Dit artikel over de bevrijding van Helmond verscheen in een boekje dat vermoedelijk in 1945 is uitgebracht: 'Herdenkingsalbum van Helmond's bevrijding - 25 september 1944'. Wij hebben het hier in de oorspronkelijke schrijfstijl overgenomen. Gek genoeg wordt in het artikel twee keer september 1945 geschreven. Wij gaan er vanuit dat hier 1944 wordt bedoeld.
Helmond moest, in de lange jaren van Mei 1940 tot September 1945 [sic], op den vreemdeling wel een slaperigen indruk maken. De fut was er bij de meergetrapte bevolking uit; men vreesde voortdurend nieuwe onheilen, verdere perverse schanddaden van de zijde der onderdrukkers.
Tot er medio September 1945 [sic] geleidelijk meer leven, meer belangstelling, meer hoop kwam. Hoe dieper de Geallieerden in Frankrijk doordrongen, des te sterker groeide het verlangen naar de vrijheid. Zouden wij dan eindelijk het gehate juk kunnen afschudden?... September gaf het beste schouwspel, dat ons geboden zou worden: een geslagen leger trok door de stad. Gekomen als overwinnaars, met hun vechtwagens en gemotoriseerde wapentuig, dropen zij nu af als geslagenen.
Er was geen ander woord voor: dit was de chaos! Alle samenhang zoek en op de gezichten der onthutste Moffen las men het dierbaar verlangen: terug naar de Heimat! Zij deden geen moeite om hun schaamte te bemantelen en nog minder om bij de bevolking eenige sympathie te wekken voor hun benarde positie. Wat zou het ook gebaat hebben! De hoon, de afkeer, welke in aller oog-uitdrukking lagen, spraken een taal, die zelfs de hard-huidige "Kultur"-dragers begrepen.
De karavaan trok voorbij. Elk denkbaar vehikel was in Noord-Frankrijk, België en Brabant buit gemaakt. Voor de Hoogen waren natuurlijk de auto's; de lagere goden moesten genoegen nemen met boerenkarren met schonkige paarden ervòòr; met ezelwagens, die door driftige hitten getrokken werden; met fietsen vooral. Het ongelukkigst er aan toe waren de voetgangers, voor wie de weg eindeloos was en die angstig informeerden, hoever ze nog van de Duitsche grens af waren.
De Helmonders antwoordden met een glimlach: "Nog honderd km., als jullie flink aanstappen..."
"Danke schön", zei dan de Mof en hij sjokte weer verder. Nog slèchts honderd km.!...
* * *
Nooit was er zooveel belangstelling langs den weg als in die dagen. En men lachte NIET; men beheerschte zich, hoe ook de harten popelden. Een moordpartij kon zoo gemakkelijk geënsceneerd worden, vooral door de S.S.-vlegels, die in hun bruine jakken hier plotseling opgedoken waren, de straat beheerschten en iedereen uitdagend aankeken.
Dat kàn, als je een geladen revolver opzij hebt hangen!... Maar achter de hand werd toch wel een en ander gezegd: Gaan ze nu werkelijk weg?... Toch eigenlijk jammer... Ik heb meelij met ze... Ja, ik ook, maar je kunt niet alles hebben... Zouden ze 't zich bewust zijn?... Welnéén, Goebbels legt alles als een overwinning uit... Hoor je die kippen kakelen?... Alles eerlijk geleend, m'n waarde... Ja, daar zijn ze sterk in... Ik geloof, dat die geit daar van m'n buurman is... Bestaat niet, zooiets doet de Mof niet..."
Er komt reeds een zekere verbroedering over de menschen. Ze halen herinneringen op...
Er zijn ook minder verheffende dingen. Een autobus staat klaar in de Tolpoststraat om de H. Duitschers – onderofficieren – op een aangename wijze naar hun geliefd vaderland te vervoeren. Langs de Molenstraat wordt een kudde vee door Duitsche soldaten voortgedreven: eerlijk gestolen! Doch daar neemt niemand notitie van, aller belangstelling gaat uit naar de heeren in de autobus, want deze reiken sigaren uit! Vooral de jongeren smeeken om een rookertje... "Toe, mijnheer, ééntje maar, ééntje..." De ouderen geneeren zich gelukkig. En één drukt aller gevoelens uit: "Ze moesten zich schamen"...
Ik zie de leege stad in de laatste dagen vóór de bevrijding weer vóór me, toen het kanaal een scheidingslijn trok tusschen het Oostelijk en Westelijk deel. Geruchten hier, geruchten daar. Niemand schijnt iets positief te weten. Duitsche tanks razen door de Veestraat: het laatste tegenoffensief. De puien en etalages van de winkels aan de vóórzijde van de Markt vertoonen de sporen van een hevige beschieting. Dat hebben de Engelschen gedaan. Gelukkig! Ze zijn er dus! Wie ontsnapte ooit uit een brandend huis zonder schrammen of brandwonden? Er moet voor de bevrijding betaald worden.
Ik vraag aan twee Duitsche officieren, die op een ronde zijn, of ik de Kerkstraat in mag? "Zeker", zeggen ze, minzaam, maar toch een tikje verbaads.
Overal die ijzingwekkende stilte, alsof je in een uitgemoorde stad bent. Half Helmond zit in de kelders...
* * *
Vijf-en-twintig September. Een klamme, mistige morgen. Den Zondag te voren hebben de laatste Moffen de stad verlaten. Iedereen fluistert het en iedereen zwéért dat het zoo is.
Maar toch blijft alles kalm. Alleen bij de Brug heerscht bedrijvigheid. Er wordt een noodbrug gelegd, die onder bewaking komt te staan van de ondergrondsche strijdkrachten. 't Is een vreemd gezicht, hen in hun bruine kleeding, het geweer op den schouder, op wacht te zien staan.
In een fabriek heeft men eenige Moffen gevonden, moedeloos, strijdensmoede: "Kamerad!"... "Kamerad!"...
Er heerscht nog geen blijdschap, het is alsof de weinige autoriteiten, die het werk bij de Brug regelen, nog allerlei tegenslag duchten.
Maar als ik tegen twaalf uur de Molenstraat inwandel, dan... dàn... Een oorverdoovend lawaai breekt los; een jubelkreet, zóó fel, zóó hartstochtelijk, zoo ontroerend, als ik nooit gehoord heb, begroet mij.
Want daar zijn juist de eerste Engelsche tanks aangekomen; dààr nemen de Tommies lachend de dankbetuigingen van een gelukkige menigte in ontvangst, dààr omright een opgewonden, fantastisch uitgedoschte jeugd de strijdwagens en heft de zalige vaderlandsche liederen aan; daar wrijft ook menige oudere, die zijn aandoening niet meester is, zich de tranen uit de oogen.
Helmond weer vrij! En straks het geheele land misschien! De verwezenlijking van een droom, van een illusie. Een gebeurtenis te schoon haast om waar te zijn.
Hoe het verder ging – gij weet het. Dit zijn slechts een enkele impressies; dit is geen geschiedschrijving.
En laten wij voor de toekomst van onze goede stad – met een variant op Bilderdijk's "Ode aan Nederland" – eindigen met deze regelen:
Helmond leeft weer!
Helmond streeft weer!
Helmond heeft zich dra hersteld!
Nu aan het werk,
Stoer en sterk –
Juichend wordt het U gemeld!