Titel: | Tegen beter weten in |
Auteur: | Ies Vuijsje |
Uitgever: | Augustus |
Uitgebracht: | 2006 |
Pagina's | 237 |
ISBN: | 9045700662 |
Omschrijving: |
Toen na de oorlog de feiten over de Holocaust wereldwijd bekend raakten, trad spoedig de vraag hoe het mogelijk was dat deze tragedie zich af had kunnen spelen op de voorgrond. Waarom hebben de Duitse burgers niet geprotesteerd tegen de uitroeiing van hun Joodse medemens? Keurden ze de Endlösung goed of hebben ze hiertegen niet durven protesteren? Volgens de meerderheid van de Duitse bevolking was dit beide niet het geval, want zij verdedigden zich na de oorlog massaal door te stellen ze van de vernietiging van de Joden niks geweten hadden: “Wir haben es nicht gewußt”. Nog steeds beïnvloedt dit de geschiedschrijving, want wat is hiervan waar? Historici zijn het daarover nog altijd niet geheel eens, al is men er over het algemeen van overtuigd dat veel Duitsers van de uitroeiing van de Joden meer wisten dan dat ze na de oorlog toegaven. Maar hoe zit het met de Nederlandse bevolking? Wisten zij dat de Joden die vanuit Nederland gedeporteerd werden, vermoord werden in vernietigingskampen? Volgens de drie belangrijkste geschiedschrijvers over de Jodenvervolging in Nederland, Abel Jacob Herzberg, dr. Jacques Presser en in het bijzonder dr. Lou de Jong, hebben de Nederlanders dit niet geweten. De feiten over de Holocaust werden volgens hen pas na de bevrijding algemeen bekend. Deze zienswijze ontlastte velen. Men kon de Nederlandse Joden niet verwijten dat ze zich zonder noemenswaardig verzet hadden laten afvoeren naar hun dood, noch kon men de Joodse Raad ervan beschuldigen dat ze bewust hadden meegewerkt aan het moordprogramma van de nazi’s. Ook de niet-Joodse Nederlanders, de regering en het Koningshuis kon men dankzij deze zienswijze niet beschuldigen van passiviteit ten aanzien van de massamoord op Joden. Zelfs de Nederlandse politieagenten en collaborateurs die meegewerkt hadden aan de arrestaties en deportaties van Joden waren zo niet medeschuldig aan moord. Hen kon enkel verweten worden dat ze hadden samengewerkt met de vijand en hadden meegewerkt aan vrijheidsberoving van Joden. Volgens onderzoeker Ies Vuijsje is het beeld dat Nederlanders gedurende de oorlogsjaren niks geweten hebben van de uitroeiing van Joden een mythe. De Nederlanders wisten volgens hem wel degelijk wat het lot van de vanuit Nederland gedeporteerde Joden was. Bovendien wisten ze dit al in een vroeg stadium. Vuijsje gaat zelfs verder, want volgens hem is deze mythe bewust in stand gehouden door Herzberg, Presser en vooral de Jong. Niet alleen presenteren deze drie historici volgens Vuijsje dus onjuiste informatie, maar ook hebben zij zich schuldig gemaakt aan geschiedvervalsing. Een baanbrekende conclusie, die door Vuijsje beschreven is in “Tegen beter weten in”. Hoe geloofwaardig is zijn conclusie en in hoeverre is “Tegen beter weten in” daadwerkelijk “een noodzakelijke correctie op de geschiedschrijving van Het Koninkrijk der Nederland in de Tweede Wereldoorlog”, zoals men op de achterkaft van dit boek beweert? “Tegen beter weten” is opgebouwd uit 15 hoofdstukken. Stapje voor stapje, veelvuldig gebruik makend van citaten, weet Vuijsje zijn conclusie nauwkeurig te onderbouwen. Allereerst wordt in drie afzonderlijke hoofdstukken goed onderbouwde en weloverwogen kritiek geleverd op het werk van Presser, Herzberg en de Jong. Vuijsje beschrijft de zienswijze van de drie historici over de vraag wat de Nederlanders van de Endlösung geweten hebben en toont aan welke mankementen hun argumenten en conclusie bevatten. Vooral Lou de Jong krijgt het zwaar te verduren, onder andere omdat hij concludeerde dat de berichtgeving over de Endlösung “niet frequent, niet regelmatig en niet vrij van innerlijke tegenspraak” was en daarom niet werd geloofd door de Nederlanders. In een apart hoofdstuk over de berichtgeving over de Holocaust toont Vuijsje echter het tegendeel aan. Hij geeft een opsomming van de vele berichten die in 1942 op de radio en in de legale en illegale pers verschenen. Vuijsje verklaart waarom het zeer waarschijnlijk is dat deze berichten veel mensen bereikt hebben. Opmerkelijk is dat van de 24 berichten die door Vuijsje weergegeven worden, de helft niet opgenomen is in de boekenreeks “Het Koninkrijk der Nederlander in de Tweede Wereldoorlog” van De Jong, terwijl hij wel de beschikking heeft gehad over deze berichten. Zelfs enkele berichten die hij en zijn collega’s van Radio Oranje verspreid hebben, heeft hij niet vermeld. Maar bovendien – en dat is het meest opmerkelijke onderzoeksresultaat in dit boek – heeft De Jong 6 van de 12 berichten weergegeven zonder de essentie van de boodschap. Vrijwel alle informatie waaruit geconcludeerd zou kunnen worden dat men in 1942 al op de hoogte was van de massavernietiging van Joden is door hem niet opgenomen. Het is vrijwel onweerlegbaar dat de Jong bewust bepaalde belangrijke citaten vermeden heeft, mogelijk om de ‘niet geweten’-mythe in stand te houden. Vuijsje beweert dus dat veel Nederlanders, en zeker de regering en andere goed geïnformeerde personen en instituten, al in 1942 hebben geweten van de Endlösung, omdat hierover voldoende duidelijke berichten verschenen. Maar heeft men deze berichten ook daadwerkelijk voor waarheid aangenomen en bijvoorbeeld niet afgewezen als geallieerde propaganda? Volgens Vuijsje heeft men deze berichten geloofd. Dit probeert hij onder andere te bewijzen met behulp van enkele dagboeken uit de oorlogsjaren waarin de Endlösung ter sprake komt. Hij citeert onder andere uit het dagboek van Anne Frank, waarin zij op 3 februari 1944 schreef: “(…) de Engelse radio heeft altijd de waarheid gezegd. En stel dat de berichten tien procent overdreven zijn, dan zijn de feiten nog erg genoeg, want u kunt niet ontkennen dat het een feit is, dat er in Polen en Rusland vele miljoenen vreedzame mensen zonder veel omwegen vermoord of vergast worden.” Ook citeert Vuijsje uit enkele naoorlogse getuigenissen, waaruit blijkt dat sommige mensen de waarheid over de uitroeiing van Joden verdrongen hebben, zowel tijdens als na de oorlog. Ook Lou de Jong spreekt van een verdringingsmechanisme: “Men wilde niet ‘weten’. Juist door die angst werden berichten die van massale uitroeiing gewaagden, niet of nauwelijks in de geest opgenomen – diezelfde angst leidde er toe dat men zich aan elk reëel feit en aan elke reële overweging die tegen die uitroeiing leken te pleiten, vastklampte.” Vuijsje is het met deze zienswijze echter niet eens, want volgens hem heeft men de informatie over de vernietiging niet verdrongen, maar ontkend of onderdrukt. Een erg moeilijk te beoordelen conclusie, want het verschil tussen verdringen en ontkennen of onderdrukken is in feite niet zo groot. In hoeverre weet iemand iets zeker, is iemand ergens volledig van overtuigd, als hij of zij de feiten verdringt en onderdrukt? Aan de hand van zijn eerder opgedane conclusies beschrijft Vuijsje in aparte hoofdstukken wat afzonderlijke personen, zoals David Cohen en Koningin Wilhelmina, en instituten, zoals de Joodse Raad en de Nederlandse regering, volgens hem geweten hebben van de uitroeiing van de Joden. Enerzijds bevatten deze hoofdstukken stevige beschuldigingen, want als we ervan uitgaan dat het beeld ‘we hebben het niet geweten’ een mythe is, zijn vele personen en instituten medeschuldig aan de massavernietiging van Joden of kunnen we hen in elk geval passiviteit en een groot gebrek aan meedogen verwijten. Tevens bevatten deze hoofdstukken een extra onderbouwing van de onderzoeksresultaten van Vuijsje. Kort en bondig heeft Vuijsje deze onderzoeksresultaten ook nog eens samengevat in een conclusie. Hierin geeft hij tevens de zingeving van deze studie aan. Hij hoopt onder meer dat dit boek als uitgangspunt kan dienen voor verdere discussie. “Tegen beter weten” is absoluut een goed uitgangspunt voor verdere discussie over de vraag wat Nederlanders van de Endlösung geweten hebben. Niet altijd zijn de argumenten en conclusies van Vuijsje even geloofwaardig, al ligt dit in de meeste gevallen meer aan een verschil van inzicht dan aan slecht onderzoek. Slecht is het onderzoek van Vuijsje namelijk beslist niet, want vooral de kritiek die hij uit op het werk van de Jong is zeer correct en uitgebreid onderbouwd. Het is merkwaardig dat geen enkele andere historicus al eerder een opsomming heeft gemaakt van de berichten die over de Endlösung verschenen, zoals Vuijsje gedaan heeft in dit boek. Nog altijd wordt er, zowel in binnen- en buitenland, over het algemeen teveel van uit gegaan dat er tijdens de oorlog nauwelijks iets bekend was over de Holocaust, maar dit is onjuist. Al in een zeer vroeg stadium verschenen hierover duidelijke berichten op de radio en in de legale en illegale pers. De wijze waarop de Joden vernietigd werden was geheim, maar over het feit dat ze vernietigd werden, deden de nazi’s heel wat minder geheimzinnig. Doordat Vuijsje meerdere grote onzorgvuldigheden en gebreken weet aan te tonen in het werk van de Jong is zijn boek absoluut “een noodzakelijke correctie op de geschiedschrijving van Het Koninkrijk der Nederland in de Tweede Wereldoorlog”. Een feit – dat door Vuijsje niet genoemd wordt – is dat geen enkele Nederlander de vernietigingskampen met eigen ogen gezien heeft, met uitzondering van de Joden, maar degenen die een vernietigingskamp overleefden, keerden pas na de oorlog terug. Zouden wij nuchtere Nederlanders gruwelijke verhalen uit de pers geloven, zonder dat we daarvan ooit beelden hebben mogen aanschouwen? Hoe zeker weet je iets als je ergens het bewijs niet van hebt gezien en iets enkel van horen zeggen hebt? Over de vraag wat Nederlanders geweten hebben van de Endlösung, is de discussie nog lang niet gesloten. Waarschijnlijk worden historici en andere deskundigen het hierover nooit eens. Het is echter een belangrijke prestatie van Vuijsje dat hij door middel van nieuwe inzichten een nieuwe draai heeft gegeven aan deze discussie. Als deze discussie u boeit, moet u zijn boek zeker gaan lezen! |
Beoordeling: | Zeer goed |