De PRESIDENT: Ik roep Beklaagde
Baldur von Schirach op.
BALDUR VON SCHIRACH (Beklaagde): Op 24 mei legde ik hier een verklaring af waarvoor ik voor God en mijn geweten verantwoording afleg en waar ik volledig achter sta, zelfs tegen het einde van dit proces want die verklaring is in overeenstemming met mijn oprechte, innerlijke overtuiging.
In zijn slotpleidooi verklaarde de Britse aanklager het volgende:
"Schirach heeft miljoenen Duitse kinderen geïndoctrineerd zodat ze werden wat ze vandaag werkelijk zijn, willoze instrumenten van dat beleid van moord en overheersing dat deze mensen hebben gevoerd."
Zou deze beschuldiging gerechtvaardigd zijn, dan zou ik geen woord zeggen voor mijn verdediging. Hij is echter niet gerechtvaardigd, hij is niet waar. Wie op enigerlei wijze de resultaten van het bewijsmateriaal tijdens dit Proces beziet en op waarde schat kan nooit, onder geen enkele voorwaarde, de beschuldiging tegen mij uiten dat ik "de jeugd door mijn opvoedkundige werk heb geïndoctrineerd en hun zielen vergiftigd." De normen en waarden die ik voor de jeugd heb gesteld en die bindend waren voor de gemeenschap die zij op eigen kracht en onder mijn leiding hebben gevormd waren de volgende: zelf-opofferende liefde voor het vaderland, het te boven komen van sociaal snobisme en klassenhaat, gezondheidsbesef, lichamelijke oefening door middel van trektochten, spel en sport, het bevorderen van beroepsopleidingen en in het bijzonder een kameraadschappelijke verstandhouding met de jeugd uit andere landen. Al sinds mijn eigen jeugd heb ik deze normen en waarden voor ogen gehad als idealen voor een nationale Duitse opvoeding. Deze normen en waarden werden mij niet opgelegd door de Partij of door de Staat en als Hitler hier aanwezig zou zijn, zou dat voor mijn verdediging totaal onbelangrijk zijn want als Duits Jugendführer beroep ik mij niet op zijn gezag, maar op het mijne.
Deze opvoedkundige principes echter, duizenden malen aangetoond in al mijn toespraken, geschriften en richtlijnen en waaraan ik als Reichsjugendführer altijd trouw ben gebleven, zijn volgens mijn vaste overtuiging de principes van iedere jeugdleider die zich bewust is van zijn plichten jegens zijn volk en haar jeugd. De prestaties van onze jeugd en haar morele houding hebben mijn gelijk bewezen en bewezen dat de jeugd nooit was verdorven en ook niet door mij geïndoctrineerd. De Duitse jeugd was en is vlijtig en beschaafd, eerlijk en idealistisch. In vredestijd heeft ze eervol bijgedragen aan haar hogere opleiding, in oorlogstijd heeft ze moedig haar plicht gedaan jegens onze natie, voor ons vaderland, tot het uiterste.
In dit uur, waarin ik voor de laatste keer het Militair Tribunaal van de vier overwinnaars kan toespreken, wil ik met een zuiver geweten het volgende namens onze Duitse jeugd bevestigen: de jeugd was geheel onschuldig aan de misbruiken en de ontaarding van het Hitler regime die tijdens dit Proces zijn aangetoond, de jeugd wenste deze oorlog niet en heeft noch in vredestijd, noch in oorlogstijd deel gehad aan misdaden. Als leider van de Duitse jeugd gedurende vele jaren ken ik de ontwikkeling, de meningen en het gedrag van onze jongere generatie. Wie kan dat beter weten dan ik? Ik heb altijd vrienden gehad onder deze jeugd, in hun midden was ik altijd gelukkig en ik ben altijd trots op ze geweest.
Ik weet dat ik in al die jaren dat ik Reichsjugendführer was de jeugd zich, ondanks dat het aantal leden in de miljoenen liep, uit principe en zonder uitzondering verre heeft gehouden van iedere actie waarvoor zij zich vandaag zou moeten schamen. De jeugd wist niets van de ontelbare wreedheden die door Duitsers werden begaan en net als zij niets van het slechte wisten, wensten zij het slechte ook niet. Het kan en mag niet worden vergeten dat zelfs in de bitterste periode, volgend op de oorlog, niemand kon overwegen de Duitse jeugdorganisatie en haar leiders als misdadig aan te klagen. Onbaatzuchtige kameraadschap binnen een jeugdbeweging die de grootste liefde voor de armste kinderen uit het volk toonde, trouw aan het vaderland, plezier in sport en een oprechte verstandhouding met de jeugd van andere landen, dat was het doel van onze jeugd en de inhoud van haar training vanaf de eerste tot de laatste dag van mijn tijd als Reichsjugendführer. Deze jeugd heeft het harde lot dat over haar is gekomen, niet verdiend.
Mijn persoonlijke lot is van ondergeschikt belang, maar de jeugd is de hoop van onze natie. En als ik in dit laatste uur een wens mag uitspreken is het deze: Wilt u, als rechters, helpen het verstoorde beeld van de Duitse jeugd te doen verdwijnen, dat op nog veel plaatsen op de wereld heerst en dat bij historisch onderzoek niet gehandhaafd kan blijven. Vertel de wereld in uw vonnis dat het smadelijk geschrijf van een Gregor Ziemer, dat door de aanklager is gebruikt, niets anders bevat dan de duivelse laster van een man die zijn haat jegens alles wat Duits is, ook heeft uitgebreid naar de Duitse jeugd. Wilt u, als rechters, ook helpen om de jeugdorganisaties in uw landen ooit hun samenwerking met de Duitse jeugd te laten hervatten vanaf het moment waarop dat, niet door de schuld van de jongere generatie, in 1939 werd onderbroken? Met een dankbaar hart heeft onze jeugd geluisterd naar de woorden van Lord Beveridge die met een vooruitziende blik en passie ervoor heeft gepleit, de Duitse jeugd onschuldig te verklaren. Vol blijdschap zal de jeugd de hand grijpen die haar over de ruïnes en de puinhopen wordt toegestoken.
Heren van het Tribunaal, dat u door uw uitspraak een bijdrage mag leveren aan de vorming van een sfeer van onderling respect onder de jongere generatie, een sfeer die vrij is van haat en wraak. Dat is mijn laatste verzoek, recht uit mijn hart namens onze Duitse jeugd!
Zie ook
Vonnis Von Schirach.