De Vickers-Armstrong A11 lichte infanterietank was de eerste Britse tank die speciaal werd ontworpen als ondersteuningstank voor infanterie, de zogenaamde Infantry Tank. Als zodanig werd het aangeduid als Infantry Tank Mk I en later als Matilda I (in verband met de eveneens rond die tijd geproduceerd Matilda II. Als infanterietank had de Matilda I enig succes in de strijd in 1940 in Frankrijk, mede vanwege de relatief zware bepantsering. De lichte bewapening was echter niet opgewassen tegen de Duitse tegenstanders.
De A-11 oftewel Infanterie Tank Mk I, later bekend als Matilda I, was de eerste tank speciaal gebouwd ter directe ondersteuning van de infanterie. Bij het ontwerp was men uitgegaan van twee kernpunten, lage kosten en snelle productie. De generale staf van het Britse leger had in 1934 de specificaties opgesteld. Er was gevraagd om een tank voor de directe ondersteuning bij een infanterieaanval. Het ontwerp en eerste prototype was klaar in september 1936.[1]
Voor het eerst werd bij de ontwikkeling van de tank nadrukkelijk rekening gehouden met de bescherming van de bemanning, wat resulteerde in een voor die tijd zeer zware bepantsering van maximaal 65 mm. De zwaarste bepantsering zat aan de voorzijde. De koepel werd geheel gefabriceerd uit gietstaal en voorzien van een machinegeweer.
In april 1937 werd de eerste bestelling geplaatst en in 1938 gingen de eerste exemplaren naar de 1st Army Tank Brigade. Nadat er in 1939, 139 exemplaren waren gebouwd werd de productie gestopt omdat de tank allang niet meer voldeed aan de eisen voor een infanterietank. De producent Armstrong Vickers leverde toen al de Matilda II tank. De Matilda I bleek veel te langzaam. Hoewel de snelheid gebaseerd was op de lopende infanterist, kon het onvoldoende snel worden teruggetrokken bij een gemotoriseerde of gepantserde aanval. De bewapening van slechts een machinegeweer gaf geen enkele verdediging tegen de Duitse pantsers. Door de zware bepantsering was het echter wel bestand tegen nagenoeg alle antitankgeschut.[2]
De ontwikkeling voor de A11 werd in gang gezet door Sir Hugh Ellis, Master General of Ordnance (M.G.O.), en Major-General A. E. Davidson as Director or Mechanisation (D.o.M.). Gebaseerd op de ervaringen uit de Eerste Wereldoorlog ontwikkelden zij de gedachte dat het noodzakelijk was voor infanterie dat ze aan het front ondersteund werden door een tank die speciaal voor dat doel was ontworpen. Deze Infantry Tank moest een bepantsering hebben die ten minste het Duitse 37 mm antitankgeschut (Pak.36) kon weerstaan en vuursteun aan oprukkende troepen kon geven. Hierdoor werd bij de verdere ontwerpen uitgegaan van een zware bepantsering en werd de bewapening hieraan ondergeschikt.
In 1934 consulteerden beide mannen Major-General Percy Hobart, Inspector of the Royal Tank Corps (R.T.C.) met hun plannen en kwamen tot twee voorstellen, een kleine tank, bewapend met machinegeweren die in grote getale op het slagveld kon worden ingezet en een zware tank met geschut voor pure vuursteun. De eerste optie werd als eerste uitgewerkt en hiervoor werd in oktober 1935 Sir John Carden benaderd. Carden was op dat moment hoofd tankontwerp bij Vickers-Armstrong. Op 3 oktober kon hij al een schets voorleggen voor een kleine tank, met twee man bemanning en een koepel met een enkele machinegeweer. Het voorstel werd vastgelegd als Vickers-Armstrong A11 met codenaam Matilda.[3]
Al 11 maanden later, kon het prototype de A.11.E.1 worden gepresenteerd. De testresultaten waren redelijk goed. De aandrijving moest licht worden aangepast en er dienden episcopen te worden toegevoegd. De uitlaat moest naar een nieuwe locatie worden verplaatst. Tot slot werd aan de constructie zelf één en ander gewijzigd om een sneller en eenvoudiger productie te garanderen. Tot slot bleken bij schiettesten treffers op het voertuig tot diepere beschadigingen te leiden dan verwacht, waarop de metaalconstructie werd aangepast.[4]
De inrichting van de tank was vrij eenvoudig. Voorin bevond zich de positie van de bestuurder, die het voertuig bestuurde met voetpedalen en twee stuurhendels. Achter de bestuurder bevond zich de positie van de Commandant die de koepel en het machinegeweer bediende. Beide bevonden zich in een kleine maar relatief comfortabele cabine, gescheiden van het motorcompartiment dat zich achter in de tank bevond. De bestuurder had boven zich een eigen rechthoekig luik, bedienbaar met twee hydraulische cilinders. Het luik bevatte een draaibare episcoop voor de bestuurder. Het zicht naar voren werd verschaft door een kleine rechthoekige opening.
Om de productie te vereenvoudigen werd de romp van de tank opgebouwd uit meer onderdelen dan bij het prototype. De onderdelen werden met klinknagels aan elkaar bevestigd. De aandrijving was gekopieerd van de Dragon Mark IV Artillery Tractor en de rupsbanden waren van metaal zonder rubber bekleding. De standaard bepantsering voor en aan de zijkanten bedroeg 60 mm, terwijl die boven en onder 10 mm bedroeg. Een 70 pk Ford V8 benzinemotor verzorgde de aandrijving en was verbonden met een Fordson versnellingsbak met vier versnellingen. Hiermee kon standaard op de weg een snelheid van 12,9 km/u worden bereikt en in het veld 9 km/u. De 195,5 liter brandstof garandeerde een gemiddeld bereik van 129 km.[5]
De koepel was gegoten uit één geheel en had een dikte van 60 mm. Hierin kon een 7,7 mm Vickers of een 12,7 mm Vickers machinegeweer worden gemonteerd. Bovenop de koepel bevond zich een rond luik dat uit twee aparte delen bestond. Links voor dit luik bevond zich de episcoop voor de Commandant.
Het prototype had het WD nummer T-1724 en voertuignummer CMM 880 ontvangen. In april 1937 werd een eerste bestelling gedaan voor 60 exemplaren. Deze ontvingen het WD nummer T-3433 tot en met T-3492 en voertuignummers HMH 788 tot en met HMH847. In mei 1938 werd een tweede bestelling voor 60 tanks geplaatst. Deze kregen WD nummer T-5551 tot en met T-5610 en voertuignummers RMY 905 tot en met RMY 964. In januari 1939 was ondertussen een nieuwe Infantry Tank Mk II, de Vickers-Armstrong A12 oftewel Matilda II in productie genomen en werd nog slechts een laatste order van 19 Matilda I tanks geplaatst. Deze ontvingen WD nummers T-8101 tot en met T-8119 en wagennummers PMX 458 tot en met PMX 476.
De eerste levering van 37 stuks volgde op 1 februari 1939 en werden ingedeeld bij het 4th Battalion, 7th Battalion en 8th Battalion van het Royal Tank Corps (R.T.C.) welke op 4 april 1939 het Royal Tank Regiment (R.T.R.) werd. Na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog op 1 september 1939, werden de drie bataljons samengevoegd binnen de 1st Army Tank Brigade (A.T.B.) en naar Frankrijk gezonden ter ondersteuning van de British Expeditionary Forces. Nadat in juni 1940, na operatie Dynamo, de productie werd stilgelegd, duurde het nog tot augustus van dat jaar voordat de laatste twee exemplaren werden afgeleverd. Rond die tijd waren 139 A11 tanks geproduceerd bij Vickers Armstrong te Tyneside.[6][7][8]
Naam: | Matilda I |
Bouwer: |
Armstron Vickers |
Type: |
Livhte infanterie tank |
Lengte: |
4,85 meter |
Breedte: |
2,30 meter |
Hoogte: |
1,87 meter |
Gewicht: |
11.200 kg |
Motor: |
Ford V-8 motor 70 pk |
Snelheid: |
13 km/u (op de weg) |
Bereik: |
129 km |
Bewapening: |
7,7 mm Vickers machinegeweer of 12,7 mm Vickers machinegeweer |
Bepantsering: |
10-65 mm |
Bemanning: |
2 |
Aantal: |
139 |
De enige keer dat de Matilda I in actie is geweest, was bij de Duitse aanval op Frankrijk in mei 1940. Er waren in totaal 97 exemplaren naar Frankrijk gezonden voor inzet bij de British Expeditionary Forces.
De tanks werden gebruikt door de 1st Army Tank Brigade die was toegevoegd aan de BEF. 77 Exemplaren waren aan de brigade toegewezen, terwijl de overige in eerste instantie in reserve zijn gehouden. Toen de situatie verslechterde werd er allereerst met de reservetanks een tijdelijke eenheid geformeerd die opereerde met de "Beauman" Divisie".
De Matilda I heeft een belangrijk aandeel gehad in de slag bij Arras. Bij de acties in Frankrijk bleken al snel de tekortkomingen van de tank. Hoewel het door de dikke bepantsering moeilijk door tanks en antitankgeschut was uit te schakelen, was het een hopeloos langzaam voertuig. Door de lichte bewapening kon het redelijk eenvoudig worden genaderd en van dichtbij worden uitgeschakeld.
Na de terugtocht bij Duinkerken zijn de in Groot-Brittannië overgebleven exemplaren alleen nog gebruikt voor trainingsdoeleinden.
De nog bruikbare in België en Frankrijk achtergelaten exemplaren zijn door de Wehrmacht voor trainingsdoeleinden gebruikt en stonden daar bekend als Infanterie Panzerkampfwagen Mk I 747 (e).