Tijdens de eerste oorlogsjaren ging het leven in Wolfheze vrij rustig zijn gang. Hooguit waren er in de buurt wel eens luchtgevechten tussen geallieerde en Duitse vliegtuigen. Geleidelijk werd het wel wat onrustiger doordat de Duitsers luchtafweergeschut gebruikten en stortte er wel eens een vliegtuig in de omgeving neer. De geallieerden voerden zo nu en dan bombardementen uit op vliegveld Deelen en ging mijn opa de watertoren op om het allemaal goed te bekijken.
Mijn opa was machinist in dienst van de Psychiatrische instelling ‘Stichting Wolfheze’. Hij woonde met zijn gezin in een huis op het terrein vlakbij de watertoren. Mijn oma zorgde voor het huishouden. Ze was een erg vrome vrouw en net als veel andere gelovige dorpsgenoten geloofde zij vast in de wil van God. Daardoor had ze een passieve houding en nam zij geen maatregelen om haar gezin te beschermen. Wel nam ze een groot risico door een onderduiker in huis te nemen en zelfs als de Duitsers hen hadden gesnapt en bestraft dan had zij daar de hand van God in gezien.
Mijn opa bekeek de oorlog zwart-wit. Alle Duitsers vond hij slecht en de geallieerden waren in zijn ogen goed. Als iemand hem vooraf had kunnen vertellen dat hijzelf met het grootste deel van zijn gezin zou omkomen door toedoen van de geallieerden dan zou hij dat nooit geloofd hebben.
Hun zoon, Dick - mijn vader, ging in die jaren in Arnhem naar school. Zijn natuur- en scheikundeleraar leerde zijn leerlingen hoe ze de meeste kans maakten om een bombardement te overleven. Zo was de meest veilige plek in de kelder en het alternatief was schuilen onder de trap maar als die mogelijkheden ontbraken dan moest je plat op de grond gaan liggen. Dit werd in het gymlokaal regelmatig geoefend. Het zou de redding van mijn vader worden.
Zondagochtend 17 september 1944. De kerkdienst begon als altijd om 10 uur maar de kerk zat maar halfvol. Uit angst voor razzia's waren veel mensen thuis gebleven. Toen de dominee aan zijn preek begon werd het erg onrustig in de lucht. Vliegtuigen vlogen over. De gemeenteleden hoorden dat er in de verte bombardementen plaatsvonden. Daarom onderbrak de dominee zijn preek en ging iedereen naar huis.
Toen, om zeven minuten over half twaalf brak de hel los. De Amerikaanse luchtmacht legde een vernietigend bommentapijt over het dorp met de Blindeninrichting en de Psychiatrische instelling ‘Stichting Wolfheze’. Mijn vader stond thuis in de deuropening, samen met zijn oudste zus, zijn broer en de onderduiker. Zodra mijn vader zag dat er bommen werden afgeworpen dacht hij aan de lessen op school. Snel dook hij onder de trap. De bommen spatten in scherven uiteen en deden hun verwoestende werk.
Na het bombardement hoorde mijn vader gegil uit de keuken. Hij kwam uit zijn schuilplaats en zag meteen dat de anderen dood waren. Hij worstelde zich een weg door het puin. Onder het verminkte lichaam van zijn moeder trof hij zijn elfjarige zusje Wil, ze was zwaargewond. Een invalide tante, die in een nis van de keuken op een stoof zat was ongedeerd. Met zijn drieën zijn ze de resten van het huis uit gevlucht. Zusje Wil werd naar een paviljoen gebracht om verzorgd te worden. Ze heeft het overleefd maar is altijd mindervalide gebleven.
Met vele anderen vond mijn vader een primitieve schuilplaats in een betonnen aardappelkelder. Daar hebben ze een paar dagen op de aardappelen doorgebracht. Angstig en gekweld door honger en vooral dorst. Pas een paar dagen later verliet de hele groep de donkere aardappelkelder om in de ruimere kelder van de centrale keuken van de Stichting te gaan schuilen.
Er was dringend behoefte aan drinkwater. Omdat de leidingen van de watertoren kapot gebombardeerd waren kon drinkwater alleen buiten de Stichting gehaald worden. Tussen de gevechten door werden jonge mannen eropuit gestuurd om bij een spoorweghuisje water te halen uit een put met een zwengelpomp of om her en der voedsel bij elkaar te scharrelen.
Al die tijd lagen de lichamen van mijn grootouders, oom en tante onder een gordijn voor de resten van hun huis. Ook de lichamen van de tientallen andere slachtoffers van het bombardement lagen allemaal nog boven de grond.
Tijdens het bombardement had een groep mannen tussen de paviljoens van de Stichting gelopen en waren vol geraakt door de splinterbommen. Dat had een afschuwelijk vernietigend effect gehad zodat er van hun lichamen weinig was overgebleven. Katten begonnen met de menselijke resten te slepen. Een gruwelijk schouwspel voor de mensen die eten of drinken moest halen.
Het was nogal warm voor de tijd van het jaar en de stoffelijke resten moesten dringend begraven worden. Besloten werd om op het kerkhof een grote kuil te graven om als massagraf te dienen. Omdat geallieerde vliegtuigen alles beschoten waar gegraven werd was dat een hachelijke klus. Mannen moesten al hun moed bij elkaar rapen om daar te graven. Om de haverklap moesten ze stoppen met graven om snel een veilig heenkomen te zoeken. Doordat het levensgevaarlijk was en de mannen zo snel mogelijk van die klus af wilden, is de kuil niet diep geworden. Met kruiwagens werden eenentachtig lichamen letterlijk in het gat gekieperd. Na de oorlog stak er nog van alles boven het massagraf uit.
Op woensdag 27 september gelastten de Duitsers een evacuatie van de hele omgeving. Bij de Stichting lag geen evacuatieplan klaar maar de groep vertrok te voet richting Ede. Gewonden werden door de anderen vervoerd in karren en kruiwagens. Dat duwen en trekken werd sommigen door ondervoeding teveel. Als gevolg van verwondingen en ontberingen moeten nog heel wat mensen onderweg zijn gestorven.
Uiteindelijk werden de meeste mensen ondergebracht in Barneveld en Lunteren. Mijn vader is door de broer van zijn vader opgehaald en heeft de rest van zijn jeugd bij zijn oom en tante doorgebracht, gescheiden van zijn zusje Wil die redelijk herstelde en opgenomen werd door familie van hun moeder.
Na de bevrijding heeft Nederland zich vooral bezig gehouden met de wederopbouw van ons land. De Bevrijders waren onze helden. Ook mijn vader pakte het leven weer op. Hij kreeg een baan, een vrouw en vier kinderen. Tijdens mijn jeugd heb ik hem nooit horen klagen. Nooit sprak hij kwaad over de geallieerden. Soms bezochten wij het massagraf. Bij de dodenherdenking waren we twee minuten stil en op 5 mei vierden wij allemaal feest. Maar met het verstrijken van de tijd werd het taboe doorbroken. Er kwam meer openheid over de missers die de geallieerden hadden gemaakt. Pas vijftig jaar na de oorlog kwam Prins Bernhard met onthullingen en begon ook mijn vader te vertellen. Langzamerhand kreeg hij op een rijtje wat er in Wolfheze gebeurd was.
In de loop van de oorlog vorderden de Duitsers de Kliniek Neder-Veluwe. Hierin werden vrouwelijke soldaten ondergebracht, die op het vliegveld dienst deden als telefoniste. Ook begeleidden ze vliegtuigen via de radio. Vanwege de kleur van hun uniformen werden zij in de volksmond 'Grijze Muizen' genoemd.
De directie van de Stichting kwam met de Duitsers overeen dat mijn opa verantwoordelijk zou zijn voor het onderhoud van de verwarming, elektra, waterleiding en dergelijke. Zijn directe chef was de adjunct-directeur van de Stichting, die tevens Hoofd van de Luchtbeschermingsdienst was. Aan hem bracht mijn opa steeds verslag uit hoeveel 'Grijze Muizen' er waren en wat ze deden. Die gegevens werden dan via het verzet doorgespeeld naar Londen.
Na enige tijd vertrokken de 'Grijze Muizen' uit de Kliniek. Voor hen in de plaats kwamen ongeveer zeshonderd mannelijke militairen rechtstreeks van het front in Frankrijk en België om zich te hergroeperen. Mijn opa probeerde zoveel mogelijk informatie in te winnen en over te brengen aan de adjunct-directeur, zodat die via het verzet Londen op de hoogte kon houden.
Rond "Dolle Dinsdag", 5 september 1944, maakte het verzet een fatale fout. Ze verzonnen een bravourestunt en kidnapten een onbelangrijke NSB-er. Hadden ze dat maar nooit gedaan! Prompt arresteerden de Duitsers drie Wolfhezenaren. Ze dreigden met fusilleren als de NSB-er niet binnen een bepaalde tijd terug zou zijn.
Het verzet heeft toen de Oosterbeekse politie ingelicht. De man bevond zich in een hut op de heide en de politie droeg de man aan de Duitsers over. Vervolgens hielden de Duitsers razzia's om de leden van het verzet op te pakken.
Er was totale chaos in Wolfheze. Niet alleen de leden van het verzet doken onder maar ook alle artsen van de Stichting met uitzondering van de adjunct-directeur, het Hoofd Luchtbescherming. Hij bleef, maar hield zich in steeds een ander paviljoen schuil. De tuinbaas, die dagelijks op zijn fiets met gereedschap rondreed hield het Hoofd Luchtbescherming op de hoogte van het reilen en zeilen in het dorp en op de Stichting. Intussen plaatsten de Duitsers op het terrein en in de bossen (negenendertig?) gloednieuwe kanonnen (Dit is niet bekend bij Dhr.van 't Land zelf). Op 16 september werd tussen de paviljoenen een grote hoeveelheid munitie opgeslagen, wat natuurlijk veel gevaar met zich meebracht.
Op vrijdag 15 september kwam mijn opa erachter, dat de meeste Duitsers uit de Kliniek vertrokken waren. Omdat hij niet wist waar zijn chef zich op dat moment bevond, kon mijn opa niets met die wetenschap doen! Deze situatie is Wolfheze fataal geworden. De geallieerden waren namelijk in de veronderstelling dat er nog steeds zeshonderd Duitse frontsoldaten in de Stichting gestationeerd waren. Die wilden ze uitschakelen door middel van bombardementen. Als de geallieerden die bombardementen niet hadden uitgevoerd dan hadden de parachutisten de kanonnen en de munitie op het terrein goed kunnen gebruiken. Maar vooral: als de geallieerden de bombardementen niet hadden uitgevoerd dan had Wolfheze nooit zo zinloos een dergelijke hoge prijs betaald!