Toen Duitsland op 1 september 1939 Polen binnenviel en Frankrijk en Groot-Brittannië het land de oorlog verklaarden, verwachtte iedereen dat het wel snel afgelopen zou zijn met de Duitse overheersingsdrang. Niets van dat alles geschiedde echter.
Op zee en in Polen werd hard gevochten, maar aan het "toekomstige" westfront ontspon zich een heel andere situatie. De geallieerden keken, op enkele luchtaanvallen na, toe maar deden niets. Deze reactie was typisch voor de houding van de geallieerde legerleiding en haar opperbevelhebber General Maurice Gamelin. Deze 76-jarige man had zich voorgenomen te allen tijde te voorkomen dat slachtpartijen zoals bij Verdun in de Eerste Wereldoorlog zich zouden herhalen. Hij wenste zijn waardevolle troepen niet te verspelen door de eerste en de beste veldslag en hij wachtte dus liever af wat de vijand ging doen. Frankrijk voelde zich immers veilig achter de machtige Maginotlinie.
De enige geallieerde reactie op de Duitse inval in Polen was het binnentrekken van het Saargebied tijdens het Saaroffensief op 7 september 1939. De troepen dienden zo een voorpostenlinie op te zetten. Ze hadden echter strikt de opdracht om bij iedere vijandelijkheid terug te trekken. Van vijandigheid was echter geen sprake: Duitsland had namelijk al haar troepen ingezet in de Poolse campagne.
De situatie was zelfs zodanig dat een geconcentreerde geallieerde aanval deze troepen tot diep in Duitsland had kunnen brengen, zonder ook maar enige weerstand van betekenis te ondervinden. Niets van dit alles werd echter ondernomen. Hitler had hierop gegokt en had dus goed gegokt. Door de ervaringen met Oostenrijk en Tsjechoslowakije, was Hitler ervan overtuigd dat de geallieerden geen grootscheepse aanval zouden ondernemen.
Na de val van Polen ontstond zodoende een vreemde situatie, een soort ongetekende wapenstilstand. De Franse en enkele Britse eenheden trokken zich op 4 oktober zonder enige ophef terug uit het Saargebied en nestelden zich achter de Maginotlinie. De situatie die op 6 oktober 1939 ontstond is bekend geworden onder de namen Phoney War, Drôle de Guerre of Sitzkrieg. Van origine werd deze periode door de Britten aangeduid als de Bore War. Vanwege de spraakverwarring met de Boerenoorlogen in Zuid-Afrika, werd echter ook veel gebruik gemaakt van de Amerikaanse benaming Phony War die in het Britse verbasterde tot Phoney War.
Binnen 48 uur na de inval in Polen waren de British Expeditionary Forces (BEF) het Kanaal overgestoken. Onder leiding van General Lord Gort nestelden zij zich tussen de Franse legers op de van tevoren vastgestelde posities. Dit BEF telde enkele officieren van wie we in de Tweede Wereldoorlog nog veel te horen zouden krijgen. De 3rd Division werd geleid door General-major Bernard Montgomery, het IInd Army Corps door Lieutenant-General Alan Brooke en de 1st Division door General-major Harald Alexander.
Het BEF werd onder bevel van de Fransen gesteld, maar behield te allen tijde het recht eigenhandig op te treden. Ondertussen bouwden de geallieerden aan hun noordoostelijk front, een verdedigingslinie dat zich uitstrekte vanaf het Kanaal tot aan de grens met Zwitserland. Meer werd er op de grond echter niet ondernomen. De Fransen voelden zich onaantastbaar achter de beruchte Maginotlinie en een aanval via België werd onwaarschijnlijk geacht gezien de ervaringen uit de Eerste Wereldoorlog. Indien Duitsland toch via het noorden zou aanvallen, dacht men nog voldoende tijd te hebben om het front te verplaatsen naar de in het geheim met de Belgen afgesproken Dijle-linie.
Deze grote inactiviteit had echter een heel groot nadelig effect. De Franse soldaten, en in iets mindere mate ook de Britten, gingen zich enorm vervelen. Het moreel zakte daardoor volledig in en openbare dronkenschap werd meer regel dan uitzondering. De niet-aflatende Duitse propaganda en de in vergelijking met de Britten veel lagere soldij die de Franse militairen kregen, droegen nog verder bij aan het inzakken van het moreel. Herhaaldelijke verzoeken van de Poolse regering om actieve steun werden afgewimpeld. Het Poolse vraagstuk was geen enkel Frans leven waard, werd van regeringswijze medegedeeld.
Aan het westfront zelf ontstond een onrealistische situatie, waarbij in sommige gevallen vriend en vijand heel vriendschappelijk met elkaar omgingen. Vuurgevechten werden niet geleverd uit angst dat de ander zou terugschieten. Er werden zelfs langs het gehele westfront nooit ook maar enkele bombardementsvluchten uitgevoerd en slechts sporadisch bombardementen op Duitsland zelf uitgevoerd. Verkenningsvluchten vonden maar sporadisch plaats. Wat wel veel gebeurde, was het droppen van propagandamateriaal, waarin vooral de Duitsers uitblonken, een zaak die niet veel verbeterde aan het moreel van de geallieerde troepen. Ook de geallieerden dropten boven Duitsland pamfletten, maar de situatie in dat land maakte dat dit geen enkele invloed had.
De strijd die wel gevoerd werd vond vooral plaats op zee en boven Engeland. Op 17 september 1939 ging HMS Courageous (50) na torpedering door U 29 en op 14 oktober werd HMS Royal Oak (08) door U 47 getorpedeerd. Vanaf 16 oktober 1939 vonden er regelmatig Duitse bombardementen op doelen in Engeland en Schotland plaats. Om december 1939 werd de Duitse kruiser Admiral Graf Spee (1933) door de Royal Navy opgejaagd waarna het door eigen bemanning tot zinken werd gebracht en in februari 1940 enterden Britse commando's de m.s. Altmark (1937) in Noorse wateren. Op 19 februari 1940 lanceerde de Kriegsmarine Operatie Wikinger om de Britse visserijvloot de overvallen, een operatie die jammerlijk faalde door miscommunicatie tussen de Kriegsmarine en de Luftwaffe. Maar langs de Duitse Siegfriedlinie bleef het rustig.
Te midden van deze passiviteit aan het westfront werd de aandacht gevestigd op het treffen tussen Finland en de Sovjet-Unie, bekend geworden als de Winteroorlog. De strijd barstte los op 30 november 1939. In het Westen ontstond automatisch een sympathie met het kleine Finland dat de reus Sovjet-Unie buiten de deur wenste te houden. De publieke opinie eiste actie van de Britse en Franse regering. De eerste politieke stap werd het uitsluiten van de Sovjet-Unie van deelname aan de Volkenbond, een organisatie die toen al niet veel meer voorstelde. Alhoewel een Frans-Brits ingrijpen werd voorbereid, werd het niet doorgezet. De plannen hiervoor zouden echter later wel worden gebruikt bij de invasie van Noorwegen ten tijde van de Duitse Operatie Weserübung (april 1940). Toen op 20 maart 1940 de Winteroorlog eindigde, resulteerde het talmen van de Franse overheid in het aftreden van minister-president Edouard Daladier. De gehele zaak resulteerde wel in een Frans-Britse expeditie naar Noorwegen in april 1940, die uiteindelijk eindigde in een nederlaag. Daladier werd opgevolgd door Paul Renaud.
Na de Poolse campagne werd het langzaam maar zeker duidelijk dat Duitsland zijn troepensterkte in het westen aan het opbouwen was. Steeds sterkere bewijzen kwamen aan het daglicht dat een aanval op handen was. Buiten geheime onderhandelingen met België en Nederland werd er echter verder weinig ondernomen. Door de Duitse aanval op Scandinavië, Operatie Weser (Weserübung), werd men langzaam maar zeker wakker geschud. Toch werd ook dat weer door velen uitgelegd als dat het westfront dus in het noorden zou plaatsvinden en werd dit gezien als het bewijs van de afschrikking die uitging van de Maginotlinie. Toen Duitsland op 10 mei 1940 met Fall Gelb de aanval op het westen opende, waren de geallieerden verre van paraat.