De PRESIDENT: Ik roep Beklaagde
Alfred Rosenberg op.
ALFRED ROSENBERG (Beklaagde): Naast het herhalen van de oude beschuldigingen, hebben de aanklagers nieuwe van het ergste soort geuit; zo beweren zij dat wij allen geheime vergaderingen hebben bijgewoond om plannen te maken voor een agressieve oorlog. Daarnaast zouden wij allen bevel hebben gegeven tot de vermoedelijke moord op 12.000.000 mensen. Al deze beschuldigingen zijn in hun geheel omschreven als "genocide", de moord op volkeren. In dit verband moet ik het volgende kort verklaren.
Ik weet dat mijn geweten vrij is van dergelijke schulden, van enige medeplichtigheid aan volkerenmoord. In plaats te werken aan het doen verdwijnen van de cultuur de en nationale gevoelens van Oost-Europese landen heb ik geprobeerd de fysieke en spirituele omstandigheden van hun bestaan te verbeteren; in plaats van hun persoonlijke veiligheid en menselijke waardigheid te vernietigen, heb ik uit alle macht geprobeerd, hetgeen is bewezen, tegenstand te bieden aan ieder beleid van strenge maatregelen en ik heb met kracht gevraagd om eem juiste houding van de kant van de Duitse gezagsdragers en een humane behandeling van de Ostarbeiter. In plaats van er "kindslaven" -zoals dat wordt genoemd- van te maken heb ik er voor gezorgd dat jonge mensen uit de door oorlg bedreigde gebieden bescherming en speciale zorg kregen. In plaats van de godsdienst uit te roeien heb ik bij een decreet van verdraagzaamheid, de vrijheid van geloof in de oostelijke gebieden opnieuw ingevoerd. In Duitsland, overeenkomstig mijn ideologische overtuiging heb ik vrijheid van geweten geëist, dat aan elke tegenstander gegund en nooit een vervolging van godsdienst ingesteld.
Het idee van de fysieke uitroeiing van Slaven en Joden, dat wil zeggen het feitelijk uitmoorden van hele volkeren is nooit bij mij opgekomen en ik ben er op geen enkele wijze voorstander van geweest. Ik was van mening dat het bestaande Jodenvraagstuk moest worden opgelost door de vorming van een minderheidsrecht, door emigratie of door de Joden zich gedurende een periode van tien jaar zich te laten vestigen in een nationaal territorium. Het Witboek van de Britse regering van 24 juli 1946 toont aan hoe historische ontwikkelingen maatregelen kunnen doen ontstaan waaraan nooit eerder was gedacht.
De handelwijze van de Leiders van de Duitse Staat tijdens de oorlog, zoals hier tijdens dit Proces bewezen is, verschilde geheel van mijn ideeën. In steeds grotere mate trok
Adolf Hitler personen naar zich toe die niet mijn kameraden waren, maar mijn tegenstanders. Met betrekking tot hun verderfelijke daden moet ik zeggen dat zij niet handelden naar het Nationaal Socialisme waarvoor miljoenen trouwe mannen en vrouwen hadden gevochten maar het eerder schaamteloos misbruikten. Het was een degeneratie die ook ik ten strengste veroordeelde.
Ik sta geheel achter het idee dat een misdaad als volkerenmoord door internationale verdragen verboden en ten strengste bestraft moet worden, met de logische voorwaarde dat noch nu, noch in de toekomst genocide in welke vorm dan ook op het Duitse volk ook niet zal worden toegestaan. Tussen andere zaken heeft de Sovjet aanklager verklaard dat de hele zogenaamde "ideologische activiteit" een "voorbereiding op een misdaad" was. In dat verband zou ik het volgende willen verklaren: Het Nationaal Socialisme stond voor het beëindigen van de klassenstrijd, waardoor het volk uiteen viel en voor het verenigen van alle klassen in één grote nationale gemeenschap. Door middel van de Arbeitsdienst, bijvoorbeeld, werd de waarde van handwerk op Moeder Aarde hersteld en werden de ogen van alle Duitsers gericht op de noodzaak van een sterke boerenstand. Door middel van de Winterhulp werd in de hele natie een gevoel van kameraadschap gecreërd voor alle noodlijdende medeburgers, niet afhankelijk van hun eerdere partijlidmaatschap. Daardoor werden huizen voor moeders gebouwd, jeugdherbergen en gemeenschappen in fabrieken en werden miljoenen verworven met tot dan toe onbekende kunstvoorwerpen.
Voor dat alles heb ik gediend. Maar samen met mijn liefde voor een vrij en sterk Reich vergat ik nooit mijn plicht jegens het oude Europa. Al in 1932, in Rome pleitte ik voor het behoud en de vreedzame ontwikkeling ervan en ik vocht zo lang als ik kon voor het idee van interne vooruitgang van de Oost-Europese volkeren toen ik in 1941 Minister voor de Oostelijke Gebieden werd. Daarom kan ik in het uur van mijn nood mijn levensideaal, het ideaal van een sociaal vredig Duitsland en een Europa dat zich bewust is van zijn waarden, niet afzweren en ik zal er trouw aan blijven.
Eerlijke dienst aan deze ideologie, gezien alle menselijke tekortkomingen, was geen samenzwering en mijn acties waren nooit misdadig, maar ik begreep dat mijn strijd, net als de strijd van duizenden van mijn kameraden, gevoerd moest worden voor het hoogste ideaal, een ideaal waarvoor al honderden jaren onder vliegende vaandels is gestreden. Ik vraag u dit te beschouwen als de waarheid.
Als er in dat geval door dit Proces geen vervolging van opvattingen ontstaat dan is er, naar mijn overtuiging een eerste stap gezet naar een nieuw en onderling begrip tussen naties, zonder vooroordeel, zonder acherdocht en zonder haat.
Zie ook:
Vonnis Rosenberg.