Het verhaal van Edward Cornelius Martin Swart begon op 9 oktober 1920 in het dorp Wath upon Dearne, South Yorkshire, in de buurt van Rotherham in Engeland. Hij werd vernoemd naar zijn opa’s: Edward aan moederszijde en Cornelis Martinus aan vaderszijde. Edward werd geboren als het tweede kind en de eerste zoon van het ouderlijk paar Gijsbertus de Swart (later ook bekend als George Swart) en Beatrice Swart-Joel. Op dat moment hadden zij al een dochter, Marie (18 september 1919, Sheffield). In de jaren erna groeide het gezin uit tot acht leden met Edwards jongere broer Sidney (6 mei 1923, Schiedam), zijn jongere zus Beatrice en zijn jongere broers Geoffrey (3 mei 1930) en George (1935).
Zoals hun achternaam al doet vermoeden, ligt een deel van de familiegeschiedenis van de familie Swart in Nederland. Vader Gijsbertus de Swart werd namelijk op 6 augustus 1896 geboren in Buren, Gelderland[1]. In zijn eerste levensjaren verhuisde Gijsbertus regelmatig met zijn ouders. Na Asperen (vanaf 22 april 1899)[2], Kedichem (vanaf 14 september 1910)[3] en Nieuwerkerk aan den IJssel (vanaf 1 januari 1914)[4] belandde het gezin De Swart uiteindelijk in Schiedam op 10 juli 1915.
In de familie gaat het verhaal dat Gijsbertus vervolgens naar Engeland verhuisde om de dienstplicht te ontlopen[5]. Volgens de gezinskaart van de gemeente Schiedam bleef Gijsbertus wel in Schiedam ingeschreven. Ook de rest van de familie De Swart woonde tot minimaal 1924 in Schiedam, maar elk kind ging op een andere datum weg uit de gemeente.
Eenmaal in Engeland trouwde Gijsbertus in 1919 met de latere moeder van Edward, de Britse Beatrice Joel. Beatrice Joel was de dochter van Ed(ward) Henry Joel en Eliza Ann Joel-Cox. Gijsbertus en Beatrice trouwden bij de Registry Offices in West Barr, Sheffield op Paaszondag, 19 april 1919. Nog hetzelfde jaar werd hun dochter Marie geboren.
Uit familienotities[6] blijkt dat het vierkoppige gezin, na de geboorte van Edward op 29 november 1920, Sheffield kort daarop verliet voor Hull, om daar aan boord te gaan van het stoomschip Jerveaulx Abbey[7] op reis naar Rotterdam. Edward was op dat moment drie weken oud. Nu de Eerste Wereldoorlog voorbij was kon Gijsbertus zich weer zonder probleem in Schiedam vertonen, waar hij nog altijd ingeschreven stond. Er wordt in de familie aangenomen dat Gijsbertus met zijn gezin bij zijn ouders verbleef na terugkomst, met de bedoeling dat dit verblijf enkele weken zou duren. Beatrice werd echter ziek, waardoor dit uiteindelijk maar liefst vier jaar duurde. Beatrice had extreem gebogen benen, omdat ze rachitis (Engelse ziekte) in haar jeugdjaren had. Tevens kan ze ook een hartaandoening hebben gehad. Het is onduidelijk hoe lang het gezin in Nederland wilde blijven, maar een vierjarig verblijf bij de grootouders van Edward stond vast niet in de planning. Sidney werd door dit verlengde verblijf als enige van de kinderen geboren in Schiedam. Gijsbertus was ondertussen als gasfitter werkzaam, aldus de gezinskaart van de gemeente Schiedam.
Nederlands was de eerste taal in het huishouden, maar op 29 juli 1924 verhuisde het gezin wederom, ditmaal terug naar Sheffield, terug naar de geboortegrond van moeder Beatrice. Hier woonden ze de daaropvolgende jaren naar tevredenheid, terwijl er nog meer kinderen de familie verrijkten.
In het jaar 1931 ging fabrieksdirecteur Frank Parkinson naar Sheffield om personeel te werven voor de glasblazerij van zijn fabriek in Guiseley, vlakbij Leeds in Yorkshire. Gijsbertus ging op het aanbod in en het gezin verhuisde opnieuw, naar Guiseley. Blijkbaar had Gijsbertus, net zoals zijn vader ondertussen een ervaren glasblazer, talrijke Nederlandse en Belgische vrienden in Sheffield. Sommigen kwamen mee naar Guiseley, waar hun vriendschappen voortduurden. Mede door deze vriendschappen werd er thuis nog altijd veel Nederlands gesproken.
Weer wat jaren verstreken, totdat bijna twaalf jaar na hun immigratie naar het Verenigd Koninkrijk Gijsbertus op 10 januari 1936 naturaliseerde tot Brit. Hij zou verder door het leven gaan onder de naam ‘George Swart’, zoals hij zich waarschijnlijk al langer noemde. Sidney, als enige van de kinderen ook geboren in Nederland, naturaliseerde eveneens deze dag. Edward en zijn broers en zussen zouden voortaan, net als hun moeder Beatrice, de achternaam Swart aanhouden, zonder het Nederlandse ‘de’. In 1940 kwam vader George te overlijden.
Na Edwards jeugd in Sheffield en Guiseley ging hij direct vanuit de schoolbanken werken in de glasblazerij van de fabriek van Frank Parkinson, waar ook zijn vader werkte. Generaties in zijn familie waren hem voorgegaan als glasblazer, maar Edward vond dit werk niet leuk, dus ging hij niet veel later aan de slag als wever en magazijnman bij Edward Denison and Co in de Westfield Mills wolfabriek. Deze fabriek stond in Yeadon, West Yorkshire, niet ver van Guiseley. Het is onbekend hoe lang hij in beide fabrieken werkte, maar de Tweede Wereldoorlog was ondertussen begonnen en het Verenigd Koninkrijk was in oorlog.
Hoewel er aanwijzingen zijn dat zijn jongere broer Sidney in dienst ging in het leger (bij het Reconnaissance Corps) en zijn andere broer Geoffrey uiteindelijk ook in het leger terechtkwam, zag Edward meer heil in een rol bij de RAF. Zodoende ging hij op woensdag 30 juli 1941 naar no.3 recruitment centre RAF Padgate, tussen Liverpool en Manchester, om daar in dienst te treden als Royal Air Force Volunteer Reserve. Hier kreeg hij zijn dienstnummer 1486325 en begon zijn militaire carrière.
In de jaren die daarop volgden zag Edward een goed deel van het Verenigd Koninkrijk. In zijn dossier is onder meer te lezen dat hij via Recruits Centre Blackpool, een Aircraft Delivery Unit en een Reception and Disposal Unit uiteindelijk pas op 28 november 1942 voor het eerst bij een squadron belandde, het 2769e op West Malling en later Biggin Hill, beiden ten zuiden van Londen. Via RAF Hunmanby Moor in Noord-Engeland, een trainingskamp, komt hij op 11 september 1943 uit bij een Initial Training Wing, waarschijnlijk in St Leonards in Sea and Bridlington, eveneens gelegen in Noord-Engeland. Waarschijnlijk begon Edwards training hier pas echt, want een maand later op 23 oktober kwam hij in de Air Gunners School terecht, waar hij werd opgeleid tot zijn uiteindelijke functie van boordschutter. Via nog een trainingsunit en een ‘Ferry Pilots Pool’ werd Edward op 25 juli 1944 toegewezen aan zijn definitieve squadron, het 102nd ‘Ceylon’ squadron op RAF Pocklington, ongeveer 20 kilometer ten oosten van York. Dit is dan reeds zijn vijfentwintigste entry in zijn ‘unitdossier’.
Tegen die tijd was Edward via vier promoties en één degradatie opgeklommen tot Temporary Sergeant, ten tijde van zijn Air Gunner School.
Promoties en degradaties
Een maand nadat Edward bij het squadron kwam, maakte hij zijn eerste ‘combat flight’ mee als Air Gunner, in de crew van Flight Officer A.C. Cameron. Deze vlucht overdag op 15 augustus 1944 in een Halifax III met kenteken LW158 maakte een aanval op de ‘airport runway’ (start- en landingsbaan) van Fliegerhorst Eindhoven, Nederland. Edward was zo toch weer even terug in Nederland, al was het maar kortstondig en in de lucht.
In de maanden augustus, september en oktober volbracht Edward in verschillende crews in totaal twintig missies. Hij vloog steevast in Halifax III’s, het vaakst (vijf keer) in het toestel met kenteken MZ800. Hij nam deel aan missies bij dag en nacht op doelen in Nederland, Duitsland en Frankrijk. Bijzondere vluchten waren drie geplande ‘Gardening sorties’, waarbij mijnen geplaatst moesten worden in aangewezen zeewateren; twee daarvan gingen door, één werd geschrapt voor opstijgen. Ook bijzonder zijn vijf opeenvolgende vluchten naar vliegbasis Melsbroek, België (B58 Melsbroek). Deze transportmissies (operation ‘Petrol’) brachten elke keer 750 gallons (ongeveer 2.800 liter) aan brandstof voor het front.
Op 2 november 1944 vloog de crew van Edward voor het eerst met de Halifax III MZ772 met markering DY-Q op een missie naar Düsseldorf. Dit vliegtuig werd al eerder gebruikt, maar nog niet door deze crew. Opvallend is ook dat Edward niet op deze vlucht zat, maar werd vervangen door ene Sergeant Wilson. Ook de vlucht daarvoor had Edward al om onbekende reden ‘vrijaf’ gekregen op een missie naar Keulen. De volgende vlucht zou Edward weer terugkeren in de vaste formatie, maar dit zou zijn allerlaatste keer zijn.
Op 4 november 1944 om 17:41 uur vertrok de MZ772 vanaf RAF Pocklington voor de zoveelste nachtelijke raid. De crew bestond naast Edward uit:
Het doel deze avond: Bochum, Duitsland. In totaal namen 749 vliegtuigen deel aan deze aanval, waarvan er uiteindelijk 28 verloren zouden gaan (3,7%), voornamelijk als gevolg van aanvallen door Duitse nachtjagers.[8] Voor de RAF was het een zeer geslaagde aanval met als resultaat zware schade in het centrum van Bochum. Meer dan 4.000 gebouwen werden verwoest, inclusief de staalfabriek. 994 mensen werden gedood. Dit was de laatste grote aanval op Bochum.
De MZ772 met Edward aan boord stortte volgens de officiële registratie neer bij Laurensberg, op 4 kilometer ten noordwesten van Aken, Duitsland. Het exacte tijdstip en de oorzaak van verlies is nooit vastgesteld, aldus de Aircraft Loss Card die na de oorlog door de Air Historical Branche is samengesteld. Er is dus ook niet bekend of het vliegtuig naar Bochum of van Bochum terug onderweg was. Hoewel Laurensberg dicht in de buurt was, was de vermoedelijke crashlocatie echter Soers. Twee ooggetuigen zijn hiervoor de belangrijkste primaire bronnen.
Inwoner Hans Bücken Hans Bücken, inwoner van de regio en geboren in 1935, beleefde als kind bewust de oorlog. Veel crashsites waren hem bekend, maar niet allemaal. In zijn aantekeningen staan een "Crash nummer 6 en 7", gerelateerd aan respectievelijk Soers/Berensberg en Vetschau. De genoemde 4 kilometer afstand vanaf Aken paste het beste bij deze plaatsen. Bücken beschrijft de crashlocatie in Soers, nabij het oude hoofdbureau van politie, als volgt: "De Soers is een wijk van de stad Aken en ligt grofweg tussen de Krefelder Straße en de wijk Laurensberg. De Soerser Weg loopt parallel aan de Krefelder Straße. Deze twee straten zijn verbonden door Euler's Weg. Als je vanaf de Krefelder Straße de Eulers Weg inrijdt, bevindt zich na een paar meter de Hubert Wienen Straße aan de linkerkant. Hier bevindt zich ook het oude hoofdbureau van de politie. […] Tegenwoordig staat dit gebied bekend als "Sportpark Soers".[9]
Dagboek inwoonster Antonia Jünger Een tweede vermelding vinden we in het dagboek van Antonia Jünger, destijds woonachtig in Hasenwald in de voormalige gemeente Kohlscheid (nu Herzogenrath). Dit gehucht ligt halverwege de route van Richterich naar Rumpen aan de Berensbergerstrasse. De vrouw hield van medio 1944 tot mei 1945 een dagboek bij in twee delen. Bij de dagboekaantekening over 4 november 1944 schreef zij:
"Sehr viele Flugzeuge. 62 flogen direckt über den Hof. Die Erschütterung dauern an. Ein Am. Flugzeug zertrümmert in der Soers. Teile desselbigen flogen bis Holland."
Vertaald: "Veel vliegtuigen. 62 vlogen er recht over het erf. Het schudden gaat door. Een Amerikaans vliegtuig neergestort in de Soers. Delen ervan vlogen naar Nederland."
Ooggetuigen zijn in dit onderzoek verder schaars. Dit heeft alles te maken met de ligging van de crashlocatie in het frontgebied van de oorlog. Veel burgers hadden elders een veilig heenkomen gevonden.
Dietmar Kottmann, voorzitter van de lokale heemkundekring ‘Laurensberger Heimatsfreunde’, schreef een historisch artikel, waarin hij de chaotische toestanden in de regio van Laurensberg tijdens de laatste oorlogsweken heeft beschreven. Na de capitulatie van Aken op 23 oktober 1944 vond het Amerikaanse leger onordelijke omstandigheden, met veel verwoeste of zwaar beschadigde gebouwen. Allereerst werden alle burgers die in Aken waren achtergebleven, geïnterneerd in een kazerne in het zuiden van de stad en werden alle Duitse militairen afgevoerd naar krijgsgevangenkampen in België. Aken werd nog steeds beschoten (zelfs met V1's) vanuit Duitse posities ten oosten van de stad. Het is onbekend of de Amerikanen tijdens deze dagen crashes hadden opgemerkt en gedocumenteerd. Aangezien ongeveer 90% van de bevolking gedwongen was geëvacueerd, kon het dus zijn dat in de nacht van 4 op 5 november 1944 maar weinig mensen de crash van korte afstand opmerkten.
Tijdlijn Aachen
Anno 2022 zijn er in de regio Soers geen enkele zichtbare sporen te vinden van deze crash. Een exacte locatie is dus nooit gevonden en zal wellicht nooit gevonden worden.
Het ‘loss record’ van deze vlucht toont ons dat de zeven bemanningsleden allen gevonden werden, vermoedelijk door de Amerikanen, in het recentelijk bevrijde gebied. Documentatie hiervan aan Amerikaanse zijde was er door de chaos waarschijnlijk niet. Ze werden in eerste instantie (als Britten) eerst op een Amerikaanse begraafplaats begraven, wat de aanname versterktdat alle bemanningsleden door de Amerikanen zijn geborgen op de crashplaats of in de buurt daarvan.
Opvallend is wel dat alle bemanningsleden, behalve Edward, begraven werden op de Amerikaanse begraafplaats Henri-Chapelle, terwijl Edward werd begraven op de Amerikaanse begraafplaats Margaten, Nederland. Vervolgens werden alle zeven in 1947 weer naar de voor hen dichtstbijzijnde oorlogsbegraafplaats van het Gemenebest overgebracht. Zo kwamen de zes uiteindelijk op Hotton War Cemetery in België terecht. Kennelijk zijn Edward en de overige bemanningsleden in Duitsland op verschillende tijdstippen of plaatsen geborgen, hetgeen de twee verschillende begraaflocaties mogelijk verklaart.
Edward werd uiteindelijk herbegraven op de Oorlogsbegraafplaats van het Gemenebest Overloon op 1 mei 1947. Zo eindigde het verhaal van een Brit met Nederlandse wortels op een rustige, groene begraafplaats in Nederland, waar hij tot de dag van vandaag rust.