Op 11 februari 1944 deed de SD in een boerderij in Middelstum een inval. In de boerderij zaten leden van het verzet van de KP-Groningen. Jacob en Pieter Gootjes kwamen in het vuurgevecht om het leven. Klaas Bos raakte hierbij gewond en overleed later in het ziekenhuis. Ter vergelding werd Wessel Steendam in die nacht doodgeschoten. Ook Hendrik Heijs stond op de lijst. De schutters besloten op het laatste moment toch zijn leven te sparen. Hendrik Heijs schreef over de ervaringen van die nacht een brief naar zijn zoon, die ondergedoken zat. Deze actie was geen zogenaamde 'Silbertanne-moord' omdat het codewoord voor die actie niet was afgeven. Op 22 april 1944 werd de NSB-politieman Jannes Luitje Keijer geliquideerd door het verzet. Hier werd wel een Silbertanne-actie voor afgeven. Op 25 april 1944 werd Henrik Heijs hierdoor doodgeschoten.
Middelstum 22 Febr. 1944
Lieve Klaas!
Je brief vanmorgen ontvangen. Alles is hier nog wel en de rust is in zekere zin teruggekeerd. Ik zal proberen je wat uitvoeriger te schrijven, wat er bij ons is voorgevallen.
Tot dusver schreef ik aan deze en gene heel sober over deze dingen, verteld hebben we het wel aan enkelen.
Misschien is het goed, dat je dit schriftelijk relaas even bewaard: het kon nog wel eens te pas komen. Vrijdag 11 Febr. hebben de twee zoons van dhr. Gootjes, die met een derde bij Bos waren, een uur lang als helden gevochten tegen een grote overmacht en zijn ze als helden gevallen. De derde is daarbij ontsnapt en een Duits officier zwaar gewond. Huis aan huis werd lang naar de ontsnapte gezocht, maar werd niet gevonden. Dhr. van der Veen, zou toen als gijzelaar mee, maar wist zich te verbergen. Toen heette het, een 25 tal Middelstummers – sommigen spraken van 50 – gijzelaars die nacht zouden weggehaald worden. Ik kon er wel staat op maken, dat ik daarbij zou behoren. Toch bleef ik thuis slapen, trouwens we mochten feitelijk de straat niet op. Met Moe was ik dus alleen thuis. Op de gewone tijd gingen we naar bed, ik wel met de gedachte, dat ik er ‘s nachts uitgehaald zou worden. Ik was daar tamelijk rustig op, nu ik boven de 60 ben, in zekere zin invalide, zouden ze me wel tamelijk gauw weer laten lopen, dacht ik.
’s Nachts om half één werd er gebeld. Ziezo, ’t was dus zover! Ik trek dus alle nodige kleren aan en ga naar de deur om de, naar ik verwacht, Duitsers beleefd te ontvangen. Nauwelijks is de deur open, of drie gemaskerde mannen – jongens? – stappen binnen en richten dadelijk van alle kanten de revolvers op mij. Geen Duitsers dus, maar wat dan? Ik denk nog geen ogenblik aan moordenaars en blijf daardoor [onleesbaar] nog kalm. Beleefd vraag ik, wat de heren willen. Hun antwoord versta ik niet. Ik zeg dan: ja heren ik ben tamelijk hardhorend en als jullie met me spreken willen, dan moet je die maskers maar wegdoen, dan kan ik u beter verstaan en zal u ook wel behoorlijk te woord staan. De aanvoerder krijgt dan een gummiknuppel en slaat mij daar mee op de schouder: "kunt u nou misschien beter horen?" Heren, als dat helpen kon, zouden de dokters dat ook wel geprobeerd hebben, maar die hebben dat niet goed gedacht/gebracht, ik verzoek u dus op duidelijk verstaanbare wijze met me te spreken. Toen werd me te kennen gegeven, dat ik me verder kleden moest. Goed, dus moet ik weer in de slaapkamer, waar mijn overige kleren zijn. De revolvers volgen mij. Moe zit als verwezen in ’t ledikant, haar wordt bevolen te blijven liggen. Onder het verder kleden vraag ik: "Moet ik met u mee" "Ja!" "Waarheen?" "Dat moet u maar afwachten", snauwt men mij toe. "Heren, zeg, ik behandel U meen ik correct, U zou ook wel wat beleefder kunnen zijn. Bovendien vraag ik U me te willen tonen, dat U ’t recht hebt me mee te voeren U dus te legitimeren." "Daar hebben we lak aan? Haast u maar wat." Ik heb intussen mijn jas aan. Dan heb ik de trouwring van mijn vinger en zeg tegen Moe: "daar heb je mijn trouwring terug, ik kom niet levend weer hier." Ook reik ik Moe de portefeuille over met de woorden: "er is geen vreemd geld in huis, je kunt over alles beschikken." Nu de schoenen nog aan. Die stonden in de keuken. Ik zeg tegen Moe: zo meteen kom ik nog even afscheid nemen, eerst schoenen aan. Dus ik naar de keuken en twee revolvers volgen me. De derde is intussen in de kamer gegaan en vindt daar op tafel: Mein Kampf, waarin ik vorige avond in heb zitten lezen. Als ik de schoenen aan heb, komt die derde met dat boek bij me en vraagt wat dat betekent. Ik zeg: daarin heb ik gisteravond gelezen, het laatste hoofdstuk van ’t eerste deel, als jullie weten wat in de Bijbel staat, dan weet je ook wat ik gelezen heb. "Dus U is pro Duits?" "Neen, vroeger wel heel sterk pro Duits, mogelijk wel veel eerder dan jullie er aan dachten. Maar nu ben ik ’t niet meer." "Is U dan anti Duits?" "Ik ben anti N.S.B. en fel ook en ben bereid daarom te sterven." Maar U leest toch onze boeken? "Ja, dat doe ik om de geest te leren kennen, die U bezielt. Ik heb wel meer van die boeken en ben misschien beter met allerlei van Duitsland en de N. S. B. op de hoogte dan jullie. Ga maar mee dan zal ik u tonen. Samen gaan we naar de kamer en ik doe een greep op mijn schrijfbureau. Daar staan de bekende boeken, toevallig ook: Wilt ge de waarheid weten? Ik zeg: ik heb nog wel veel meer Duitse boeken en voor 20 jaar, toen jullie nog in de wieg lagen, heb ik reeds een troep Duitse kinderen in Nederland gehaald en mee verzorgd.
"Dat redt U nu het leven," zegt de aanvoerder, "U is pro Duits!" "Neen", zeg ik, "dat in geen geval". "Nu we laten U toch vrij, maar pas op, en ik krijg nog een tik, laat er niets meer gebeuren in Middelstum het moet maar eens gedaan zijn met de terreur hier". "Terreur," zeg ik welke N.S.B.er in Middelstum heeft een spier hinder van ons gehad, wie is er ooit lastig gevallen? Als er gesproken wordt over terreur, aan welke kant is die terreur dan. En ik zeg jullie ronduit, ik blijf voortaan net zo spreken en leven als tot dusver: tegen de N.S.B. en de geest dezer beweging. ----- "Gaat U maar weer naar bed." "Ik ga niet eerder naar bed dan jullie de deur uit zijn." "Hebt U ook telefoon aan huis?" Neen! Nu dan gaan we. En ze gaan werkelijk de deur uit. In de heldere maneschijn zie ik ze gaan, over de nieuwe Til, verder kan ik ze niet nagaan. Kwart over één lig ik weer in bed. Kwart over één is het horloge van Steendam blijven staan. --- Daar waren 4 geweest. De 4e heeft blijkbaar over de Til bij Steendam de wacht gehouden, terwijl de 3 anderen bij mij waren. We zouden dan samen het slachtoffer worden. Hier bleef het bij Steendam alleen, die daar een schot door ’t hoofd kreeg en daarop in ’t kanaal werd geworpen. De volgende morgen om 11 uur werd het lijk opgevist en herkend. Pas toen heb ik me goed gerealiseerd aan welk lot ik ontkomen was.
Ik heb voor de Nederlandse politie nog een uitvoerig relaas moeten geven, signalement enz. Maar weldra werd de zaak in de doofpot gedaan: politieke daad !! De indruk in het dorp was geweldig. Alles sloeg op de vlucht. Geen godsdienstoefening kon gehouden worden. Beschamend klein hebben onze mensen zich toen gedragen. Ik ben gebleven, niet tegenstaande kerkvaders waarschuwing. ‘k heb weduwe Steendam en kinderen bezocht.
’s Maandags waren bijna alle collega’s afwezig. Met Falstra en de dames heb ik school gehouden en hebben we alles gedaan om de collega’s terug te krijgen. Want reeds noteerden de nieuwe autoriteiten alle afwezigen. Dinsdags waren of kwamen de meesten weer. Moesten toen allemaal bij de nieuwe burgemeester komen en reden van hun afwezigheid opgeven. Hoe verwoorden, zoals met Steendam geheel en met Heys bijna gebeurd is. Deze verklaring is geldig verklaard en nu bleven verdere represailles uit.
En nu zijn we weer 10 dagen verder. Dhr. [onleesbaar] nog steeds ziek. V. d. Veen nog steeds weg. Zondag was er dienst door Helmans en Brink, vooral B. was mooi. Die leidde ook de begrafenis van Steendam. Daar mocht niemand buiten de fam. volgen. Er waren zelfs 7 vreemde marechaussees in ’t dorp om eventuele demonstraties te verhinderen. Weduwe Steendam is nogal kalm. Maakt vele anderen beschaamd. ----- Hilbr , [onleesbaar] nog niet weer gezien. ---- Hij zou je nog meer kunnen vertellen, doe dat allicht de volgende brief. Want het blijkt wel, dat niet alle N.S.B.ers het goed vinden, dat ik nog leef. Toch ga ik gewoon met mijn werk door en laat mij niet bang maken. We moeten juist nu tonen, dat we met God sterk staan en eigenlijk geloof, dat mijn houding vele anderen weer moed heeft gegeven. Daarom dank ik God uit het diepst van mijn hart. En ik bid om trouw te mogen blijven tot het einde.
Je Vader