegeven om de jeugd naar het theater te kunnen laten gaan.
De vraag betreffende militaire of premilitaire training kan ik niet beantwoorden zonder de klein-kaliber schietoefeningen te noemen. Klein-kaliber schieten was een sport onder de Duitse jeugd. Het werd beoefend volgens de regels die internationaal waren vastgelegd voor de schietsport. Klein-kaliber schieten was op grond van Artikel 177 van het Verdrag van Versailles niet verboden. In dat artikel van het verdrag staat duidelijk vermeld dat het voor schietverenigingen, sport- en kampeerorganisaties verboden is, hun leden te oefenen im het omgaan met en het gebruik van oorlogswapens. Voor onze schietsport gebruiktem we een geweer dat gelijk was aan het Amerikaanse .22 kaliber. Het werd gebruikt met de .22 kaliber Flobert patronen voor de lange en korte afstand.
Ik zou hier willen zeggen dat alles over onze hele scherpschutterstraining en andere zogeheten premilitaire training verzameld was in een handboek getiteld “Dienst bij de HJ.” Dat boek werd niet alleen in Duitsland gedrukt en verkocht maar was ook in het buitenland verkrijgbaar.
De Britse Commissie van Onderwijs beoordeelde in 1938 dat boek in haar Opvoedkundig Bericht, nummer 109. Met toestemming van het Tribunaal zou ik in het kort willen citeren wat daarover in dit bericht wordt gezegd. Ik citeer in het Engels:
“Er kan eerlijkheidshalve niet van worden gezegd dat het in essentie meer militairistisch is dan welk diepgaand, uitgebreid en grondig handboek voor de Padvindersopleiding zou zijn. Zeker, er worden ongeveer 40 pagina’s gewijd aan theorie en praktijk van het schieten met klein-kaliber geweer en luchtbuks maar er staat niets in waartegen redelijkerwijs bezwaar kan worden gemaakt en het ergste dat men ervan kan zeggen is dat ze met vertrouwen kunnen worden aanbevolen aan elke Padvinder die zijn scherpschuttersmedaille wil halen.” Wat de geestelijke instelling van de HJ betreft kan ik alleen maar zeggen dat die absoluut niet militairistisch was.
Dr. SAUTER: We komen daar misschien later op terug met een andere vraag. U zegt dat de HJ werd geoefend op Flobert geweren, of klein-kaliber geweren zoals ze ook worden genoemd. Werd de HJ ook geoefend op infanteriewapens, mitrailleurs of zelfs machinepistolen?
VON SCHIRACH: Zeker niet.
Dr. SAUTER: Helemaal niet?
VON SCHIRACH: Geen enkele Duitse jongere werd, tot aan de oorlog, geoefend op een oorlogswapen, een militair wapen; of het nu een infanteriewapen, een mitrailleur of handgranaten in een of andere vorm betrof.
Dr. SAUTER: Meneer de President, in het Documentenboek Schirach bevinden zich diverse documenten die zullen aantonen dat de opvatting van Beklaagde von Schirach betreffende de militaire of premilitaire training van de HJ precies dezelfde is als wat hij hiet vandaag heeft verklaard; in het bijzonder dat hij zich uitsprak tegen militaire exercitie, barakkentaal en dat soort zaken.
Dat zijn hoofdzakelijk de documenten 55, dan 122, 123, 127, 127a, 128 en 131 in het Documentboek Schirach. Ik vraag u deze documenten voor kennisgeving aan te nemen. Ze bevatten over het algemeen dezelfde verklaringen die de heer Von Schirach hier al kort heeft afgelegd.
Meneer Von Schirach, in verband met de zogeheten militaire training van de jeugd zou ik graag willen weten wat voor invloed de SA had op de training van de jeugd?
VON SCHIRACH: Geen enkele. De SA probeerde invloed uit te oefenen op de opvoeding en training van de jeugd.
Dr. SAUTER: Op welke manier?
VON SCHIRACH: Het was in januari 1939. Destijds was ik in Dresden waar ik een uitvoering van moderne gymnastiek voor meisjes voorbereidde. Toen ik daar was werd mij een krant getoond met daarin een bevel van Hitler op grond waarvan de twee oudste leeftijdsgroepen van de HJ premilitaire training van de SA moesten krijgen. Ik protesteerde daar direct tegen en na mijn terugkeer in Berlijn slaagde ik er weliswaar niet in, het bevel ingetrokken te krijgen -dat kon niet om redenen van prestige omdat Hitler’s naam eronder stond- maar om het ongeldig te laten verklaren voor zover het de jeugd betrof.
Dr. SAUTER: Meneer de President, dat incident staat beschreven in het Documentenboek Schirach, nummer Schirach-132. Het is een verklaring in ‘Das Archiv’ een semiofficieel nieuwsblad. Ik zou daarnaar willen verwijzen als zijnde bewijsmateriaal en met betrekking tot de kwestie van de schietopleiding zou ik beklaagde nog een vraag willen stellen.
Welk deel van de hele training van de HJ nam de schietopleiding in beslag? Was het een heel belangrijk onderdeel of het belangrijkste onderdeel?
VON SCHIRACH: Helaas heb ik het documentatiemateriaal hier niet dat mij in staat zou stellen dat precies te beantwoorden. In ider geval was het geen essentieel onderdeel van de training van de HJ.
Dr. SAUTER: Ging volgens uw ondervinding en waarneming die scherpschuttersopleiding verder dan dezelfde opleiding van jeugd in andere landen?
VON SCHIRACH: De scherpschuttersopleiding van de jeugd in andere landen ging verder, veel verder dan wat we in Duitsland hadden.
Dr. SAUTER: Weet u dat uit eigen ervaring?
VON SCHIRACH: Ik weet dat van vele van mijn assistenten die voortdurend een gedetailleerde studie maakten van de opleiding in andere landen en ik weet het uit eigen ervaring.
De PRESIDENT: Denkt u dat het van belang is, het feit dat andere landen een scherpschuttersopleiding gaven? Ik weet ook niet of het waar is maar in ieder geval is het niet van belang.
Dr. SAUTER: Dan kom ik aan een andere vraag, getuige. De Aanklager heeft beweerd, en ik citeer:
“ ....dat duizenden jongens bij de HJ militair opgeleid werden voor het werk van de Marine, voor de Marine Luchtvaartdienst en voor de pantsertroepen en dat meer dan 7.000 instructeurs meer dan 1.000.000 leden van de HJ oefenden in het scherpschieten.”
Dat is het citaat van de Aanklager dat verwijst naar een of andere bijeenkomst in het jaar 1938. Ik zou willen dat u uw visie geeft met betrekking tot deze kwestie, de kwestie van de speciale eenheden van de HJ.
VON SCHIRACH: De Aanklager verwijst, als ik me niet vergis, naar een toespraak die Hitler heeft gehouden. Hoe Hitler aan de aantallen met betrekking tot de training kwam, kan ik niet zeggen. Wat training van speciale eenheden betreft kan ik alleen maar het volgende zeggen –en met documenten bewijzen: In 1938 bezat de gemotoriseerde HJ –dat is die speciale eenheid van onze organisatie waarvan de Aanklager denkt dat die een inleidende training voor het pantserwapen kreeg- 328 eigen voertuigen.
Dr. SAUTER: In heel Duitsland?
VON SCHIRACH: In heel Duitsland. Er waren 3.270 auto’s van familieleden die hen natuurlijk ter beschikking stonden voor hun werk en 2.000 wagens van het NSKK (National-Sozialistisches Kraftfahrer Korps). In het jaar 1938 haalden 21.000 jongeren hun rijbewijs. Ik meen, maar dat weet ik niet zeker, dat dat het dubbele is van het aantal jongeren dat in 1937 een rijbewijs haalde, dat wil zeggen, een rijbewijs voor een personenauto. Deze getallen alleen al tonen aan dat de gemotoriseerde HJ geen voorbereidende opleiding kreeg voor onze pantsertroepen. De gemotoriseerde HJ had motorfietsen, ze maakten toertochten. Dat is juist. Wat ze op deze manier leerden was natuurlijk ook nuttig voor het Leger wanneer deze jongens later bij gemotoriseerde eenheden werden ingelijfd, maar het was niet waar dat de jongen die bij de gemotoriseerde HJ was geweest, automatisch naar het Leger ging. Er was in dat opzicht geen enkele verplichting. De gemotoriseerde HJ werd niet gevormd op verzoek van de Wehrmacht, maar was al gevormd in de beginjaren –lang voor de machtsovername- gewoon vanwege de normale wens van jongens die al een motorfiets bezaten en er mee wilden rijden.
En dus formeerden we onze gemotoriseerde HJ; we gebruikten deze jongens als koeriers tussen tentenkampen en als chauffeurs voor onze lagere leiders en later, teneinde hen een reguliere opleiding te geven, in het bijzonderr kennis op het gebied van motorfietsen en motoren, troffen we een regeling met het NSKK dat rijscholen had en de jongens kon opleiden. Andere eenheden werden op dezelfde manier gevormd. De ‘Flieger HJ’ had bijvoorbeeld geen motorvliegtuigen. We hadden alleen zweefvliegtuigen. De hele HJ bezat slechts een vliegtuig en dat was het mijne, een klein Klemm toestel. Afgezien daarvan bezat de HJ alleen modelvliegtuigen en zweefvliegtuigen. De HJ leidde niet alleen haar eigen leden op in het gebruik van zweefvliegtuigen in de Rhön heuvels maar ook duizenden jongeren uit Engeland en andere landen. We hielden zweefvliegkampen waar jonge Engelsen onze gasten waren en we hadden zelfs kampen in Engeland.
Dr. SAUTER: De Marine HJ had misschien oorlogsschepen?
VON SCHIRACH: De Marine HJ bezat natuurlijk geen enkel oorlogsschip, maar soms gaf onze voormalige opperbevelhebber van de Marine, Raeder, ons een oude kotter en daarmee gingen we dan naar zee. Jongens die bijvoorbeeld in een stad als Berlijn woonden, bij de Wannsee en aan roeien deden, werden lid van de Marine HJ. Als ze bij de Wehrmacht kwamen gingen ze niet naar de Marine, alleen maar omdat ze lid van de Marine HJ waren geweest maar net zoveel gingen er later bij het Leger of de Luchtmacht en dat gold ook voor andere bijzondere eenheden.
Dr. SAUTER: Getuige, u zegt dus dat naar uw mening de Hitlerjugend niet in militaire zin werd opgeleid als voorbereiding op oorlog?
VON SCHIRACH: Daar wil ik heel precies over zijn. De training in deze bijzondere eenheden vond op dusdanige wijze plaats dat die in werkelijkheid een premilitaire waarde had. Dat wil zeggen dat wat de jongen ook leerde bij de Marine HJ, ongeacht of hij dat later wilde gebruiken als sportman of dat hij werkelijk naar de Marine ging, de basisprincipes hun waarde hadden als premilitaire opleiding. Als men deze bijzondere eenheden van de HJ beschouwt, kan men vaststellen dat hier in feite een premilitaire opleiding plaatsvond, maar geen militaire opleiding. De jeugd werd nergens binnen de HJ voorbereid op oorlog; ze werden zelfs niet eens voorbereid op militaire dienst want de jeugd ging niet direct vanuit de HJ naar het Leger. Vanuit de HJ gingen ze naar de Arbeitsdienst.
Dr. SAUTER: En hoe lang bleven ze bij de Arbeitsdienst?
VON SCHIRACH: Een half jaar.
Dr. SAUTER: En pas dan gingen ze naar de Wehrmacht?
VON SCHIRACH: Ja.
Dr. SAUTER: In dat verband echter heeft de Aanklager een overeenkomst gebruikt die in augustus 1939 tussen de leiding van de HJ en het OKW gesloten is en die door de Aanklager is ingediend onder Document 2398-PS. Wat zijn de feiten van die overeenkomst tussen u en het OKW?
VON SCHIRACH: Ik kan me geen bijzonderheden herinneren. Zover ik me herinner heeft er geen gesprek plaatsgevonden tussen Veldmaarschalk Keitel en mij met betrekking tot die overeenkomst maar ik geloof dat we dat per brief hebben afgehandeld. En ik wil nog wel opmerken dat gedurende de hele periode tussen 1939 en 1945 er slechts een of twee gesprekken van ongeveer een half uur hebben plaatsgevonden tussen Veldmaarschalk Keitel en mij. De overeenkomst ontstond echter op grond van de volgende overwegingen: We streefden er binnen de HJ naar –en dat was ook het streven van de leiding van de Wehrmacht- niets in onze training op te nemen dat tot de latere militaire training behoorde. In de loop der tijd werd echter van militaire zijde het bezwaar gemaakt dat de jeugd tijdens haar training dingen werden geleerd die later bij de Wehrmacht moesten worden gecorrigeerd. Ik denk bijvoorbeeld aan het kompas. De Landmacht gebruikte het infanteriekompas, de HJ gebruikte bij haar trektochten allerlei soorten kompassen. Het was natuurlijk vrij zinloos dat jeugdleiders de jongens oefenden in het gebruik van bijvoorbeeld het Bezar kompas als ze later bij hun recrutenopleiding iets anders moesten leren. Beschrijving en markering van terreinen moesten natuurlijk ook zowel bij de HJ als bij de Landmacht volgens de zelfde principes worden gegeven en dus werd deze overeenkomst gesloten volgens welke 30.000 of 60.000 HJ leiders geoefend werden in cross-country trektochten. Bij deze tochten werd geen training met oorlogswapens gegeven.
Dr. SAUTER: Meneer de President, ik kom nu aan een ander onderwerp toe. Misschien is dit een goed moment om te schorsen.
De PRESIDENT: Ik schors de zitting. (De zitting werd geschorst tot 14.00 uur.)

Definitielijst

dictatuur
Staatsvorm waarbij de macht in een land in de handen is van één persoon, de dictator. Oorspronkelijk een Romeinse staatsvorm voor tijden van nood, waarbij de totale macht 6 maanden in de handen lag van één persoon om de crisis het hoofd te bieden.
dracht
Aanduiding voor de afstand waarover een stuk geschut kan schieten. De werkelijke dracht is afhankelijk van allerlei externe omstandigheden en van de zwaarte van de gebruikte lading (het explosief, dat wordt gebruikt om de granaat weg te schieten).
Gau
Door de NSDAP ingesteld landsdistrict van het Duitse Rijk.
kaliber
De inwendige diameter van de loop van een stuk geschut, gemeten bij de monding. De lengte van de loop wordt vaak aangegeven in het aantal kalibers. Zo is bv de loop van het kanon 15/24 24 ×15 cm lang.
mitrailleur
Machinegeweer, een automatisch, zwaar snelvuurwapen.
staatsgreep
Poging om met geweld de macht in de staat over te nemen.

Middagzitting I

(Beklaagde Von Schirach neemt weer plaats in de getuigenbank.)
Dr. SAUTER: Getuige, voor de schorsing hadden we het over de kwestie van de militaire of premilitaire opvoeding van de jeugd. Ik kom nu aan een vergelijkbaar thema; de vraag of u als Jugendleiter in uw artikelen, toespraken en bevelen op enige manier getracht hebt jonge mensen psychologisch voor te bereiden op een agressieve oorlog teneinde hen op een dergelijke manier oorlogszuchtig te maken.
VON SCHIRACH: Nee, in mijn toespraken tot de Duitse jeugd, of in wat dan ook dat ik voor de jeugd heb vastgelegd in bevelen en richtlijnen heb ik de Duitse jeugd nooit voorbereid op oorlog; noch heb ik mij ooit, zelfs in de kleinste kring van mijn medewerkers op een dergelijke wijze uitgelaten. Al mijn toespraken zijn bijeengebracht in de collectie van Das Archiv, tenminste de essentiële zaken. Een aanzienlijk deel van mijn toespraken is ook verzameld in een boek, getiteld ‘Revolution der Erziehung’, dat bij het Tribunaal is ingediend.
Al dat bewijsmateriaal toont aan dat ik nooit tot de jeugd van het land in die zin gesproken heb; dat zou lijnrecht staan tegenover mijn plannen voor samenwerking met de jeugd van andere landen.
Dr. SAUTER: Meneer de President, misschien mag ik in dit verband uw aandacht vestigen op het document dat zich in het Schirach Documentenboek bevindt onder nummer Schirach-125, ik herhaal 125 en ook 126, waar Von Schirach zijn mening geeft over de vraag van het bewaren van vrede en het afwijzen van oorlog. Ik verzoek het Tribunaal deze documenten voor kennisgeving aan te nemen.
Getuige, u had het net over samenwerking tussen uw Reichsjugendführung en de Duitse Hitlerjugend met de jeugd uit andere landen. Kunt u ons daarover een meer gedetailleerde verklaring geven, in het bijzonder met welke jeugdbewegingen uit andere landen u samenwerkte, welke u probeerde te benaderen, op welke manier en tot in welke mate?
VON SCHIRACH: Beginnend in 1933 en van jaar tot jaar steeds vaker deed ik pogingen te komen tot uitwisselingskampen met jeugdbewegingen in andere landen. Hier in Duitsland kwamen deze groepen Engelse, Franse, Belgische en jongeren uit vele andere landen, in het bijzonder natuurlijk uit Italië, bij ons te gast. Ik herinner me dat er alleen al in een jaar, ik meen in 1936, ongeveer 200.000 jongeren overnachtten in onze jeugdherbergen. Het is misschien in dit verband van belang te zeggen dat het systeem van jeugdherbergen dat ik in 1933 overnam, door mij verder werd uitgebouwd en uiteindelijk een onderdeel vormde van een internationaal stelsel van jeugdherbergen waarvan de president soms een Duitser was, soms een Engelsman. Een internationale overeenkomst tussen jeugdherbergen maakte het mogelijk dat jongeren uit onze landen konden overnachten in jeugdherbergen in de gastlanden.
Ik deed zelf grote moeite onderling begrip tot stand te brengen met de jeugd van Frankrijk, ik moet zeggen dat dit een lievelingsidee van mij was. Ik denk dat mijn voormalige assistenten zich kunnen herinneren hoe intens ik werkte aan de verwezenlijking van dat idee. Ik liet het nieuwsblad van mijn leiders in het Frans verschijnen, ik weet niet of dat meer dan eens gebeurde maar zeker tenminste éénmaal zodat het onderlinge begrip tussen Franse en Duitse jeugd daarmee versterkt kon worden.
Ik ging naar Parijs en nodigde de kinderen van duizend veteranen van de Eerste Wereldoorlog uit naar Duitsland te komen. Ik had heel vaak jonge Fransen als gast in Duitsland. Maar naast en boven deze toenadering tot Frankrijk, die uiteindelijk ook tot problemen tussen mij en de Führer leidde, werkte ik samen met vele, vele andere organisaties.
Misschien mag ik eraan toevoegen dat Frans-Duitse samenwerking, voor zover het de jeugd betrof, bijzonder werd gesteund door Ambassadeur Poncet in Berlijn, Premier Chautemps en andere Franse personen die in mijn krant over dat specifieke onderwerp schreven. Ik wisselde ideeën uit met jeugdleiders over de hele wereld en zelf ondernam ik lange reizen om jeugdbewegingen in andere landen te bezoeken en contacten met hen te leggen. De oorlog maakte een einde aan dat werk. Ik wil niet nalaten hier te vermelden dat ik een heel jaar lang het gehele jeugdprogramma onder de noemer ‘Begrip’ bracht en dat ik in al mijn toespraken tot de jeugd probeerde die te sturen en tot een beter begrip van andere landen te brengen.
Dr. SAUTER: Is het waar dat bijvoorbeeld zelfs gedurende de laatste jaren voor de oorlog, ik denk zelfs in de winter van 1937-1938 en nogmaals in 1938-1939 u grote delegaties Engelse jeugd ontving in skikampen van de HJ en dat omgekeerd ook in die jaren aanzienlijke groepen HJ leiders en HJ leden naar Engeland werden gestuurd zodat de mensen elkaar konden leren kennen en begrijpen?
VON SCHIRACH: Ja, dat klopt. Er waren ontelbare kampen voor buitenlandse jeugd in Duitsland en veel kampen voor Duitse jeugd in het buitenland en zelf bezocht ik zulke kampen vaak of ontving hun delegaties. Ik zou willen toevoegen dat ik zelfs tot in 1942 pogingen deed om samen te werken met de jeugd van Frankrijk. Destijds was het probleem de opvattingen van Mussolini: ik reisde naar Rome en door bemiddeling van graaf Ciano had ik een lang gesprek met Mussolini en slaagde erin hem zijn bezwaren tegen het feit dat onze jeugd alle Franse groepen uitnodigde naar Duitsland te komen, te laten intrekken. Helaas echter, toen ik dit resultaat aan onze minister van Buitenlandse Zaken meedeelde, wees Hitler het af. Althans, dat is wat de heer Von Ribbentrop zei.
Dr. SAUTER: Uit een artikel in Das Archiv uit 1938 maak ik bijvoorbeeld op dat u in dat jaar, naast anderen, duizend kinderen van Franse oorlogsveteranen uitnodigde naar HJ kampen in Duitsland te komen en naar Frans-Duitse skikampen. Is dat juist?
VON SCHIRACH: Ja, dat heb ik u al verteld.
Dr. SAUTER: In een ander artikel, uit 1938 meen ik, lees ik bijvoorbeeld dat u een speciaal gedenkteken hebt laten oprichten, ik meen in het Schwarzwald nadat enkele leden van een Engelse jeugddelegatie daar per ongeluk tijdens wedstrijden om het leven waren gekomen.
VON SCHIRACH: Ja.
Dr. SAUTER: Meneer de President, beklaagde heeft eerder gemeld dat hij voor deze gelegenheden bij Berlijn een speciaal huis heeft opgezet onder de naam ‘Het Buitenlandhuis van de HJ’. Mag ik aan het Tribunaal originele foto’s van dit Buitenlandhuis als bewijs overleggen, Document nummer Schirach-120 en mag ik het Tribunaal vragen deze foto’s te bekijken want daarop ....
De PRESIDENT: We zijn volkomen bereid dit van u aan te nemen zonder naar het huis te kijken. In de architectuur stellen wij geen belang.
Dr. SAUTER: Ja, maar als u die foto’s niet bekijkt weet u niet hoe dit huis was ingericht en u zult ook niet zien dat er in dit huis bijvoorbeeld geen enkele swastika was, geen enkele foto van Hitler of zoiets. Dat toont ook weer respect voor de opvattingen van buitenlandse gasten.
In dit verband, Meneer de President, mag ik u ook vragen nota te nemen van een aantal documenten die allemaal verwijzen naar de inspanningen van Beklaagde Von Schirach om een onderlinge verstandhouding tussen Duitse jeugd en de jeugd van andere landen te bewerkstelligen. Dit zijn de documenten in Schirach’s documentenboek met de nummers Schirach-99 tot en met Schirach-107, dan Document Schirach-108 tot en met 113, ook Document Schirach-114 tot en met 116; dan Document 117, 119 en 120. Al deze documenten verwijzen naar het zelfde onderwerp.
Getuige, wanneer u zulke delegaties van buitenlandse jeugdorganisaties naar Duitsland uitnodigde, werd er ook maar iets met betrekking tot Duitse instellingen en organisaties, in het bijzonder met betrekking tot de HJ, ooit voor deze delegaties geheim gehouden, of hoe ging dat?
VON SCHIRACH: Nee, aan buitenlandse jeugdleiders die onze instellingen wilden leren kennen werd in principe zonder enige terughoudendheid alles getoond. Er was in feite geen enkele Duitse jeugdbeweging in het verleden die niet aan onze buitenlandse gasten was getoond. Ook de zogeheten premilitaire opvoeding werd hen tot in bijzonderheden gedemonstreerd.
Dr. SAUTER: En toen brak in 1939 de Tweede Wereldoorlog uit. Verwachtte u in de laatste maanden voordat dat gebeurde werkelijk een oorlog of waarmee hield u zich destijds bezig?
VON SCHIRACH: Ik was er vast van overtuigd dat Hitler niet zou toestaan dat er een oorlog uitbrak. Naar mijn mening was hij op geen enkele wijze misleid door het feit dat de westelijke machten voet bij stuk hielden. Tot aan de dag dat de oorlog uitbrak geloofde ik stellig dat deze kon worden voorkomen.
Dr. SAUTER: Besprak u destijds met militaire leiders of politici het gevaar van oorlog en de vooruitzichten op het bewaren van de vrede?
VON SCHIRACH: Nee, maar ik wil hier en nu iets zeggen over mijn gesprekken met militairen. Ik heb al verklaard dat ik in een periode van 12 jaar –vanaf 1933 tot 1944 of 1945, in 13 jaar- misschien een of misschien twee gesprekken van een half uur heb gehad met Veldmaarschalk Keitel. Ik herinner me dat één daarvan uitsluitend over persoonlijke aangelegenheden ging.
In dezelfde periode had ik, meen ik, slechts één gesprek met Admiraal Raeder en Admiraal Dönitz heb ik hier pas voor het eerst in Neurenberg ontmoet.
Ik heb nooit enig officieel overleg met Generaloberst Jodl gehad en ik heb met wijlen Veldmaarschalk Von Blomberg als ik me goed herinner, misschien tweemaal een half uur gesproken. Ik had helemaal geen gesprekken met de voormalige opperbevelhebber van het leger, Von Fritsch. Ik was slechts bij één gelegenheid bij hem te gast toen hij skiwedstrijden hield voor het leger en zo vriendelijk was mij uit te nodigen omdat hij wist dat skiën mij interesseerde. Met zijn opvolger Von Brauchitsch had ik een algemeen gesprek over opvoedkundige kwesties toen ik in 1933 de jeugd van Königsberg toesprak. Later bezocht ik hem meen ik één keer vanwege een officiële zaak en we bespraken een kwestie die niet van bijzonder belang voor de opvoeding van de jeugd was. Het was een of andere technische kwestie.
Dit zijn de gesprekken die ik met militairen heb gevoerd. Ik moet feitelijk zeggen dat ik geen tijd had voor conferenties. Ik leidde een organisatie van 8 miljoen personen en mijn taken binnen die organisatie waren zodanig dat ik onmogelijk de tijd kon vinden om in Berlijn deel te nemen aan conferenties en discussies met betrekking tot de situatie, zelfs als ik daar zou zijn toegelaten, wat niet het geval was.
Dr. SAUTER: Getuige, vanaf 1932 was u Reichsleiter. Dat betekent dat u behoorde tot de hoogste kringen van partijleiders. Werd u in uw hoedanigheid van Reichsleiter niet door Hitler, zijn plaatsvervanger of andere politieke persoonlijkheden geïnformeerd over de politieke situatie?
VON SCHIRACH: Ik meen dat Hitler de Reichsleiter en de Gauleiter gemiddeld tweemaal per jaar uitnodigde voor overleg waarbij hij politieke gebeurtenissen uit het verleden besprak. Hitler besprak met deze mensen nooit toekomstige operaties, van politieke of van militaire aard.
Dr. SAUTER: Als ik uw antwoord dus goed begrijp werd u altijd verrast door deze ontwikkelingen in het buitenland.
VON SCHIRACH: Ja.
Dr. SAUTER: Geldt dat ook voor de kwestie van de Anschluss?
VON SCHIRACH: Ja, ik hoorde over de Anschluss, die ik natuurlijk enthousiast toejuichte, op de radio; als ik me goed herinner tijdens een autorit van mijn academie in Brunswick naar Berlijn. Ik zette mijn reis naar Berlijn voort, stapte direct in een trein en kwam de volgende morgen in Wenen aan. Daar begroette ik de jonge mensen: jeugdleiders van wie sommigen in gevangenissen of langdurig in een concentratiekamp bij Wollersdorf hadden gezeten en ook veel vrouwelijke jeugdleiders die ook grote ontberingen hadden geleden.
Dr. SAUTER: En hoe stond het met de inval in Tsjecho-Slowakije?
VON SCHIRACH: Net als iedere andere Duitse burger hoorde ik daarover via de radio en kwam daarvan niet meer te weten dan wat iedere andere burger via de radio te weten kwam.
Dr. SAUTER: Had u in een of andere hoedanigheid deel aan de onderhandelingen betreffende de Overeenkomst van München met Chamberlain en Daladier in 1938?
VON SCHIRACH: Nee.
Dr. SAUTER: En wat was uw mening daarover?
VON SCHIRACH: Ik beschouwde die overeenkomst als een basis voor vrede en het was mijn vaste overtuiging dat Hitler zich aan die overeenkomst zou houden.
Dr. SAUTER: Wist u iets over de onderhandelingen met Polen in 1939?
VON SCHIRACH: Nee, ik hoorde over die onderhandelingen die tot de oorlog leidden, pas hier in deze rechtszaal. Ik was slechts op de hoogte van de versie van de onderhandelingen zoals die officieel op de radio werd aangekondigd door het Ministerie van Propaganda en ik weet daarom niets meer dan wat iedere andere Duitse burger weet. De versie die Hitler in de Reichstag aankondigde beschouwde ik als de zuivere waarheid en ik heb daar nooit aan getwijfeld, tenminste ik twijfelde er niet aan tot ongeveer 1943 en alles wat ik er hier over heb gehoord is nieuw voor mij.
Dr. SAUTER: Getuige, de Aanklager heeft onder andere de beschuldiging tegen u geuit dat u in uw boek ‘Hitler Jugend, Idee und Gestalt’ –wat Nummer 1458-PS is, Meneer de President- de uitdrukking ‘Lebensraum’ en ‘Ostraum’ heeft gebruikt en dat u door dat te doen Duitse veroveringen in het Oosten toejuichte of als noodzakelijk beschouwde, dat wil zeggen ten koste van Sovjet Rusland en Polen. Wat hebt u daarop te zeggen?
VON SCHIRACH: In dat boek van mij, ‘Hitler Jugend-Idee und Gestalt’ wordt voor zover ik weet het woord ‘Lebensraum’ helemaal niet gebruikt. Alleen het woord ‘Ostraum’ wordt gebruikt en ik denk dat dat in verband is met een persdienst in het oosten. Er staat in een voetnoot, in verband met de beschrijving van taken van het Koloniaal Adviesbureau binnen de Reichsjugendführung, een verklaring inhoudende dat ten gevolge van de activiteiten van dit Koloniaal Adviesbureau de noodzaak de aandacht van de jeugd te vestigen op het benutten van de oostelijke gebieden –daarmee wordt bedoeld het dun bevolkte oostelijke gebied van Duitsland- niet over het hoofd moet worden gezien. Dat was in een periode waarin wij in de jeugdorganisaties in het bijzonder bezorgd waren over het probleem: de vlucht van het platteland, dat wil zeggen de trek van tweede en derde boerenzonen naar de steden. Ik richtte een aparte jeugdafdeling op om die trend te bestrijden, de Landdienst die tot taak had de stroom jongeren van het platteland naar de steden te stoppen en ook om de uitdaging van het platteland over te brengen op de jeugd in de steden. Ik dacht natuurlijk nooit aan een verovering van Russisch gebied want sinds ik me met geschiedenis bezig hield huldigde ik altijd het politieke standpunt dat het beleid met betrekking tot onderlinge vrede met Rusland –dat verlaten was met het ontslag van Bismarck- diende te worden hervat. Ik beschouwde de aanval op Rusland als de zelfmoord van de Duitse natie.
Dr. SAUTER: Getuige, had u als Jugendleiter des Deutschen Reiches het recht om rechtstreeks verslag uit te brengen aan Hitler?
VON SCHIRACH: Ja, dat is waar maar dit recht om verslag uit te brengen bestond min of meer alleen op papier. Om dat iets nauwkeuriger te beschrijven: voor de machtsovername bracht ik regelmatig verslag uit aan Hitler persoonlijk. In 1932 uitte hij vaak de wens ‘s avonds met mij te dineren, maar het is duidelijk dat in tegenwoordigheid van mijn vrouw en andere gasten politieke kwesties niet werden besproken, zeker niet de kwesties die onder mijn bevoegdheid vielen. Slechts zo af en toe kon ik misschien een onderwerp aansnijden dat me interesseerde in verband met opvoeding.
In 1933, voor zover ik me herinner, bracht ik twee keer persoonlijk verslag aan hem uit, een keer in verband met de financiering van de jeugdbeweging, de tweede keer in verband met de Partijbijeenkomst in 1933. Gedurende de volgende jaren bracht ik gemiddeld een of twee keer verslag uit, waarbij ik net zo werd behandeld als de meesten die verslag uitbrachten aan Hitler. Van de ongeveer 15 punten waarover ik aan hem verslag wilde uitbrengen, kon ik er maar 3 of 4 behandelen en moest ik de andere laten vallen omdat hij me onderbrak en zeer uitgebreid inging op de dingen die hem het meest interesseerden. Ik probeerde toen mezelf het wat makkelijker te maken door modellen van gebouwen voor de jeugd mee te nemen, foto’s van de grote stadions en van jeugdherbergen die ik uitstalde in een hal van de Rijkskanselarij en wanneer hij die bekeek maakte ik van de gelegenheid gebruik hem enkele vragen te stellen. Ik moet hier verklaren –dat ben ik denk ik aan de Duitse jeugd verschuldigd- dat Hitler erg weinig belang stelde in opvoedkundige kwesties. Voor zover het opvoeding betrof kreeg ik vrijwel geen suggesties van hem. De enige keer dat hij een echte suggestie deed, voor zover het atletiektraining betrof, was meen ik in 1935 toen hij me vertelde dat ik ervoor moest zorgen dat boksen verder onder de jeugd verspreid moest worden. Dat deed ik maar hij bezocht nooit een bokswedstrijd voor de jeugd. Mijn vriend Von Tschammer-Osten, de Reichssportleiter en ik probeerden heel vaak hem over te halen andere sportwedstrijden te bezoeken, in het bijzonder skiwedstrijden en ijshockey in Garmisch maar behalve voor de Olympische Spelen was het onmogelijk hem ergens bij te laten zijn.
Dr. SAUTER: U hebt ons eerder verteld over deze zogeheten militaire of premilitaire opleiding en hebt verklaard dat voor zover men al van een dergelijke opleiding kon spreken, die slechts een klein deel uitmaakte van de opleiding van de HJ. Mag ik u vragen te vertellen, hoewel niet uitvoerig maar in korte zinnen wat volgens u de hoofddoelen waren van uw opvoedingsprogramma voor de jeugd. Wilt u erg kort zijn?
VON SCHIRACH: Tentenkampen.
Dr. SAUTER: Tentenkampen?
VON SCHIRACH: Tochten, de bouw van jeugdherbergen en jeugdhuizen.
Dr. SAUTER: Wat bedoelt u met tochten?
VON SCHIRACH: Trektochten door de jeugd, individueel en in groepen; ook de bouw van meer en meer jeugdherbergen. In een jaar tijd werden door mij in Duitsland meer dan 1.000 jeugdhuizen en jeugdherbergen gebouwd. Dan was er nog extra beroepstraining en dan wat ik de ‘Werk Olympiade’ noem, namelijk de jaarlijkse beroepswedstrijden, vrijwillige strijd tussen jongeren van beide geslachten die deel wilden nemen. In feite waren er miljoenen deelnemers. Dan onze grote Rijkssportwedstrijden, kampioenschappen in allerlei soorten sport, ons culturele werk, en de ontwikkeling van onze zangkoren, onze toneelgroepen, jeugdconcerten, de ontwikkeling van jeugdbibliotheken en dan iets wat ik al heb genoemd in verband met het bestrijden van de trek vanuit het platteland, de Landdienst met zijn hulpgroepen, die jongeren die om idealistische redenen op het land werkten, zelfs stadsjongens, om de boerenjongens te tonen dat het platteland echt veel mooier was dan de stad; dat zelfs een stadsjongen tijdelijk zijn leven in de stad kon opgeven om zich te wijden aan het land en het bewerken van de grond. Dan, als grote algemene prestatie van de jeugd moet ik noemen de verbetering van het gebit en het regelmatig medische onderzoek. Dat, in een paar woorden, waren de belangrijkste taken die onze jeugdorganisaties hadden maar het zijn ze bij lange na niet allemaal.
Dr. SAUTER: Meneer de President, deze ideeën, gedachten en doelstellingen van Beklaagde Von Schirach zijn opgenomen in een aantal documenten die te vinden zijn in het Documentenboek Von Schirach en uittreksels zijn uit zijn werk, toespraken en richtlijnen. Ik verwijs naar het Documentenboek Von Schirach, nummer Schirach-32 tot en met 39, 44 tot en met 50, 66 tot en met 74(a), 76 tot en met 79 en tenslotte 80 tot en met 83. Al deze documenten hebben betrekking op de taken die Beklaagde Von Schirach zojuist heeft beschreven en ik verzoek het Tribunaal de bijzonderheden in deze documenten voor kennisgeving aan te nemen.
(hij wendt zich tot beklaagde): Er is slechts één onderdeel van dat HJ programma, als ik dat zo mag noemen, waarover ik het wil hebben omdat daarop in de Aanklacht tegen u bijzondere nadruk wordt gelegd. Dat is uw samenwerking met de Orde van Advocaten, dat wil zeggen, uw bemoeienissen met het recht. In dat verband zou ik willen weten waarom u, de Reichsjugendleiter, juist belang stelde in juridische zaken. Waar streefde u naar en wat heeft u bereikt? Wilt u ons dat alstublieft in het kort vertellen want er is in de Aanklacht de nadruk op gelegd?
VON SCHIRACH: Mag ik u eraan herinneren dat de jeugd van de staat door mij beschouwd werd als een Jeugdstaat. In die Jeugdstaat waren alle beroepen en taken vertegenwoordigd. Mijn samenwerking met de Orde van Advocaten was te danken aan de noodzaak, juridische raadgevers op te leiden voor onze werkende jeugd aan wie zij de nodige juridische bescherming zouden kunnen geven. Ik was erop gebrand dat de HJ leiders die rechten studeerden, terug zouden keren in de organisatie om zich juist met dergelijke taken binnen de organisatie bezig te houden. Uit deze vorm van opleiding ontstond binnen de gelederen van de jeugd een grote organisatie die vergelijkbaar was met de organisatie van doktoren binnen de jeugdbeweging; onze medische organisatie omvatte ongeveer 1.000 doktoren, mannen en vrouwen. Deze juristen assisteerden de staf, in de districten en andere eenheden van onze jeugdbeweging en brachten de eisen in praktijk die ik voor het eerst had gesteld in het begin van onze dagen, voor de machtsovername en die ik later binnen de Staat had gepropageerd, namelijk de eis van vrije tijd en betaalde vakantie voor de jeugdige arbeider.
Dit juridische werk van onze jeugd leidde tot de oprichting van leerstoelen voor Jeugdrecht en Recht voor de Werkende Jeugd enz., verbonden aan de universiteiten van Kiel en Bonn. Dat had in het bijzonder tot resultaat dat de eisen die ik in 1936 stelde in een toespraak voor de Commissie Jeugdwetgeving van de Academie voor Duits Recht konden worden uitgevoerd.
Dr. SAUTER: Een moment alstublieft.
(hij wendt zich tot het Tribunaal) Dit is de toespraak waarvan uittreksels zijn opgenomen in het Documentenboek Von Schirach, nummer Von Schirach-63. Die werd overgenomen uit Das Archiv van oktober 1936.
Meneer Von Schirach, misschien kunt u ons in het kort vertellen welke sociale eisen u, als Reichsjugendleiter stelde met betrekking tot de jeugd. U zei al eerder ‘vrije tijd’. Wat bedoelde u daarmee?
VON SCHIRACH: In de eerste plaats een beperking van het aantal arbeidsuren voor jongeren, het afschaffen van nachtarbeid voor jongeren, een fundamenteel verbod op kinderarbeid, langere weekeinden en drie weken betaalde vakantie per jaar. In 1937 merkte ik in Liegnitz dat destijds 50% van de jonge arbeiders helemaal geen vakantie had en dat slechts 1% 15 tot 18 dagen per jaar had. Aan de andere kant, in 1938 heb ik de Wet op de Jeugdbescherming ingevoerd die kinderarbeid verbood, de leeftijd voor bescherming van jeugdigen verhoogde van 16 naar 18 jaar en nachtarbeid verbood; ik verwezenlijkte mijn eis voor het verlengde weekeind en bepaalde tegelijkertijd dat jongeren tenminste 15 dagen vakantie per jaar moesten krijgen. Dat is alles wat ik kon bereiken; het was slechts een deel van wat ik wilde bereiken.
Dr. SAUTER: Dit zijn de eisen die zijn opgenomen in de volgende documenten in het Documentenboek Von Schirach: Von Schirach 40 t/m 41 en 60 t/m 64. Ik vraag het Tribunaal hier nota van te nemen.
Getuige, ik kom nu toe aan een andere kwestie en dat is uw positie binnen de Partij. Enige tijd geleden werd ons hier een diagram getoond dat een duidelijk beeld gaf van de organisatie van de Partij. Was dat diagram juist of wat was uw positie binnen de Partij?
VON SCHIRACH: Mijn positie binnen de Partij werd in dat diagram niet juist voorgesteld, tenminste niet voor zover het de bevelsstructuur betreft. Volgens het diagram dat hier is getoond liep de bevelslijn van de Reichsleiter für Jugenderziehung via de Chef van de Partijkanselarij, van daar naar Hitler en van Hitler naar het Reichsjugendführungsamt van de Partij. Dat is natuurlijk een onjuist beeld.
Ik maakte geen deel uit van het Partijdirectoraat om bevelen via de Gauleiter aan de districtsleiders te geven maar als vertegenwoordiger en hoofd van de jeugdbeweging; wanneer u mijn positie en de positie van mijn organisatie binnen het kader van de NSDAP correct wilt beschrijven, zult u in feite een piramide moeten tekenen; de top waarvan, dat wil zeggen mijn positie in het Partijdirectoraat boven de Reichsleiter zou staan. Ik was de enige persoon binnen de jeugdbeweging die verbonden was aan de Partij.
Dr. SAUTER: En de andere leiders en lagere leiders van de jeugdbeweging?
VON SCHIRACH: Sommigen kunnen partijlid geweest zijn maar niet allemaal. In ieder geval waren ze geen lid van de Gauleitung of de Kreisleitung. De hele staf van de jeugdbeweging, de hele jeugdbeweging stond als een eenheid naast de Partij.
Dr. SAUTER: Getuige, was u, als Jugendleiter des Deutschen Reiches ambtenaar?
VON SCHIRACH: Ja.
Dr. SAUTER: En vanaf 1 december 1936, meen ik was u hoofd van een hoog Reichsamt?
VON SCHIRACH: Ik was pas vanaf 1 december 1936 ambtenaar.
Dr. SAUTER: Met de titel?
VON SCHIRACH: Jugendleiter des Deutschen Reiches.
Dr. SAUTER: Was u, als hoofd van een hoog Reichsamt, in feite onafhankelijk van de ministers van Binnenlandse Zaken en van Onderwijs?
VON SCHIRACH: Ja en dat was per slot het doel van het vormen van een onafhankelijk Reichsamt.
Dr. SAUTER: Werd u daardoor lid van het Reichskabinett, zoals werd beweerd?
VON SCHIRACH: Zeer zeker niet. Ik hoorde hier voor de eerste keer dat ik verondersteld werd lid van het kabinet te zijn. Ik heb nooit deelgenomen aan kabinetsvergaderingen. Ik heb nooit een besluit of iets dergelijks gekregen dat me lid van het kabinet zou hebben gemaakt. Ik heb nooit een uitnodiging gekregen een kabinetsvergadering bij te wonen. Ik beschouwde mijzelf nooit als lid van het kabinet en ik geloof dat de ministers mij ook niet eens als zodanig beschouwden.
Dr. SAUTER: Werd u op een of andere wijze geïnformeerd over de besluiten die het Reichskabinett nam, bijvoorbeeld doordat u de notulen van de vergaderingen kreeg toegestuurd?
VON SCHIRACH: Nee. Besluiten die door het Reichskabinett werden genomen, voor zover die na 1 december 1936 nog werden genomen, kwamen alleen onder mijn aandacht op dezelfde manier zoals iedere andere hoge ambtenaar of werknemer van het Reich die het Reichsgesetzblatt of het Reichsministerialblatt las. Dossiers en notulen werden mij nooit toegestuurd.
Dr. SAUTER: Kreeg u, toen u een hoge Rijksambtenaar werd, de staf die u nodig had via een ministerie of hoe verkreeg u uw staf zelf?
VON SCHIRACH: Een paar jeugdleiders die een aantal jaren bij mijn staf hadden gewerkt, werden via mij tot ambtenaar bevorderd. Ik heb van geen enkel ministerie een ambtenaar gekregen die zich bezig ging houden met zaken betreffende de jeugdbeweging. Het gehele hoge Reichsamt bestond als ik me goed herinner uit niet meer dan vijf ambtenaren. Het was het kleinste van de hoge Reichsämter, iets waar ik bijzonder trots op was. We voerden een omvangrijke taak uit met een minimum aan personeel.
Dr. SAUTER: En nu, getuige wil ik een onderwerp aansnijden dat nogal uitgebreid is en dat is de beëdigde verklaring van Gregor Ziemer die u al eerder hebt genoemd. Het is een zeer lange verklaring die door de Aanklager is ingediend onder Nummer 2441-PS.
Getuige, wat kunt u zeggen met betrekking tot deze verklaring? Kent u die? Kent u deze meneer Ziemer?
VON SCHIRACH: Nee.
Dr. SAUTER: Hebt u ontdekt wie hij is en waar hij zijn vermeende kennis vandaan haalt?
VON SCHIRACH: Ik lees uit de verklaring dat de heer Ziemer voor de oorlog het hoofd van de Amerikaanse School in Berlijn was en dat hij een boek heeft geschreven over jeugd en schoolopleiding in Duitsland. Deze verklaring is een uittreksel uit dat boek.
De verklaring als zodanig heeft, als u hem in zijn geheel bekijkt, meen ik meer waarde als propaganda dan als een onpartijdig oordeel. Ik wil beginnen met iets te citeren uit de allereerste pagina, de pagina die Ziemer’s verklaring bevat en in de laatste alinea staat dat er op straat buiten de Amerikaanse School gevechten plaatsvonden tussen de Joodse kinderen die naar die school gingen en de plaatselijke jongeren. Ik hoef niet in te gaan op de moeilijkheden die de school zelf had want dat viel buiten mijn departement. Maar deze gevechten vonden plaats op straat, buiten de school en ik meen dat ik daar iets over moet zeggen. Ik heb nooit iets over deze gevechten gehoord, maar ik zou er onder alle omstandigheden over moeten hebben gehoord want ik was gedurende het grootste deel van 1938 in Berlijn. Ik had er allereerst over moeten horen via de jeugdbeweging zelf want de hogere jeugdleiders zouden verplicht zijn geweest aan mij te melden wanneer zulke incidenten hadden plaatsgevonden.
Verder had ik erover moeten horen via het Ministerie van Buitenlandse Zaken want wanneer jongeren uit de Amerikaanse gemeenschap waren mishandeld, zou er zeker via de Ambassade zijn geprotesteerd bij het ministerie en deze protesten zouden ongetwijfeld onmiddellijk aan mij zijn doorgegeven of telefonisch gerapporteerd. Ik kan me alleen maar voorstellen dat de hele affaire sterk overdreven is. De Amerikaanse Ambassadeur Wilson heeft zelfs met mij ontbeten in Gatow -ik meen in het voorjaar van 1939 en ik denk niet dat ik me in de datum vergis.
Dr. SAUTER: In het Buitenlandhuis?
VON SCHIRACH: In het Buitenlandhuis. En we hebben een aantal zaken privé besproken. Ik meen dat hij bij die gelegenheid of later zulke incidenten zeker zou hebben gemeld als ze werkelijk hadden plaatsgevonden op de manier zoals de heer Ziemer ze heeft beschreven.
Dr. SAUTER: Ik denk dat ik door kan gaan naar pagina twee waar ......
De PRESIDENT: Dr. Sauter, hoeveel van dit document is door de Aanklager voorgelezen? Voor zover ik weet erg weinig.
Dr. SAUTER: Wat zegt u?
De PRESIDENT: Hoeveel van dit document is door de Aanklager voorgelezen en als bewijsmateriaal ingediend?
Dr. SAUTER: Dat kan ik u zo niet zeggen, Meneer de President. Afgaand op de praktijk moet ik aannemen dat wanneer een document bij het Tribunaal is ingediend het Tribunaal nota neemt van het hele document.
De PRESIDENT: Dat is niet het geval. We hebben keer op keer gesteld dat we slechts nota nemen van documenten die aan het Tribunaal zijn voorgelezen, tenzij het documenten zijn waarvan volledige vertalingen overlegd zijn. Dit document werd meen ik ingediend in het verloop van de zaak van Aanklager en misschien is er toen maar één zin uit voorgelezen. Ik weet niet hoeveel eruit is voorgelezen maar u en beklaagde moeten dat weten.
Mr. DODD: Er is slechts één alinea voorgelezen, Meneer de President.
De PRESIDENT: Eén alinea?
Mr. DODD: Eén volledige alinea en vermoedelijk nog een korte op pagina 21.
De PRESIDENT: Ja, die heb ik hier.
Mr. DODD: Ik meen dat de Aanklager het deel behandelt heeft dat betrekking heeft op de toespraak in Heidelberg.
De PRESIDENT: En dat is het enige gedeelte ervan dat is voorgelezen en dat is daarom het enige deel dat als bewijsmateriaal geldt.
VON SCHIRACH: Misschien omwille van de geloofwaardigheid –en ik zal niet tot in detail ingaan op de beschuldigingen in deze verklaring- staat u mij te zeggen dat met één enkele uitzondering, alle jaarlijkse motto’s van de HJ in deze verklaring onjuist worden weergegeven en dat Gregor Ziemer niettemin de juistheid van zijn verklaring beëdigt.
De PRESIDENT: Zou het niet beter zijn, als u op zijn verklaring wilt reageren, dat u de aandacht van beklaagde vestigt op dat deel dat is voorgelezen. Dan kan hij daar op antwoorden.
Dr. SAUTER: Meneer de President, in Ziemer’s verklaring –waarover beklaagde mij heeft verteld dat hij die beschouwt als een duidelijk opruiend stuk- worden de jaarlijkse motto’s genoemd die worden verondersteld te zijn uitgevaardigd door beklaagde, dat wil zeggen, de motto’s voor het werk voor het komende jaar.
De PRESIDENT: Van dit document is één passage ingediend. Als u de rest wilt indienen is dat uw goed recht. Maar ik zou denken dat het voor u het beste zou zijn te reageren op de passage die is ingediend. De rest van de verklaring is geen bewijsmateriaal.
Dr. SAUTER: Meneer de President, in dat geval zou mijn cliënt er het slechtst van afkomen want in andere passages die niet door de Aanklager zijn gebruikt ..
De PRESIDENT: Ik zei dat u de andere passages kunt gebruiken als u dat wenst.
Dr. SAUTER: Zeker, maar ik wil bewijzen dat meneer Ziemer’s verklaringen onjuist zijn; daarom heb ik net de kwestie van de jaarlijkse motto’s met beklaagde besproken. Dit is maar één voorbeeld.
De PRESIDENT: Dr. Sauter, de beklaagde zegt blijkbaar dat de verklaring onbetrouwbaar is vanwege de motto’s waarnaar wordt verwezen. Is dat voor u niet voldoende?
Dr. SAUTER: Ja, maar ik wil bewijzen dat meneer Ziemer’s verklaringen onjuist zijn. De beklaagde houdt vol dat de uitspraken in deze verklaring onjuist zijn. Maar ik wil u bewijzen dat de heer Ziemer opzettelijke valse verklaringen heeft afgelegd en die heeft beëdigd.
De PRESIDENT: Zeker, Dr. Sauter, omdat maar één passage uit deze verklaring als bewijsmateriaal geldt, kunt u erg kort zijn over de kwestie van de geloofwaardigheid van de persoon die de verklaring heeft afgelegd.
Dr. SAUTER: Getuige, deze meneer Ziemer heeft in zijn verklaring uitspraken gedaan met betrekking tot de jaarlijkse motto’s .....
VON SCHIRACH: Ja.
Dr. SAUTER: ... die u voor de HJ vaststelde. Hoe deze motto’s luiden kan door het Tribunaal eenvoudig worden opgemaakt uit deze verklaring. Ik wil u nu vragen te vertellen hoe in uw tijd de jaarmotto’s luidden, dat wil zeggen van 1933 tot 1940.
VON SCHIRACH: De heer Ziemer noemt het motto op pagina 15 van het Engelse document. Hij zegt dat voor 1933 het motto van de HJ was: ‘Eén Rijk, Eén Volk, Eén Führer’. Hij bedoelt waarschijnlijk ‘Eén Volk, Eén Rijk, Eén Führer’. In feite was 1933 het jaar van ‘Eenheid’.
Dr. SAUTER: Wat bedoelt u met ‘Eenheid’?
VON SCHIRACH: Het jaar waarin de Duitse jeugd zich in één organisatie verenigde.
Dr. SAUTER: Ik sla nu een paar jaar over en kom aan het jaar 1938. Wat was het motto voor de HJ in 1938?
VON SCHIRACH: 1938 was het jaar van het ‘Begrip’.
Dr. SAUTER: Het jaar van het ’Begrip’?
VON SCHIRACH: De heer Ziemer zegt dat het motto was: “Iedere jeugdige een piloot’.
Dr. SAUTER: En in 1939, wat was toen het motto?
VON SCHIRACH: Dat was het jaar van ‘Gezondheidsplicht’.
Dr. SAUTER: Het jaar van ‘Gezondheidsplicht’?
VON SCHIRACH: Volgens de heer Ziemer was het ‘De Hitler Jugend marcheert’.
Dr. SAUTER: En tenslotte 1940, uw laatste jaar?
VON SCHIRACH: Het was het jaar van ‘Instructie’. Maar hij noemde het ‘Wir fahren gegen England’ –Wij trekken op tegen Engeland-.
Maar ik wil eraan toevoegen dat het eerste motto, ’Eén Volk, Eén Rijk, Eén Führer’, waarvan Ziemer zegt dat het het motto voor de jeugd in 1933 was, pas opkwam in 1938 toen Hitler Oostenrijk binnenviel. Daarvoor bestond dat motto niet eens. Het was nooit het jaarmotto van de Duitse jeugd.
Dr. SAUTER: Getuige, we moeten gehoor geven aan de wens van het Tribunaal en niet verder ingaan op de verklaring van Ziemer, met uitzondering van dat ene punt dat door de Aanklager gebruikt is in de Aanklacht tegen u in verband met de beschuldiging van anti-Semitisme. Ik sla de rest van meneer Ziemer’s verklaringen over en kom aan zijn toespraak in Heidelberg. Wilt u ons vertellen, ten eerste wat Ziemer zei en daarna uw commentaar erop geven?
VON SCHIRACH: Ziemer zei dat ik gedurende een studentenbijeenkomst in Heidelberg –ik denk aan het eind van 1938 of aan het begin van 1939- een anti-Joodse toespraak heb gehouden in verband met een bijeenkomst van de National-Sozialistische Studentenbund. Hij zei dat ik bij die gelegenheid de studenten heb geprezen voor de verwoesting van de synagoge in Heidelberg en dat ik daaraan volgend de studenten langs mij liet défileren en hen onderscheidingen en diploma’s uitreikte.
Ten eerste heb ik al verwezen naar mijn activiteiten binnen de studentenbeweging. Op verzoek van de plaatsvervanger van de Führer, Rudolf Hess, heb ik in 1934 de leiding over de studentenbeweging aan hem overgedragen. Hij benoemde toen een Reichsstudentenleiter en daarna sprak ik nooit meer op een studentenbijeenkomst. Zover ik me herinner bezocht ik Heidelberg in de zomer van 1937 en daar sprak ik de groep jeugd toe. Dit was 1 of 1½ jaar voor de datum die Ziemer noemt. En bij één gelegenheid bezocht ik een toneelvoorstelling in Heidelberg.
Dr. SAUTER: Dit is allemaal niet van belang.
VON SCHIRACH: Ik herinner me geen enkele bijeenkomst van een dergelijk soort met studenten en ik herinner me niet ooit in het openbaar mijn standpunt met betrekking tot de Joodse pogrom in 1938 te hebben geuit. Ik zal op een ander moment verklaren wat ik in mijn hoedanigheid als Jugendführer hierover heb gezegd.
Ziemer zegt –ik vertaal de Engelse tekst- hij zegt dat: “de dag zal komen waarop de studenten van Heidelberg hun plaats zullen innemen naast de legioenen van andere studenten om de wereld over te halen tot de Nationaal-Socialistische ideologie.”
Ik heb nooit op een dergelijke manier de jeugd toegesproken, niet in het openbaar noch in kleine kring. Dit zijn niet mijn woorden, dat heb ik niet gezegd. Ik had geen enkele bevoegdheid onderscheidingen of diploma’s aan studenten uit te reiken. Onderscheidingen voor studenten bestonden niet. Alle onderscheidingen werden door het staatshoofd toegekend. Ik persoonlijk had het recht, het Jugendabzeichen in Gold toe te kennen en ik denk dat ik dat in totaal ongeveer 230 keer heb uitgereikt, vrijwel uitsluitend aan personen die zich hadden onderscheiden op het gebied van educatie, maar nooit aan onbekende studenten. Dr. SAUTER: Getuige, het belangrijkste punt in uw getuigenis is ons te vertellen of het juist is of de toespraak die eind 1938 voor studenten in Heidelberg werd gehouden en waarin de spreker verwees naar de verwoesting van de synagogen niet door u werd gehouden omdat u op die tijd al jaren lang niets meer te maken had gehad met de studentenbeweging. Is dat juist?
VON SCHIRACH: Ik had met de studentenbeweging niets te maken en ik herinner me niet een dergelijke bijeenkomst te hebben toegesproken. Ik acht het volkomen onmogelijk dat een dergelijke bijeenkomst heeft plaatsgevonden. Ik heb dergelijke uitspraken niet gedaan.
Dr. SAUTER: Hebt u de verklaring voor u?
VON SCHIRACH: Ja. Ik kan die specifieke passage op het moment niet vinden.
Dr. SAUTER: Er staat iets wat ik in het Duits vertaald heb, er wordt genoemd de ‘kleine, dikke studentenleider.’ Hebt u de passage gevonden? Staat dat er?
VON SCHIRACH: Ja, dat staat er.
Dr. SAUTER: Nu dan, ‘kleine, dikke studentenleider’ slaat toch zeker niet op u?
Meneer, de President, mag ik in dit verband uw aandacht vestigen op een beëdigde verklaring die in Von Schirach’s documentenboek voorkomt onder nummer Schirach-3 en die ik bij dezen bij het Tribunaal indien. Het is de verklaring van een zekere Höpken die vanaf 1 mei 1938 secretaresse van beklaagde Von Schirach was en die in deze verklaring onder punt 16 –op pagina 22 van het documentenboek, dat nauwkeurige details vermeldt- onder ede verklaart dat in de periode waarmee we ons hier bezig houden, de beklaagde helemaal niet in Heidelberg was.
Ik geloof niet dat het nodig is dat deel van de verklaring voor te lezen. Ik verzoek het Tribunaal er nota van te nemen.
De PRESIDENT: Ik denk dat dit een goed moment is om te schorsen.
(de zitting wordt geschorst.)

Definitielijst

Anschluss
Duitse term voor aansluiting waarmee de annexatie van Oostenrijk door Nazi-Duitsland in 1938 (12 maart) wordt bedoeld. Hiermee ging Oostenrijk deel uitmaken van het Groot-Duitse Rijk.
Eerste Wereldoorlog
Ook wel Grote Oorlog genoemd, conflict dat ontstond na een groei van het nationalisme, militarisme en neo-kolonialisme in Europa en waarbij twee allianties elkaar bestreden gedurende een vier jaar durende strijd, die zich na een turbulent begin, geheel afspeelde in de loopgraven. De strijdende partijen waren Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland aan de ene kant (de Triple Entente), op den duur versterkt door o.a. Italië en de Verenigde Staten, en Duitsland, Bulgarije, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk aan de andere kant (de Centrale Mogendheden of Centralen). De strijd werd gekenmerkt door enorme aantallen slachtoffers en de inzet van vele nieuwe wapens (vlammenwerpers, vliegtuigen, gifgas, tanks). De oorlog eindigde met de onvoorwaardelijke overgave van Duitsland en zijn bondgenoten in 1918.
Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
Gauleiter
Leider en vertegenwoordiger van de NSDAP in een Gau.
ideologie
Het geheel van beginselen en ideeën van een bepaald stelsel.
Lebensraum
Nazi-term waarmee werd aan gegeven dat het overbevolkte Duitsland nieuwe gebieden (levensruimte) nodig had om te kunnen bestaan.
Propaganda
Vaak misleidende informatie die gebruikt wordt om aanhangers / steun te winnen. Vaak gebruikt om ideele en politieke doelen te verwezenlijken.
swastika
Ander woord voor hakenkruis.
synagoge
Joods gebedshuis.

Middagzitting II

Dr. SAUTER: Getuige, in een ander verband hebt u gezegd dat u officieren niet geschikt vond als jeugdleiders. Ik zou graag willen weten hoeveel leden van het korps leiders van de HJ bij het uitbreken van de oorlog in 1939 reserveofficier bij de strijdkrachten waren?
VON SCHIRACH: Ik denk dat het korps leiders van de HJ ongeveer 1.300 leden telde. Dat waren Bannleiter, leiders van districten of regio’s en de bijbehorende staf van assistenten. Van deze 1.300 jeugdleiders waren 5 of 10 man reserve officier.
Dr. SAUTER: En hoeveel officieren in actieve dienst had u destijds in uw staf of in het korps leiders?
VON SCHIRACH: Officieren in actieve dienst waren geen jeugdleiders en konden geen jeugdleider worden.
Dr. SAUTER: Waarom niet? Stond dat in de reglementen?
VON SCHIRACH: Ja. Het was een officier niet toegestaan lid van de Partij of van één van haar organen of aangesloten organisaties te zijn.
Dr. SAUTER: Wie was aan u verantwoording schuldig voor de lichamelijke opvoeding en het sportprogramma binnen de HJ?
VON SCHIRACH: Obergebietsführer Von Tschammer-Osten, die ook Reichssportleiter was. In het Olympische jaar werkte hij nauw met mij samen en maakte zich in december of november 1936 vrijwillig ondergeschikt aan mij. Hij was aan mij verantwoording schuldig voor de gehele lichamelijke opvoeding van de jongens en meisjes.
Dr. SAUTER: Deze heer Von Tschammer-Osten, een zeer goede bekende in de internationale sportwereld, was hij beroepsofficier?
VON SCHIRACH: Volgens mijn herinnering is hij tijdens de Eerste Wereldoorlog officier geweest. Hij verliet toen het leger en werd boer. Later hield hij zich uitsluitend bezig met kwesties rond lichamelijke opvoeding en sport. Een van zijn broers was officier in actieve dienst.
Dr. SAUTER: Werd Von Tschammer-Osten officier tijdens de Tweede Wereldoorlog?
VON SCHIRACH: Nee, dat werd hij niet.
Dr. SAUTER: Herinnert u zich dat? Door de Russische Aanklager is hier namelijk een document ingediend, een rapport uit Lvov, waarin wordt gemeld dat de HJ of de Reichsjugendführung opleidingen organiseerde voor jongeren uit Polen en dat deze jongeren moesten worden opgeleid tot agent, spion en parachutist. U hebt vandaag verklaard dat u de volledige verantwoordelijkheid voor de jeugdleiding op u neemt. Ik wil u vragen daar iets over te vertellen.
VON SCHIRACH: We hadden absoluut geen mogelijkheden voor een spionageopleiding binnen onze jeugdorganisatie. Of Heydrich zelf, zonder mijn medeweten en zonder medeweten van mijn assistenten jeugdige agenten in Polen had geworven en hen binnen zijn inlichtingendienst had gebruikt, is voor mij onmogelijk te zeggen. Ikzelf had geen spionageopleiding, ik had geen opleiding voor agenten en van opleidingen tot parachutist was geen sprake omdat ik per slot van rekening geen luchtmacht had. Een dergelijke training kon alleen maar door de Luftwaffe worden gegeven.
Dr. SAUTER: Dan hebt u, als Reichsjugendleiter of zoals u later werd genoemd Reichsleiter für Jugenderziehung, voorafgaand aan dit proces nooit iets van dergelijke zaken geweten? Kunt u dat onder ede verklaren?
VON SCHIRACH: Dat kan ik onder ede verklaren. Ik zou eraan willen toevoegen dat kort voor de oorlog jonge vluchtelingen uit Polen in grote aantallen naar ons toe kwamen maar zij konden natuurlijk niet naar Polen terugkeren. De vervolging van Duitsers in Polen is een historisch feit.
Dr. SAUTER: Getuige, de Aanklager heeft beweerd dat in de HJ een lied werd gezongen: “Heute gehört uns Deutschland und morgen die ganze Welt.” (Vandaag behoort Duitsland ons toe en morgen de hele wereld); zo luidt tenminste de vermoedelijke titel van dat lied en er wordt verondersteld dat daarmee de veroveringsdrang van de HJ werd uitgedrukt; is dat juist?
VON SCHIRACH: De oorspronkelijke tekst van dat lied, geschreven door Hans Baumann en ook opgenomen in een document hier, luidt: “Heute da hört uns Deutschland und morgen die ganze Welt” (Vandaag hoort Duitsland ons en morgen de hele wereld). Maar ik had ook gehoord dat het lied soms werd gezongen in de versie die hier is genoemd. Om die reden vaardigde ik een verbod uit op het zingen van dit lied anders dan met de oorspronkelijke tekst. Ik verbood de Duitse HJ jaren geleden al, het lied: “Siegreich wollen wir Frankreich schlagen” (Zegevierend zullen wij Frankrijk verslaan) te zingen.
Dr. SAUTER: Verbood u het laatstgenoemde lied helemaal?
VON SCHIRACH: Ja.
Dr. SAUTER: Uit respect voor uw Franse gasten?
VON SCHIRACH: Niet uit respect voor gasten maar het druiste in tegen mijn politieke opvattingen.
Dr. SAUTER: Dus, Meneer de President dien ik de juiste tekst in die ik uit een liedboek heb gehaald. Het is nummer Schirach-95 van het Schirach documentenboek.
In verband met de vraag of de HJ het voornemen had de jeugd een premilitaire training te geven wil ik u de volgende bijkomende vragen stellen. Gold de lichamelijke opvoeding en sporttraining alleen voor de jongens, meneer Von Schirach?
VON SCHIRACH: Nee. Alle jongeren kregen natuurlijk een fysieke training.
Dr. SAUTER: Meisjes ook?
VON SCHIRACH: Ja.
Dr. SAUTER: Is het juist dat uw inspanningen richting fysieke training en fysiek versterken van de jeugd ook van toepassing waren op lichamelijk gehandicapten, blinden en andere jongeren die al vanaf het prille begin niet voor militaire doeleinden konden worden ingezet?
VON SCHIRACH: Al vroeg in ons werk nam ik de blinden, de doven en de kreupelen op in de HJ. Ik liet een krant uitgeven speciaal voor de blinden en ik liet boeken voor hen in Braille maken. Ik denk dat de Hitler Jugend de enige organisatie in Duitsland was die voor deze mensen zorgde, behalve bijzondere organisaties als de NSV (National-Sozialistische Volkswohlfahrt, een Nazi hulporganisatie) en dergelijke ...
Dr. SAUTER: In verband daarmee vraag ik u, Meneer de President, nota te nemen van document Schirach-27 van het Documentenboek Schirach. Het is een lang artikel, getiteld “Toelating van lichamelijk gehandicapte jongeren in de Hitler Jugend,” waar doven, doofstommen en blinden in het bijzonder worden genoemd en hun training om hen in staat te stellen een beroep uit te oefenen.
Mr. DODD: Ik heb me de hele dag ingehouden om te protesteren maar ik meen dat deze ondervraging veel te ver gaat. We hebben geen beschuldiging tegen deze beklaagde geuit met betrekking tot doven, kreupelen en blinden. Hij gaat steeds ver terug naar de Padvinderij en we zijn nog steeds niet toegekomen aan de relevante zaken die tussen ons en beklaagde spelen. Ik ben bang dat we er in het huidige tempo nooit doorheen komen.
De PRESIDENT: Dr. Sauter, we hebben dit vrij lange verhaal over de training van de Hitler Jugend aangehoord. Denkt u dat u met iets verder kunt gaan dat meer bijzonder is. We hebben meen ik een goed beeld van wat de training van de Hitler Jugend inhield en we hebben al deze documenten voor ons.
Dr. SAUTER: Ik zal proberen, Meneer de President, verder te gaan volgens uw wensen voor zover dat al mogelijk is.
Getuige, is het juist dat u bij Hitler persoonlijk tussenbeide kwam om de heroprichting van cadettenopleidingen als instituut voor zuiver militaire training te voorkomen?
VON SCHIRACH: Ja, dat is juist. Ik voorkwam de heroprichting van cadettenopleidingen.
Dr. SAUTER: Ik kom nu aan een ander thema. Beklaagde is ervan beschuldigd, de Protestantse en Katholieke jeugdbewegingen onmogelijk te hebben gemaakt. Wat kunt u daarop zeggen?
VON SCHIRACH: Allereerst het volgende: ik wilde, zoals ik al heb uitgelegd, de vereniging van de hele jeugd. Ik wilde ook de Protestantse organisaties-die getalsmatig niet erg groot waren-en de numeriek zeer grote Katholieke organisaties bij de HJ inlijven, in het bijzonder omdat sommige van die organisaties zich niet beperkten tot religieuze aangelegenheden maar de HJ beconcurreerden met lichamelijke opvoeding, tochten, kampen enzovoorts. Hierin zag ik een gevaar voor het idee eenheid in Duitse nationale opvoeding en bovenal merkte ik dat er onder de jongeren zelf een zeer sterke tendens heerste richting de HJ. De uitstroom uit confessionele organisaties is een feit. Er waren ook veel geestelijken die van mening waren dat de ontwikkeling misschien als volgt zou moeten gaan: Alle jeugd naar de Hitler Jugend; de religieuze zorg voor de jeugd naar de geestelijken, sport en politiek naar de jeugdleiders.
In 1933 of 1934 –maar ik denk dat het al in 1933 was- benaderden Reichsbischof Müller en de Protestantse bisschop Oberheidt mij op eigen initiatief en stelden voor dat ik de Protestantse jeugdorganisaties in de HJ zou opnemen. Ik was natuurlijk erg verheugd over dat voorstel en accepteerde het. Destijds had ik er geen idee van dat er binnen de Protestantse Kerk weerstand bestond tegen Reichsbischof Müller. Ik kwam daar pas veel later achter. Ik meende dat ik handelde met de bevoegdheid en uit naam van de Evangelische Kerk en de andere bisschop die hem vergezelde sterkte mij nog verder in dit geloof. Zelfs vandaag geloof ik nog steeds dat met de vrijwillige inlijving van de Protestantse jeugd in de Jeugdstaat, Müller handelde in overeenstemming met de wens van de meerderheid van de Protestantse jeugd zelf; tijdens mijn latere activiteiten als Jugendleiter ontmoette ik regelmatig voormalige Protestantse jeugdleiders die leidende posities bekleedden en met groot enthousiasme en toewijding in mijn jeugdorganisatie werkten. Door die inlijving van de Protestantse jeugd –dit wil ik benadrukken- werd de geestelijke opvoeding van de jeugd op geen enkele wijze beperkt of gehinderd; er was nooit een beperking van kerkdiensten voor de jeugd in Duitsland, toen niet en later ook niet. Omdat de Protestantse jeugd was ingelijfd op basis van een overeenkomst tussen de Kerk en de HJ, bestond er in de praktijk alleen discussie tussen de Katholieke Kerk en de Hitler Jugend over de opvoeding van de jeugd. In mei of juni 1934 vroeg ik persoonlijk toestemming om deel te nemen aan de onderhandelingen over het Rijksconcordaat want ik wilde de verschillen tussen de Katholieke Kerk en de HJ volledig wegwerken. Ik beschouwde een overeenkomst op dit gebied als erg belangrijk en ik mocht werkelijk ook deelnemen aan de onderhandelingen die in juni 1934 op het Reichsinnenministerium plaatsvonden onder voorzitterschap van Reichsinnenminister Frick. Aan katholieke zijde namen Aartsbisschop Grober en Bisschop Berning deel aan de onderhandelingen; destijds stelde ik persoonlijk een formule voor samenwerking voor die de instemming van de katholieke zijde had en ik meen dat ik de basis voor een overeenkomst op dit gebied had gevonden. De vergaderingen werden helaas onderbroken op de avond van 29 juni, op 30 juni vond de zogeheten Röhm putsch plaats en de onderhandelingen werden nooit hervat. Dat is mijn schuld niet en ik ben er ook niet verantwoordelijk voor. Hitler wenste gewoon de gevolgen van het Concordaat niet te aanvaarden. Ik persoonlijk wenste die overeenkomst te sluiten en ik meen dat de vertegenwoordigers van de Kerk door deze onderhandelingen en door zekere latere vergaderingen met mij inzagen dat de problemen niet van mij afkomstig waren. In ieder geval kwam Bisschop Berning, ik meen in 1939 bij mij. We bespraken lopende kwesties tussen de jeugdleiding en de Kerk. Ik meen dat hij toen ook de indruk kreeg dat ik niet degene was die moeilijkheden veroorzaakte.
De moeilijkheden ontstonden destijds door de steeds groeiende invloed van Martin Bormann die probeerde iedere vorm van overeenkomst absoluut te voorkomen tussen Partij instellingen en de Kerk of tussen de Jugendführung en de Kerk.
In de loop van het dispuut over de leiding van confessionele jeugdorganisaties en hun inlijving ontstonden er levendige publieke discussies. Ik sprak zelf op diverse bijeenkomsten. De Kerk gaf ook verklaringen uit die gezien de situatie nogal scherp waren. Ik legde geen verklaringen af die in dat verband schadelijk waren voor de godsdienst en dat heb ik tijdens mijn leven ook nooit gedaan.
Dr. SAUTER: Getuige, is het juist dat u in 1937 een overeenkomst sloot met de Kerk volgens welke de HJ in principe op zondag gedurende kerktijd geen dienst had zodat de kinderen de diensten konden bijwonen en verder dat u vanwege deze overeenkomst in ernstige moeilijkheden kwam?
VON SCHIRACH: Dat is juist.
Dr. SAUTER: Wilt u ons er heel in het kort iets over vertellen
VON SCHIRACH: Ik denk niet dat men kan zeggen dat het een overeenkomst met de Kerk was. Ik vaardigde een decreet uit gebaseerd op diverse brieven die ik van geestelijken had gekregen en die voor een groot deel ingingen op de wensen die in die brieven werden vermeld. Ik vaardigde dat decreet toen uit en maakte uit veel verklaringen, mij onlangs door jeugdleiders toegestuurd, op dat dat decreet zeer strikt werd nageleefd.
De moeilijkheden ontstonden in de Partijkanselarij vanwege mijn houding. Bormann was natuurlijk een felle tegenstander van een dergelijk principiële concessie aan de Kerk en van Hitler zelf –ik weet niet of het in verband stond met dit decreet of in elk geval in verband met de regeling van het dispuut tussen de Jugendführung en de Kerk- kreeg ik ook een keer een terechtwijzing.
Dr. SAUTER: Getuige, ik heb hier een boekje getiteld: “Een goed jaar 1944” met als ondertitel: “Een kerstgeschenk van de Kriegswohlfahrtdienst van Reichsleiter Von Schirach.” Ik dien dat boek ter kennisgeving bij het Tribunaal in als Document Von Schirach-84. Op pagina 55 staat een foto van de Madonna. Op pagina 54 staat een Christelijk gedicht geschreven door beklaagde, met als titel: “Beierse kerstkribbe.” Onderaan pagina 54 staat het beroemde “Wesobrunner Gebet,” het oudste gebed in de Duitse taal, daterend uit de achtste eeuw.
Getuige, klopt het ook dat u vanwege de Christelijke inhoud van dit boek moeilijkheden kreeg met Reichsleiter Bormann en zo ja, wat waren die moeilijkheden?
VON SCHIRACH: Dat is juist.
Ik had dat kerstgeschenk laten maken voor, ik denk 80.000 tot 100.0000 soldaten en het nog in 1944 naar hen aan het front laten sturen. Ik hoorde niets rechtstreeks van Bormann maar hij vroeg ineens om 10 exemplaren van dit boek; en ik werd door mensen rond de Führer in zijn hoofdkwartier erover ingelicht dat hij dat boek op een of andere manier gebruikte om Hitler tegen mij op te zetten.
Ik zou willen toevoegen dat ik mij gedurende mijn hele leven, in ieder geval zolang ik gedichten schreef, op dezelfde wijze heb uitgedrukt als in dit gedicht. In de gedichtenbundel “De vlag der vervolgden,” waar mijn revolutionaire gedichten instaan en die ik helaas niet hier heb maar die in een grote oplage onder de jeugd is uitgedeeld, staan ook gedichten met een Christelijke inhoud die echter niet door de Partijpers in kranten werden herdrukt en dus niet zo bekend werden als mijn andere gedichten. Maar ik wil duidelijk stellen dat ik tegen confessionele jeugdorganisaties was en ik wil net zo duidelijk stellen dat ik geen tegenstander van de Christelijke religie was.
Dr. SAUTER: Geen tegenstander?
VON SCHIRACH: Natuurlijk niet.
Dr. SAUTER: Hebt u de Kerk verlaten?
VON SCHIRACH: Ondanks vele hints van Bormann heb ik de Kerk nooit verlaten.
Dr. SAUTER: Meneer de President, mag ik het Tribunaal verzoeken nota te nemen van de Documenten Schirach-85 tot en met 93 van het Schirach documentenboek. Al deze documenten stammen uit de periode waarin hij Reichsjugendführer was en tonen zijn houding tegenover de Kerk.
VON SCHIRACH: Mag ik daar iets aan toevoegen?
Dr. SAUTER: Graag.
VON SCHIRACH: Wat mijn geloofsopvatting betreft, ik heb mijzelf altijd geïdentificeerd met de gedachten zoals die worden vermeld in Wilhelm Meisters’ “Wanderjahre” over geloof in het algemeen en het Christelijke geloof in het bijzonder. Ik zou hier willen opmerken dat ik in mijn werk als opvoeder de onjuiste mening koesterde dat positief christendom buiten de Kerk bestond. Ik heb echter nooit enige antichristelijke uitspraken gedaan en ik wil hier voor de eerste keer in het openbaar zeggen dat ik in de kleinste kringen binnen de HJ altijd een ondubbelzinnig geloof heb uitgedrukt in de persoon en de leringen van Christus. Tegen de onderwijzers van de Adolf Hitlerscholen –een feit dat natuurlijk nooit bij de Partijkanselarij bekend mocht worden- sprak ik over Christus als de grootste leider in de wereldgeschiedenis en over het gebod “Hebt uw naasten lief” als de universele basis van onze cultuur. Ik meen, meneer de advocaat, dat u daarover diverse verklaringen van jeugdleiders in uw bezit heeft.
Dr. SAUTER: Ja, daar kom ik later op terug. Ik zou aan een nieuw thema willen beginnen. In 1940 werd u ontslagen als Reichsjugendführer?
VON SCHIRACH: Ja.
Dr. SAUTER: En u werd opgevolgd door de al genoemde Axmann. Maar via welk bureau bleef u verbonden aan de opvoeding van de jeugd?
VON SCHIRACH: Via het bureau van de Reichsleiter für Jugenderziehung.
Dr. SAUTER: En daar bovenop kreeg u een andere titel, meen ik?
VON SCHIRACH: Ja, ik werd plaatsvervanger van de Führer voor de Inspectie van de Hitler Jugend.
Dr. SAUTER: Was dat slechts een titel of was het een of andere dienst?
VON SCHIRACH: Het was een dienst in die zin dat het bureau van de Reichsleiter zich bezig hield met jeugdopvoeding binnen de Partij. De Jugendleiter des Deutschen Reiches –dat was Axmann als mijn opvolger- had ook een werkgebied binnen de Staat en daarover kreeg ik ook de bevoegdheid door mijn benoeming tot inspecteur.
Dr. SAUTER: Hoe ging uw ontslag als Reichsjugendleiter in zijn werk en waarom werd u speciaal naar Wenen gehaald als Gauleiter? Wat kunt u ons daarover vertellen.
VON SCHIRACH: Aan het einde van de veldtocht tegen Frankrijk, waaraan ik als infanterist deelnam, was ik in Lyon toen er een telegram van het hoofdkwartier van de Führer werd ontvangen en de bevelhebber van mijn compagnie me zei dat ik mij moest melden op het hoofdkwartier van de Führer. Ik ging er onmiddellijk heen en op het Führerhoofdkwartier, dat zich toen in het Schwarzwald bevond, zag ik de Führer buiten staan, in gesprek met Reichsaussenminister Von Ribbentrop. Ik wachtte een tijdje, misschien een kwartier of 20 minuten tot het gesprek afgelopen was en bracht toen onmiddellijk verslag uit aan Hitler en daar, buiten voor het Casino waar we later allemaal dineerden zei hij mij het volgende in ongeveer 10 minuten: Ik moest een voorstel doen voor een opvolger voor de leider van de jeugd. Hij wenste dat ik de Reichsgau Wenen overnam. Ik noemde onmiddellijk mijn assistent, Axmann die geen voorstander was van lichamelijke of militaire opvoeding maar die zich bezig hield met sociaal werk onder jongeren en dat was voor mij het meest belangrijke. Hij nam dit voorstel aan ...
De PRESIDENT: Dr. Sauter, we hoeven Axmann’s kwaliteiten niet te behandelen. Is het voor het Tribunaal van belang te weten wat zijn opvolger voor iemand was?
Dr. SAUTER: Axmann? Axmann was zijn opvolger als Reichsjugendführer.
De PRESIDENT: Ik vroeg u of het voor het Tribunaal van belang is de kwaliteiten van Axmann te kennen. Daar hebben we niets mee te maken.
Dr. SAUTER: Meneer Von Schirach, kunt u op dat punt korter zijn?
VON SCHIRACH: Hitler zei toen dat ik mijn baan als Reichsleiter für Jugenderziehung moest behouden, dat ik tegelijkertijd het ambt van Jugendinspektor op me moest nemen en dat ik naar Wenen moest gaan als opvolger van Burckel. In Wenen waren er, in het bijzonder op cultureel gebied, ernstige moeilijkheden gerezen en daarom moest ik mijn aandacht vestigen op culturele instellingen, in het bijzonder theaters, kunstgalerieën, bibliotheken enzovoorts en ik moest me in het bijzonder bezig houden met de werkende klasse. Ik opperde het bezwaar dat ik dat culturele werk alleen kon doen, onafhankelijk van Goebbels en Hitler beloofde me destijds dat die onafhankelijkheid gewaarborgd zou blijven maar later hield hij zich niet aan die belofte.
En als laatste zei hij dat hij de Joodse bevolking uit Wenen weg zou zenden, dat hij Himmler of Heydrich –ik weet niet precies meer wat hij zei-al over zijn bedoelingen had ingelicht of dat hij hen tenminste zou inlichten. Wenen moest een Duitse stad worden en in dat verband sprak hij zelfs van een evacuatie van de Tsjechische bevolking.
Daarmee eindigde dat gesprek. Ik kreeg geen verdere instructies voor dit ambt en daarna dineerden we gezamenlijk zoals gewoonlijk. Ik nam toen afscheid en ging naar Berlijn om met mijn assistenten te spreken.
Dr. SAUTER: Wenen werd destijds, als ik goed ben geïnformeerd, beschouwd als de moeilijkste Gau van het Reich, is dat juist?
VON SCHIRACH: Wenen was verreweg het moeilijkste politieke probleem dat we onder de Gaue hadden.
Dr. SAUTER: Waarom?
VON SCHIRACH: Omdat in Wenen –ik vernam de bijzonderheden alleen maar van anderen in Berlijn nadat ik mijn missie van Hitler had ontvangen- de bevolking behoorlijk ontnuchterd was nadat de eerste golf van enthousiasme over de Anschluss was weggeëbd. De heer Burckel, mijn voorganger, had heel wat ambtenaren van buitenaf naar Wenen gehaald en het Duitse bestuurssyteem, dat op geen enkele wijze praktischer of doelmatiger was dan het Oostenrijkse, werd er ingevoerd. Dit resulteerde in een zekere over-organisatie op bestuurlijk vlak en Burckel was een Kerkbeleid gestart dat verre van bevredigend was. Onder zijn bewind vonden demonstraties plaats. Bij een gelegenheid werd het paleis van de aartsbisschop beschadigd. Voor theaters en andere culturele instellingen werd niet gezorgd zoals dat zou moeten gebeuren. In Wenen heerste een sfeer van grote teleurstelling. Voordat ik er aankwam werd mij verteld dat wanneer men in trams met een Noord-Duits accent sprak, de Weners een onvriendelijke houding aannamen.
Dr. SAUTER: Getuige, welke plichten had u of welke ambten oefende u in Wenen uit?
VON SCHIRACH: In Wenen bekleedde ik het ambt van Reichsstatthalter dat twee besturen omvatte: het stadsbestuur en het nationale bestuur. Bovendien was ik Reichsverteidigungskommissar Wehrkreis XVII maar dat slechts tot 1942. In 1942 werd de Wehrkreis opgedeeld en iedere Gauleiter in een Wehrkreis werd zijn eigen Reichsverteidigungskommissar.
Dr. SAUTER: En dan was u ook nog Gauleiter?
VON SCHIRACH: Ja, ik was ook nog Gauleiter, de hoogste gezagsdrager in de Partij.
Dr. SAUTER: Met andere woorden, u vertegenwoordigde de stad, de staat en de Partij allemaal tegelijk –de hoogste gezagsdrager van de stad, de staat en de Partij in Wenen?
VON SCHIRACH: Ja. Nu was de situatie in het bestuur zodanig dat er een officiële vertegenwoordiger was die de leiding had over nationale aangelegenheden, namelijk de Reichspräsident; voor het gemeentelijk bestuur was er een andere vertegenwoordiger, de burgemeester; in de Partij had de plaatsvervangend Gauleiter in Wenen de titel Gauleiter. Ik wil mijn verantwoordelijkheid voor de Gau niet bagatelliseren door dit uit te leggen en ik wil de zeer kundige plaatsvervangend Gauleiter die daar was beschermen. Ik wil dat alleen maar zeggen om mijn positie te verduidelijken.
Dr. SAUTER: Wat was uw werkelijke positie als Reichsverteidigungskommissar, getuige? Was dat een militaire positie of wat was dat?
VON SCHIRACH: Dat was helemaal geen militaire positie. De Reichsverteidigungskommissar was gewoon het hoofd van het burgerlijke bestuur, in tegenstelling tot de tijdens de Eerste Wereldoorlog heersende situatie waar het hoofd van het burgerlijke bestuur toegevoegd was en ondergeschikt aan de bevelvoerende generaal; in deze oorlog was de Reichsverteidigungskommissar een medewerker, geen ondergeschikte.
De taken van de Reichsverteidigungskommissar –tenminste zoals ik die taken zag- bestonden uit het op gezette tijden coördineren van de meest dringende problemen betreffende voedselvoorziening, transport –op de korte en lange afstand- kolenvoorziening en prijsregulering voor de Gaue Wenen I, Boven-Donau en Neder-Donau, allemaal behorend tot Wehrkreis XVII.
Er vonden tot dat doel diverse vergaderingen plaats –ik meen in totaal drie. In 1942 vond de reorganisatie plaats die ik al eerder noemde. Bormann stelde zijn mening tegenover die van de Reichsmarschall. Göring was van mening dat de Reichsverteidigungskommissar Verteidigunskommissar voor de hele Wehrkreis moest zijn. Bormann wilde dat iedere Gauleiter Verteidigunskommissar werd en dat leidde dus tot de opsplitsing. Vanaf 1942 was ik slechts Reichskommissar voor Wenen.
Dr. SAUTER: Getuige, het schijnt dat destijds een decreet werd uitgevaardigd –wilt u mij alstublieft vertellen wanneer u daarover werd geïnformeerd- namelijk een decreet van Reichsleiter Bormann volgens welk nooit meer dan twee Gauleiter gezamenlijk konden vergaderen.
VON SCHIRACH: Dat was geen decreet van Bormann, dat was een bevel van Hitler.
Dr. SAUTER: Wat waren de belangrijkste punten daaruit?
VON SCHIRACH: Ik moet dat kort uitleggen. Vanwege het feit dat het Reichskommissariat opgesplitst was moest ik van tijd tot tijd de Reichsstatthalter van andere provincies ontmoeten om de meest belangrijke zaken te bespreken, in de bijzonder de voedselvoorziening. In 1943 meen ik, kwam Dr. Ley echter bij mij in Wenen en bracht mij een officieel bevel van Hitler volgens welk het onwettig werd geacht –zo drukte hij het uit- dat meer dan twee Gauleiter elkaar ontmoetten voor een vergadering. Ik keek Dr. Ley toen sprakeloos aan; en hij zei: “ja, dat betreft niet alleen u. Er is nog een andere Gauleiter die een vergadering van meer dan twee bijeen heeft geroepen en dat feit alleen al wordt beschouwd als een vermeende muiterij of een samenzwering.”
Dr. SAUTER: Getuige, toen u in Wenen was, kreeg u toen een andere opdracht die veel van uw tijd in beslag nam? Wilt u ons daarover in het kort iets vertellen?
VON SCHIRACH: Ik was juist begonnen met mijn werk in Wenen toen ik in oktober 1940 bevel kreeg op de Rijkskanselarij te verschijnen.
Dr. SAUTER: Wilt u alstublieft erg kort zijn.
VON SCHIRACH: En daar gaf Hitler persoonlijk mij de opdracht om alle Duitse jongeren te evacueren uit plaatsen die blootstonden aan luchtaanvallen, en tegelijkertijd moeders en peuters te evacueren; en hij zei dat ik in Berlijn moest beginnen en dat geleidelijk over het hele Reich moest uitbreiden. Hij zei dat opvoeding nu van ondergeschikt belang was; het belangrijkste was de energie van de jeugd te behouden en het leven in stand te houden. Ik vroeg echter onmiddellijk of ik de mogelijkheid kon krijgen een educatieve organisatie op te zetten en dat deed ik. Ik wil niet in details treden, maar een van de eisen die ik direct stelde –dit is van belang in verband met de Aanklacht- was dat aan deelname van de jeugd aan kerkdiensten geen beperkingen zouden worden opgelegd. Dat werd mij toegezegd en het werd duidelijk vermeld in mijn eerste richtlijnen voor de evacuatie van kinderen. De jeugdleiders die op dit vlak van mijn organisatie werkten zullen dit bevestigen.
Dr. SAUTER: Deze evacuatie van kinderen naar het platteland was een zeer omvangrijke taak, niet waar?
VON SCHIRACH: Het was het moeilijkste, en vanuit psychologisch standpunt gezien het meest ingewikkelde werk wat ik ooit gedaan heb. Ik verplaatste op deze manier miljoenen mensen; ik voorzag hen van voedsel, onderwijs, medische verzorging enzovoorts. Natuurlijk nam in de eerste jaren dat werk al mijn tijd, of een groot deel ervan in beslag maar daarna had ik mijn assistenten opgeleid voor dat soort werk.
Dr. SAUTER: Later, zo heb ik van u gehoord, hebt u geprobeerd van tijd tot tijd verslag uit te brengen aan Hitler over uw successen en over problemen waarover een besluit moest worden genomen. Hoe vaak gedurende oorlog werd u toegelaten tot Hitler om dat belangrijke werk met hem te bespreken?
VON SCHIRACH: Meneer de raadsman, ik moet u helaas verbeteren. Ik probeerde nooit aan Hitler verslag uit te brengen over mijn successen, maar alleen over mijn problemen.
Dr. SAUTER: Problemen, ja.
VON SCHIRACH: Over dat hele programma van evacuatie van kinderen kon ik slechts twee keer verslag aan hem uitbrengen; de eerste keer in 1940, nadat ik het hele programma op gang had gebracht; en de tweede keer in 1941 toen de evacuatie zeer grote vormen had aangenomen.
En over Wenen kon ik slechts zeer zelden verslag uitbrengen en in 1943 verdween die mogelijk tot rapporteren geheel door de breuk in betrekkingen die ik later zal beschrijven.
Dr. SAUTER: Dan, gedurende uw periode in Wenen werd u voorzitter van de Würzburger Bibliofiele Vereniging. VON SCHIRACH: Dat is een honoraire functie, de Würzburger Bibliofiele Conventie had me benoemd tot voorzitter van de Duitse Bibliofiele Vereniging. Dr. SAUTER: Edelachtbare, nummer Schirach-1 van het documentenboek verwijst naar die zaak en ik dien het in als bewijsmateriaal. Het is een beëdigde verklaring van een oud antifascist, Karl Klingspor, een erelid van de vereniging die waardevolle informatie verstrekt over het karakter van Beklaagde Von Schirach.
En daar bovenop, meneer Von Schirach, meen ik dat u voorzitter was van de Zuidoost Europa Vereniging, is dat juist?
VON SCHIRACH: Ja.
Dr. SAUTER: In het kort, wat was het doel van die vereniging?
VON SCHIRACH: Die had als doel de verbetering van handelsbetrekkingen, economische betrekkingen met het zuidoosten. De taken lagen voornamelijk op het gebied van onderzoek en presentatie.
Dr. SAUTER: Getuige, wat waren uw belangrijkste activiteiten in Wenen?
VON SCHIRACH: Mijn belangrijkste activiteiten in Wenen waren sociaal werk en cultureel werk, zoals ik al eerder heb uitgelegd.
Dr. SAUTER: Sociaal werk en cultureel werk?
VON SCHIRACH: Dat waren de twee pijlers waarop mijn hele politieke leven rustte.
Dr. SAUTER: Ik kom nu toe aan bepaalde beschuldigingen betreffende die periode in Wenen die de Aanklager tegen u heeft geuit. Onder andere wordt u ervan beschuldigd deelgenomen te hebben aan het zogeheten dwangarbeiders programma en ik vraag u uw zienswijze daarop te geven en in verband daarmee ook in te gaan op Richtlijn Nummer 1 van de Algemeen Gevolmachtigde voor de Arbeitseinsatz van 6 april 1942 die hier is ingediend als naar ik meen Document 3352-PS. Ga uw gang alstublieft.
VON SCHIRACH: Misschien kan ik het beste beginnen met het decreet waarbij Gauleiter werden benoemd tot Gevolmachtigde voor de Arbeitseinsatz onder de Algemeen Gevolmachtigde.
Dr. SAUTER: 6 april 1942.
VON SCHIRACH: Als document bevat dat decreet niet meer dan dat Gauleiter voorstellen konden doen aan de bevoegde instanties en verzoeken indienen voor de inzet van arbeiders. Maar ze werden verantwoordelijk gehouden –door dit decreet of door een ander, dat weet ik niet- voor het toezicht op de voedselverstrekking, huisvesting en dergelijke van de buitenlandse arbeiders. De voeding en huisvesting et cetera van buitenlandse arbeiders was –in mijn Gau en ik denk ook in andere Gaue van het Reich- voornamelijk in handen van het DAF (Deutsche Arbeiter Front). De Gauobmann van het DAF in Wenen bracht zeer regelmatig verslag aan mij uit over de omstandigheden onder Duitse en buitenlandse arbeiders in de Gau. Hij vergezelde mij vaak op inspecties in de industrie; en uit eigen waarneming kan ik hier mijn indrukken beschrijven van het leven van buitenlandse arbeiders in Wenen, voor zover ik dat kon zien.
Ik herinner me bijvoorbeeld heel goed een bezoek aan een grote zeepfabriek waar ik barakken zag waarin Russische en Franse vrouwen leefden. Ze hadden een betere behuizing dan veel Weense gezinnen die met zes of acht personen in de gebruikelijke één-kamer appartementen met keuken moesten leven. Ik herinner me een andere inspectie waar ik een onderkomen zag voor Russische arbeiders. Het was er schoon en netjes en onder de Russische vrouwen die daar waren merkte ik op dat zij vrolijk waren, goed gevoed en er blijkbaar tevreden uitzagen. Ik weet van de behandeling van Russische arbeiders uit mijn kennissenkring en uit de kring van mijn assistenten; en daar heb ik ook gehoord -en gedeeltelijk zelf gezien- dat zij zeer goed werden behandeld.
Laat me in het algemeen iets zeggen over Wenen als plaats voor buitenlandse arbeiders. Al eeuwen lang hebben buitenlanders in Wenen gewerkt. Om buitenlandse arbeiders uit het zuidoosten naar Wenen te halen is helemaal geen probleem. Men gaat graag naar Wenen, net zoals men graag naar Parijs gaat. Ik heb veel Franse mannen en vrouwen gezien die in Wenen werkten, en soms heb ik met hen gesproken. Ik sprak ook met Franse voorlieden in de fabrieken. Ze woonden als huurder ergens in de stad, net als veel andere personen. Men zag ze in het Prater. Ze besteedden hun vrije tijd net als onze eigen arbeiders dat deden.
Gedurende de tijd dat ik in Wenen was, bouwde ik meer bedrijfskeukens dan er in enig ander Gau in Duitslans waren. De buitenlandse arbeiders bezochten deze keukens net zo vaak als de eigen arbeiders.
Wat behandeling door de bevolking betreft, kan ik zeggen dat de bevolking van een stad die al eeuwenlang gewend is aan samenwerken met buitenlanders, iedere arbeider die van buiten komt spontaan goed zal behandelen.
Echt slechte omstandigheden werden nooit aan mij gerapporteerd. Van tijd tot tijd werd gemeld dat hier of daar iets niet goed ging. Het was de plicht van de Gauobmann van het DAF om dat aan mij te rapporteren. Dan vaardigde ik direct vanuit mijn kantoor per telefoon een richtlijn uit aan de regionale voedingsdienst of het toewijzingsbureau voor de aanvoer van materiaal voor keukens, verwarming of wat het ook maar was. In ieder geval probeerde ik binnen 24 of 48 alle klachten te behandelen die ik ontving.
Nu we het toch over dit onderwerp hebben zou ik mijn indruk willen geven over het gebruik van arbeidskrachten in het algemeen. Ik ben niet verantwoordelijk voor de import van arbeiders. Ik kan alleen maar zeggen dat wat ik opmaakte uit de richtlijnen en bevelen van de Algemeen Gevolmachtigde, namelijk medebeklaagde Sauckel, deze altijd de lijnen volgden van menselijke, fatsoenlijke, rechtvaardige en juiste behandeling van de arbeiders die aan ons waren toevertrouwd. Sauckel overstelpte zijn bureaus met zulke richtlijnen.
Ik achtte het mijn plicht, dit in mijn getuigenis te verklaren.
Dr. SAUTER: Deze buitenlandse arbeiders, die in de Gau Wenen waren en waarvoor u zich niet verantwoordelijk acht, werden die in de bewapeningsindustrie tewerkgesteld of elders?
VON SCHIRACH: Een groot deel werd tewerkgesteld in de landbouw, sommigen in de toeleveringsbedrijven. Of er enkelen in de wapenindustrie zelf werkten kan ik niet zeggen. De wapenindustrie in al zijn facetten was voor mij niet toegankelijk, zelfs niet in mijn hoedanigheid als Gauleiter want er waren productieprocessen ten behoeve van de oorlog die zelfs voor de Reichsastatthalter geheim werden gehouden.
Dr. SAUTER: Getuige, in verband met het onderwerp Joodse dwangarbeiders is een brief voorgelezen, Document 3803-PS. Het is meen ik een handgeschreven brief van Beklaagde Kaltenbrunner aan Blaschke. Blaschke was meen ik de loco-burgemeester van Wenen.
VON SCHIRACH: Hij was de burgemeester van Wenen.
Dr. SAUTER: Dit is een brief van 30 juni 1944. In deze brief informeert Kaltenbrunner Blaschke dat hij had bevolen dat diverse evacuatietransporten naar Wenen-Strasshof moesten worden gestuurd. “Er zijn vier transporten,” zo staat in de brief, “met ongeveer 12.000 Joden die in de komende paar dagen zullen aankomen”. Tot zover de brief. De rest is alleen maar van belang vanwege wat er op het einde staat en ik citeer:
“Ik verzoek u verdere bijzonderheden te regelen met de Gestapo Wenen, SS Obersturmbannfuhrer Dr. Ebner, en SS Obersturmbannfuhrer Krumey van het Einsatzkommando Hongarije die momenteel in Wenen zijn,”
Had u iets met die zaak te maken en zo ja, wat?
VON SCHIRACH: Ik weet niets van een briefwisseling tussen Medebeklaagde Kaltenbrunner en de burgemeester van Wenen. Voor zover ik weet ligt Kamp Strasshof helemaal niet in de Gau Wenen. Het ligt in een heel andere Gau. De aanduiding “Wenen-Strasshof” is daarom een vergissing. De grens loopt tussen die twee in.
Dr. SAUTER: En werd u destijds over de zaak zelf geïnformeerd of pas hier in de rechtszaal?
VON SCHIRACH: Ik ken deze zaak alleen maar uit deze rechtszaal, maar ik herinner me dat er melding werd gemaakt van het gebruik van Joodse arbeiders in verband met de bouw van de Zuidwestmuur of van versterkingen. De Zuidwestmuur lag echter niet in het gebied van de Reichsgau Wenen. Het was een project in het gebied van de Gau Neder-Donau, Neder-Oostenrijk of Stiermarken. Ik had niets te maken met de bouw van de Zuidwestmuur, die was in handen van Dr. Jury, dat wil zeggen de OT ...
Dr. SAUTER: OT is de Organisation Todt?
VON SCHIRACH: ...de Organisation Todt. En in het andere deel van de grens was het in handen van Dr. Überreiter, de Gauleiter van Stiermarken en zijn technische assistenten.
Dr. SAUTER: Ik kan uw verklaring dus als volgt samenvatten: u had met deze dingen niets te maken omdat deze niet uw Gau betroffen.
VON SCHIRACH: Ja. Ik begrijp niet welk verband er moet zijn met de Gau Wenen. Of de burgemeester van plan was, sommige van deze arbeiders voor speciale taken in Wenen te gebruiken is mij niet bekend. Ik weet niets van die zaak af.
Dr. SAUTER: In hetzelfde verband, getuige, is er een document ingediend, 1948-PS, een notitie in een dossier van 7 november 1940. Dat was een datum waarop u al enkele maanden Gauleiter van Wenen was en de aantekening betreft ook dwangarbeid van de Joden die in staat waren te werken. Die notitie werd geschreven op papier met het briefhoofd: “Reichsstatthalter Wien” en blijkbaar is de betreffende notitie geschreven door een Dr. Fischer. Wie is Dr. Fischer? Wat had u als Reichsstatthalter met de zaak te maken? Wat weet u erover?
VON SCHIRACH: Allereerst ken ik Dr. Fischer niet persoonlijk. Ik zal de mogelijkheid dat hij ooit aan mij is voorgesteld en dat ik me hem niet herinner niet betwisten; maar ik weet niet wie Dr. Fischer is. In ieder geval was hij geen deskundige die op mijn hoofdkantoor werkte. Ik neem aan dat hij misschien een ambtenaar was want zijn naam verschijnt ook in verband met een ander document. Hij was vermoedelijk de persoonlijke adviseur van de Regierungspräsident. De notitie toont aan dat hij mijn briefpapier gebruikte en daar had hij het recht toe. Ik meen dat enkele duizenden mensen in Wenen het recht hadden dat briefpapier te gebruiken, volgens het gebruik op Duitse kantoren.
In deze notitie meldt hij een telefoongesprek met de Gestapo waaruit kan worden opgemaakt dat het RSHA –Reichssicherheitshauptamt, dat wil zeggen Heydrich- de dienst was die met interne richtlijnen aan de Gestapo besliste over het gebruik van Joodse arbeiders.
De Regierungspräsident wilde daar meer van weten maar ik vind niet dat men hieruit de conclusie kan trekken dat ik was ingelicht over wreedheden begaan door de Gestapo, zoals de Aanklager die heeft getrokken. Het is twijfelachtig of ik destijds wel in Wenen was. Ik mag u herinneren aan mijn andere taken die ik al beschreven heb.
Echter, als ik er al was, ik hield mij zeker niet bezig met het schoonvegen van de straten. Maar ik wil erbij zeggen dat de verscheidenheid van mijn taken mij ertoe dwong, een organisatiestructuur op te zetten die in geen enkele andere Gau bestond, namelijk de Zentralstelle des Reichsleiters.
Dr. SAUTER: Misschien kunt u ons vertellen, voordat we er voor vandaag mee ophouden, hoeveel ambtenaren u ongeveer onder u had in Wenen?
VON SCHIRACH: Ik vermoed ongeveer 5.000 ambtenaren en ander personeel.
Dr. SAUTER: Zal ik doorgaan, Meneer de President? Het is vijf uur.
De PRESIDENT: Ik schors de zitting.
(Het Tribunaal werd geschorst tot 24 mei 1946 om 10.00 uur.)

Definitielijst

Anschluss
Duitse term voor aansluiting waarmee de annexatie van Oostenrijk door Nazi-Duitsland in 1938 (12 maart) wordt bedoeld. Hiermee ging Oostenrijk deel uitmaken van het Groot-Duitse Rijk.
Arbeitseinsatz
Gedwongen tewerkstelling in Duitsland. Circa 11 miljoen Europese burgers werden in dit kader opgeroepen om dwangarbeid te verrichten in het Derde Rijk. Niet te verwarren met de Arbeidsdienst, een organisatie opgericht als nationaal-socialistisch vormingsinstituut voor Nederlandse jongeren.
Eerste Wereldoorlog
Ook wel Grote Oorlog genoemd, conflict dat ontstond na een groei van het nationalisme, militarisme en neo-kolonialisme in Europa en waarbij twee allianties elkaar bestreden gedurende een vier jaar durende strijd, die zich na een turbulent begin, geheel afspeelde in de loopgraven. De strijdende partijen waren Groot-Brittannië, Frankrijk, Rusland aan de ene kant (de Triple Entente), op den duur versterkt door o.a. Italië en de Verenigde Staten, en Duitsland, Bulgarije, Oostenrijk-Hongarije en het Ottomaanse Rijk aan de andere kant (de Centrale Mogendheden of Centralen). De strijd werd gekenmerkt door enorme aantallen slachtoffers en de inzet van vele nieuwe wapens (vlammenwerpers, vliegtuigen, gifgas, tanks). De oorlog eindigde met de onvoorwaardelijke overgave van Duitsland en zijn bondgenoten in 1918.
Führer
Duits woord voor leider. Hitler was gedurende zijn machtsperiode de führer van nazi-Duitsland.
Gau
Door de NSDAP ingesteld landsdistrict van het Duitse Rijk.
Gauleiter
Leider en vertegenwoordiger van de NSDAP in een Gau.
Luftwaffe
Duitse luchtmacht.
muiterij
Opstand van soldaten of schepelingen tegen het gezag.
Nazi
Afkorting voor een nationaal socialist.
putsch
Staatsgreep, vaak gepaard gaand met het gebruik van geweld.
RSHA
Reichssicherheitshauptambt. De centrale inlichtingen en veiligheidsdienst van het Derde Rijk

Informatie

Vertaald door:
Arnold Palthe
Geplaatst op:
07-08-2007
Laatst gewijzigd:
18-04-2010
Feedback?
Stuur het in!

Gerelateerde thema's

Gerelateerde personen

Bronnen

International Military Tribunal, Nuremberg 1947