Titel: | Over zij en ik |
Schrijver: | Marjoleine Oppenheim-Spangenberg |
Uitgever: | De Geus |
Uitgebracht: | 2013 |
Pagina's: | 223 |
ISBN: | 9789044530957 |
Omschrijving: |
Als de dochter van een moeder die Auschwitz overleefde, was de jeugd van Marjoleine Oppenheim-Spangenberg (1958) belast door ervaringen die niet de hare waren. Haar moeders kamptijd drukte een zwaar stempel op het gezinsleven. "Iedere dag leidden alle wegen naar het kamp", zo concludeert de schrijfster in haar boek "Over zij en ik". Riel van Duren (1922-2004) werd in 1942 in de buurt van Doetinchem opgepakt door agenten van de Duitse Sicherheitsdienst. De Arnhemse verzetsvrouw, die onderduikadressen regelde voor Joodse kinderen, was op dat moment in het bezit van een vals identiteitsbewijs dat haar Joodse afkomst verhulde. Eén van de mannen kende haar nog van vroeger en liet zich daardoor niet misleiden. De jonge vrouw werd opgepakt en belandde via de Koepelgevangenis in Arnhem in doorgangskamp Westerbork. Daar wist ze te ontsnappen uit de strafbarak en zich te registeren als gewone gevangene. Dankzij een schijnhuwelijk met een geprivilegieerde medegevangene wist ze meermaals te ontkomen aan deportatie naar het Oosten. Tot 14 september 1943, toen ze alsnog op de transportlijst stond. Haar sterke en dominante karakter hielp Riel om Auschwitz te overleven. Met andere vrouwen bivakkeerde ze in Block 10, waar de Oostenrijkse professor Carl Clauberg zijn proefpersonen selecteerde voor vruchtbaarheidsexperimenten. Zijn slachtoffers werden blootgesteld aan experimenten met röntgenstralen waarbij de eileiders vernietigd werden en onverdoofde operaties aan de baarmoeder. Riel bleef deze foltering bespaard. Toen het kamp in januari 1945 werd ontruimd, werd ze overgebracht naar kamp Bergen-Belsen. De reis had ze samen met duizenden andere gevangenen en onder winterse omstandigheden te voet afgelegd en aan boord van een open kolenwagon van een trein. Veel van haar lotgenoten hadden de Dodenmars niet overleefd en werden door hun bewakers langs de kant van de weg geëxecuteerd en achtergelaten. Het had niet veel gescheeld of Riel had de bevrijding van Bergen-Belsen evenmin gehaald. Ze was vel over been en besmet met vlektyfus. Toen ze voldoende aangesterkt was keerde ze terug naar Nederland, waar ze bij aankomst in Amsterdam met haar sterk vermagerde lichaam en bij elkaar geraapte kleding eerst niet herkend werd door haar zus. Ook haar andere zus had de oorlog overleefd, terwijl achtendertig andere familieleden waren omgekomen, waaronder hun ouders en grootouders en een nichtje van vijf dat naar Riel vernoemd was. Tijd om te rouwen en het trauma te verwerken was er niet. Het gewone leven begon alsof Auschwitz er nooit was geweest. Riel trouwde en kreeg een zoon en dochter. Maar Auschwitz verdween nooit uit haar leven. In haar boek reconstrueert Marjoleine Oppenheim-Spangenberg de oorlogservaringen van haar moeder Riel aan de hand van de verhalen die ze hierover vertelde, persoonlijke documenten en andere bronnen. Daarnaast vertelt ze ook over haar eigen jeugd, die op het eerste gezicht heel gewoon was. Ze ging naar schoolfeestjes, kocht hippe kleding, was verliefd op jongens en maakte uitstapjes met vrienden. Dat haar ouders scheidden was weliswaar een nare gebeurtenis, maar uniek was het niet. Anders dan de meeste kinderen had Marjoleine echter een moeder wier oorlogstrauma het samenleven met haar soms moeilijk maakte. Ze kon plotseling boos worden om niets, werd midden in de nacht in hevige paniek wakker en was overgevoelig voor heel alledaagse dingen die haar aan het kamp deden denken. Met balpen iets op je arm schrijven bijvoorbeeld associeerde zij meteen met het in Auschwitz op haar arm getatoeëerde gevangenennummer. Ondanks het zware onderwerp is er in het boek ook ruimte voor luchtigere zaken. Familieleden worden heel karakteristiek geportretteerd en anekdotes worden meeslepend verteld. Zo schrijft de auteur hoe haar moeder op het strand eens haar tatoeage uit Auschwitz liet zien aan een vriendelijke Duitser die haar om de tijd vroeg. "Zo laat", zei ze erbij, terwijl haar dochter niet wist waar ze moest kijken. Een interessant onderdeel van het boek is de beschrijving van het bezoek van de schrijfster met haar moeder en broer aan Auschwitz in 1995, samen met prins Claus en zijn drie zoons en oorlogchroniqueur Loe de Jong, de tweede echtgenoot van Riel. Het was Claus die zijn kinderen deelgenoot wilde maken van de gruweldaden van zijn landgenoten, daarbij geholpen door Riel als ervaringsdeskundige. Het bezoek en de omgang met Riel grepen Claus erg aan: het hielp hem om zich te ontdoen van de zware last die hij als Duitser voelde. De afgelopen jaren verschenen meerdere boeken van kinderen van Holocaustoverlevenden. Recent bijvoorbeeld nog het eveneens treffend geschreven "Verlies niet de moed" van Hella de Jonge. Behalve dat deze en soortgelijke publicaties opnieuw het enorme leed van de Holocaust blootleggen, laten ze ook zien hoe dit verleden jongere generaties beïnvloed heeft in een periode dat er nauwelijks aandacht was voor getraumatiseerde kampoverlevenden, laat staan voor het effect dat dit trauma had op hun gezinsleven en kinderen. Deprimerend is het boek van Marjoleine Oppenheim-Spangenberg niet. Het is het eerlijke portret van twee levenslustige en sterke vrouwen, moeder en dochter, en hun relatie met elkaar. En over hoe de psychische erfenis van Auschwitz hen ondanks alle problemen niet definitief uit elkaar gedreven heeft. |
Beoordeling: | Zeer goed |