Titel: | Drugs in het Derde Rijk |
Schrijver: | Norman Ohler |
Uitgever: | Luitingh-Sijthoff |
Uitgebracht: | 2016 |
Pagina's: | 383 |
ISBN: | 9789024572267 |
Omschrijving: |
Norman Ohler (1970) is een Duitse journalist, schrijver en scenarist. In de periode 1998-2003 werden in Duitsland drie romans van hem uitgegeven. Vanaf 2004 was hij in Ramallah op de West Bank werkzaam voor het Goethe-Institut. Hij was de laatste journalist die een interview had met de Palestijnse leider Yasser Arafat, vlak voor zijn dood in november 2004. Nadien werkte Ohler als schrijver in Tel Aviv en Jerusalem. In die periode werkte hij onder meer samen met Wim Wenders en Bernd Lange aan het scenario van de film ‘Palermo Shooting’. Later werkte hij samen met Dennis Hopper aan een roadmovie en in 2010 regisseerde en produceerde hij zijn eerste eigen speelfilm. Een veelzijdig talent dus, waarvan men echter niet zou verwachten dat hij zich aan een langdurig historisch onderzoek zou zetten. In 2015 bracht hij ‘Der totale Rausch. Drogen im Dritten Reich’ uit, dat inmiddels in een groot aantal talen is verschenen. Ohler gaat in op de rol die het drugsgebruik in de Tweede Wereldoorlog speelde in het Duitse leger. Hitler en allerlei andere personen in de nazi-hiërarchie en de legerleiding waren stevige gebruikers. Ook door soldaten in het veld werd op grote schaal drugs gebruikt, vooral Pervitin (ook wel bekend als methafmetamime of crystal meth), opiaten, morfine en cocaïne. Zeer uitgebreid gaat de auteur daarbij in op het intensieve drugsgebruik van Adolf Hitler en de verwoestende rol die zijn lijfarts Theodor Morell daarbij speelde. Verrassenderwijs sloeg zijn boek in als een bom. Dat leidt haast vanzelf tot wat overspannen reacties om het grandioze karakter van het boek te onderstrepen. Zo worden gerenommeerde historici aangehaald om te laten weten dat de betreffende journalist een mooi stukje historisch werk heeft verricht. Een Britse televisiecommentator wordt zelfs geciteerd met: ‘The most brilliant and fascinating book I have read in my entire life’. Nu is het boek van Norman Ohler een toegankelijk boek, gebaseerd op gedegen onderzoek en vertelt het een interessant verhaal, maar dit citaat zegt meer over de aangehaalde tv-journalist dan over de kwaliteit van het boek. De combinatie Hitler en drugs leent zich natuurlijk ook voor de smakelijke woordgrapjes waarop de Angelsaksische wereld toch al zo dol is. ‘Sieg High’, ‘High Hitler’ en ‘Blut und Drugs’, dat soort werk. Het boek lijkt een lacune in het historisch onderzoek in te vullen, maar dat is maar heel beperkt waar. Al in 1980 werd door Leonard en Renate Heston het boek ‘The Medical Casebook of Adolf Hitler’ gepubliceerd, waarin het amfetaminemisbruik van de Führer uitvoerig aan de orde kwam. Over de handelswijze van Theodor Morell verscheen al in 1983 het boek ‘The Secret Diaries of Hitler’s Doctor’ van David Irving. Nog tamelijk recent, in 2011, dook Andreas Ulrich, journalist bij het Duitse Der Spiegel, in de archieven op zoek naar meer informatie over druggebruik bij soldaten in het Duitse leger en noemde in een artikel het schrikbarende aantal van 200 miljoen pillen Pervitin die door de Duitse soldaten en matrozen werden weggeslikt. Een opzienbarend aantal natuurlijk binnen een nationaalsocialistische staat die totale onthouding predikte voor haar onderdanen als het ging om alcohol en tabak. Het gebruik van drugs was ook niet nieuw in de Tweede Wereldoorlog en bleef ook niet beperkt tot Duitse massaconsumptie. Het gebruik van drugs door soldaten is van allen tijden. In de Eerste Wereldoorlog werd door soldaten, aan welke kant hun loopgraaf ook lag, massaal cocaïne gebruikt om ‘fit en strijdlustig’ te blijven; daarnaast werd het door artsen gebruikt als tweede verdovingsmiddel, naast morfine. Voor de oorlog had in Europa het Duitse bedrijf Merck uit Darmstadt het monopolie, maar vanaf 1914 kon die firma natuurlijk maar aan één kant meer leveren. De Nederlandsche Cocaïne Fabriek (NCF), in 1900 in Amsterdam opgericht met als doel om met in Nederlands-Indië geteelde cocaplanten cocaïne voor medicinale doeleinden te fabriceren, sprong handig in dat gat en zorgde vanaf dat moment voor de bevoorrading aan de geallieerden troepen. (Daarnaast leverde de NCF ook lekkernijen zoals novocaïne, morfine, heroïne en efedrine.) Connie Braam schreef er een mooie, goed onderbouwde historische roman over: ‘De Handelsreiziger van de Nederlandsche Cocaïne Fabriek’. De producten waren geheel legaal verkrijgbaar en werden behalve voor de beoogde medicinale doeleinden op grote schaal gebruikt om prestaties op te vijzelen. Dat kon zijn om de productiecijfers van de arbeiders bij hun extreme werkdagen op peil te houden, maar ook om bij de eind negentiende eeuw opkomende topsport te kunnen voldoen aan de bizarre prestaties die vaak werden verwacht. De sport waar de ‘snoepjes’ als eerste opdoken (en nooit helemaal zouden verdwijnen) was de wielersport, waar van de beoefenaars bovenmenselijke krachten werden vereist. Aangezien die zelden of nooit van nature beschikbaar waren, moest de aanvulling uit een potje komen. Daarover schreef Jan Boesman een fascinerend boek: ‘De fiets van Lautrec’. De oorspronkelijke samenstelling van populaire drankjes als Coca Cola en Dr. Pepper mag als bekend verondersteld worden. Het algemeen gebruik van dit soort middelen was mondiaal volkomen geaccepteerd; de bijwerkingen op lange termijn drongen maar mondjesmaat door. Ohler presenteert het nu alsof slechts de Duitse legers draaide op Pervitin en soortgelijke middelen, maar de werkelijkheid was anders. De Britten waren na al hun koloniale oorlogen heel goed op de hoogte welke voor de oorlogsvoering nuttige producten er in Jemen en Afghanistan te halen waren. Die kennis liet men vanaf 1939 heus niet ongebruikt. Jon Davis, een militair-cultureel historicus en veteraan van het Amerikaanse leger, betoogde in 2014: ‘British troops used 72 million amphetamine tablets in the Second World War and the RAF got through so many that “Methedrine won the Battle of Britain” according to one report.’ Hij voegt eraan toe dat de Amerikanen ook ruimschoots werden voorzien van middelen: omstreeks 80 miljoen tabletten en pillen benzedrine werden door de Britten geleverd, eenzelfde aantal door het eigen medische personeel. Verder was amfetamine ruimschoots voorradig, was het niet al te lastig om aan cocaïne en heroïne te komen en ook werd het een en ander buit gemaakt op de Duitse troepen, krijgsgevangen of gesneuveld. Davis schat het totale gebruik onder de geallieerde troepen na 1942 op minimaal 400 miljoen doses. Zo bezien vallen die 200 miljoen Duitse pillen gedurende de gehele oorlog nog mee. Davis voegt er cynisch aan toe dat de Duitsers zich goed bewust waren van de verslaving die het gebruik met zich meebracht, maar weinig aan die wetenschap hadden. De meeste jonge gebruikers sneuvelden snel, zodat er na de oorlog geen hulpprogramma’s hoefden te worden opgezet om de mannen weer van hun verslaving af te helpen. De Japanners hadden echter tot begin vijftiger jaren wel een intensief programma om de golf van verslaafden als gevolg van het gebruik van Philopon, een soort Pervitin, op te vangen. De Amerikanen, Britten en Russen hadden geen afkickprogramma’s, zodat er naar schatting van Davis in deze landen miljoenen verslaafden moeten hebben rondgelopen. Het massale gebruik was dus al lang bekend, in elk geval binnen het leger en bij de wetenschappers. Er werd ook geen schande over gesproken, want het was een vaststaand gegeven dat het middel absoluut noodzakelijk was om ervoor te zorgen dat de soldaten langer konden doorgaan met vechten en minder snel honger kregen. Het was ook welkom omdat het in tegenstelling tot het gebruik van alcohol niet tot excessen onder de soldaten leidde. Iets opzienbarender in het boek is dat binnen de top van de NSDAP het gebruik niet beperkt bleef tot Adolf Hitler – daarover was al ruimschoots gepubliceerd – maar dat ook vele anderen hun toevlucht tot verdovende middelen namen om de grote spanning aan te kunnen en de vaak korte nachten te kunnen doorstaan. Het lijkt een waarschuwing om politici te wantrouwen die grote verantwoordelijkheid hebben, onder grote spanning leven, over een lange periode extreem korte nachten hebben en constant vreemde uitspraken doen. Het boek van Ohler is op dit punt voortreffelijk, omdat het een ontluisterend inkijkje geeft in de manier waarop de nazitop onder druk presteerde. Aardig weetje in dit verband: uit onderzoek van biograaf-historicus Cees Fasseur blijkt dat ook de Nederlandse koningin Wilhelmina tijdens de oorlogsjaren regelmatig haar toevlucht zocht tot pervitine. Historicus Marcel Verburg stelde dat haar druggebruik een verklaring is voor haar door de ministerraad in Londen destijds vaak als bizar en eigengereid ervaren optreden. Dat laatste brengt een eigenaardige conclusie van Ohler in beeld. Als het regelmatige, maar toch ook vooral matige gebruik van pervitine op koningin Wilhelmina al zo’n soort uitwerking heeft, dan zou het effect op het gedrag van vooral Adolf Hitler al helemaal desastreus moeten zijn. Ohler stelt dat er een zelfstandig psychiatrisch vakgebiedje is, de ‘psychopatografie’ van Adolf Hitler, waarbinnen schijnbaar alles over mogelijke psychische afwijkingen van de man uit Braunau is gezegd, maar dat het raadsel toch overeind is gebleven. Men zou echter iets belangrijks over het hoofd hebben gezien, namelijk dat men om Hitler te kunnen begrijpen de omweg via Morell moet maken. Tot in detail beschrijft de auteur vervolgens de uitkomst van het monnikenwerk dat hij heeft verricht, namelijk exact napluizen wat de beruchte huisarts jarenlang en in grote hoeveelheden aan de Führer heeft toegediend. Ohler somt op uit welke meer dan tachtig (!) onconventionele hormoonpreparaten, steroïden, huismiddeltjes en medicijnen de zogenaamde Führerelixer bestond (pagina 167-168). Dat ontluisterende beeld is niet anders dan dat het Derde Rijk in haar laatste jaren werd geleid door een vroeg bejaarde junkie, die zowel fysiek als geestelijk steeds verder aftakelde en in de laatste fase nog slechts een flauwe schim was van de charismatische leider die hij ooit voor miljoenen was geweest. Een staatshoofd die zich minder en minder bemoeide met staatszaken, zich steeds meer terugtrok in zijn eigen kamer en steeds krampachtige vasthield aan waandenkbeelden en utopische dromen. Die eigenlijk alleen een korte tijd opleefde als Morell weer langs was geweest en een spuit in zijn aderen had leeggespoten. De drugs en medicijnen van Morell hielden hem nog op de been, zoals hij vroeger eigenlijk slechts had geleefd door de stimulans van de massale ovaties. En nadat hij meer dan 200 pagina’s de rappe teloorgang van deze persoon heeft beschreven, komt Ohler ineens tot een totaal tegengestelde conclusie (pagina 256), namelijk dat Hitler tot het eind volledig toerekeningsvatbaar bleef, dat zijn vrije besluitvorming op geen enkele manier was aangetast, dat hij heer en meester van zijn zintuigen was, exact wist wat hij deed en koelbloedig en bij zijn volle verstand besluiten nam. Het lijkt een weinig geslaagde poging om de logische conclusie te vermijden, namelijk dat de toestand waarin deze man zich al jarenlang bevond, waaruit hij zelf niet kon ontsnappen en door zijn omgeving ook zeker niet werd gegund te ontsnappen, dat deze deplorabele toestand van betekenis is voor de monsterachtige schuld die door iedereen op zijn schouders wordt gelegd. Een laatste punt: Ohler schrijft niet bepaald vanuit de wetenschappelijke drang zich zo objectief en neutraal mogelijk op te stellen. Zijn antifascistische en anti-nationaalsocialistische opvatting is overduidelijk en wel zo overduidelijk dat ze soms storend is. Van iemand die aan het Goethe-Institut heeft gewerkt, zou men mogen verwachten dat hij diens uitspraak ‘In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister’ ter harte zou nemen. Ohler heeft iets te veel de neiging om te laten zien dat hij aan de goede kant staat. Hij heeft als gelouterd journalist ook wel een fijne neus voor publiciteit. Hij weet op welke manier hij moet schrijven om de pers te halen. Dat het boek internationaal zo opviel heeft minder te maken met een verrassende inhoud, want die is er maar ten dele, maar vooral met allerlei sappige details, flauwe grappen en spitsvondigheden die gretig worden aangehaald. Verder krioelt het in het boek ook van zinnen met varianten op ‘we kunnen hier makkelijk aannemen dat…’, om dat vervolgens bewijs te noemen. Dit alles leidde in de Duitse pers tot de opmerking dat het boek een ‘problematische mengeling is van sensatiebelust Hitler-voyeurisme en schijnwetenschap’. Dat is wellicht wat kras uitgedrukt, want het is wel degelijk een goed geschreven boek over een belangrijk en weinig bekend onderwerp, maar de opmerking is er niet minder waar om. |
Beoordeling: | Goed |