Titel: | De oorlog tegemoet - Nederlanders en de strijd om Spanje (1936-1939) |
Schrijver: | Petram, L. & Kruizinga, S. |
Uitgever: | Atlas Contact |
Uitgebracht: | 2020 |
Pagina's: | 352 |
ISBN: | 9789045032559 |
Omschrijving: | Lodewijk Petram (1981) is econoom en historicus. Hij schreef ‘De bakermat van de beurs’ (1913), dat over de vroegste geschiedenis van de aandelenhandel verhaalt, met zowel het enerverende karakter als de vuige spelletjes die in het zeventiende-eeuwse Amsterdam al aanwezig waren en nog steeds de aandelenhandel kenmerken. Hij schreef ook ‘De vergeten bankencrisis’ (1916), over het bijna omvallen in juni 1924 van de grootste bank van Nederland, de Rotterdamsche Bankvereeniging. Minister van Financiën Hendrik Colijn wist de bank met overheidssteun te redden, tot ieders verontwaardiging want in de jaren daarvoor konden miljoenenwinsten onder de aandeelhouders en directie worden verdeeld. Er werden, net als bij de recente bankencrisis, geen maatregelen genomen om herhaling te voorkomen. Samuël Kruizinga (1980) is docent Nieuwste Geschiedenis aan de Universiteit van Amsterdam. Hij schreef ‘Overlegeconomie in Oorlogstijd’ (2012), over de pogingen van de Nederlandse overheid om tijdens de Eerste Wereldoorlog (1914-1918) een neutrale handelspolitiek te voeren. De Nederlandse regering was namelijk bang dat toegeven aan een van de partijen door de andere partij als een oorlogsverklaring zou worden gezien en trok zich daarom geheel terug. Zij liet het onderhandelen met de oorlogvoerenden over aan particulieren. De belangrijkste particuliere organisatie die toen ontstond was de Nederlandsche Overzee Trustmaatschappij (NOT), een mysterieuze en invloedrijke club, die naast het overheidsbelang ook zeer goed wist te zorgen voor het eigenbelang. Samen schreven Petram en Kruizinga dit boek over de Nederlanders die zich als vrijwilligers melden om aan Republikeinse zijde te strijden in de Spaanse Burgeroorlog. De Spaanse Burgeroorlog werd uitgevochten van 17 juli 1936 tot 1 april 1939. In 1931 werd in Spanje de Republiek uitgeroepen door een revolutionair comité toen er na afloop van de gemeenteraadsverkiezingen rellen uitbraken en koning Alfonso XIII het land ontvluchtte. Het revolutionair comité riep zichzelf uit tot interim-regering. Spanje was formeel een democratie, maar het land was politiek erg instabiel door de grote tegenstellingen tussen links en rechts. De Republiek nam in 1931 een linkse grondwet aan, waarmee landhervormingen werden aangekondigd. Het gevolg was dat direct op lokaal niveau allerlei collectivisaties werden doorgevoerd. Er kwam ook een sterk antiklerikale wetgeving. De overheid zou niet langer de lonen van priesters betalen, het burgerlijk huwelijk werd toegestaan, echtscheiding werd mogelijk en de verplichte katholieke lessen op basisscholen werden afgeschaft. De Spaanse kerk reageerde fel op de scheiding van kerk en staat en de godsdienstvrijheid. Al in augustus werd vanuit het leger een eerste staatsgreep gepleegd, vooral gericht tegen het autonomiestatuut van Catalonië. Deze staatsgreep werd gesteund door diverse monarchistische bewegingen, door de kerk én door Benito Mussolini. De generaals hadden autoritaire en anti-separatistische inspiratiebronnen. Aan nationalistische zijde waren er sterke anti-Baskische en anti-Catalaanse gevoelens. De staatsgreep mislukte, maar iets later kwam rechts toch weer aan de macht. Toen een jaar later een extreemrechtse partij tot de regering toetrad, kwam links Spanje gewelddadig in opstand: een groot aantal kerken en kloosters werd geplunderd en verbrand, er braken stakingen en opstanden uit, kazernes van de Guardia Civil en openbare gebouwen werden aangevallen en Catalonië verklaarde zich onafhankelijk. Het geweld werd met extreem geweld de kop ingedrukt en duizenden die aan de opstand hadden deelgenomen belandden in de gevangenis. In januari 1935 werd de staat van beleg opgeheven en werd een nieuwe rechtse regering gevormd die veel progressieve republikeinse maatregelen terugdraaide (kerkelijke bezittingen werden teruggegeven en grootgrondbezitters werden schadeloos gesteld voor de landonteigeningen). In februari 1936 waren er nieuwe verkiezingen, die een strijd werden tussen de linkse alliantie Frente Popular (Volksfront) en het rechtse ‘nationale contrarevolutionaire front’, gesteund door de clerus. Links speelde sterk in op de fascistische en nationaalsocialistische dreiging vanuit Italië en Duitsland; rechts sprak over de angst voor een bolsjewistische revolutie. De apocalyptische retoriek van beide partijen voedde de verwachting dat een politiek compromis niet langer mogelijk zou zijn en dat slechts een gewelddadige oplossing in het verschiet lag. Dat zou een ‘selffulfilling prophecy’ worden. Het Volksfront won met een krappe meerderheid de verkiezingen die opvallend rustig verliepen. De nieuwe regering voerde opnieuw de progressieve maatregelen door, wat wederom tot grote onvrede aan nationalistische kant leidde. Spanje verkeerde in een chaotische situatie. Stakingen en gewelddadigheden namen toe en de regering kon of wilde niet optreden tegen excessief antiklerikaal geweld van de kant van extreem-linkse groeperingen en was ook niet bij machte op te treden tegen geweld vanuit de rechtse kant. Op 16 juli 1936 kwam het gezamenlijke rechtse front in opstand. Generaal Franco arriveerde op 19 juli in Marokko, met als doel het Marokkaanse leger over te brengen naar Spanje en toe te voegen aan het Spaanse leger. Hij vroeg voor deze eerste luchtbrug in de militaire geschiedenis de hulp aan Italië en Duitsland. Italië leverde wapentuig en grondtroepen; Duitsland beperkte zich tot wapens, piloten en adviseurs. Beide landen gaven deze steun omdat ze vreesden dat de communisten voet aan de grond zouden krijgen op het Iberisch schiereiland. Hermann Göring, de Duitse minister voor de luchtmacht, zag grote mogelijkheden voor het testen van nieuwe wapens en het laten oefenen van zijn Luftwaffe in opbouw. Met het bombardement op Guernica (26 april 1937) werd een afschrikwekkende ‘proeve van bekwaamheid’ afgeleverd. Door de inmenging van beide landen voelde ook Joseph V. Stalin zich gedwongen zich met de strijd te bemoeien. De Republiek werd al snel helemaal afhankelijk van de militaire steun van de Sovjet-Unie, plus van de vele vrijwilligers in de Internationale Brigade. De andere grootmachten, Groot-Brittannië en Frankrijk, wilden zich niet met het interne Spaanse conflict bemoeien, in de hoop met vooral nazi-Duitsland overeenstemming te kunnen bereiken over andere Europese conflicten. Nederland hield vast aan haar principes van neutraliteit, in de hoop bij een mogelijk nieuw gewapend conflict in Europa buiten het oorlogsgeweld te kunnen blijven. De Spaanse Burgeroorlog zou in 1939 eindigen met een overwinning voor de conservatieve nationalisten, het omverwerpen van de democratische regering en de ballingschap van duizenden linkse Spanjaarden. Alle rechtse partijen gingen op in de dictatoriale structuur die generaal Franco in de jaren daarna zou opzetten. Vanuit Nederland zouden ongeveer zevenhonderd vrijwilligers aan de strijd gaan deelnemen. Daarin een enkele avonturier of naïeve dromer, vaak geronseld vanuit de toenmalige Communistische Partij van Nederland, hoewel de partij deze illegale ronselpraktijken goed voor de buitenwacht verborgen wist te houden. Het merendeel van de Spanjestrijders begaf zich echter vrijwillig naar het strijdtoneel in Spanje, veelal ingegeven door de oprechte vrees voor een fascistisch-nationaalsocialistische overheersing van Europa. Na Italië en Duitsland dreigde een derde land om te vallen en voor velen was er de vaste overtuiging dat in Spanje een verdere opmars moest worden verhinderd. Een tweede reden voor vertrek was echter de onvoorwaardelijke trouw aan de opdrachten die de partij vanuit Moskou kreeg, waarna de jonge hardliners binnen de partij de morele verplichting voelden gehoor te geven aan de bolsjewistische opdracht. Twee namen komen altijd naar voren als gesproken wordt over de Nederlandse oud-Spanjestrijders: Jef Last en Piet Laros. Vooral Last was jarenlang het grote boegbeeld van de groep; als schrijver en dichter heeft hij een aantal publicaties over de burgeroorlog nagelaten, plus andere verhalen over zijn vele omzwervingen over de aardbol. Hij viel al vroeg uit de gratie van de communistische partij, omdat hij op een van zijn reizen naar de Sovjet-Unie zag dat dit verre van het gedroomde arbeidersparadijs was. Wat natuurlijk tegen het zere been was van degenen binnen de Nederlandse communistische partij, onvoorwaardelijke gelovers in de sovjet-doctrine en slaafse volgers van de bevelen uit Moskou. Laros was niet aan enige partij verbonden, maar zat grotendeels wel op dezelfde lijn. Petram en Kruizinga zijn er echter in geslaagd meerdere oud-Spanjestrijders aan de vergetelheid te ontrukken, waardoor een goed beeld ontstaat van dit gemêleerde gezelschap. Een belangrijk punt in het boek is het feit dat alle leden van deze groep vanwege hun indienstreden van een buitenlands leger hun Nederlandse staatsburgerschap zouden verliezen, bij terugkeer een uiterst kille ontvangst kregen en slechts moeizaam erkenning kregen voor hun vooroorlogse verzet tegen het nationaalsocialisme. Pas in 1969 kregen de nog levende oud-strijders de Nederlandse nationaliteit terug. Petram en Kruizinga laten op overtuigende manier zien welke motivaties de vrijwilligers hadden en wat tegelijkertijd de houding was van de Nederlandse regering, die in de dertiger jaren krampachtig de neutraliteit trachtte te bewaren en zoekende was naar haar identiteit en positie in een Europa waar de grote politieke tegenstellingen in sneltreinvaart haar kookpunt bereikte. De beide schrijvers maken ook een indrukwekkende koppeling met andere groepen die in het verleden in buitenlandse krijgsdienst gingen of, nog belangrijker, naar hedendaagse groepen die naar het buitenland trekken vanuit een bepaalde ideologische bevlogenheid. Kortom, een zeer informatief boek over een relatief onbekend stukje Nederlandse geschiedenis, en nog eens mooi geschreven ook. |
Beoordeling: | Zeer goed |