Dit zijn de oorlogservaringen van Reserve 2e Luitenant Max Lahm, Commandant Verbindingsafdeling, I Bataljon, 27e Regiment Infanterie. Hij schreef deze teksten ergens rond 1990. Er zijn drie versies, die in sommige delen veel overlappen. Wij hebben ze samengevoegd tot onderstaande tekst. De originele teksten en schrijfwijzes zijn zo veel mogelijk intact gelaten.
Voorjaar '39 voormobilisatie. Als 23-jarige krijg je het bevel over 36 mannen (tot 35 jaar). Jonge huisvaders enz. enz., die bij je aankomen met hun problemen. Normale mensen, dokwerkers, havenarbeiders, mensen van het platteland. Het tijdstip, dat er van mij bevelen zouden uitgaan, die van beslissende invloed waren op leven of dood, naderde met rasse schreden. Wat een verschrikkelijk zware beslissing zou dat zijn.
De Duitsers hadden een prachtige uitdrukking: "Feind hört mit"[1]. Helaas waren wij in Holland nog niet zover. Wij geloofden niet in het feit dat de Duitse dienstmeisjes spionage verrichtten. Ze konden vrijelijk hun gang gaan met het fotograferen, het verstrekken van inlichtingen, met naar later bleek veel desastreuze gevolgen, als voorbeeld het volgende: Wie dacht nu dat in de boten in de Zuid-Willemsvaart Helmond, brugonderdelen zaten, die bij de Duitse opmars vlot gebruikt werden.
Begin mei 1940 ben ik met kort verlof in Den Haag. Het is slechts een kort verlof, want alle verloven zijn vanaf morgen ingetrokken. Op een vraag van mijn moeder: waarom? Kan ik geen rechtstreeks antwoord geven. Wel beantwoord ik haar vraag met een tegenvraag: Ik heb gehoord dat je volgende week naar Antwerpen wilt gaan, maar adviseer je om niet te gaan. Haar antwoord: Waarom niet? Ik: Dat mag ik niet zeggen. Het is even stil, maar dan brengt zij voren: Als je het niet zegt ga ik toch. Mijn antwoord is kort: Mijn raad is heel ernstig gemeend, en als je mijn raad niet wilt opvolgen dan moet je het zelf maar weten.
De trein brengt me naar Deurne in Noordoost-Brabant naar het barakkenkamp waar het bataljon waarbij ik ingedeeld ben is gelegerd. Voor de volgende morgen zijn de orders. Zo snel mogelijk instappen in de voertuigen, die ons snel richting Noordervaart[2] brengen.
Het is prachtig weer en ondanks het vroege uur wijst de thermometer reeds een behoorlijk hoge waarde aan. Als gekken is iedereen aan het werk gegaan om er zorg voor te dragen, dat zo veel als mogelijk van het loopgravenstelsel wordt voltooid. Een paar dagen later zal blijken dat dit zwoegen overbodige arbeid is geweest.
In de nacht van 10 mei kregen we het eerste bericht door dat Duitse troepen de grens hebben overschreden en dat Nederland zich in oorlog bevind met de Oosterburen. Een stroom van berichten komt op gang, zijn ze echt, zijn ze vals? Kortom verwarring alom. Wat ons eigen gebied betreft staat echter één ding vast. Noord van ons zijn de Duitsers de brug bij Gennep overgetrokken en de Duitse wals beweegt zich richting west. Zuid van ons bij Venlo rukken de Duitsers gestaag op er was een wig gedreven tussen de Belgische en Nederlandse stellingen.
Wij kregen dus al snel het bericht: Stellingen verlaten, en terugtrekken achter de Zuid-Willemsvaart en in een later stadium achter het Wilhelminakanaal. Er is geen schot gelost, wij hebben geen tegenstander gezien en toch, gedeprimeerd reeds, gaat de stoet op weg, wat ons bataljon betreft richting Helmond. Opa Niessen stond worsten uit te delen in de Veestraat in Helmond. Snel afscheid nemen, en dan de brug over de Zuid-Willemsvaart over.
Wij zijn al heel wat uren aan de sjouw en de staf strijkt neer in het postkantoortje[3] van Mierlo-Hout. Er is een bespreking gepland bij de B.C.[4] Bij het aanbreken van de dag. De bespreking duurt niet lang. Als ik de orders wil gaan doorgeven aan de verbinding en daartoe naar buiten ga, zie ik tot mijn verbijstering, de hele afdeling onder leiding van de gasofficier[5] in de verte verdwijnen.
In arren moede dan maar zelf op de fiets de orders doorgaan geven. In de verte klinkt het geluid van mitrailleurs. Na terugkeer in Mierlo-Hout valt het mij op dat het doodstil, nee angstig stil is in het dorp. Bij het postkantoor aangekomen geen enkele vorm van beweging, ook daar alom doodse stilte. Er is niemand meer, de hele bataljonsstaf weg, de trein (voertuigen) verdwenen. Verbijsterd, totaal onthutst, ga ik op de grond zitten. Het bonkt door mijn hoofd: Waarom, waarom geen berichtje achtergelaten? Hoe lang heb ik daar gezeten? Ik zou het echt niet meer weten.
Het ergste was dat ik gefaald had, als commandant, althans zo voelde ik het. Niet als officier (bevelvoering) maar als commandant. Ik had kennelijk onvoldoende vertrouwen genoten bij die 36 man verbindingstroepen, aan mij toegewezen.
Langzaam aan luwt de storm in mij en begin ik weer te denken. De orders waren: Terugtrekken achter het Wilhelminakanaal, dus uiteindelijk stap ik op de fiets en ga moederziel alleen die richting maar uit door het zonovergoten Brabantse land. In de buurt van Geldrop hoor ik motorgeronk naderen. Snel dekking zoeken, vanachter de struiken kijken, en tot mijn opluchting blijkt het een Nederlandse motor te zijn van het PAG-peleton[6] met het kanon en een vrachtauto er achter. Niet meer alleen op de wereld, een verademing is dat. Ik sta op, maak me kenbaar, het blijkt het laatste kanon te zijn van de PAG, dat echelonsgewijze terugtrekt richting Eindhoven. Op uitnodiging van vaandrig Gerlach[7] gaat de fiets aan de kant en ga ik in het zijspan van de motor zitten. Wat een gevoel, verlost te zijn van die wurgende eenzaamheid. Het gestage gebrom van de motor brengt wat rust terug in mijn gedachten. Het is helaas niet voor lang. Door het geluid van de motor heen klinkt plotseling het geloei van aanvallende vliegtuigen. Het gaat allemaal zo razend snel, voordat dekking gezocht kan worden zijn de vliegtuigen[8], het zijn er twee, al weer voorbij. Het staccato van vuurbrakende mitrailleurs is duidelijk hoorbaar geweest, maar ook zichtbaar geworden. Een spoor van ingeslagen kogels, vlak naast het wiel van het zijspan, in de weg is duidelijk te zien. Stoppen en wegwezen is het parool want die twee krengen zijn gedraaid en zetten wederom een aanval in. Een oorverdovend geloei van de snel naderende vliegtuigen, een sproei regen van mitrailleurkogels en weg zijn ze weer. Het geluid sterft weg in de verte. Geschrokken verzamelen we dan. Het is een wonder, maar er zijn geen doden of gewonden, de voertuigen zijn nog intact. Het bevel: motoren aan en verder richting Wilhelminakanaal klinkt. Dit doel wordt snel bereikt zonder dat zich nog incidenten voordoen.
Daar aangekomen scheiden onze wegen zich. Vaandrig Gerlach voegt zich weer bij het PAG-peloton, ik meld mij bij de commandant ter plaatse. Zijn commentaar is kort en krachtig: Ik heb hier nog wel wat mannen rondlopen zonder leiding, zonder wapens, probeer daar maar iets van te formeren en ga dan richting Zeeland.
Daar sta je dan, je krijgt een stel gedesillusioneerde, aan angst ten prooi gevallen militairen. Ik loop ze eens langs en kijk naar het in het gras neergevallen stel en peins wat moet ik daar nu mee aan. Een paar nog redelijk fit uitziende kerels pik ik er uit. Zij krijgen een commando en ik deel ze in in enkele groepen. De eerste taak is het vorderen van fietsen, zodat wij ons wat sneller kunnen bewegen en het vorderen van eten, brood, het beleg. Op mijn briefjes vermeldende: Ondergetekende M. Lahm, 2e Luitenant bij I-27 R.I. Verklaart hierbij te hebben gevorderd bij bakker … zoveel broden, bij rijwielhandelaar … zoveel fietsen enz. Ter verkrijging van betaling kan deze door mij getekende verklaring worden aangeboden bij de plaatselijke autoriteiten ter verkrijging van betaling.
Of er later veel van deze verklaringen zijn aangeboden en gehonoreerd, is iets waarover ik mijn kop niet breek. Tijdens dit werkje klinkt in de verte wederom het gezoem van vliegtuigmotoren en het duurt maar kort, of de jankende loeiende, vliegtuigen daveren over al diegene die achter de dijk beschutting hebben gezocht. Het staccato van blaffende mitrailleurs maakt het geheel nog veel onheilspellender. Het geluid sterft weg, echter niet voor lang. Daar kwamen die horzels weer naar beneden gedaverd, gierend geweld, maar er was gediciplineerd dekking gezocht. De vreugde steeg ten top toen een eenheid naast mij, die nog wel de beschikking had over enkele wapens, bij de tweede aanval gericht vuur afgaf. Eén van de Messerschmitt's maakte een steile vlucht omhoog, draaide om zijn as, een rookpluim achter zich aan sleurend, daarna stortte het in een enorme rookzuil steil naar beneden. Een Indianengehuil brak los, het leek wel of het hele Duitse leger verslagen was. Deze vlucht is niet voor lang, met de neus richting aarde, boort het vliegtuig zich in de weidegrond. Een enorme zwarte wolk bevestigt het vermoeden dat het vliegtuig geexplodeerd is. Er was weer wat vertrouwen terug.
De aanval is voorbij, mijn zenuwen krijgen gelegenheid om wat tot rust te komen. Het vermogen om te kunnen horen keert langzaam aan terug. Trillende handen komen tot rust. Rondom om mij liggen de mannen, zo diep mogelijk weggedoken in het gras. Nu hen het besef bijbrengen dat we weg moeten van hier. Dit zal wel op hardhandige manier gebeurd zijn, ik weet het niet meer, is ook niet belangrijk, het is maar zo'n klein onderdeeltje in dit geheel. Uiteindelijk staat er een tamelijk groot aantal op de been, groepsgewijze afmars. Heb ik ze allemaal? Ik weet het niet, ik weet niet hoeveel ik er mee zou krijgen, ik weet geen namen, ik weet nog geen gezichten, niets, niets. Het stel loopt de richting uit, door mij aangegeven en we gaan op roof. Noem het maar zo, dat vorderen van de fietsen, de levensmiddelen, die ik weg laat halen.
Op de weg is het een chaos, vluchtende mensen, die huis en haard verlaten hebben, enkele een gammele kar achter zich aanzeulend, andere met hoog opgeladen bakfietsen. Als wij er dan aan komen fietsen, moeten ze nog opzij ook voor ons. Als in een droom, een boze droom, gaat dit aan je voorbij, maar we vorderen langzaam maar zeker. Inmiddels ontwaren we geüniformeerde mannen in vertrouwde uniformen, die juist zich in tegengestelde richting bewegen, het eerste contact met Fransen is gelegd en geeft weer enig houvast.
In de verte zien we eindelijk de contouren van Roosendaal. Van vluchtelingen nu niet veel last meer, die zijn kennelijk afgeslagen richting België.
We naderen de stad, er is echter geen rust weggelegd voor ons. De sirenes loeien, aankondigend: vijandelijke vliegtuigen in aantocht. Het duurt dan ook niet lang of het gebrom van de Duitse vliegtuigen is aangezwollen tot een oorverdovend gejank. De mitrailleurs doen hun werk, daar tussen door het ontploffen van inslaande bommen. Hoe lang zal dit gaan duren vraag je je vertwijfeld af, weggekropen in een schuilplaats. De zenuwen zijn al kapot, gelaten laat je dit inferno over je heenkomen. Totdat de sirenes weer kun onheilspellend geloei over de stad loslaten: einde aanval. Overal komen mensen uit hun schuilplaatsen te voorschijn.
Tot mijn stomme verbazing heb ik nog altijd een veertig tal mensen over. Met dit groepje ga ik uiteindelijk weer op stap. Geen van hen maakt melding van doden of gewonden. Daar hoef ik me dus niet om te bekommeren. Sirenes van ambulances doen echter vermoeden dat deze aanval slachtoffers heeft gemaakt. Sirenes van de brandweer melden zich in dit orkest en de mannen gaan branden te lijf. Mijn groep haast zich om de stad te verlaten, helaas wij hebben geen tijd om ons daarmee bezig te houden. Wij trekken richting Bergen op Zoom.
Voordat het zover is, breekt de hel weer los. Het lijkt wel, of het iedere keer weer erger is. De zenuwen zijn kapot. Bij de Wouwse Plantage was het weer goed raak, ook al omdat geallieerden nog steeds richting oost trokken. Doden en gewonden. We duiken in een greppel. Waar ik neerplof ligt ook een Fransman. Helm tegen helm liggen wij. In de gruwelijkheid heb ik nog kunnen zien dat in een loods aan de overkant van de weg de verbindingsmiddelenwagen van ons bataljon staat, daarop mijn kist met mijn spulletjes. Het gaat door mij heen: Ha, dadelijk eindelijk een schoon hemd aan. Wat een verlokkelijk vooruitzicht. Geen tijd echter om verder te mijmeren, wegkruipen als een mol, zo diep mogelijk in de aarde. Geloei, gedaver, staccato van vurende mitrailleurs, wegstervend aan de horizon. Ook heeft zo'n kreng enkele bommen neergesmeten, waarvan één een voltreffer is op de schuur, waarin de verbindingsmiddelenwagen. De schuur is in de kortste keren een puinhoop en een brandend geheel. Dag illusie van een schoon hemd zo dadelijk.
Hoe tragisch dit ook is, dramatischer is de situatie in de greppel. De Fransman steekt even een hand omhoog. Ik kruip naast hem: "Dommage que la guerre est deja fini pour moi"[9] hoor ik hem fluisteren. Dan is het afgelopen. Een einde aan dit jonge leven. Ik heb zijn hoofd naar mij toe. Zo zit ik daar, me nergens van bewust. Geen gedachten, murw gebeukt door gefluit, gejank, gedaver van ontploffende bommen. Hoe lang heb ik zo gezeten met die jonge knul in mijn armen? Geen flauw benul. Toch keert langzaam aan het leven in mij terug, ik besef weer wat er nu gedaan moet worden. Ik maak het overhemd van de dode los. Ik vind onder zijn hemd het naamplaatje, het onderste deel breek ik af. Ik maak zijn kleding in orde, en ga staan, kijk om mij heen en het is niet moeilijk een stok te vinden. Deze zet ik achter het dode lichaam in de grond. De helm zet ik er boven op en het naamplaatje daar op.
Recht mijn rug, neem de houding aan en salueer. Maak rechtsomkeert. Ik kan nog lopen gaat het door mij heen, ik kan nog het bevel geven aan de soldaten onder mijn bevel om te verzamelen. Henk Hoeke[10] heeft bij deze aanval 3 man verloren, maar dat hoorde ik pas 50 jaar nadat deze gebeurtenissen hebben plaatsgevonden.
Bij deze chaos bewoog zich ook nog een colonne burgers over de weg, die gevlucht waren en hun schamele bezittingen meetorsten. Wij militairen probeerden zoveel mogelijk de weg vrij te maken voor de marscherende militairen, dat zich daarbij verschrikkelijke dingen hebben afgespeeld. De vluchtenden werden door ons domweg van de weg afgeduwd, en niet zachtzinnig. Na Bergen op Zoom hield de stroom vluchtelingen op want die was richting België gegaan. Wat ook was opgehouden waren de aanvallen en beschietingen vanuit de lucht.
Het groepje rijdt zonder verdere incidenten naar Middelburg, waar ik mij meld bij het schout-bij-nacht Van der Stadt[11]. Wie zijn zij? Van welk onderdeel? Ik weet het niet, en in feite interesseert het me op dat moment geen ene mallemoer. Je verlangt naar slaap, schone kleren, een bad, om neer te zinken in een diepe weldoende slaap. Ik word doorgestuurd naar Serooskerke en zoek daar onderdak voor de groep.
Eindelijk tijd om mij eens stevig te wassen en daarna weer het vuile goed aan te trekken. Hoe lang al? Een week, twee weken, is ook niet belangrijk.
Een paar dagen voor de capitulatie van Zeeland kreeg ik het verzoek van een Engels zee-officier om mee over te steken naar Engeland. Mijn antwoord: Als ik ± 100 'unarmed privates' mee mocht nemen. Het antwoord van de Engelsman was kort: Impossible. 'No room on our ship'. Dus maakte ik van het aanbod geen gebruik, hoe verleidelijk ook.
Uitvoerig ben ik ingegaan op het fysieke van deze twee weken, in een poging om te beschrijven wat een mens kan ondergaan in twee weken paniek, chaos, oververmoeidheid, kabaal, herrie. Het voornaamste doel is natuurlijk. Wat hebben deze 14 dagen in 1940 (50 jaar geleden) voor mij betekend? Op het moment zelf niet veel. Je ondergaat, laat het over je komen, je rilt van de zenuwen als die rot vliegtuigen naar beneden komen daveren, gierend en wel door de luchtweerstand en brullende motoren. Als je ze in de verte ziet afzwenken is er maar één vraag. Komen ze nog terug? Als ze niet terugkomen, dan ga je denken van: Wanneer dan wel? Zelfs de gewonden om je heen doen je in feite niets. Afvoeren naar het ziekenhuis en terugkeren tot de orde van de dag. Alleen wellicht die gesneuvelde Fransman. "Pauvre garçon"[12] denk je.
Het is bijna 50 jaar geleden, dat de gebeurtenissen hierboven beschreven, hebben plaatsgevonden. Maar zij staan mij kristalhelder voor ogen. Iedere keer hetzelfde verhaal vertellen zou te veel vergen, wellicht dat dit opschrijven het beoogde doel te weeg brengt, namelijk vergeten.