Het is een interessant gegeven dat een groot deel van de manschappen van de Kriegsmarine, actief in alle geledingen, van kleine Unterseebootjäger tot de Tirpitz, en in alle windrichtingen, van een kustbatterij in Biarritz tot op U-Boote in het Oosten, hun loopbaan zijn begonnen in Nederland.
Er bevonden zich meerdere Schiffsstammabteilungen (SStA) in Nederland. Hier werd van een burger in drie maanden een matroos gemaakt.[1] De militaire basisbegrippen werden hier geleerd, waarna aansluitend, op een andere locatie, een meer specifieke opleiding werd gevolgd, toegesneden op de toekomstige loopbaan. De locaties waar de SStA’s voor langere tijd gelegen waren zijn:
Dit artikel zal specifiek de 20. SStA behandelen. Die was opgericht in Norden, een stadje aan de Duitse kust tegenover het eiland Norderney. Nog in dezelfde maand, juni 1941, werd de eenheid overgeplaatst naar Ede. De bezetter trof daar na de Nederlandse capitulatie in 1940 een complex van zeven kazernes aan.
De oudste kazernes waren de Johan Willem Frisokazerne en de naastgelegen Mauritskazerne Beide kazernes waren in 1906 in gebruik genomen door het 11e Regiment Infanterie en elk gebouwd voor een bataljon van tussen de 600 en 700 man. Achter de kazernes stonden langere tijd barakken, wat de capaciteit nog vergrootte.
Ten noorden van de infanteriekazernes bevonden zich de Van Essenkazerne, voltooid in 1908 en de Arthur Koolkazerne, voltooid in 1909. Deze kazernes waren gebouwd voor de bereden wapens. De Van Essenkazerne voor een afdeling bereden artillerie (4e Regiment Veldartillerie), de Arthur Koolkazerne voor twee eskadrons cavalerie (1e Regiment Huzaren). Maar al snel waren beide kazernes in gebruik bij de veldartillerie.
In 1936 werd bij de beide artilleriekazernes een nieuwe kazerne gebouwd voor de School reserveofficieren bereden artillerie (SROBA). Deze kreeg de naam P.L. Bergansiuskazerne. Vanwege de uitbreiding van het Nederlandse leger werden er in hetzelfde jaar 1936 in Nederland in hoog tempo extra kazernes gebouwd voor de legering van deze extra eenheden. In totaal zestien stuks van hetzelfde type, de zogenaamde ‘Boost-kazernes’ (genoemd naar de ontwerper, kapitein A.G. Boost). In Ede verscheen zo’n kazerne ten noordoosten van de artilleriekazernes. Dit werd de Simon Stevinkazerne, in 1939 in gebruik genomen door het 22e Regiment Infanterie.
Bij de versnelde kazernebouw in 1936 bleek dat het standaard ‘Boost’ type niet geschikt was voor alle eenheden. Er werden dus verspreid door het land acht kazernes gebouwd van een afwijkend type. In Ede zou er ook één komen. Dit was de Simon Stevinkazerne, de laatste en meest noordelijk kazerne in het lint van zeven kazernes ten oosten van Ede. Deze Simon Stevinkazerne was bestemd voor het 12e Regiment Motorartillerie. Deze eenheid heeft de kazerne echter niet in gebruik kunnen nemen: Op 10 mei 1940, de dag van de Duitse inval in Nederland was de kazerne nog niet gereed.
Na 15 mei 1940 nam de Duitse krijgsmacht de kazernes bij Ede in gebruik. De Elias Beeckmankazerne en de Simon Stevinkazerne, die in opdracht van de Wehrmacht werden afgebouwd, kregen de naam Langenberg Kaserne , Ze werden onder meer door de Waffen-SS gebruikt. De artilleriekazernes (de Van Essen kazerne, de Arthur Koolkazerne en de P.L. Bergansiuskazerne) werden in de Duitse tijd samen als de Bismarck-Kaserne aangeduid. Deze kazernes waren o.a. in gebruik bij de Ausbildung- und Ersatz Einheiten van de Polizei Division. In 1941 waren die nog onderdeel van de Ordnungspolizei, later werd de divisie onder de SS geplaatst en werd het de 4. SS Polizei Division.
De Kriegsmarine kreeg de beide kazernes bij het station toegewezen: de Friso- en de Mauritskazerne. Deze kazernes werden omgedoopt in de Kommodore Bonte Kaserne. Men was bij de Kriegsmarine niet erg in zijn nopjes met de oudste kazernes, aangezien er vlakbij ook nieuwere beschikbaar waren. In het krantje van de eenheid, waarvan we bij dit artikel een gedeelte zien, werd onder de titel ‘Die Abteilung baut ihr Nest’ geschreven onder het kopje ‘Eine kuriose Altmaterialiensammlung’, dat er eerst flink ‘Reinschiff’ gemaakt moest worden. Het waren maar smerige, slecht onderhouden kazernes, en de Nederlandse soldaat was toch maar stiefmoederlijk bedeeld. ‘Onbegrijpelijk toch, bij de normale reinheid in Nederland!’
De eenheid stond achtereenvolgens onder het bevel van Abteilungskommandeur:
03.06.1941 - 19.06.1942 | KKapt. M.A. Treichel (Hans) |
22.06.1942 - 18.07.1943 | FKapt. (Ing.) Kersten (Hans) |
20.08.1943 - 22.11.1944 | FKapt. (Ing.) Suhrmeyer (Ehme) |
23.11.1944 - 00.03.1945 | KKapt. M.A. Marx (Alfons) |
Suhrmeyer was de hoogste en langst dienende officier van de eenheid die in de plaats aanwezig was en daarmee Standortälteste, tegelijk Ortskommandant en Bereichsführer. Of dat voor de overige heren ook gold, kan niet met zekerheid worden gezegd, maar is wel waarschijnlijk dat dit tot aan het vertrek van het grootste deel van de 20.SStA uit Ede in het najaar van 1944 het geval was. Uit Duitse bronnen blijkt dat in september 1944 de functie van Ortskommandant berustte bij de SS-Obersturmführer Labahn.
Het is niet precies bekend hoeveel matrozen er zijn opgeleid in Ede. De opleiding duurde drie maanden, zodat er vier keer per jaar een lichting was. Bij de 14. SStA in Breda was de lichting ongeveer 1.000 man, mogelijk werd in Ede een vergelijkbaar aantal opgeleid.
Helaas zijn er nog geen primaire bronnen bekend waarin sterkteoverzichten gegeven worden. Het enige tot nog toe gevonden document is daarover niet heel secuur; een verzetsrapport, gedateerd 11 maart 1943, noemt ‘training for up to 600 men’. Dat is de capaciteit van één van de twee kazernes, nog zonder de barakken in ogenschouw te nemen. Het rapportje eindigt wel met de opmerking ‘that all training establishments mentioned vary greatly in the number of recruits and that they are often, as now, completely empty.’ Suhrmeyer noemt in zijn memoires dat de eenheid twintig Kompanien had.
De meeste matrozen in spe hadden zich vrijwillig aangemeld bij de Kriegsmarine. De weg van burger naar matroos verliep niet alleen via een SStA. Er bestonden ook Ersatz Marine Artillerie Abteilungen (EMAA), waar de basisopleiding plaatsvond. Eén daarvan, de 6e, was gelegen in Assen en Groningen. Twee belangrijke verschillen waren er wel, alle deelnemers aan deze opleiding waren bestemd voor een loopbaan in de Marine-Flak en/of scheepsartillerie. De opleiding daarvoor vond aansluitend plaats bij andere instituten. Een ander verschil was hier het grotere gedeelte van dienstplichtigen, in plaats van vrijwilligers. Mogelijk houdt dit verband met de tekorten aan personeel bij het bemannen van de Atlantikwall en de noodzakelijke groei van de luchtafweer op schepen en aan land. Velen van hen wilden niet bij de Waffen-SS of als ‘Sandhase’ bij een landmachteenheid dienen. Voor andere was de marine een logische keuze, zoals Erich Taitl uit Wenen die in november 1941 in Ede aankwam; ‘ ik ben opgegroeid dichtbij een rivier, de Salzach, water was één van mijn lievelingselementen. Het was mijn droom later te gaan varen. Ik leerde koken en wilde als kok op een schip terecht komen. Helaas heeft de oorlog voorkomen dat ik mijn jeugddroom kon verwezenlijken’[2]
Voordat de dienstplicht inging, was er een periode bij de Reichsarbeitsdienst aan vooraf gegaan. Bij aankomst, met de trein, werden de rekruten van het station opgehaald en ging het in looppas naar de kazerne. Men werd gesorteerd op lengte, ingedeeld in Gruppen en Züge, en kreeg een kamer (Stube) toegewezen. Dan was het belangrijk de administratie op orde te krijgen. De soldaat kreeg een Soldbuch, de Wehrpass bleef bij de eenheid. Daarnaast kreeg hij een Erkennungsmarke met daarop het Stammrollennummer. Verder vonden er medische keuringen plaats en inentingen. Ook belangrijk was het kapsel: het haar mocht niet langer zijn dan een luciferhoutje. De kapper had het die eerste dagen druk.
Qua kleding werd het volgende uitgereikt:
Voor dit artikel is gebruik gemaakt van door de auteur afgenomen interviews met Duitse veteranen van de 14.SStA. Ruim 20 jaar geleden deed ik onderzoek naar deze eenheid en was in staat nog veel veteranen te ontmoeten, of met ze te corresponderen. Eén van hen was Egon Otten, die vertelt wat er verder gebeurde:
Dann wurde in der blauer Uniform ein Passbild gemacht. Die Uniform musste zusammen gebastelt werden. Mützenband richtig in die Mütze einziehen, Mützengestell und Bezug. Hoheitsabzeichen und Kokarde alles zusammenstellen. Wir mussten es lernen. Das seidene Tuch nach Anleitung vom Gruppenführer in die richtige Richtung binden, denn: Ostsee oder Nordseestation, der blaue Streifen auf dem seidenen Tuch war maßgebend. Laufbahnabzeichen durften noch nicht getragen werden. Das ganze Zeug musste mit Namenläppchen versehen werden. Alle Bekleidungsstücke mussten zum Wochenanfang sauber gereinigt sein. Viel Arbeit ehe man sich sehen lassen dürfte. Jeder bekam auf der Waffenkammer eine Waffe, Gewehr 98 K und ein Seitengewehr, dazu Koppelzeug und Sturmgepäck. (Kleiner Rucksack). Dann begann man mit der Ausbildung; Exerzieren, Marschieren, Grüßen, Hinlegen, Aufstehen, Umgang mit dem Karabiner und Maschinengewehr, Schießen, Gefechtsausbildungen, Disziplin, Gehorsamkeit, Benehmen lernen, wichtiger Themen im Unterricht, Waffenkunde, Kasernen und Stubenordnung und politischer Unterricht.
Na vier weken harde opleiding werden de rekruten beëdigd. Dit was een groot evenement, want vanaf dat moment waren ze geen burger meer, maar soldaat. De dag was omlijst met muziek en een parade en vond zijn hoogtepunt in het afleggen van de eed, die als volgt luidde:
Ich schwöre bei Gott diesen heiligen Eid, das ich dem Führer des Deutschen Reiches und Volkes Adolf Hitler, dem Oberbefehlshaber der Wehrmacht, unbedingten Gehorsam leisten und als tapferer Soldat bereit sein will, jederzeit für diesen Eid mein Leben einzusetzen.
Of de 18- en 19-jarigen ten volle beseften wat ze hiermee beloofden, mag betwijfeld worden. Na de beëdiging werd het regime wat losser en was er ook mogelijkheid tot ‘Landgang’, vrije tijd buiten het kazerneterrein.
De eenheid doet zijn werk, matrozen worden opgeleid en komen uiteindelijk terecht bij een operationele eenheid. Tot zover niets spectaculairs, maar in 1944 komen er ook andere taken bij, waardoor we vermeldingen tegenkomen in het Kriegstagebuch (KTB) van het 88ste legerkorps. Dit korps werd in juni 1942 opgericht in Nederland en voerde het bevel over alle landmachteenheden (Heer) in Nederland. In september 1944 waren dat bijvoorbeeld zes (restanten van) infanteriedivisies en een Fallschirm-jägerdivision. Daarnaast was het korps verantwoordelijk voor de kustverdediging in het gebied van de Wehrmachtsbefehlshaber Niederlande.
De fragmenten in het KTB geven een inzage in een steeds dramatischer wordende eindstrijd. Duitsland liep op zijn laatste reserves.
Interessant is te vermelden dat de inzet van marine-landeenheden al in 1943 door Hitler bevolen was. In de Führerweisung 51 van 3 november 1943, die zich voornamelijk bezig hield met het Westfront en de voorbereidingen op de geallieerde invasie, werd gezegd:
Der Einsatz sämtlicher für den Erdkampf geeigneten Soldaten von Schulen, Lehrgängen und sonstigen Landkommandos ist so vorzubereiten, dass ihre Verwendung im Kampfgebiet feindlicher Landungsoperationen zu mindestens als Sicherungsverbande in kürzester Frist erfolgen kann.
Interessant is dan om te lezen in het Kriegstagebuch van de Admiral in den Niederlanden, overzicht voor de maand januari 1945, dat het uiteindelijk is gelukt het merendeel van de SStA’s bewakingsfuncties aan de kust te geven. De admiraal had een goed geheugen, want hij verwijst naar Führerweisung 51. Toch moet hij ze ook voor meer offensieve taken inzetten, omdat de SStA’s door hun lagere gemiddelde leeftijd over een hogere Kampfwert beschikken als een deel van de landmachttroepen in hetzelfde gebied. , Aangezien een deel van de basisopleiding die de matrozen kregen bestond uit infanterietraining, waren de SStA’s inderdaad ook tot offensieve acties in staat.
Ook al zouden de meesten eenmaal aan boord van een schip niet vaak een K98 (karabijn), handgranaat of MG (machinegeweer) meer aanraken, bij een SStA werd wel geleerd hoe men ermee om moest gaan. Op het eerste gezicht klinkt dat misschien vreemd, maar men wist natuurlijk niet van te voren waar een rekruut terecht zou komen. Bij alle aan land gestationeerde eenheden kwamen die vaardigheden goed van pas. Maar ook aan boord van schepen was er een klein arsenaal aan handvuurwapens – om bijvoorbeeld de wacht te houden in de haven, of voor als de situatie zich zou voordoen dat een vijandelijk schip zo nabij was, dat de grotere kalibers niet meer ingezet zouden kunnen worden.
Naarmate de oorlog vorderde, werd er steeds meer rekening gehouden met een invasie op het Europese vasteland, zeker na de geallieerde landing op Sicilië, 10 juli 1943. Wat dat betreft was D-Day dan ook geen verrassing voor de Wehrmacht. De onzekerheid over locatie en datum zorgde echter voor veel kopzorgen, want hoe beveilig je een lange kustlinie met weinig materieel en mankracht? Waar leg je het zwaartepunt van de defensie? Meerdere locaties leken zeer geschikt voor een grootscheepse landing. In de gedachtegang van de Duitse bevelhebbers speelde Nederland ook een rol. Een landing aan onze kust zou de vijand een korte route bezorgen naar het hart van de Duitse industrie, het Ruhrgebied. In een bevel van de Befehlshaber der Waffen-SS in den Niederlanden, gedateerd 1 januari 1944, staat:
…mit Landungsunternehmen des Feindes an der ndl. Küste wird gerechnet. Dabei besteht die Möglichkeit, daβ der Feind vorübergehend an die Küste Fuβ fasst und mit von Panzern unterstützten Kräften in das rückwärtige Gebiet durchstößt. Der gleichzeitige Einsatz von feindl. Fallschirmjägern und Luftlandetruppen ist als sicher an zu nehmen.
Het LXXXVIII A.K. (88ste Legerkorps) werd ingezet om ‘Gefechtsgebiet Küste’ te verdedigen. Daarin gaan ook de verschillende opleidingseenheden van de Wehrmacht een rol spelen. In juli 1942 werd begonnen met het inrichten van de Vordere Wasserstellung. Die verdedigingslinie landinwaarts achter de Atlantikwall was deels gebaseerd op een al eerder gebruikte tactiek in Nederland; het onderwater zetten van land. In het voorjaar van 1944 waren dan ook grote delen van Nederland onder water gezet. Daarnaast werden forten van de Stelling van Amsterdam opgenomen in de linie, bunkers gebouwd en tankgrachten gegraven.
De 20. SStA, versterkt met drie Züge van het I.G. (Infanterie Geschütz) SS-Ausbildungsbattalion 2, krijgt in dit plan een sector toegewezen die zich uitstrekt van Hardinxveld tot de westelijke rand van Poortugaal enerzijds en van het verkeersplein bij Den Hoorn bij Delft tot Polsbroek, even boven Schoonhoven. Het doel van deze sector was:
…feindliche Anmarsch auf Straßen Rotterdam-Dordrecht zu stören und Feind bei Slikkerveer-Ridderkerk, Rijsoord und vor der Hauptkampflinie W Stormpolder, W Oostendam W Hendrik Ido Ambacht beiderseits Autobahn NW Zwijndrecht am Südufer Oude Maas niederzukämpfen.
Op 9 maart 1944 vond er een bespreking plaats in Ede over een geplande oefening aan het einde van de maand. Deelnemers waren de 20. SStA en Schnelle Abteilung 511. Die naam doet een beetje vermoeden dat het een eenheid was die met Mercedes Silberpfeile naar het front raasde, maar dat was niet het geval. De eenheid gebruikte voornamelijk fietsen, en was daardoor sneller dan een reguliere infanterie eenheid.
Na de geallieerde invasie in Normandië begint de teloorgang van de Schiffsstammabteilungen. Doordat de in Nederland aanwezige reguliere troepen in zuidelijke richting trokken om te pogen de geallieerde opmars te stuiten, ontstond er bij de Wehrmacht een tekort aan manschappen. De matrozen, nog in opleiding, werden gebruikt om allerlei bewakingstaken op zich te nemen. De eenheid bleef in stand, maar de lichting matrozen die bijvoorbeeld in mei 1944 aankwam bleef daarbij tot maart 1945, om daarna over te gaan in de 11. Marineinfanteriedivision. De tijd dat men na drie maanden basisopleiding doorstroomde was voorbij. Opmerkelijk is verder, dat naarmate de tijd verstreek, er ook steeds meer oudere mannen werden ingedeeld bij de SStA. Waren het eerst nog 18- en 19- jarigen, in 1944 en 1945 was het niet ongewoon om mannen van ruim in de 50, die voorheen niet in dienst hoefden, te zien rondlopen in een matrozenpak. Het is overbodig te vermelden dat de gevechtswaarde van zulke eenheden niet al te hoog was.
Op 6 juli meldde de 719. Infanterie Division dat een deel van de 20. SStA – er is niet bij vermeld hoe groot – van Rijsoord en Hendrik Ido Ambacht werd verplaatst naar Ridderkerk. Op 11 juli was er hoog bezoek: de Chef des Generalstabes der Wehrmachtbefehlshaber in den Niederlanden nam een kijkje in het gebied van de SStA. Op 1 augustus was de eenheid nog in de regio. Het Kriegstagebuch van het 88ste Legerkorps meldde dat in Alblasserdam een wachtpost werd beschoten vanuit een tuin. Hoewel er een onderzoek werd ingesteld, bleef de dader onbekend.
Op 3 augustus moest de eenheid 106 man afgeven aan andere eenheden. Hoe groot het restant was, vermeldt het KTB niet. Op een kaart, gedateerd 27.8.1944 en behorende bij het KTB van het Grenadierregiment 743, dat viel onder de 719. Infanterie Division, staan de locaties vermeld waar de 20. SStA zich bevond. De staf en twee compagnieën bevonden zich in het oostelijk van Dordrecht gelegen Dubbeldam.
Vanaf 4 september vallen de opleidingseenheden van de Kriegsmarine in Nederland en België onder de Admiral in den Niederlanden, in plaats van onder de Admiral der Nordsee. Dat heeft het voordeel dat we in het Kriegstagebuch regelmatig meldingen kunnen terugvinden. Nog dezelfde dag staat er bijvoorbeeld dat vanuit het Artillerie Arsenal te Amersfoort twaalf 7,5 cm Pak 97/38 met munitie beschikbaar waren voor vier SStA’s (10e, 14e, 16e en 20e). Dat type antitank kanon was ontstaan uit krijgsbuit: een Franse loop met Duits onderstel.
De verbeterde bewapening zou al heel snel goed van pas komen. Drie SStA’s, de 14e, 16e en 20e, werden aangevuld met eenheden van de landmacht en namen stelling langs de Waal tussen Sliedrecht en Nijmegen. De 20e kwam terecht in de omgeving van Sliedrecht en zou voornamelijk in die regio blijven. De 14. en 16. SStA zagen veel actie in de Slag om Arnhem van 17 tot 25 September 1944.
Toch raakte ook een deel van de 20. SStA betrokken bij de geslaagde poging de geallieerde luchtlandingen af te slaan. Helaas is daar niet veel over bekend. De Kommandeur van de eenheid, Fregattenkapitän Ehme Suhrmeyer, schreef in zijn memoires:
Natürlich blieb meine Abteilung auch in Holland von das Kriegsgeschehen nicht verschont. Besonderes als ein kanadische Fallschirmjägereinheit im Raum Arnheim-Ede einfiel, und nun auch meine Abteilung in den Abwehrkämpfe verwickelt wurde. Es gab viele Tote und Verwundete – die feindliche Invasion aber war gescheitert.
We hebben uit het KTB al kunnen opmaken, dat een deel van de eenheid, waarschijnlijk de meerderheid, niet meer in Ede was ten tijde van de geallieerde luchtlandingen, maar in de omgeving van Sliedrecht. Hoe groot het restant was is niet bekend. In een Gefechtsbericht van de 7. Kompanie van het SS-Panzergrenadier Ausbildungs- und Ersatz Bataillon 4, gelegerd in de Stevinkazerne, wordt de 20. SStA nog genoemd. Hieronder enkele gebeurtenissen.
De zondagsrust wordt 17 september 1944 danig verstoord door twee bombardementen, waarbij de kazernes in Ede het doel zijn maar ook woonwijken getroffen worden. 69 burgers verliezen het leven en veel have en goed gaan verloren. Vlak daarna beginnen de eerste parachutisten en zweefvliegtuigen te landen bij Renkum en Wolfheze. Een deel van hen trekt vandaar op naar de nabijgelegen Ginkelse Heide, op een steenworp afstand van de kazernes. De SS Panzergrenadier Kompanie op die kazernes was twee dagen ervoor aangevuld met Luftwaffe-personeel en mannen uit de laatste reserves, burgers uit de culturele sector of het overheidsapparaat. De SS-Obersturmführer noemt hen ‘Waschlappen’ en is ontzet over hun vechtlust, of beter gezegd, het ontbreken daarvan. De mannen van de Luftwaffe weten niet hoe snel ze het slagveld verlaten moeten, enkele positieve uitzonderingen daargelaten. Over de Kriegsmarine is hij in eerste instantie evenmin te spreken.
Nadat hij het bevel had gegeven alle troepen in Ede en omgeving gevechtsklaar te maken en stellingen te laten betrekken voor de Stevinkazerne, meldde zich een Korvettenkapitän bij hem, de Regimentskommandeur. De situatie werd hem uitgelegd, waarna de marineofficier verklaarde het bevel te hebben zich terug te trekken, en vroeg naar een ‘vom Feind freie Straße’. De SS’er was niet te spreken over het gedrag van de man, die zich naar zijn idee tactloos gedroeg en het had nagelaten hem advies te geven in deze benarde situatie. Daarna was hij hem uit het oog verloren. Verder valt op dat de SS’er de rang niet goed noemt, wat begrijpelijk is, want het verschil tussen een Fregattenkapitän en Korvettenkapitän is slechts één dunne streep extra op de mouwen. Dat Kommandeur Suhrmeyer weinig zin had zijn ongetrainde manschappen in te zetten moge duidelijk zijn. In de nijpende situatie waarin men zich bevond was er echter geen keuze.
De Britse airbornes waren de Stevin- en Beekman kazerne tot 150 meter genaderd, maar beperkten zich verder tot patrouilles en prikacties, waarbij ze het de matrozen en andere haastig in de strijd geworpen manschappen aanvankelijk niet bijzonder moeilijk maakten. Het kazerneterrein en omgeving was bovendien al voor de luchtlandingen van allerhande stellingen voorzien, wat zich nu uitbetaalde. De resterende dagen zouden de matrozen in de omgeving actief blijven, tot het moment dat de Britse luchtlandingstroepen zich terugtrokken en het restant op 25 september gevangen genomen werd.
De operatie was mislukt, Nederland zou nog ruim zeven maanden onder de Duitse laars gebukt gaan. Die maanden brachten razzia’s, een Hongerwinter en meer dood en verderf.
Terug nu naar de matrozen. In november 1944 werd een deel van de 20. SStA gebruikt om de verliezen van de 16. SStA, opgelopen tijdens de gevechten rond de Moerdijkbruggen, aan te vullen. Die laatste eenheid bevond zich in de omgeving van IJmuiden. Op 24 november bevond de 20. SStA zich in de omgeving van Dordrecht, blijkens een melding in het KTB – de telefoonkabel tussen Werkendam en Dordrecht was beschadigd. Daarna volgen nog verschillende indicaties dat de eenheid in de regio verbleef.
Volgens een verzetsrapport is de eenheid ‘tot nog toe gelegerd tusschen Zwijndrecht en Gorinchem’, vertrokken op 14 februari 1945.
Op 22 februari 1945 werd Matrosengefreiter Wilhelm Hobbie van de 7. Komp. 20.SStA op de Rotterdamse begraafplaats Crooswijk begraven. Hij was vier dagen ervoor overleden in Zuid-Beijerland, overgebracht naar het Marine Lazaret en vanaf daar overgebracht naar zijn een na laatste rustplaats.
In maart 1945 valt het doek definitief voor de 20. SStA en worden de matrozen opgenomen in Marineschützenregiment 113. Samen met twee andere regimenten, het 111e, wat de voormalige 14. SStA uit Breda was, en het 112e, wat de voormalige 16. SStA uit Bergen op Zoom was, vormen zij de 11. Marineinfanteriedivision. De Divisionsgefechtsstand bevond zich eind maart in Middelharnis, met een Meldekopf (post) te Hellevoetsluis.
In de graflijst van Crooswijk komen we nog een Matrosengefreiter tegen behorende tot de 8. Kompanie. Hij overleed op wat normaal gesproken een feestdag was in het Derde Rijk, 20 april 1945. Gezien het feit dat de eenheid toen officieel niet meer bestond en hij overleden is in het Marine Lazaret Rotterdam, is hij mogelijk enige tijd ziek of gewond geweest.
In mei 1943 begon het werven van Europese, en dus ook Nederlandse vrijwilligers voor de Kriegsmarine. Het liep geen storm, want eind juni hadden zich in totaal slechts 60 Nederlanders aangemeld. Het aantal liep op tot circa 700 in april 1944, zodat een voorzichtige schatting gemaakt kan worden van circa 1.000 man Nederlandse vrijwilligers bij de Kriegsmarine. Dat aantal is zonder de in Nederland wonende Rijksduitsers, personen die in Nederland woonden en door familiebanden als Duitser gezien werden.
De vrijwilligers werden in eerste instantie opgeleid te Sennheim in de Elzas. Daar was al een opleidingseenheid voor Europese vrijwilligers van de Waffen-SS gevestigd en was nu ook de thuisbasis voor de 28. SStA, opgericht speciaal voor de Europese Kriegsmarine vrijwilligers. De 20. SStA in Ede diende als verzamelplaats (Auffanglager) voor de vrijwilligers uit België en Nederland, waarvandaan tweemaal per maand een lichting vertrok naar Sennheim.
In Het Vrije Volk van woensdag 30 november 1955 verscheen een paginagroot overzicht van de straffen die waren voltrokken aan Duitse oorlogsmisdadigers. Tussen bekende namen als Aus der Fünten en Kotälla, SS’ers en SD’ers, treffen we ook één militair aan van de Kriegsmarine:
SCHMITZ, Karl. (57 jaar) 14 jaar met aftrek. Oberleutnant bij de Kriegsmarine te Rotterdam. Liet op de Rhijsdijk onder Rhoon zeven Nederlanders fusilleren en hun woningen in brand steken, omdat een Duits militair was gedood. De slachtoffers waren aan dit feit onschuldig, de soldaat was tegen een onder stroom staande draad opgelopen die door de storm was losgeraakt.
Deze Schmitz was een Oberleutnant bij de 20. SStA. Een deel van de eenheid was gelegerd in Hoogvliet. Na het incident met de stroomkabel op 10 oktober 1944, dat nooit geheel opgelost is, trad hij bij absentie van de Ortskommandant eigenmachtig op en liet de burgers executeren. De omgekomen matroos was Ernst Lange, 6./20. SStA.
Op 1 januari 2011 droeg het ministerie van Defensie het 106 hectare grote kazerneterrein over aan de gemeente Ede. Sinds die tijd is het gebied in ontwikkeling en wordt er gebouwd aan een mix van wonen, recreëren en bedrijvigheid. De meest prominente en belangrijkste gebouwen zijn aangewezen als rijksmonument en blijven dus behouden met een nieuwe functie. Het World Food Center wordt er gevestigd en Akoesticum, het nationaal trainingscentrum voor muziek, dans en theater. Tussen de oude kazernes zijn nieuwe woningen verrezen. Een unieke locatie.