De Nederlandse marineofficier Aart Alblas was tijdens de Tweede Wereldoorlog een uitzonderlijk geheim agent, Engelandvaarder en verzetsheld. Gerard Hueting kende Aart Alblas persoonlijk en werkte als jonge jongen nauw met hem samen. Onderstaand verhaal is door hem geschreven en gaat over zijn herinneringen aan Aart Alblas en aan de oorlogsperiode.
Op verzoek van Gerard Hueting is de tekst geredigeerd door een STIWOT medewerker. Aan de inhoud van het verhaal is echter door ons niets veranderd.
Vreemd eigenlijk… Wanneer ik terugdenk aan de maanden dat ik hem leerde kennen, noem ik hem in mijn gedachten altijd Klaas. Ik weet niet hoe mijn zuster Pum hem in haar gedachten aanspreekt.
Zij was dolverliefd op hem. Als de tijden anders geweest waren, geen Duitse bezetting, hoe zou het dan verlopen zijn? Nu weet je natuurlijk dat er geen schijn van kans was dat het goed af zou lopen. Maar daar denk je op dat moment niet aan. Nu er zelfs een museum is opgericht, speciaal voor hem, moet het vreemd zijn voor Pum om alles te horen en te lezen over hem. Maar nu met zijn werkelijke naam, niet zoals zij hem toen kende.
Natuurlijk wist ik wel dat ‘Klaas’ zijn schuilnaam was. Voor mij zal hij echter altijd Klaas zijn. Niet dat ik er toen veel aandacht aan gaf wat zijn werkelijke naam was. Er waren zoveel meer belangrijke dingen aan de hand. Ook waren er velen die onder een schuilnaam door het leven gingen. Het was haast gewoon toen om een schuilnaam te hebben.
De eerste keer dat ik zijn echte naam hoorde was tijdens een verhoor. Ik was opgepakt door twee bekende verraders, Slachter en Poos, en opgesloten in ‘Einzelhaft’ (de isoleercel) in het Oranje Hotel te Scheveningen. Ik werd verscheidene malen naar het Binnenhof gebracht om verhoord te worden.
Tijdens één van de eerste verhoren vroeg Herr Bartels van de Sicherheitsdienst (SD) mij of ik Aart kende. “Je moet hem kennen. Hij komt regelmatig bij jou thuis!” “Nooit van gehoord”, was mijn antwoord.
Dit ging zo een tijdje voort. Hij sprak in het Duits. Ik hield mij stom, alsof ik er niets van kon verstaan, terwijl hij mij ondervroeg. Vermoedelijk een secretaresse, vertaalde de vragen van de SD-er in het Nederlands. Daarna was het mijn beurt, in het Nederlands. Ik had verteld dat ik praktisch geen Duits verstond, noch kon spreken. Dat had zijn voordelen omdat het mij meer tijd gaf om over mijn antwoord na te denken. Een nadeel was dat het moeilijk was om niet te laten zien dat ik wel degelijk Duits kon verstaan. Ook was het lastig als de vertaling niet helemaal juist was. Ik moest dan antwoord geven op de vertaling en ik kon niets verbeteren wanneer mijn antwoord verhaspeld werd.
Uiteindelijk zei Bartels. “Aart Alblas, de verloofde van je zuster.” Dit was de eerste keer dat ik zijn werkelijke naam hoorde.
Wat ik wil schrijven is mijn verhaal over Aart Alblas. Zoals ik hem kende en wat wij samen hebben doormaakt. Het is ook mijn manier om te vertellen over mijn adoratie voor een jongeman die bereid was om alles op te offeren voor zijn vaderland. Iemand zonder enige pretenties en een voorbeeld voor ons allemaal.
Het is een lange tijd geleden, ik was toen zestien, dat is nu dus meer dan zestig jaar geleden. Sindsdien is er zoveel gebeurd in mijn leven. Veel namen ben ik volledig kwijt. Sommige episodes staan echter nog steeds in mijn geheugen geprent. Maar dan kan ik mij weer niet herinneren wat er direct voor of na deze episodes gebeurde. Misschien worden mijn herinneringen helderder wanneer ik begin te schrijven.
Dit waargebeurde verhaal gaat dus over Aart Alblas, maar zoals ik zei, ik kan alleen maar denken over hem als Klaas. Klaas de Waard.
Het was winter, 1941. Mijn moeder en ik woonden alleen in ons huis, aan de voet van de duinen, Laan van Poot 214 in Den Haag. Pum, mijn zuster, vijf jaar ouder, was verpleegster in het stadsziekenhuis en kwam alleen maar thuis wanneer zij een vrije dag had. Vader zat sinds de zomer opgesloten in de gevangenis in Scheveningen.
Het was een extreem koude winter. Hopen sneeuw en ijs lagen op de weg. Ik kwam op de fiets van de gevangenis terug. Het Oranjehotel noemde men het, omdat er zoveel mensen opgesloten waren die voor hun vaderland en voor Oranje hun leven waagden. Al geruime tijd mochten wij vader niet meer bezoeken. Wel mochten wij hem zo nu en dan schoon ondergoed brengen, soms wat vruchten, boeken en dergelijke zaken.
Het was niet makkelijk fietsen met een koffertje met de vuile was achterop en de slecht verharde weg was zo spiegelglad, dat je van de ene kant naar de andere kant glibberde. Gelukkig was er bijna niemand anders op straat. Er was praktisch geen auto te zien. Thuis komende trof ik Vas Dias aan, samen met een jongeman, op bezoek bij mijn moeder. “Klaas”, zo stelde Vas Dias hem voor. Hij had onderdak nodig en ook wat kleren, zo vroeg hij moeder. Nu weet ik niet of wij toen al direct werden verteld dat Klaas een geheim agent was, overgekomen vanuit Engeland. Waarschijnlijk wel, waarom anders had hij andere kleren nodig?
Ik nam hem mee naar boven, naar mijn kamer, waar hij het één en ander uitzocht. Hij kon een das van mij uitkiezen, welke hij maar wilde. Hij koos precies mijn meest favoriete das maar ik zei niets.
Vas Dias kwam vrij vaak bij ons thuis langs sinds mijn vader gearresteerd was. Veel weet ik niet van hem. Hij had een typisch Joods uiterlijk en was journalist bij de krant ‘het Parool’. Een krant die op dat moment ondergronds werd uitgebracht. Hij kon veel amusante verhalen vertellen over zijn werk als verslaggever. Ook weet ik dat hij met vader veel samengewerkt had met het verzamelen van inlichtingen. Dat was ook de reden dat vader gepakt werd.
Vanaf die dag gebruikte Klaas ons huis als basis. Hij kwam en ging zoals het hem schikte. Mijn moeder moedigde hem aan en gaf hem een tehuis. Als gevolg hiervan werd het bij ons een verzamelplaats voor velen die verzet pleegden tegen de Duitse bezetters. Broer-Moonen, Goedhart, Van Heuven-Goedhart, Dogger, Peter Tazelaar, Hazelhoff, Jan Iedema en Krediet, zijn namen en gezichten die direct bij mij opkomen.
Hoe kon mijn moeder dit toelaten? Zij was zeker wel op de hoogte van het gevaar dat wij liepen. Een uittreksel van de laatste brief van vader uit de Kriegswehrmachtsgefangnis in Utrecht geeft een beetje een idee. Deze brief schreef hij direct voor zijn executie. Toen hij dit schreef werd Klaas gevangengehouden in Haaren. Moeder, Pum en ik in Scheveningen.
“Nog enige uren en dan moet ik van je voor dit leven afscheid nemen. Ik wil niet veel woorden gebruiken en sentimenteel zijn we nooit geweest”. En wat verderop in deze brief: “Het deed me leed bij je jongste bezoek te horen dat jullie drieën nu ook in banden zijn, maar ik ken ook jullie sterke karakters en ik vertrouw dat jullie hier ongeschonden door komen. Jullie lijden voor je volk en vaderland, voor hetgeen ‘goed’ is in deze wereld. Ik ben er van overtuigd dat dit goede eenmaal zal zegevieren en dan is jullie en mijn offer niet vergeefs geweest.”
Allebei mijn ouders hadden zeer sterke karakters en kwamen van gereformeerde huize. Zij waren modern in hun opvattingen, ze volgden dans- en Engelse conversatielessen en lazen veel. Vader werkte bij de Nederlandsche Inlichtingen Dienst (NID) en had verschillende onderscheidingen voor speciale bewezen diensten ontvangen, hij sprak vloeiend Scandinavische talen en studeerde Spaans en Italiaans. Mijn ouders waren voor de oorlog vaak op reis voor het werk van mijn vader. Ze waren fel tegen de Duitse nazi’s, net als Pum en ik. Om een voorbeeld hiervan te geven, herinner ik mij het volgende toen een Duitse soldaat werd ingekwartierd bij ons. Onmiddellijk toen wij daarvan hoorden werd alles, behalve een bed en een stoel, uit de logeerkamer gehaald, de traploper werd weggenomen en de Duitse soldaat werd door ons volkomen genegeerd toen hij aanbelde. De deur werd geopend, hij mompelde een groet, wij keken langs hem heen, hij stampte de trap op naar zijn kamer. Soms wilde hij een praatje maken, maar wij gaven geen antwoord. Voor een week hield hij het bij ons uit. Vervolgens kregen wij nooit meer Duitsers ingekwartierd.
Zo vond Klaas bij ons een tehuis waar hij wist dat hij altijd welkom was. Hij had een oprecht en eerlijk gezicht en was gemakkelijk in de omgang. Hij paste zich gemakkelijk aan en was waarschijnlijk erg aantrekkelijk voor de meisjes. Moeder zag mogelijke problemen toen zij mij in vertrouwen nam en voorstelde om maar niets over Klaas aan Pum te vertellen. Het was beter dat zij hem niet leerde kennen. Natuurlijk ging dat mis! Pum kwam onverwacht thuis terwijl Klaas er ook was. Liefde op het eerste gezicht!
Klaas had een geboorteafwijking, één oor was dubbelgevouwen en enigszins misvormd. Dit was een handicap, vooral omdat het zijn linkeroor betrof en deze te zien moest zijn op de foto van zijn persoonsbewijs. Daarbij kwam nog dat de Duitse Sicherheitsdienst (SD) van zijn handicap wist. Via hulp van vrienden wisten wij een privé-operatie te bewerkstellen in het ziekenhuis Bronovo in Den Haag. De chirurg was van de omstandigheden op de hoogte. Pum kon verpleegster zijn. Dit kwam goed uit, wij waren namelijk bang dat Klaas onder narcose misschien teveel zou kunnen vertellen. Je kon immers niemand vertrouwen. De operatie was een volledig succes. Nu was in ieder geval een kenmerk dat hem kon verraden uit de weg geholpen. Ook wisten wij voor hem een nieuw persoonsbewijs te bemachtigen. Dit laatste met de hulp van een politieman uit Monster. Dit was een heel fijne man. Een bijkomstig gevolg was dat de relatie tussen Pum en Klaas zich na de operatie nog verder ontplooide.
Al gauw vond ik manieren waarop ik Klaas kon helpen met zijn werk. Hij had verscheidene contacten door heel Nederland die hem inlichtingen konden geven over troepenverplaatsingen en andere militaire informatie die van belang kon zijn voor de geallieerden. Eenmaal of meerdere malen per week ging ik er op uit met de trein, onder andere naar Zwolle, Deventer en Haarlem. Ik belde dan aan op het mij opgegeven adres, kreeg een envelop met informatie in mijn hand geduwd en moest vervolgens door naar de locatie vanwaar Klaas zijn zender opereerde. Soms hielp ik met het opzetten van de zender en het coderen en decoderen van de berichten, terwijl Klaas met zijn koptelefoon op en met een morsecode-sleutel in zijn hand contact onderhield met Engeland.
Klaas vertelde over zijn opleiding in Engeland. Hij was met een vriend in een gestolen motorboot naar Engeland overgestoken en had na een tijd van ondervragingen en wantrouwen de keuze gekregen over wat hij wilde betekenen voor zijn vaderland en voor de geallieerden. Dit was wat hij koos, inlichtingen verzamelen in bezet gebied. Daar dacht hij zijn vaderland het beste mee te kunnen dienen. Het moet een intense opleiding geweest zijn.
Voor parachutespringtraining moest hij vanuit een luchtversperringsballon springen. Ook werd veel tijd besteed aan het leren verzenden van morsecodes. Na afloop van de opleiding kwam eindelijk de nacht dat hij terug naar Nederland vloog.
Ik meen dat Klaas vertelde dat er een andere agent, samen met een marconist, op dezelfde vlucht zaten. Maar het is ook mogelijk dat dit een eerdere vlucht was. Ik geloof dat de marconist omkwam bij het neerkomen, in ieder geval was de zender kapot en de agent kon dus niet zijn werk doen. Klaas zelf kwam heel ergens anders op de grond dan het plan was. Hij wist zijn parachute te verbergen en met nogal wat moeite zijn contactadres te bereiken.
Klaas was één van de eerste geheim agenten in Nederland en zeker was hij voor een tijd de enige werkende agent. Later kwamen er meer en begon het kat-en-muisspel dat later het Englandspiel werd genoemd. Eén van de verhalen die toen in omloop was, ging over een agent die uit een vliegtuig in de buurt van Utrecht sprong. Hij was op een heel belangrijke opdracht en alles was georganiseerd. Hij had een persoonsbewijs en geld op zak en had zelfs een sleuteltje bij zich voor het slot op de fiets die voor hem klaarstond bij de Domtoren. Op het juiste moment trok hij aan het koord om de parachute te openen. Er gebeurde niets, hij bleef vallen. Hij trok vervolgens aan het koord voor de reserveparachute. Weer mis. Omdat het zo’n belangrijke opdracht was, had hij zelfs een extra reserveparachute. Ook mis, waarop de ongelukkige agent tegen zich zelf zegt: “Zal je zien dat het sleuteltje ook niet past!”
Er was al geruime tijd heel weinig vertrouwen in de organisatie van het Nederlandse verzet. Er waren veel enthousiaste amateurs, maar heel weinig professionals. Vader was een slachtoffer van dit amateurisme geworden.
Klaas wist een kring van informanten op te bouwen die hem regelmatig van informatie voorzagen. Eén van zijn zendadressen was in het Bezuidenhout in Den Haag. Hij vertelde hoe hij op een dag aan het zenden was, zittend op de rand van zijn bed in zijn pyjama, toen plotseling de elektriciteit uitviel. Hij riep luid wat er aan de hand was en kreeg toen te horen dat hij vlug moest maken dat hij weg kwam, de Duitsers hadden hem uitgepeild.
Het was moeilijk, vooral tussen de huizen, om een precieze uitpeiling te maken. Daarom hadden de Duitsers in het midden van de straat de speciaal uitgeruste vrachtauto geparkeerd om radiopeilingen te verrichten. Terwijl zij luisterden naar de uitzending van Klaas stuurden zij iemand erop uit om van huis tot huis de elektriciteit uit te schakelen. Toen zij dit deden waar Klaas aan het zenden was en de uitzending stopte wisten zij precies waar zij hem konden vinden. Klaas wist op het nippertje via de achterdeur te ontkomen.
Zijn helpers waren minder gelukkig en werden gevangengenomen. Toen ik Klaas leerde kennen waren zij inmiddels vrijgelaten en woonden zij in Zandvoort. Ik herinner mij dat zij weer bereid waren Klaas te helpen. Aangezien Klaas alleen maar één of twee frequenties had voor het zenden en de Duitse instanties deze frequenties nu kenden, werd zijn werk nog gevaarlijker.
Ik zou na het MULO eindexamen naar de MTS in Rotterdam gegaan zijn, maar aangezien er niet genoeg plaats was en mijn rapport niet zo geweldig was, viste ik er naast en vulde ik dit jaar in door naar een radioschool te gaan. Dit kwam goed uit, één van mijn medeleerlingen werkte op een fabriek waar zij kristallen slepen. Zodoende wist ik een kristal voor Klaas te bemachtigen zodat hij nu op een andere frequentie kon zenden.
De zender en ontvanger was nogal een primitief geval, ingebouwd in een houten kastje dat paste in een leren koffertje van ongeveer 60 bij 40 cm. Het kristal zat in de rechter bovenhoek en een grote bakelieten knop was aangebracht voor de frequentieafstelling. Het was jammer dat de voeding alleen 240 volt was. Als het apparaat ook accuvoeding had gehad, zou het zoveel makkelijker zijn geweest. Een koptelefoon en morsesleutel ontbraken natuurlijk ook niet. De antenne was ongeveer 25 meter lang, of was het 12 meter? In ieder geval was de antenne behoorlijk lang en moest deze ergens buiten gespannen worden.
Door vaak van zendplaats te veranderen was het moeilijker om uitgepeild te worden. Klaas heeft nooit ons huis aan de Laan van Poot gebruikt als zendadres. Eén van zijn zendadressen was bij mijn oom Han en tante Riek de Pree in Bosch en Duin, dicht bij Den Dolder. Eén van de toiletten in hun huis was halverwege de twee verdiepingen. Deze ruimte was ideaal voor het zenden, de antenne kon daar door het raampje naar één van de bomen buiten gespannen worden.
Vaak liep het gesprek van de verzetslieden over de gevaren die zij liepen. Zo werd Klaas gevraagd: “Wat doe je nou als je aan het zenden bent en de Duitsers vallen het huis binnen?” Waarop Klaas op zijn typerende wijze antwoordde: “Dat is oké, ik doe gewoon het haakje op de deur van de wc!” Dit werd toen in zijn kring een soort van gevleugeld gezegde.
Bijna iedereen die iets met het verzet had te maken, scheen een pistool of een revolver te bezitten die zij te pas en te onpas te voorschijn haalden. Vaak gingen gesprekken tussen verzetslieden over de voor- en nadelen van de diverse kalibers en types.
Niet lang na de Duitse bezetting had vader mij van alles geleerd over het gebruik van lichte wapens. Als jongen vond ik dat erg interessant, ook had ik een luchtdrukgeweer en -pistool aangeschaft. Ik weet dat moeder dat allemaal niet zo prettig vond. In ieder geval werd ik een goede schutter en toen ik later na de bevrijding als vrijwilliger in Indië met vuurwapenoefeningen meedeed was ik zeker één van de besten.
In de tijd dat ik met Klaas samenwerkte wisten de meeste verzetslieden niet veel van hun wapens af. Een keer was ik voor het één of ander aan huis bij dokter en mevrouw Krediet in Wassenaar. Hier zaten vier of vijf legerofficieren ondergedoken. Het gesprek ging over vuurwapens. Al gauw werd het hele arsenaal bij elkaar gehaald. Toen bleek dat sommigen niet eens wisten hoe ze hun wapen uit elkaar moesten halen, schoonmaken en weer in elkaar zetten, kon ik hen dit demonstreren. Ik voelde mij toen aardig belangrijk.
Klaas had ook een pistool, ik kende dit model niet. Hij wilde het een goede beurt geven. Op zolder haalden wij het uit elkaar, alles goed in de olie, en toen weer in elkaar. Helaas deden we dit niet in de juiste volgorde. Eén van de onderdelen was een lange stalen stang met aan beiden uiteinden een soort van knobbel. Eén kant was ietsje langer dan de andere. Wij deden de stang er verkeerd in, met als gevolg dat wij op geen enkele manier de stang er weer uit konden krijgen. Uiteindelijk stopten we het pistool in een bankschroef en met geweld en verbuiging van de stang, kregen we deze er tenslotte uit. De stang konden wij niet meer helemaal recht krijgen en ik was bang dat het niet meer goed kwam. Gelukkig heeft Klaas dit pistool nooit hoeven te gebruiken. Ik weet echt niet wat er had gebeurd zou zijn als hij het pistool had moeten gebruiken.
Vaak gingen de gesprekken over wat men zou doen als men in de val zou lopen. Een vast antwoord was dat ze hun leven zo duur mogelijk zouden verkopen. Blijven schieten tot de laatste kogel! De werkelijkheid was echter heel anders. Velen werden uiteindelijk gevangengenomen en de meeste van hen waar ik over schrijf werden uiteindelijk geëxecuteerd. Allemaal zonder zelf maar één schot te leveren.
Er was echter één uitzondering, een politieman in Monster, een klein plaatsje aan de duinen net ten zuiden van Den Haag. Waarschijnlijk had hij een vrij hoge rang, want hij kon bijvoorbeeld persoonsbewijzen verschaffen en hij kon aan benzine komen. Alles wat hij deed was letterlijk voor koningin en vaderland. Altijd stond hij bereid om te helpen, hoe gevaarlijk zijn klussen ook waren. Ik hoorde veel later hoe hij, voordat hij aan zijn einde kwam, zich tot de laatste kogel verdedigde. Hij schoot verschillende vijanden van zijn land dood, totdat hij zelf dodelijk verwond werd.
Klaas had nooit zulke heldhaftige verhalen. Trouwens, zijn instructies waren volkomen duidelijk. In het geval dat hij gevangen werd genomen moest hij meewerken met de Duitsers, maar vervolgens tijdens de zending van een boodschap een kleinigheid veranderen aan het begin van de code. Dit kon niet ontdekt worden door de Duitsers maar wel in Engeland, zodat ze daar wisten dat hun agent niet meer te vertrouwen was. Voor de Duitse kant was het essentieel dat de agent zelf bleef door zenden. Aangezien iedere agent zijn eigen ‘handschrift’ heeft wanneer hij morse zendt, kon een agent niet vervangen worden. Op deze manier had de agent een kans om in het leven te blijven, zolang als de Duitsers dachten dat hij voor hen werkte. Ook kon men van Engeland uit dan valse berichten sturen. Door dit dubbelspel werd het Englandspiel van de Duitsers gebruikt door de Engelsen.
De codering van de berichten was nogal omslachtig. Eerst werd het bericht uitgeschreven, vervolgens werd een bladzijde uit een speciaal gekozen boek gekozen, dit gaf dan een nummer en dan werden de letters van het bericht omgezet in nummers die geplaatst werden op de manier waarop het in het boek stond aangegeven. Dit gaf dan een serie van nummers die nog verder werden verwerkt. Ik meen via vierkanten van vijf bij vijf blokken? Het geheel leek een beetje op een bladzijde van een puzzelboek. Veel van zijn tijd bracht Klaas door in de trein om van de ene plaats naar de andere te reizen en soms gebruikte hij die tijd om zijn berichten te coderen. Zijn medepassagiers dachten dan dat hij aan het puzzelen was.
Al was Klaas een uiterst nuchter iemand, toch stond hij altijd onder spanning, hoewel hij dat zelden liet merken. Hij vertelde een keer hoe hij in de rij stond bij de bank. Iemand stond achter hem en tikte hem op de schouder, totaal onschuldig, om zijn aandacht te krijgen. Klaas reageerde volkomen verrast, hij draaide zich met een ruk om en hij wist zich nog net op tijd in te houden en de realiteit onder ogen te zien. Hij had bijna de man achter hem neergeslagen en zou vervolgens zijn weggerend. Hij was ervan geschrokken dat hij zo gespannen en ondoordacht kon reageren.
Natuurlijk was het binnen het verzet niet altijd serieus en was er heus wel een hoop humor. Waarschijnlijk was dit wel nodig om de spanning enigszins te verzachten. Ergens in Amsterdam, aan één van de grachten, was er een geheime bijeenkomst, ik denk van Het Parool. Deze bijeenkomst vond plaats op een bovenverdieping. Beneden was een garage waar de Duitsers drank en andere lekkernijen hadden opgeslagen. Op de één of andere manier wist één van de aanwezigen de garage binnen te breken en zo het gezelschap van de beste drank en het lekkerste eten te voorzien. Dit leidde natuurlijk tot grote hilariteit van allen en voor geruime tijd was dit een gespreksonderwerp.
Kerstmis 1941 en Oud en Nieuw. Het waren zeker geen feestdagen voor ons. Ik kan me daar dan ook niets meer van herinneren.
De opdracht van Klaas was om militaire inlichtingen te winnen, geen politieke inlichtingen dus. Maar hij had nauw contact met Vas Dias en Frans Goedhart, beiden nauw betrokken bij de ondergrondse krant Het Parool. Het was moeilijk voor Klaas wanneer aan hem gevraagd werd om politieke berichten te verzenden. Frans Goedhart en Wiardi Beckman waren er bijvoorbeeld van overtuigd dat de Nederlandse regering in Engeland geen idee had van de werkelijke toestand in het bezette gebied. Zij hadden tevergeefs meerdere malen geprobeerd om dit duidelijk te maken aan de regering en ten einde raad hadden ze besloten om zelf de overtocht naar Engeland te wagen. Vas Dias was één van hun belangrijkste helpers en er was toen niemand anders die contact had met Engeland.
Zo werd Klaas toch de man om dit te organiseren. Veel van wat er in de volgende dagen gebeurde is nogal verward en bestaat in mijn geheugen uit losstaande episodes en anekdotes. Eén ding weet ik wel heel zeker, de werkelijkheid was totaal anders dan uitgebeeld in de film "Soldaat van Oranje". Ik denk echt niet dat Erik Hazelhoff Roelfzema, nadat hij tot z’n nek in de ijskoude Noordzee was geweest om zich te verschuilen voor een Duitse patrouille, veel zin had om de tango te dansen. Misschien wel grappig, maar niet geloofwaardig.
De ochtend na deze bewuste landing fietste ik naar het huis van dokter Krediet om uit te vinden hoe de operatie van de vorige nacht verlopen was. Twee van de deelnemers, Peter Tazelaar en Gerard Dogger, lagen ziek in bed onder behandeling van dokter Krediet. De operatie was volkomen misgelopen, zij hadden gelukkig door de duinen weten te ontsnappen. De familie Krediet woonde in Wassenaar, aan de rand van de duinen, en ondanks de kou en uitputting was het tweetal in staat geweest het ouderlijk huis van Chris te bereiken. Dat laat de film echter niet zien. In het begin van de maand januari van 1942 was het behoorlijk koud. Het strand bij Scheveningen was volkomen bevroren met sneeuw en ijs. Ik zie nog duidelijk de palen en het ijzerwerk onder de pier. Dik onder het ijs.
Na veel heen en weer seinen over wanneer en wie naar Engeland kon overkomen kreeg Klaas het bericht dat een kleine groep naar Engeland kon overkomen. Onder andere Frans Goedhart en Wiardi Beckman zouden opgehaald worden op het strand net boven de Scheveningse pier. De eerste keer ging wegens één of ander misverstand niet door. Het was nu nodig om een code vast te stellen, zodat wij in Nederland wisten of de landing doorging of niet. In latere jaren was dit een normale procedure en werd iedere nieuwsomroep uitzending vanuit Engeland vooraf gegaan door allerlei codeberichten. Daar wisten wij toen echter nog niets van.
Ik stelde voor om te vragen, of men in plaats van het spelen van het volkslied "Wilhelmus van Oranje", dit zou kunnen voorlezen. Dit zou dan voorgelezen worden aan het begin van de Nederlandse uitzending van het nieuws uit Engeland. Achteraf geen ontzettend goed idee van mij. Waarschijnlijk hadden zij in Engeland niemand in de studio om het "Wilhelmus" voor te lezen. In ieder geval, wij stonden allemaal in onze huiskamer, om de radio geschaard. Diegenen die zouden overvaren in dikke jassen, luisterend naar het nieuws op de 25 meter band korte golf. Het nieuws begint met het zingen van het Wilhelmus! Niet het normale spelen, noch het voorlezen. Wat nu? Ging het door of niet? Men waagde het er op. Iedereen vertrok de nacht in. Klaas, moeder en ik bleven alleen achter. Hoe zou dat aflopen?
De volgende morgen ging ik op de fiets naar Wassenaar, waar ik hoorde dat het mislukt was. Broer had gezien wat er gebeurde. Een Duitse patrouille ontdekte de Engelandvaarders. Frans Goedhart en Wiardi Beckman waren gevangengenomen en naar de Scheveningse gevangenis gebracht. De boot om hen op te halen was veel noordelijker aan land gekomen dan verwacht.
In de daarop volgende weken wist Peter Tazelaar naar Zwitserland te ontsnappen. Wij hoorden dat hij niet direct door kon gaan naar Engeland. Hij had zijn been gebroken met skiën.
Frans wist te onsnappen toen hij werd weggevoerd naar een andere gevangenis. Hij werd voor een tijdje alleengelaten op een politiebureau. Hij wandelde de straat op en was vrij. Gelukkig stonden maar weinig politieagenten aan de kant van de Duitsers. Maar wie kon je toen wel of niet vertrouwen?
Vas Dias besloot veel later naar Engeland te ontvluchten, via Parijs en Portugal. Dit was een bekende route voor hem, maar in Parijs liep hij in de val. Maar dat hoorde ik pas toen Klaas al maanden lang in de handen was van de Sicherheitdienst. Was Vas Dias tijdens de verhoringen bezweken, had hij verteld waar ze Klaas konden vinden?
Ik zelf was maandenlang gevangen geweest. Ik wist hoe de Joden in de gevangenis en bij de verhoren behandeld werden. Tegenover en naast mijn cel was een verhoorkamer en ik kon alles horen. Kan ik Vas Dias, die Jood was, veroordelen?
Het was nu voorjaar. Mijn ouders bezaten een vakantiehuis halverwege Dalfsen en Ommen. Het werd tijd om te zien of alles hier nog wel in orde was. Klaas en ik besloten om als verzetje van Den Haag naar het vakantiehuis te fietsen. Wij namen er verschillende dagen voor. Het idee was om tegelijk te zien of wij onderweg meer informatie konden vergaren die van nut voor Klaas was om door te geven naar Engeland.
Onderweg kwamen wij langs het concentratiekamp in Amersfoort. Hoge muren en prikkeldraad. Vader was daar ergens opgesloten. Hier fietste ik, ik was vrij en ik kon niets doen. In een van de briefjes uitgesmokkeld vandaar, schreef vader hoe het hele kamp gestraft werd toen één van de gevangenen eten had gestolen. Daarvoor moesten ze allen de hele dag in de houding staan. Daarna werd hen verteld dat ze nu zelf de ‘misdadiger’ moesten straffen! Dit moet verschrikkelijk geweest zijn.
Het is kersentijd en wij kopen in een boomgaard twee mandjes met kersen. De mandjes werden voorop aan het stuur gehangen. Nooit heb ik zoveel en zulke lekkere kersen gegeten. Waarschijnlijk staan er ook tegenwoordig nog veel kersenbomen langs de weg die wij toen fietsten.
In één van de plaatsen waar wij in een hotelletje hadden overnacht, gingen wij naar de bioscoop. Ik was toen sinds de Duitse bezetting nooit meer naar de film geweest. Er waren alleen maar Duitse films te zien en uit protest ging mijn familie daar niet naar kijken. De film die Klaas en ik zagen, was een oorlogsfilm met Stukas die van hoog uit de lucht met hun bommen doken naar geallieerde schepen. Het was een typische propagandafilm. Wij hadden er veel plezier in om de film te bekritiseren.
Bij het aankomen bij ons vakantiehuis gingen wij eerst de buren bezoeken. Bij boer Timmermans kregen wij melk en boter en bij Mijerink eieren. Hoewel het in 1942 nog geen hongersnood was, was dit toch wel luxe. Wij wilden pannenkoeken maken en hadden alleen nog maar wat meel nodig. Ik zocht in alle laden en kasten. Eindelijk vond ik een zak met meel op de grond van een keukenkast. Nu is het helemaal niet zo moeilijk om pannenkoekenbeslag te maken, maar ditmaal wilde het echt niet lukken. Meer eieren in het beslag, werkt niet. Meer meel, ook niet. Tenslotte gaven wij het maar op. Thuisgekomen vertelde mijn moeder waarom het beslag niet wilde bakken. Het bleek dat het geen meel was maar witsel om tennisschoenen weer wit mee te maken.
Maanden later zat ik gevangen in het Oranjehotel. Ik had het koud en had honger. De pannetjes met dunne soep of gestampte aardappelen met brandnetels kon ik niet erg waarderen. Telkens moet ik terugdenken aan al die eieren, melk en boter die wij verknoeiden met het pannenkoeken bakken.
Op zondag wilde Klaas naar de kerk in Ommen. Voor mij was dit een eerste maal, ik was nog nooit in een kerk geweest. Klaas kwam uit een christelijk gezin en voelde zich thuis in deze omgeving. Bij het uitgaan van de kerk stond de dominee bij de uitgang om een praatje te maken met de bezoekers. Het was kennelijk onprettig voor Klaas om te liegen over wie hij was en waarvoor wij hier met vakantie waren.
Hij was daarna stil en in zichzelf gekeerd. Waarschijnlijk had hij heimwee en was het moeilijk voor hem dat hij geen contact kon opnemen met zijn familie. Hij heeft enkele malen hierover gesproken. Voelde hij nu aan wat er in het verschiet lag? Hij was een optimist maar ook een realist.
Mijn nicht Jenny was verloofd met Piet de Vlieger, een machinist op één van de schepen die voor de oorlog naar Indië voeren. Dit schip lag nu aan de wal ergens bij Rotterdam, of was het Schiedam? In ieder geval was in deze stad een hoop bedrijvigheid met scheepsbouw. Het Duitse opperbevel had nog steeds plannen voor een invasie van Engeland en was druk bezig een invasievloot samen te stellen. Zo werden er veel platte landingsboten geproduceerd, gemaakt van beton. Het schip waar Piet nu aan boord was, had een goed uitzicht op de vele werven en ook wist Piet veel informatie te geven.
Hoewel wij hem niet vertelden waarom wij zo nieuwsgierig waren over alle scheepsbedrijvigheid, vermoedde ik wel dat hij een goed idee had waarom wij zo geïnteresseerd waren. Klaas was natuurlijk volkomen thuis in deze omgeving. Hij was immers zelf een stuurman.
Wij woonden aan de voet van de duinen. Een gedeelte boven op het hoogste duin, precies tegenover ons huis werd afgezet met prikkeldraad. Duitse soldaten stonden er op wacht. Eerst werd een nogal grote betonnen fundatie gestort en toen werd daarop een groot vierkanten raamwerk geconstrueerd. Aangezien ik op de radioschool wel het één en ander had geleerd over kortegolf radiotechniek begreep ik dat dit waarschijnlijk een soort van apparaat voor radiopeiling was. Zo kon Klaas precieze gegevens doorgeven over wat later een radarantenne zou worden genoemd.
Om alles van dichtbij beter te kunnen zien, kroop ik op een dag op een plaats waar de wacht mij niet kon zien, een eindje onder het prikkeldraad. Ik vond daar in het zand tussen het helmgras een vulpen. Dit was nog voor de uitvinding van de balpen. De vulpen was van de beste Duitse kwaliteit, jarenlang heeft die mij veel dienst bewezen. Ik verloor deze pen in 1950 aan boord van het immigrantenschip waar ik mee naar Nieuw Zeeland vaarde.
Over uitpeilingen gesproken. Klaas wilde nog eenmaal werken vanuit een zendadres in de polder ergens in Zuid Holland, bij Woerden misschien? In ieder geval was het een huis met twee verdiepingen plus een zolder met een uitzicht over de hele polder. Klaas had het idee dat het hier gevaarlijk werd en dit zou dus de laatste keer zijn dat dit adres gebruikt werd. Te lang zenden vanaf één locatie was volgens Klaas dom, omdat dit de Duitsers de kans gaf om precies de zendplaats uit te peilen. Hier had hij volkomen gelijk in.
Op weg naar de zendplaats fietsten wij over de dijk langs een Duitse militaire auto en een soort van gecamoufleerde wagen met een antenne er bovenop. Kennelijk waren ze net aangekomen, er werd veel geschreeuwd en gecommandeerd. Het was duidelijk te zien wat er aan de hand was. Het leek niet dat ze binnen korte tijd klaar kwamen om met het peilen te beginnen. De berichten die Klaas te verzenden had waren belangrijk en al vooraf gecodeerd dus hoefde het niet lang te duren. Wij waagden het erop. Wij fietsten langs de militairen zonder tegengehouden te worden. Boven op de zolder waar Klaas zijn zender had, hadden wij direct uitzicht op de peilwagen en de bedrijvigheid daar. Klaas zond zijn eerste bericht. Wat hij niet verwachte was dat hem om meer informatie werd gevraagd, die dus nog gedecodeerd moest worden. Engeland wilde namelijk onmiddellijk antwoord. Zo codeerde en decodeerde ik terwijl Klaas aan het zenden was. Al die tijd angstig in het oog houdend op wat er gebeurde op de dijk. Toen we klaar waren, hadden we zo snel mogelijk onze spullen opgepakt en waren we via de achterdeur, die niet te zien was van de dijk, gevlucht.
Maar niet altijd was er zoveel spanning. Klaas had een zendadres in Loosdrecht. Hier kon hij zijn werk doen en tegelijkertijd ook wat ontspanning hebben. Hij was dol op boten en zeilen. Pum kon vakantie krijgen van haar werk als verpleegster en zo hadden zij samen een zeilvakantie. Ik kwam ook over voor een paar dagen om te zeilen. Dit waren de goede tijden waar ik hele fijne herinneringen aan heb.
Iemand uit de groep van helpers van Klaas had gehoord dat een andere agent, overgekomen vanuit Engeland, met hem in contact wilde komen omdat hij zijn zender was verloren. Was dit een poging van de Duitse Sicherheitsdienst om te infiltreren? Er hadden de laatste dagen verschillende vreemde gebeurtenissen plaats gevonden. Zo ging regelmatig de telefoon, maar was er niemand aan de lijn. Uiteindelijk besloten enkelen verzetslieden waaronder Broer-Moonen en ongeveer drie anderen een bepaald nummer op te bellen. Maar zij deden dit niet vanuit ons huis, dit was te gevaarlijk omdat het telefoontje misschien nagetrokken kon worden!
Het groepje ging in het centrum van Den Haag naar een openbare telefooncel om vanuit daar op te bellen. Of dit veiliger was? Ze werden allen opgepakt. De SD scheen ontzettend goed georganiseerd te zijn of waren er verraders binnen de Nederlandse politie? Was dit een voorspel van wat er ging komen?
Wij waren er allen nu wel van overtuigd van de gevaren die wij liepen. Toch hadden wij geen goede afspraken gemaakt over wat we zouden doen als één of meerdere van ons gepakt zouden worden. Hoe konden wij het bijvoorbeeld duidelijk maken als ons huis niet meer veilig was? Ik denk hier vaak aan terug. Hadden wij maar…
Klaas zei een keer toen wij het hier over hadden, meer uit een grap dan in ernst, dat als één van ons gepakt werd, dat dan de voorruit ingeslagen moest worden als teken. De voorkamer aan de Laan van Poot had een raam over de hele breedte van de kamer en keek uit over de voortuin en de straat naar de duinen. Niemand had een beter idee en er werd nooit meer over gesproken.
Ondanks alle spionageactiviteiten, geheime bijeenkomsten, illegale kranten en gevaren ging het gewone leven toch gewoon door. Ik zat op een radioschool en zou binnenkort examen doen voor de MTS. Ook speelde ik tennis als ik er tenminste tijd voor had.
Fietsend kwam ik op een dag thuis van tennis. Een paar huizen voor ons huis stond een auto geparkeerd. Hoewel er niet zoveel auto’s meer reden, waren er toch nog genoeg op de weg zodat een auto geen bijzonderheid was. Niets vreemds dus, maar toch voelde ik mij erg onbehagelijk. Twee mannen zaten voorin de auto, één man las de krant. Waarom voelde ik gevaar? Er was niets, het leek allemaal heel gewoon. Toch besloot ik niet te stoppen bij ons huis. Ik fietste door en vond mezelf daarom behoorlijk stom. Ik overtuigde mezelf ervan dat er niets aan de hand was. Ik reed rond het blok en kwam weer langs de auto, ik nam alles in mij op, maar er was nog steeds niets opmerkelijks. Bij het huis stapte ik van de fiets af, deed het hekje open en duwde mijn fiets naar de voordeur. “Klik!”, ik hoor het hekje achter mij openen en draaide mij om. Direct achter mij stonden twee mannen, één had een pistool op mij gericht, recht op mijn borst. Het waren Nederlanders en zij vertelden mij dat ze mij wilden spreken en dat ik met hen mee moest komen.
Hoe moest ik nu Klaas en mijn moeder waarschuwen? Ik zei dat ik mijn fiets voor het raam wilde zetten, zodat die niet gestolen zou worden. Ik wachtte niet op antwoord maar deed dit meteen. Ze hielden mij niet tegen. Nu moest ik mijn fiets zo hard tegen de ruit laten vallen dat de ruit zou breken. De ruit brak niet, ik had die fiets harder tegen de ruit moeten smakken. Was ik misschien te bang? Dit is nu meer dan zestig jaar geleden en nog steeds maal ik in mijn gedachten over hoe ik dit beter had kunnen doen. Was ik bang dat de man met het pistool mij zou neerschieten als ik duidelijk opzettelijk de ruit brak? Als het mij gelukt was de ruit te breken, zou Klaas dan niet in de handen van de SD zijn gelopen? Had hij dan niet gezien dat mijn fiets daar stond, waar anders nooit een fiets stond? Hoe hard moet je een fiets tegen een ruit gooien zodat de ruit breekt? Deze gedachten gaan nog steeds door mijn hoofd…
Ook vraag ik me af waarom ik niet naar mijn voorgevoel had geluisterd. Na dit voorval heb ik tweemaal dezelfde dreigende voorgevoelens gehad. Deze keren luisterde ik wel naar mijn gevoel en later bleek dat als ik dat niet gedaan had, ik het zeker niet overleefd zou hebben.
Pas veel later toen wij drieën - moeder, Pum en ik - vrijgelaten werden, hoorde ik hoe Pum als lokaas werd gebruikt. Moeder was het eerst opgepakt en vervolgens Pum. Pum werd eerst naar het station gebracht met de hoop dat Klaas met de trein zou komen en naar haar toe zou komen rennen. Dit plan slaagde echter niet en er werd een tweede poging gedaan. Pum werd als ‘zieke’ bij ons thuis in haar bed gelegd met een bewaakster die vermond was als verpleegster aan haar bed. De val voor Klaas stond klaar.
Intussen had Klaas gevaar geroken. Hij was bij familie van ons in de Irisstraat, ongeveer een kwartier lopen van ons huis. Besloten werd dat mijn tante zou kijken wat er aan de hand was. Teruggekomen vertelde zij dat ze Pum in bed zag liggen en dat er een verpleegster was. Klaas was nu helemaal ongerust en tegen alle advies in ging hij zelf kijken. De val klapte dicht.
De eerste weken in de gevangenis werd ik verscheidene malen verhoord. Een Duitse bewaker vertelde me dan dat ik me klaar moest maken en dan moest ik door de gangen rennen met de bewaker achter mij op z’n fiets, “Schnell mensch, lauf, lauf!”
Met een auto werd ik vervolgens naar het Binnenhof gebracht. Soms werd ik bewaakt door de twee mannen die mij gearresteerd hadden, Slachter en Poos, dit waren politierechercheurs en verraders. Andere keren werd ik bewaakt door Herr Bartels of Schneider.
De verhoren waren in het algemeen meer een verzetje dan dreigend. Nooit werd ik lichamelijk mishandeld. De eerste malen werd ik ondervraagd over Klaas en deze vragen waren makkelijk te beantwoorden, ik kende hem nauwelijks. Was mijn zusters verloofde? “Nee niet officieel, maar ze zijn wel erg verliefd op elkaar.” Verder wist ik niets. “Nee, ik kan me niet herinneren wanneer hij voor het eerst bij ons thuis kwam”. “Ik weet niets van de andere namen, nooit van gehoord.”
Tijdens een van de verhoren haalde Bartels een pistool uit een bureau. Het was een Luger met een geluidsdemper. Hij speelde er een beetje mee. Moest dit mij bang maken? Zeker niet, ik wist heus wel dat hij me hier niet op z’n mooie karpet dood zou schieten. Ik toonde mijn belangstelling voor het wapen en vroeg hem hoe nauwkeurig het kon schieten en hoe ver. “Is het geladen?” “Jawel!”
Plotseling zei hij. “Jij weet dat Klaas een spion is, voor de Engelsen!” Dit zei hij in het Duits. De vertaalster vertaalde het in het Nederlands en ik deed alsof ik geschrokken was. Bartels blafte toen: “Zie, daar schrik je van, je bloost, nu weet je dat wij alles weten. Dit bewijst voor mij dat je met hem samen hebt gewerkt.” Ik liet hem weten dat ik geschrokken was. Als het waar was wat hij mij vertelde, hadden wij een spion onderdak gegeven. Dit beloofde alleen maar narigheid. Daarop had Bartels geen antwoord.
Bartels probeerde mij over te halen om alles te bekennen. Klaas en mijn moeder hadden volgens hem namelijk ook alles bekend. Maar ik wist zeker dat noch mijn moeder, noch Klaas mij zouden verraden. Ook wist ik zeker dat zij mij vertrouwden. Ik zou nooit iets zeggen, net als zij. Zo sterk was het vertrouwen tussen ons vieren: Klaas, Moeder, Pum en ik. Er was nooit sprake van overgave aan de verhoorders.
Ongeveer veertien dagen na mijn arrestatie, werd ik nog éénmaal verhoord. Veel van de gevangenen in eenzame opsluiting, gaven hun verzet na een paar weken op. Gelukkig kon ik vertrouwen hebben. Vervolgens kwam een lange tijd zonder verhoren. De tijd ging langzaam omdat ik met niemand kon praten. Ook zag je alles somberder in wanneer je alles alleen moest verwerken. Elke dag kraste ik weer een streepje op de kalender op de muur. Waren ze mij vergeten?
Mijn cel had weinig meubilair. Een kruk, een tafelblad en een krib, allemaal van planken gemaakt. Aan de muur, net naast de deur, hing een lijst waarop de regels in het Duits stonden vermeld: “Es ist nicht genemigt…; es ist verboten…; man darf nicht…; man sollst nicht…”, enz. Ongeveer twaalf of dertien verboden in een cel van twee bij drie meter, hoe was het mogelijk? Het is ook opvallend op hoeveel manieren men in het Duits kan zeggen dat je niets mag.
De dagen waren lang, vooral tijdens eenzame opsluiting. Ik had een manier om de tijd te weten. Ik probeerde eerst een zonnewijzer, maar de zon scheen maar voor een korte tijd op de celmuur en niet elke dag, dit was dus te moeilijk. Ik had een kartonnen bekertje. Ik maakte een gaatje in de bodem en vulde de beker met water. Het zou geen zand loper maar een waterloper moeten worden, maar ook dit lukte niet want het bekertje liep te snel leeg. Tenslotte begon ik aan een erg ambitieus plan. Elke dag spaarde ik een beetje van mijn brood, wat niet makkelijk was, als je honger had! Dit kneedde ik tot het een soort van dikke pap werd. Dan kon het vervolgens vervormd worden en wanneer het droog was, was het keihard. Ik had op deze manier al twee dobbelstenen gefabriceerd, maar nu maakte ik een tandwiel en een eschappement met slinger! Als assen vond ik stukjes stro in het matras en ook het bekertje kwam weer van pas. De gewichten, stukjes cement, had ik uit de muur gepeuterd. Alles was erg vernuftig maar helaas heeft het nooit langer dan een paar seconden gelopen maar deze klus hielp mij wel de tijd door te komen.
Hoe bracht ik een gewone dag door? ‘s Morgens bij het ontwaken probeerde ik zoveel mogelijk al mijn dromen te herinneren en daar was ik wel een tijdje mee bezig. Daarna kleedde ik me aan, dat was vlug gedaan, want ik sliep in mijn ondergoed. Ik droeg in de cel mijn korte tennisbroek over m’n lange witte onderbroek (uitgifte van de gevangenis), een overhemd en mijn tennisschoenen. Dit moet een fraai gezicht zijn geweest. Vervolgens ging ik me wassen. Er was geen zeep, geen tandpasta of tandenborstel en water was slechts beschikbaar in een kruik en een klein teiltje. In de hoek van de cel stond een stinkend tonnetje met deksel, dit was het toilet. In de verte hoorde ik het gerammel van de etenskarretjes. Een bewaker liep langs alle cellen en opende de klep in elke deur. Dit gaf mij de kans de gang in te kijken, maar dat mocht niet. De bewaker snauwde dat ik weg moest van de opening. Daar kwam het karretje, een stuk brood werd naar binnen geduwd, daarna moest ik een geëmailleerde kroes voorhouden, die werd gevuld met een warme drank. Het luik ging dicht tot de middagmaaltijd, en ging daarna nog een keer open voor het avondeten.
‘s Morgens stond ook het legen van de toilettonnetjes op het programma. Mijn deur werd op een kier geopend, mijn emmer moest naar buiten worden gehaald en de deur ging weer dicht. Ik mocht niet uit mijn cel. ‘Einzelhaft’ stond er op mijn celdeur, ik zag het toen ik terugkwam van één van de verhoren. Dit opschrift was niet zo erg als het opschrift op de cel van de man aan de overkant van de gang. Op zijn celdeur stond niet alleen ‘Einzelhaft’ maar ook ‘Schwein Jude’. Dat betekende dat wanneer de dronken Duitse bewakers een pretje wilden hebben, ze hem konden mishandelen. Zondagen schenen extra aantrekkelijk te zijn om erop los te slaan. Ik zelf heb maar een paar keren bezoek gehad van bewakers. Gelukkig was hun bezoek maar kort en lang niet zo erg als de man van de overkant. Het was meer een lolletje voor de twee Duitse soldaten.
Een keer vergat de bewaker mijn deur te vergrendelen, nadat ik het tonnetje buiten had gezet. Ik ging mijn cel uit en sloot mij aan in de rij van gevangenen, ieder met een tonnetje in de hand. Zo liepen wij allemaal achter elkaar door de gangen, de buitenplaats op waar we één voor één ons tonnetje moesten legen. Boven op de muren stonden soldaten met het geweer in de aanslag. We liepen een paar rondjes rond een plein en gingen terug naar de cel. De bewaker die vergeten was mijn cel te sluiten, was kennelijk bang dat zijn superieur het te weten zouden komen en deed en zei niks. Zo’n kans kreeg ik niet meer.
Ik had een spel gemaakt van een velletje wc-papier in de vorm van een dambord. Ik had geen potlood om lijnen te trekken dus moest ik maar vouwen maken. Het was een wedstrijd tussen soldaten en tanks die verbeeld werden door stukjes stro. Aan mijn zijde moest ik kiezen waar ik de stukken zette, de vijandelijke stelling werd samengesteld door de dobbelstenen te werpen. Het spel was zo goed uitgebalanceerd dat het uren duurde voordat er uitslag was.
‘s Avonds was het stil en mijn buren in de cel naast mij hoorden mijn dobbelstenen en konden niet begrijpen wat ik deed. Soms konden wij praten door de spleet in de muur boven het tafelblad. Mijn buren waren zachtjes te horen als ik mijn oor dicht tegen de muur hield. Meestal luisterde ik alleen maar. Aan de andere kant van de muur zaten drie gevangenen die veel met elkaar spraken. Vooral één van deze mannen was veel aan het woord, schijnbaar een schizofreen, hij vertelde over een zenuwgesticht waar hij veel tijd had doorgebracht. Ook hoorde ik seksuele bekentenissen, ik was net achttien en nog erg onschuldig op dat gebied. Ik kon alleen ‘s nachts luisteren want overdag was er teveel lawaai en ook konden de bewakers mij betrappen wanneer ze door het kijkgaatje mij bespioneerden. Meestal kon ik horen wanneer een bewaker aan kwam lopen. Ze stopten, met een klik ging het luikje omhoog en je werd bekeken. Het luikje ging weer dicht en de bewaker liep door naar de volgende cel. Sommige bewakers waren er echter op uit om je te verrassen. Die slopen op hun tenen van cel tot cel, hopende een reden te vinden om je cel binnen te gaan en erop los te slaan.
De meeste dagen waren een herhaling van alle vorige dagen. Omdat ik geen boek mocht hebben, verzon ik mijn eigen ‘geïllustreerde’ verhalen. Elke dag voegde ik een paar bladzijden toe. Alles alleen in gedachten. Zo waren er meerdere manieren om mijzelf bezig te houden, de moed erin te houden en niet op te geven. Ik leerde de wortels van alle kwadraten uit mijn hoofd en kon uiteindelijk van elk nummer het kwadraat geven, en ook omgekeerd. Ik trok draden uit het beddenlaken, knoopte die allemaal aan elkaar en besteedde daarna uren om het in een verwarde knoop te maken. De volgende weken was ik dan bezig dit weer uit elkaar te pluizen. Uiteindelijk kreeg ik ook wat kleren en toiletartikelen en kon ik mij een beetje beter verzorgen. Ik kreeg een oogontsteking omdat er waarschijnlijk een ooghaar naar binnen was gevouwen. Ik had echter geen spiegel en kon er niets tegen doen. Wekenlang had ik een erg zeer oog.
Na enige maanden werd ik naar een andere cel gebracht, hier deelde ik een cel met twee andere gevangenen. Ik mocht boeken lezen, ik mocht zelfs iedere drie dagen uit de cel om ons klotsende, overvolle tonnetje te legen. Maar het was voor mij allemaal veel beter dan eenzame opsluiting.
Een paar dagen voor deze overplaatsing vonden er twee belangrijke gebeurtenissen plaats. De tweede gebeurtenis was weer een verhoor op het Binnenhof, maar kort daarvoor had ik afscheid van mij vader mogen nemen.
Het afscheid van mijn vader was een zeer onwerkelijke ervaring. Mij was medegedeeld om mijn beste kleren aan te trekken en mij netjes te maken. Een kapper kwam zelfs om mijn haar te knippen.
Daarna werd ik naar de hoofdingang van de gevangenis gebracht, waar ook moeder en Pum waren. Ook stond er een auto met chauffeur klaar en was Bartels of Schreieder (ik weet niet meer wie) aanwezig. Papieren werden ingevuld en handtekeningen geplaatst. De grote deuren gingen open en wij reden naar buiten.
Wij waren op weg naar mijn vader. Vader die via allerlei gevangenissen en rechtspraken uiteindelijk ter dood veroordeeld was. Nu zat hij vast in de gevangenis in Utrecht, wachtend op zijn executie.
Onderweg konden wij voor het eerst onze ervaringen uitwisselen. Niemand van ons drieën had aan de Duitsers ook maar iets bekend.
Het afscheid van vader was diep ontroerend. Hij wist niets af van onze arrestatie en tijdens deze voor hem hele moeilijke tijden had hij van ons geen steun kunnen krijgen en zich natuurlijk erg ongerust gemaakt over het gebrek aan nieuws.
Gedurende de hele reis naar Utrecht en terug en tijdens het afscheid waren wij ons er erg van bewust dat alles het gevolg was de Duitse overheersing. De Duitsers waren onze vijand en dit lieten wij blijken. Maar ook waren wij dankbaar dat ons de kans was gegeven om afscheid te nemen van vader. Onze gevoelens waren erg tegenstrijdig.
Op de terugweg stopte onze begeleider de auto en liet de chauffeur een zak kersen kopen. Het kersenseizoen was bijna afgelopen. Hoelang was het geleden dat Klaas en ik langs de dijken fietsten met een mandje met kersen aan het stuur?
Na de maanden van eenzame opsluiting was het vreemd om weer mensen om me heen te hebben en om met hen te kunnen praten. Maar het was niet makkelijk om in zo’n kleine cel met drie mannen samen te leven. Bovendien kwamen zij uit totaal verschillend milieus. Eén celgenoot zei dat hij een baron was, een NSB-er gedeserteerd van het Russische front. Waar of niet waar? Ik weet het niet. In ieder geval vertelde ik hem niets meer dan wat ik tijdens mijn verhoren had gezegd. De andere celgenoot kwam uit het arbeidersmilieu, hij was lid van een ondergrondse groep en was gepakt tijdens een sabotagepoging. Hij heeft dit uiteindelijk met zijn leven moeten bekopen, een jong gezin achterlatend.
Dagelijks moest het tonnetje geleegd worden, dit deden wij om de beurt. Ik had gezien dat er een kruispunt van gangen was waar de soldaten op wacht mij niet konden zien. De volgende beurt toen ik het tonnetje moest legen, nam ik de kans. Bij de hoek komende, na het legen van het tonnetje, liep ik rechtdoor in plaats van rechtsaf. Niemand merkte het. Daar liep ik met een leeg tonnetje door de gevangenis, gang in gang uit. Niemand hield mij aan. Ik waagde mij niet bij de bewaakte uitgangen maar wist wel de vrouwenafdeling te bereiken waar ik hoopte contact met moeder of Pum te maken. Ik kon hun cel echter niet vinden. Uiteindelijk ging ik terug naar mijn eigen cel. Ik zag geen echte kans om te ontsnappen. Geduldig stond ik te wachten tot een bewaker mij, tot zijn grote verwondering, daar vond. Hij durfde ook niets te zeggen, maar sloot mij gauw op, bang om gestraft te worden. Ik kreeg echter geen kans meer voor dergelijke escapades.
Eerder had ik geprobeerd om, via het met tralies beschermde raam hoog boven de deur, op het dak te komen. Dat was toen ik nog in ‘Einzelhaft’ was. De cel was ongeveer twee meter breed, zo kon ik mij tussen de twee muren spannen. Met mijn voeten op een muur en mijn handen op de andere muur begon ik naar boven schuifelen. Het moeilijkste was het om de tralies los te werken. Door mijn rechterarm te gebruiken om de sponning vast te houden, had ik mijn linkerarm en -hand vrij. Maar ik kon dit niet erg lang volhouden. Ik had ook geen ander gereedschap behalve een spijker die ik uit de houten krib had weten los te werken. Eén keer kon ik het niet langer volhouden en viel ik hard en ongelukkig neer en bezeerde mij behoorlijk.
Tenslotte werden wij vrijgelaten. Zo stonden wij op straat voor het Oranjehotel. Moeder, Pum en ik. Het was laat in de middag op een onstuimige herfstdag, met regen en wind en overal lagen bladeren die van de bomen waren gevallen. De meeste bezittingen waren aan ons teruggegeven. Wij namen de tram naar huis, maar het bleek dat wij geen huis meer hadden. Bij toeval was de zoon van onze buurman ook in de tram en van hem hoorden wij dat onze hele buurt door de Duitse instanties geëvacueerd was. Dus brachten wij noodgedwongen de nacht door bij mijn oom en tante in de Irisstraat. Wij hoorden dat vader inderdaad was gedood. Van Klaas wisten wij nog niets. Die nacht kon ik niet in slaap komen.
Nog éénmaal moest ik naar de gevangenis. Hoewel aan ons de meeste bezittingen waren teruggegeven had moeder één foto niet teruggekregen. In deze foto waren een paar duizend Amerikaanse dollars verborgen. Keurig netjes ingeplakt en te gebruiken in geval van nood.
Het was niet makkelijk voor mij om terug te gaan, aan te bellen bij de poort en binnengelaten te worden. Het liep goed af en het geld was veilig.
Ik maakte ook nog een andere tocht naar een andere gevangenis. Met Pum reisde ik naar Haaren. Pum had het namelijk voor elkaar gekregen om Klaas voor een laatste maal op te mogen zoeken. Ik ging mee voor steun. In Haaren was een groot landhuis waar het hoofdkwartier van het Englandspiel gevestigd was. Ik wachtte in de receptiezaal, terwijl Pum werd weggeleid om van Klaas afscheid te nemen.
Velen waren onder grote druk bezweken en hadden anderen meegesleept naar hun doem. Ik kan dit begrijpen en veroordeel hen niet. Maar ik weet ook dat wij onze vrijheid aan Klaas te danken hebben.
Aart Alblas, alias Klaas. Engelandvaarder, geheim agent, mijn zusters geliefde en mijn vriend.
Ook denk ik aan de laatste woorden van mijn vader in zijn brief aan moeder, Pum en mij: “Ik vertrouw dat jullie hier ongeschonden doorkomen. Jullie lijden voor je volk en vaderland, voor hetgeen ‘goed’ is in deze wereld. Ik ben ervan overtuigd dat dit goede eenmaal zal zegevieren en dan is jullie en mijn offer niet vergeefs geweest.”
Gerard Hueting, 25 oktober 2004