Titel: | Gevangen in het veen - De geschiedenis van de Emslandkampen |
Schrijver: | Pieter Albers |
Uitgever: | Omniboek |
Uitgebracht: | 2018 |
Pagina's: | 264 |
ISBN: | 9789401912761 |
Omschrijving: |
De Emslandkampen waren een groep van kampen in het Duitse Emsland en het graafschap Bentheim, gelegen in Noordwest-Duitsland in de buurt van de Nederlandse grens; aan de Nederlandse kant van de grens grofweg van Winschoten tot Coevorden. In totaal vielen onder de Emslandkampen vijftien kampen, die vanuit Papenburg werden geleid. De naziregering en regionale overheden in het Emsland hadden een overeenkomst waarin werd bepaald dat de gevangenen als dwangarbeiders konden worden gebruikt om het uitgestrekte veengebied in het Emsland te ontginnen. De ontgonnen gebieden zouden bijdragen aan een grotere economische zelfstandigheid van Duitsland. De kampen hadden wisselende functies. Ze werden door de nazi's gebruikt als: concentratiekampen (1933-1936), strafgevangenenkampen (1934-1945), militaire strafgevangenenkampen (1939-1945), krijgsgevangenenkampen (1939-1945) en buitenkampen van het concentratiekamp Neuengamme (1944/45). De veranderende functies van de kampen is verweven met de ontwikkelingsgeschiedenis van het nationaalsocialisme. De Emslandkampen hadden buitenkampen in Noord-Duitsland, Noorwegen en in het westen van Frankrijk. Toen Adolf Hitler op 30 januari 1933 aan de macht kwam, werden direct door heel Duitsland ‘wilde kampen’ geopend waarvan leden van de SA en de SS de belangrijkste bewakers en beheerders waren. In deze kleinschalige kampen – ze hadden vaak niet meer dan een capaciteit voor enkele tientallen personen – werden de belangrijkste politieke opponenten van Hitler opgesloten. De kampjes waren bedoeld als tijdelijk onderkomen. Daags na de Rijksdagbrand op 27 februari 1933 werden via de zogenaamde Rijksdagverordening alle burgerrechten opgeschort en werd de maatregel van Schutzhaft van toepassing. De letterlijke betekenis van de term is 'beschermende hechtenis', waarmee de nazi's probeerden de indruk te wekken dat ze zo vriendelijk waren hun politieke tegenstrevers te beschermen tegen een oncontroleerbare volkswoede. In de praktijk betekende het echter dat iedereen van wie men veronderstelde dat die wel eens een kritisch geluid zou kunnen laten horen, kon worden opgepakt. Omdat de wilde kampen chaotisch georganiseerd waren, besloot men ze direct op te heffen en grote, centrale concentratiekampen te bouwen. Op 20 maart 1933 kondigde Heinrich Himmler aan dat in Dachau een professioneel geleid concentratiekamp zou worden gebouwd, dat een capaciteit van 5.000 gevangenen moest hebben. Bij de opening werden in Dachau alleen politieke tegenstanders gevangengezet, vooral communisten en sociaaldemocraten. Al in het eerste jaar kwamen er vanwege de erbarmelijke omstandigheden en het gewelddadige optreden van de bewakers tientallen gevangenen om het leven. Na verloop van tijd werd het kamp steeds meer gevuld met Roma, homoseksuelen, misdadigers, verzetsstrijders, personen met grote religieuze betrokkenheid (zoals Titus Brandsma) en Joden. Ook in Emsland werden al vroeg in 1933 kampen opgericht, waarmee ze tot de allereerste kampen van het Derde Rijk hoorden. In juni 1933 werd begonnen met de bouw van kamp Börgermoor, in de derde week van de bouw werden uit de gevangenis van Düsseldorf negentig gevangen handwerkslieden overgebracht om de laatste hand aan het werk te leggen en een week later, nog aan het eind van juni 1933, zaten er een kleine duizend marxisten, die uit het Ruhrgebied waren overgebracht. Iets later in het jaar werd kamp Esterwegen ingericht, dat plaats bood aan tweeduizend 'veroordeelden'. In september 1933 was kamp Neusustrum het derde kamp dat de poorten opende; het had plaats voor duizend gevangenen. Een half jaar nadat Hitler alle macht naar zich had toegetrokken zaten in de drie kampen langs de Nederlandse grens ruim 4.000 politieke gevangenen opgesloten. De Nederlandse bevolking ondernam niks. Integendeel, gevangenen die erin waren geslaagd te ontsnappen en zich over de grens veilig waanden, werden onverbiddelijk weer aan het rechtmatige gezag in Duitsland uitgeleverd. Neusustrum en Börgermoor werden in 1934 omgezet in gewone strafkampen. Ook Esterwegen was vanaf 1937 een gewoon strafkamp. In 1939 werden, vaak vlak na de bouw, alweer 103 barakken weggehaald om te dienen bij de bouw van de Westwall. Met de barakken reisden 2.000 Emslandgevangenen mee. Vrij snel keerden de van het Emsland geleende barakken en gevangenen weer terug. Na deze drie kampen werden vanaf 1934 twaalf andere kampen gebouwd: Aschendorfermoor, Rhede-Brual, Walchum, Oberlangen, Esterwegen, Wesuwe, Versen, Fullen, Groß Hesepe, Dalum, Wietmarschen, Bathorn en Alexisdorf. In de zes noordelijke strafkampen werden tussen 1939 en 1945 voornamelijk veroordeelde Wehrmacht-militairen gevangen gehouden. Hier werden ook veel jonge mannen uit Luxemburg en Elzas-Lotharingen (gebieden die door de nazi's als vanouds Duits grondgebied werden beschouwd) gevangen gehouden. In de negen zuidelijke kampen werden krijgsgevangenen vastgehouden uit onder meer Frankrijk, België, Nederland, Italië, Polen en vooral Rusland. Daartoe werden in Dalum en Versen de Stalags 6C en 6B opgericht. Vooral tegenover de Russen hield men zich niet aan de Geneefse Conventies. De nazi's beschouwden hen als laagste van de Untermenschen en niet als krijgsgevangenen. In Esterwegen werden in 1943 en 1944 Nacht und Nebel gefangenen uit Frankrijk, België en Nederland opgesloten. Daarnaast waren in 1944 en 1945 de Emslandlager Dalum en Versen een Außenlager van het concentratiekamp Neuengamme. De gevangenen van alle vijftien kampen werden als (dwang)arbeider ingezet bij de ontginning van de veengebieden. De Emslandkampen zijn april 1945 door Britse, Canadese en Poolse troepen bevrijd. De bevrijde gevangenen werden overgebracht naar kampen voor ontheemden (DP’s ofwel Displaced Persons). In januari 1946 bestonden in het gebied vijftien kampen voor Poolse ontheemden en een kamp voor mensen uit de Baltische staten. Tot juni 1947 werden deze kampen bestuurd door de VN-hulporganisatie UNRRA en daarna door de International Refugee Organization (IRO). In 1951 nam de West-Duitse overheid het beheer over de kampen over. Als laatste kamp werd in 1957 het DP-kamp in Lingen opgeheven. In de vijftien Emslandkampen hebben naar schatting 100.000 tot 180.000 krijgsgevangenen en 80.000 politieke en strafgevangenen moeten verblijven. Naar schatting zijn 38.000 van deze gevangenen in de Emslandkampen vermoord. Voor het merendeel (35.000 man) zijn dat Russische krijgsgevangenen geweest. Deze liggen op negen begraafplaatsen en in massagraven begraven. Per kamp kan zowel qua gevangenenaantal als ten aanzien van het dodental niets specifieks met zekerheid worden gezegd. Van de begraafplaatsen is voor een deel van de gevallen wel bekend hoeveel mensen er liggen en welke nationaliteit deze mensen hadden. Hoeveel van de 180.000 tot 260.000 kampbewoners de oorlog hebben overleefd is onbekend. Velen zijn later in of op weg naar andere kampen vermoord. In 2009 schreef Pieter Albers het boek ‘Gevangen in het veen. De geschiedenis van de Emslandkampen’ dat recent een heruitgave kende. De auteur beschrijft de voor velen onbekende geschiedenis van deze vijftien kampen, waarbij hij ook ingaat op de manier waarop de omwonende Duitsers en de Nederlanders aan de andere kant van de grens met het bestaan van de kampen omgingen. Hij heeft ook nauwkeurig in kaart gebracht waar de kampen zich ooit hebben bevonden, want op een enkele begraafplaats of monument na is van de voormalige kampen niks meer over. Niets in het wat Armando ooit zo treffend ‘de schuldige landschappen’ noemde, herinnert nog aan de gruwelijkheden die er ooit hebben plaatsgevonden. Slechts oude foto’s en door gevangenen gemaakte tekeningen resteren als tastbare bewijzen. Hier en daar een transformatorhuisje dat men blijkbaar vergeten is te slopen of een restant van de toegangspoort. En in Esterwegen is een paar jaar geleden een informatie- en documentatiecentrum geopend. Een aanrader, dit boek. |
Beoordeling: | Zeer goed |