Halverwege de jaren 1930 werd in Groot-Brittannië een lichte bommenwerper ontwikkeld, de Fairey Battle. Tegen de tijd dat de productie voor dit toestel goed en wel was opgestart bleek het type alweer verouderd. Toch nam de Fairey Battle aan het begin van de Tweede Wereldoorlog nog volop aan de strijd deel. Rond 1941 waren de toestellen echter teruggedrongen naar trainingseenheden.
In het begin van de jaren dertig van de 20e eeuw, stonden de Britten op een kruispunt in de ontwikkeling van bommenwerpers. Het was de RAF en het Air Ministry al duidelijk dat de toekomst lag bij de middelzware en zware bommenwerpers. Toch koos men ervoor om een lichte bommenwerper te ontwikkelen voor de directe, tactische luchtsteun van grondtroepen, gebaseerd op de ervaringen uit de Eerste Wereldoorlog. Tegen die tijd was men naarstig op zoek naar een opvolger voor de alom in gebruik zijnde Fairey Fox en Hawker Hart toestellen.
In 1933 werd hiervoor de specificatie P.27/32 opgesteld. Er werd toen gelijk al gekozen om de uitkomst van dit ontwerp te laten wedijveren met de rond diezelfde tijd opgestelde specificatie B.9/32 voor een tweemotorige middelzware bommenwerper, waarvan de bekendste typen op dat moment de Handley Page Hampden en de Vickers Wellington waren.
Specificatie P.27/32 vroeg om een lichte, éénmotorige bommenwerper, die geschikt moest zijn om te worden ingezet indien de Geneefse Conventies de productie van bommenwerpers met een leeggewicht van meer dan 2994 kg zouden verbieden. Het toestel moest 2 bemanningsleden dragen en een bommenlast van 454 kg mee kunnen nemen. De achterste cockpit zou een defensieve bewapening van 7,7 mm moeten krijgen en het bereik zou 1609 km moeten bedragen. Op de specificatie werd ingeschreven door de fabrikanten Armstrong, Whitworth, Bristol, Fairey en de nieuwe combinatie Armstrong Whitworth.
Bij Fairey werd het ontwerpteam geleid door Marcel Lobelle. Men ontwierp een ranke, fraai gestroomlijnde laagdekker, waarvan een eerste fabrieksopstelling in de winter van 1933-1934 gereed kwam, met als aandrijving een P.12 Prince motor van 850 pk. Het ontwerp had twee afzonderlijke cockpits, waarbij in de achterste cockpit een beweegbare, naar achter vurend 7,7 mm Vickers "K" machinegeweer was aangebracht. In de stuurboord vleugelbasis was een vast naar voren vurend 7,7 mm Browning machinegeweer aangebracht. Het Air Ministry was niet te spreken over de keuze voor de motor en uiteindelijk werd de Rolls-Royce PV-12 (de latere Merlin I ) gebruikt.
Het uiteindelijke prototype, de Fairey Battle, kreeg één langwerpige cockpit, welke plaats kon bieden aan een driekoppige bemanning. Het toestel was geheel opgebouwd uit metaal, bekleed met aluminium platen, aangevuld met linnen overdekte roerdelen. In beide vleugelbases waren bomluiken aangebracht en onder de vleugels konden ook bommen worden meegedragen. Door de vertraging van de ontwikkeling van de Merlin motor, kon het prototype pas op 10 maart 1936 haar eerste vlucht maken met een Rolls-Royce Merlin "F" motor en een drie bladige Fairey-Reed propeller. Ondanks de maar matige prestaties werd onder politieke druk in het midden van 1935 een order voor 155 stuks geplaatst.
Fairey Battle |
prototype K4303 |
1 |
Fairey Battle Mk I |
productiemodel Rolls Royce
Merlin I-motor |
136 |
Fairey Battle Mk II |
productiemodel Rolls-Royce
Merlin II-motor |
78 |
Fairey Battle Mk III |
productiemodel Rolls-Royce
Merlin III-motor |
? |
Fairey Battle Mk V |
productiemodel Rolls-Royce
Merlin V-motor |
? |
Fairey Battle (T) |
trainervariant |
>200 |
Fairey Battle (TT) |
doelsleper |
>266 |
De Fairey Mk I werd rechtstreeks afgeleid van het prototype. In afwijking van het prototype was gekozen voor een driebladige Havilland propeller, zonder spinner en van de eerste serie werden 19 toestellen uitgerust met een Rolls Royce Merlin II motor. De order werd al snel opgehoogd tot 655 stuks. In april 1937 rolde het eerste toestel uit de Fairey fabriek in Stockport, terwijl de eveneens ingeschakelde Austin fabriek haar eerste toestel afleverde in juli 1938. In mei 1937 werd het No. 63 Squadron als eerste met het toestel uitgerust. Tegen het einde van 1937 waren 85 toestellen afgeleverd.
De order werd snel opgehoogd tot 2418 toestellen uiteindelijk in 1939, maar tegen die tijd was al duidelijk geworden dat het toestel hopeloos verouderd was. De order aan Austin werd met 334 toestellen ingekort, maar later mocht men toch nog 100 extra toestellen bouwen om de productie gaande te houden. Tegen die tijd was namelijk besloten dat de Austinfabriek moest omschakelen tot het bouwen van de Short Stirling zware bommenwerper.
Totaal zouden er 2203 Fairey Battles worden gebouwd, waarvan 136 Mk I's
Type: | Fairey Battle Mk I |
Taak: |
Lichte bommenwerper |
Bemanning: |
3 |
Spanwijdte: |
16,46 meter |
Vleugeloppervlakte: |
39,20 m2 |
Lengte: |
12,93 meter |
Hoogte: |
4,57 meter |
Gewicht: |
Leeggewicht: ? kg Max. Gewicht: 4.895 kg |
Motor: |
1x Rolls Royce Merlin I 1.030 pk |
Snelheid: |
Max. snelheid: 386 km/u Kruissnelheid: ? km/u |
Bereik: |
1.680 km |
Plafond: |
7.180 meter |
Bewapening: |
1x 7,7 mm Vickers K mitrailleur
(achterste cockpit) 1x 7,7 mm Lewis of Wivkers K mitrailleur (basis stuurboordvleugel) 454 kg bommenlast |
Productie: |
136 |
Al snel werd het type van de Fairey Battle afgemeten aan het gebruikte motortype. De toestellen met een Rolls Royce Merlin II motor werden nadien aangeduid als Fairey Battle Mk II. Hierdoor werden er van de Fairey Mk I totaal 136 toestellen gebouwd. Van de Fairey Battle Mk II produceerde Fairey zelf 19 toestellen (de aanvankelijke Mk I toestellen met Merlin II motor) en Austin 59 stuks zodat het totaal gebouwde Mk II toestellen op 78 kwam.
Type: | Fairey Battle Mk II |
Taak: |
Lichte bommenwerper |
Bemanning: |
3 |
Spanwijdte: |
16,46 meter |
Vleugeloppervlakte: |
39,20 m2 |
Lengte: |
12,93 meter |
Hoogte: |
4,57 meter |
Gewicht: |
Leeggewicht: 3.015 kg Max. Gewicht: 4.895 kg |
Motor: |
1x Rolls Royce Merlin II 1.030 pk |
Snelheid: |
Max. snelheid: 406 km/u Kruissnelheid: 322 km/u |
Bereik: |
1.931 km |
Plafond: |
7.925 meter |
Bewapening: |
1x 7,7 mm Vickers K mitrailleur
(achterste cockpit) 1x 7,7 mm Lewis of Wivkers K mitrailleur (basis stuurboordvleugel) 454 kg bommenlast |
Productie: |
78 |
De Mk III en de Mk V kregen respectievelijk een Rolls Royce Merlin III en Merlin V motor. De Merlin III motor leverde 1440 pk. De meeste Battle's zijn geproduceerd met deze twee typen motoren, maar de totale verdeling is onbekend.
Al snel werden diverse Fairey Battle's omgebouwd tot trainerversie. Het bleek een uitstekend lestoestel te zijn, vooral vanwege de goede vliegeigenschappen. Zelfs met tandembediening kon het dienst doen als trainer voor jachtpiloten. Naast de vele omgebouwde toestellen werden zeker 200 exemplaren door Austin direct als trainer afgeleverd.
Een andere gebruikte trainerversie was die waarbij het achterste deel van de cockpit was vervangen door een Bristol Type I geschutskoepel met een 7,7mm mitrailleur. Deze werden gebruikt voor het trainen van luchtschutters.
De diverse trainingsversies werden gebruikt door Groot-Brittannië, Australië, Canada en Zuid Afrika binnen het zogenaamde Empire Air Training Scheme.
Totaal werden 17 toestellen gebruikt voor het testen van diverse motoren.
Diverse andere landen gebruikten de Fairey Battle. Uiteraard waren dit de al eerder genoemde landen binnen het Britse Gemenebest. Zuid Afrika, Canada en Australië waren daar de afnemers. Bij de Australiërs (onder de benaming A22 Fairey Battle) ging de laatste Battle pas in 1949 buiten dienst.
België was één van de eerste andere landen die de Fairey Battle bestelde. Totaal werden 18 toestellen gebouwd in licentie bij Avions Fairey te Gosselies, uit onderdelen geleverd door de Britse fabrieken. Turkije en Griekenland kregen Fairey Battle's geleverd die bij de RAF uit de dienst werden gehaald. De Turken kregen 30 toestellen en de Grieken 12. Eén doelsleper ging uiteindelijk naar Ierland.
Bij de uitbraak van de Tweede Wereldoorlog in september 1939, waren meer dan 1000 toestellen in dienst bij de RAF, ingedeeld bij 17 Squadrons. Veel hiervan gingen mee naar Frankrijk met de Advanced Air Striking Force binnen de British Expeditionary Forces. Tijdens de "Phoney War" bleken duidelijk de goede vliegeigenschappen van het toestel op patrouilles, maar eveneens de slechte prestaties in gevecht en het gebrek aan vuurkracht. Zonder jager escorte waren de Battle's geen partij voor de Duitse jagers. Op de eerste dag van Fall Gelb in mei 1940 gingen van de 32 toestellen die op een bombardementsvlucht werden gestuurd al gelijk 13 toestellen verloren en keerden de meeste andere zwaar beschadigd terug. Op de vijfde dag van de gevechten gingen bij één aanval 35 van de 63 toestellen verloren. Hiermee kwam een eind aan de inzet van de Fairey Battle in de frontlinie. De Squadrons werden teruggetrokken naar Groot Brittannië.
De Fairey Battle kon wel bogen op de eerste RAF Victoria Crosses van de Tweede Wereldoorlog. Op 10 mei werden zes Battle's naar het Albertkanaal gestuurd om daar de bruggen te bombarderen. Onder moordend afweervuur wist men enkele treffers te plaatsen. Echter werden alle zes de toestellen neergeschoten. Flying Officer Garland en Sergeant Grey kregen hiervoor postuum de hoogste Britse onderscheiding.
Alle RAF Squadrons en de vier door Poolse bemanningen gevlogen Squadrons werden toen alleen nog ingezet voor aanvallen op de kustvaart en Belgische en Noord Franse havens. In oktober 1940 werden maar liefst acht squadrons teruggetrokken uit operationele dienst.
Tussen september 1940 en juli 1941 werd alleen nog No. 98 Squadron operationeel ingezet op kustpatrouilles tegen Duitse U-boten vanuit Reykjavik.
De Fleet Air Arm van de Royal Navy gebruikte in de jaren 1939 tot 1945 totaal drie Fairey Battle Mk I toestellen voor instructiedoeleinden. Ze werden ingedeeld bij No. 820 Squadron.