De oorlog was voor Vader Lichtenberg geen onbekend fenomeen. Al in de Eerste Wereldoorlog was hij als aalmoezenier werkzaam in het Duitse leger en ook in de Tweede Wereldoorlog bleef hij zijn geestelijke roeping trouw. Maar door zijn ervaringen in die oorlogen was hij ook politiek bewust geworden en verafschuwde hij het communisme en later ook het fascisme. Eén motto in het bijzonder was zijn leidraad bij alles wat hij deed en dat was de overbekende tekst uit de Bijbel: "Heb uw naaste lief als uzelf" (Mattheüs 22:39). In de Tweede Wereldoorlog zou dit de tekst worden, waarop Bernard Lichtenberg zich menigmaal beriep, wanneer hij protesteerde tegen het afschuwelijke nazibewind.
Bernhard Lichtenberg was afkomstig uit een kleine koopmansfamilie, die woonachtig was in de buurt van Breslau, Silezië. Ohlau was overwegend protestant, maar de familie Lichtenberg behoorde tot een kleine groep katholieken. In 1875 werd Bernhard geboren. Hij was het tweede kind van het gezin Lichtenberg, dat uiteindelijk gezegend zou zijn met 5 kinderen. Na het gymnasium voelde Bernhard zich geroepen tot het priesterambt en hij ging theologie studeren in Breslau. In 1899 ontving hij zijn wijding tot priester en was hij werkzaam binnen de katholieke kerk aldaar tot hij in 1913 naar Berlijn ging, waar hij diende in Het Hart van Jezus gemeenschap in Charlottenburg, een stadsgemeente van Berlijn. Een aantal jaren later, in 1932, werd hij aangesteld als Domproost, de tweede man in rang van het bisdom, van de St.Hedwig Kerk. Hij voelde zich bijzonder betrokken bij de armen en de eenzamen.
Vader Lichtenberg had echter een bredere opvatting over zijn functie dan alleen dienen in de kerk. Hij was zich ondertussen ook bezig gaan houden met politiek. Direct na de Eerste Wereldoorlog was hij lid geworden van de Katholieke vredesbeweging 'Friedensbund Deutscher Katholiken'. In de jaren ’20 was hij lid van het regionale bestuur in het Berlijnse stadsdeel Wedding en werd hij gekozen in de raad van de 'Arbeitsgemeinschaft der Konfessionen für den Frieden'. Toen Bernhard Lichtenberg in 1931 zag hoe de macht van de nationaalsocialisten fors toenam, deed hij een oproep aan alle parochianen om de antioorlogsfilm 'Im Westen nichts Neues', gebaseerd op het gelijknamige boek van Erich Maria Remarque, te gaan zien. Dat leverde stevige kritiek op in de krant 'Der Angriff', een krant die aanvankelijk opgezet was door de latere propagandaminister Joseph Goebbels.
Een paar jaar later zaten de nationaalsocialisten stevig in het zadel en er volgden al snel allerlei nieuwe wetten, ook voor de kerken en hun gezag. Zo werd de oude 'Kanselparagraaf', daterend uit de tijd van Bismarck , opnieuw ingevoerd. Deze wet hield een verordening in, die bepaalde dat het verboden was om misbruik van de kansel te maken voor politieke doeleinden. In december 1934 zou tevens de wet ingevoerd worden, die het belasteren van de staat en de Nationaalsocialistische partij zou verbieden. Het hoeft geen nader betoog dat deze wetten vrijwel onmiddellijk leidden tot veel arrestaties van Katholieke priesters.
Een aankondiging voor een antisemitische boycot van joodse bedrijven zou weldra ook volgen. Verontwaardigd over dit nieuws vroeg Lichtenberg een gesprek aan met kardinaal en aartsbisschop van Breslau Adolf Betram, waaraan ook de joodse bankier Oskar Wassermann deelnam. Betram begreep de ongerustheid, doch hij beschouwde de joodse zaak als een kwestie, die buiten de jurisdictie van de Kerk lag. (Overigens zou kardinaal Betram zich later in de oorlog wel actief tegen de nazi’s verzetten, maar o.a. door deze houding in 1933 zou hij gebrandmerkt blijven als omstreden). Maar dat weerhield Lichtenberg er niet van om zijn aversie tegen het nazisme buiten de kerkmuren te blijven verkondigen, wat al snel leidde tot een stevige huiszoeking door de Gestapo. Het bleef overigens niet bij die ene keer, sindsdien werd zijn huis regelmatig doorzocht door de agenten van de Gestapo. Doch ook door deze dreiging liet de priester zich niet tegenhouden van de taak, die hij zich als christen gesteld had, namelijk het helpen van Joden. Vooral zij, die wilden emigreren naar het buitenland, konden blijven rekenen op zijn hulp. Doch de ergste schending van de mensenrechten nog moest plaats vinden…
Het jaar 1933 was ook voor de Duitse burgers een onrustig jaar. De eerste kampen werden in gebruik genomen, in eerste instantie voor politieke tegenstanders van het 'Reich'. Onder de gevangenen bevonden zich onder meer communisten, socialisten, pacifisten, vakbondsleden en vrijmetselaars. Net over de grens van Groningen lag het kamp Esterwegen, opgericht als strafkamp voor zowel Duitsers als mensen met andere nationaliteiten. Esterwegen maakte als Lager VII deel uit van de Emslandlager. Een complex dat bestond uit 15 kampen met wisselende functies, zoals concentratiekampen, strafkampen, krijgsgevangenenkampen en buitenkampen van het concentratiekamp Neuengamme. Kamp Esterwegen gold al snel als modelkamp. Na 1936 werd Esterwegen een strafkamp. Zo nu en dan werden er gevangenen uit de Emslandlager vrijgelaten, maar niet voordat ze de strenge opdracht hadden gekregen dat ze moesten zwijgen over wat er gebeurde in de kampen. De regel gold vanzelfsprekend ook voor de vrijgelaten gevangenen van kamp Esterwegen. Doch de zware druk kon niet verhinderen dat er toch berichten uitlekten over ernstige martelingen en over gepleegde moorden. In Esterwegen schoten bewakers als tijdverdrijf lukraak op de gevangenen, die in paniek wegrenden, vaak regelrecht toelopend op het prikkeldraad dat onder stroom stond.
In 1935 bereikten Lichtenberg de eerste berichten over de erbarmelijke omstandigheden in de concentratiekampen en opnieuw kwam hij in protest. Bernhard Lichtenberg was daarmee één van de weinigen, zo niet de enige priester, die een protesterend geluid liet horen over de verschrikkingen in de concentratiekampen. In het voorjaar van 1935 nam hij het moedige besluit om een uitgebreid verslag over de behandeling van de gevangenen in kamp Esterwegen te sturen naar Reichsmarshall Hermann Göring. Een antwoord bleef uit, evenals een verandering in de houding van de kampbewakers, maar de machthebbers begonnen Lichtenberg wel steeds meer te zien als een overlast, waar wat aan gedaan moest worden. Maar vanuit de kerk kwam nu ook belangstelling voor de opstandige priester. Berlijn had sinds 1932 een nieuwe bisschop, Konrad von Preysing en hij werd een goede vriend voor de Domproost. Ook Von Preysing zette zich in voor de vervolgden van het nazibewind. Lichtenberg voelde zich door deze vriendschap gesterkt en hij zette zijn kruistocht voort. Hij bleef zich inzetten voor de gearresteerde zieken en geesteszieken, die te lijden hadden onder het gruwelijke regime. Zijn preken waren doordrenkt van felle veroordelingen van de nationaalsocialistische dogma’s, ook met betrekking tot de Joodse broeders en zusters, want als zodanig beschouwde hij hen. Die houding werd bevestigd na de verschrikkelijke gebeurtenis in de nacht van 9 op 10 november 1938 (de Kristallnacht).
In die diepe duistere nacht in november brak in nazi- Duitsland de hel los. Talrijke winkels van Joodse eigenaren werden vernield, synagogen en andere joodse gebouwen werden in brand gestoken en veel Joden werden gearresteerd. Een aantal van hen werd op gewelddadige wijze aangevallen en werd zelfs gedood. Maar terwijl de synagogen brandden, zwegen de bisschoppen. De enige, die protest liet horen was Vader Lichtenberg, die fel van leer trok tegen de daders: "We weten wat er gisteren gebeurd is, we weten niet wat er nog gaat gebeuren. Maar we hebben ervaren wat vandaag gebeurde: buiten brandt de tempel. Dit is eveneens een heilig huis van aanbidding." Vanaf die dag ging de Domproost dagelijks in de St. Hedwig Kerk bidden voor de Joden en de niet-arische christenen. Ook voor de andere mensen, die slachtoffer werden van het regime, vroeg hij troost aan God in zijn gebeden. Toch kwam hiermee aan de kruistocht van Vader Lichtenberg geen einde. Sterker nog, geleid door de woede, omdat hij moest aanschouwen hoe het oude Duitsland ten gronde ging door het nationaalsocialisme, ging hij zich steeds meer met ‘aardse zaken’ te bemoeien.
Naast hulp bieden bij het laten onderduiken van Joden, daarvoor had hij onder meer contact met de Solf-Kreis (de cultureel-politieke verzetsgroep onder leiding van Johanna Solf. Als dekmantel gebruikte ze haar theekransjes op hun landgoed), deed hij zijn beklag bij het stadsbestuur over de rassendiscriminatie bij de schuilkelders. Hij diende ook protest in tegen het beruchte euthanasieprogramma 'Aktion T4'. Sinds 1939 werden misvormde of geesteszieke mensen systematisch geëuthanaseerd om het Arische ras genetisch zuiver te houden. In 1941 werd Leonardo Conti benoemd tot Reichsgesundheitsführer en in die hoedanigheid was hij verantwoordelijk voor de uitvoering van het euthanasieprogramma. Lichtenberg aarzelde geen moment en schreef de nieuwe gezagsdrager een brief, waarin hij zijn bezwaren tegen dit onchristelijke programma beschreef. Door die voortdurende protesten konden problemen met de overheid niet langer uitblijven. De Gestapo begon de Domproost nog nauwlettender in de gaten te houden, maar het noodlot sloeg onverwachts toe vanuit een andere hoek.
Op een dag bad Lichtenberg hardop voor de Joodse gevangenen van de concentratiekampen. Zijn gebed werd gehoord door twee studenten, die dit meldden bij de politie. Een nieuwe huiszoeking was het onvermijdelijke gevolg. In Lichtenbergs woning werd de preek aangetroffen, die de Domproost de eerst volgende zondag had willen voorlezen in de kerk. Het stuk was een felle reactie op een eerder verschenen propagandapamflet van Goebbels, waarin de Arische Duitsers opgeroepen werden de Joden op geen enkele manier te helpen of zelfs ook maar te woord te staan. In zijn betoog beriep Lichtenberg zich op de voor christenen belangrijke uitspraak van Jezus:"Heb uw naaste lief als uzelf". Behalve de preek was er ook een kopie van het boek van Adolf Hitler 'Mein Kampf' aangetroffen. Het stond vol met aantekeningen. Tijdens zijn ondervraging stelde Lichtenberg dat het zijn plicht als katholiek priester was om tegen de tekst in te gaan, aangezien het wereldbeeld dat in het boek beschreven werd, indruiste tegen de christelijke opvattingen. Als zijn opvattingen consequenties tot gevolg hadden ,wat Lichtenberg terdege besefte, zou hij die ten volle aanvaarden, zo verklaarde hij. Hoe zwaar de verhoren ook waren, Lichtenberg bleef achter zijn uitspraken staan. In mei 1942 deed de rechtbank te Berlijn uitspraak: Domproost Lichtenberg werd veroordeeld op grond van de 'Kanselparagraaf ' en het plegen van verraderlijke activiteiten. Het vonnis luidde twee jaar gevangenisstraf en Bernhard Lichtenberg werd overgebracht naar Tegelgevangenis en van daaruit naar Arbeitserziehungslager Wuhlheide.
Toen het einde van zijn straf in zicht kwam, ontving Lichtenberg bezoek van Bisschop Preysing met een opmerkelijke vraag. De bisschop was benaderd door de Gestapo met de mededeling dat Lichtenberg vrij kon worden als hij in ruil daarvoor zou beloven niet meer te preken gedurende de oorlog. In oktober 43 werd de voormalige Domproost vrijgelaten, doch niet veel later opnieuw gearresteerd vanwege zijn onophoudelijke oppositie. Zijn nieuwe bestemming zou kamp Dachau worden. Lichtenberg echter, vroeg toestemming om in plaats van Dachau naar Lodz te mogen gaan. In Lodz bevond zich een joods getto, bovendien lag vlakbij Lodz het vernietigingskamp Chelmo. Lichtenberg stelde dat de deportaties in strijd waren met de christelijke moraal en dat hij daarom de Joden en de christelijke Joden als geestelijke leidsman wilde begeleiden op hun reis naar het vernietigingskamp. Bisschop von Preysing probeerde nog om uit alle macht de pastoor op andere gedachten te brengen, want de gezondheid van Lichtenberg had geleden onder de eerdere gevangenschap en de bisschop maakte zich grote zorgen om zijn vriend. Maar het was tevergeefs, Lichtenberg bleef op zijn standpunt staan. Hij wilde naar Polen. Doch zijn verzoek werd niet gehonoreerd. Bernhard Lichtenberg werd zonder pardon op transport gezet naar concentratiekamp Dachau. Op 5 november 1943 overleed hij in één van de vele veewagons.
In 1965 werden de overblijfselen van Bernhard Lichtenberg overgebracht naar de crypte van de St. Hedwigskathedraal in Berlijn. Op 23 juni 1996 werd hij door Paus Johannes Paulus II zalig verklaard en op 7 juli 2004 volgde postuum de onderscheiding als Rechtvaardige onder de Volkeren.