Titel: | Who betrayed the Jews? - the realities of nazi persecution in the Holocaust |
Schrijver: | Agnes Grunwald-Spier |
Uitgever: | The History Press |
Uitgebracht: | 2016 |
Pagina's: | 639 |
Taal: | Engels |
ISBN: | 9780750953641 |
Omschrijving: |
‘Oom Kurt’ was de jeugdheld van de in 1928 in Wenen geboren Otto Deutsch, sinds die hem als 6-jarige had meegenomen naar zijn eerste voetbalwedstrijd. Weliswaar was zijn buurman geen echte oom, maar hij en Otto’s vader waren al twintig jaar met elkaar bevriend, ondanks dat de één katholiek was en de ander Joods. Ze dienden tijdens de Grote Oorlog samen in het Oostenrijks-Hongaarse leger, trouwden vlak na elkaar en hun gezinnen gingen familiair met elkaar om. Toch was het diezelfde familievriend die tijdens de Kristallnacht van 9-10 november 1938 de slaapkamer van het echtpaar Weidt binnenstormde en tegen de jongens van de Hitlerjugend, die het huis binnengebroken waren, riep: "Dat is de Jood in zijn bed!". Otto’s vader werd meegenomen en zou niet meer teruggezien worden. Otto overleefde de oorlog omdat hij in 1939 als onderdeel van het zogenoemde Kindertransport een veilig heenkomen vond in Engeland. Ook tegenwoordig nog is zijn schok en verbazing groot over het handelen van zijn buurman op die bewuste avond in 1938. Een verklaring heeft hij nooit gekregen. Dit verraad uit volkomen onverwachte hoek, is slechts één van de vele schokkende voorbeelden die behandeld worden door de Britse schrijfster Agnes Grunwald-Spier in ‘Who betrayed the Jews?’ Het vuistdikke boek, dat enkel nog in het Engels verschenen is, vertelt over de verschillende manieren waarop Joden gedurende de naziperiode verraden werden, waaronder door vrienden en buren maar ook door overheden en bedrijven. De tegenwoordig in Engeland woonachtige schrijfster werd in 1944 in Boedapest geboren als de dochter van Joodse ouders. Zij en haar moeder overleefden de oorlog in het getto van de Hongaarse hoofdstad, mede dankzij de Zweedse diplomaat Raoul Wallenberg door wiens bemiddeling met de fascistische Pijlkruisers een bloedbad werd voorkomen. Haar vader keerde na de bevrijding terug uit een Hongaars werkkamp, maar zou als gevolg van de opgelopen trauma’s in 1955 zelfmoord plegen. De Holocaust is dus een onlosmakelijk onderdeel van het leven van Agnes Grunwald-Spier. Ze behaalde na de oorlog graden in geschiedenis en politieke wetenschappen en in Holocauststudies. Als medeoprichtster van de Holocaust Memorial Day Trust en bestuurslid van de organisatie voor de Joodse gemeenschap in het Verenigd Koninkrijk zette ze zich in voor het voorlichten van het publiek over de nazimisdaden tegen de Joden. In 2010 verscheen haar eerste boek, getiteld ‘The other Schindlers’, over niet-Joden die tijdens de Tweede Wereldoorlog Joden gered hebben van de nazi’s. In haar nieuwste boek hanteert de schrijfster een brede definitie van verraad. In feite behandelt ze alles wat de Joden in de periode 1933-1945 overkwam, waarbij het eens niet gaat om de rol die de nazi’s daarbij speelden, maar juist om wat andere individuen en organisaties bijdroegen aan de discriminatie, het lijden en, indirect, aan de vernietiging van de Europese Joden. Zo behandelt ze bijvoorbeeld naast verraad door vrienden, buren en kennissen ook het handelen van spoorwegbedrijven die de nazi’s hielpen met het deporteren van de Joden naar de vernietigingskampen in het oosten. Eén van die bedrijven is de Franse nationale spoorwegmaatschappij SNCF die tussen maart 1942 en augustus 1944 zonder enige vorm van tegenwerking 76.000 Joden en andere ‘ongewensten’ transporteerde. Omstandigheden in de goederenwagons waarin de slachtoffers vervoerd werden waren afschuwelijk. Het leverde de onderneming veel geld op, aangezien voor elke ‘passagier’ het derderangs tarief gerekend werd. De schrijfster merkt op dat zelfs nog na de bevrijding van Parijs de SNCF rekeningen voor de transporten indiende bij de nazi’s. Verraad werd er ook gepleegd door internationale bedrijven, waarvan General Motors en Ford er twee zijn die in het boek genoemd worden. Beide hadden vestigingen in Duitsland die tijdens de oorlog gewoon actief bleven en gebruik maakten van Joodse en niet-Joodse dwangarbeiders. Omstandigheden voor de dwangarbeiders waren er net als in veel andere bedrijven in Duitsland onmenselijk. Beide autoproducenten maakten integraal onderdeel uit van de Duitse oorlogsinspanningen. Zo werden in de fabrieken van GM duizenden motoren voor jachtvliegtuigen en bommenwerpers geproduceerd en was een groot deel van de Duitse militaire vrachtwagens afkomstig uit de fabrieken van GM en Ford. Agnes Grunwald-Spier constateert dat terwijl veel dwangarbeiders en hun nabestaanden nimmer gecompenseerd werden voor hun leed, de bedrijven door de Amerikaanse overheid na de oorlog wel ruimschootse vergoedingen kregen voor de schade die door bommenwerpers van Amerikaanse luchtmacht was toegebracht aan hun fabrieken in Duitsland, in het geval van GM niet minder dan €32 miljoen. Het lot van Joodse bedrijven en hun eigenaars en medewerkers in nazi-Duitsland en door Duitsland bezet Europa wordt in het boek ook behandeld. Joodse bedrijven werden voor een schijntje van de werkelijke kosten overgenomen door niet-Joden en niet-Joodse bedrijven zetten hun Joodse medewerkers, ondanks hun grote verdiensten, massaal op straat. Eén van de Joodse bedrijven die aan bod komen is fietsenfabrikant Goldschmidt. In de jaren tachtig van de negentiende eeuw was het dit Joodse familiebedrijf dat als eerste op het Europese continent fietsen fabriceerde. Een grote fabriek werd geopend in Neumarkt en later volgden vestigingen elders in Duitsland en Oostenrijk. Ter ere van het succes van de firma werd in Neumarkt een straat vernoemd naar de familie, wat in 1938 werd teruggedraaid door de nazi’s. De fabriek, die intussen geen fietsen maar ovens produceerde, werd voor een bedrag ver onder de waarde verkocht en de Goldschmidts zelf emigreerden naar Engeland. Het duurde nog tot 1998 voordat het belang van het bedrijf in Neumarkt opnieuw werd erkend en de straatnaamswijziging werd herroepen. Bijzonder bedroevend zijn ook de verhalen van internationale Joodse (Olympische) sporters, waar de schrijfster een apart hoofdstuk aan besteedt. Ze beschrijft hoe ook Joodse topsporters ten prooi vielen aan nazivervolging. Onder hen bijvoorbeeld de populaire Nederlandse voetballer Eddy Hamel die van 1922 tot 1930 als rechtsbuiten voor Ajax 125 wedstrijden speelde en acht goals maakte. Na in 1942 gedeporteerd te zijn, stierf hij op 30 april 1943 in de gaskamer van Auschwitz-Birkenau. Zeker niet minder onrechtvaardig is hoe nazi-Duitsland zijn Joodse veteranen uit de Grote Oorlog behandelde. Ook hierover is een apart hoofdstuk opgenomen. Hoewel in deze oorlog 12.000 Joods-Duitse soldaten sneuvelden voor het Keizerrijk, 30.000 gedecoreerd werden en 2.000 benoemd tot officier, zouden vele Joodse veteranen niet ontsnappen aan nazivervolging. Alsof het verraad al niet erg genoeg was, verordende nazipropagandaminister Joseph Goebbels in 1935 ook dat oorlogsmonumenten niet langer de namen van Joodse gesneuvelden mochten weergeven. Behalve alle tragediën beschrijft Agnes Grunwald-Spier ook enkele lichtpuntjes in een donkere tijd. Hoopgevend is bijvoorbeeld de anekdote van de Française Marcelle Garnier. Onderweg naar huis werd ze in St Étienne, een stad 60 kilometer ten zuiden van Lyon, op een avond op straat aangeklampt door een Joodse jongeman. Hij zei dat er een Duitse patrouille aankwam en vroeg haar of ze konden doen alsof ze een verliefd koppeltje waren, zodat de Duitsers hem waarschijnlijk zouden negeren. Marcella, wier vader een communist was die later zou omkomen in concentratiekamp Buchenwald, besloot de jongeman te helpen en terwijl ze deden alsof ze met elkaar flirten, liep de patrouille hen ongeïnteresseerd voorbij. Pas na de oorlog zou Marcella de man, wiens naam ze zich tegenwoordig niet meer kan herinneren, nog eens ontmoeten. Hij bracht haar toen een bloemetje om haar te bedanken voor de belangeloze hulp die ze aan een voor haar onbekende persoon bood. De voorbeelden hierboven zijn slechts een zeer beperkte weergave van wat in ‘Who betrayed the Jews?’ beschreven is. De schrijfster toont zich bijzonder goed geïnformeerd in de Holocaustgeschiedenis, ook met de geschiedenis hiervan in Nederland. Zo besteedt ze een paragraaf aan de verhuisfirma Puls die in Amsterdam de woningen van gedeporteerde Joden leeghaalde en introduceert ze de Nederlands-Joodse sportcommentator Han Hollander, de eerste live voetbalcommentator in Nederland die met zijn vrouw Leentje op 9 juli 1943 vermoord werd in vernietigingskamp Sobibor. Dankzij de uitgebreide kennis van de auteur en de vele minder bekende feiten en personen die door haar behandeld worden, is het boek voor de kenners van het onderwerp interessant om te lezen. Dankzij de prettige schrijfwijze en de duidelijke uitleg is het echter net zo goed geschikt voor een minder geïnformeerd publiek. Als kritiek kan opgemerkt worden dat de schrijfster het begrip ‘verraad’ wel heel ruim neemt, waardoor het boek onderwerpen behandelt die erg ver van elkaar af staan. Wat heeft het lot van een Joodse topsporter immers te maken met de rol van de Franse spoorwegen in de oorlog? Op het eerste gezicht lijkt het boek daardoor wat chaotisch en ongestructureerd. Tijdens het lezen krijg je echter begrip voor de keuzes van de schrijfster. Het begrip ‘verraad’ is voor haar slechts een kapstok voor de vele onderwerpen die ze heeft willen behandelen, die elk op hun eigen manier onderdeel zijn van het totale verhaal van de Holocaust. Juist door het noemen van verschillende sporters brengt ze het verhaal dichterbij de lezer, doordat die zich hier iets bij kan voorstellen. Wat zou het in onze tijd betekenen als opeens meerdere grote namen uit de sport niet langer hun kunsten zouden kunnen vertonen omdat ze, ongeacht hun verdiensten en enkel vanwege hun identiteit, zijn vermoord? "Hij kon het niet verdragen welk lot en welke laster de Joodse Duitsers ten deel viel", zo sprak Leo Lippman in oktober 1933 op de begrafenis van zijn neef, een student medicijnen die zelfmoord had gepleegd. "Hij was een Duitser en een Jood, eeuwenlang hadden zijn voorouders geleefd in Duitsland. […] Je leed vreselijk onder de afwijzing die je kreeg omdat jouw hulp niet langer gewenst was. […] Je schreef aan een vriend dat wat jou op de been hield de overtuiging was dat niemand jou jouw gevoel kon ontnemen dat je Duitsland toebehoorde […] in je eigen woorden: ‘Ik weet dat ik een Duitser ben zolang als ik dat wens te zijn’." In ‘Who betrayed the Jews?’ bewijst Agnes Grunwald-Spier eer aan deze medicijnenstudent en de vele andere Joden die verraad ten deel viel. Niet de hoofddaders, de politieke achtergronden of de bestuurlijke en logistieke uitvoering van het vernietigingsprogramma staan in haar imposante boek centraal, maar gewone Joodse mensen en de personen en instanties, anders dan de eigenlijke moordenaars, die gewillig bijdroegen aan hun ondergang. Dat maakt ‘Who betrayed the Jews?’ een waardevolle aanvulling op de vele literatuur die reeds geschreven is over deze episode van verraad en terreur. |
Beoordeling: | Zeer goed |