De in de jaren 1930 gebouwde Noorse mijnenlegger Olav Tryggvason was bij aanvang van de Tweede Wereldoorlog nog een zeer moderne mijnenlegger. Na de Duitse inval in Noorwegen werd het schip ingelijfd bij de Duitse Kriegsmarine waar het tot in 1941 onder de naam Albatros (1940) voer en daarna als Brummer (1940). Het schip zonk op 3 mei 1945 in de haven van Kiel na beschadigd te zijn bij een bomaanval.
Gebouwd
door: |
Kiel
gelegd: |
Te
waterlating: |
Aflevering: |
Einde: |
Marine Hovedverft (Karljohansvern), Horten |
1931 |
21 december 1932 |
21 juni 1934 |
3 mei 1945 (gezonken als Brummer) |
Bouwnummer : 119 |
||||
Indeling: |
Datum
in: |
Datum
uit: |
Gegevens: |
|
juni 1934 |
9 april 1940 |
KS Olav Tryggvason,
Mijnenlegger, Noorse Marine |
||
9 april 1940 |
16 mei 1940 |
Minenschiff
Albatros, Kriegsmarine |
||
16 mei 1940 |
3 mei 1945 |
Minenschiff Brummer,
Kriegsmarine |
Toen de kiel voor de Olav Tryggvason in 1931 werd gelegd aan de Marine Hovedverft (Karljohansvern) in Horten, was het ontwerp één van de modernste voor een mijnenlegger van die tijd. Op 21 december 1932 werd het schip te water gelaten en op 21 juni 1934 afgeleverd. Het schip werd aangedreven door twee geschakelde stoomturbines (6000 pk) en twee diesel generatoren. Hiermee werden twee 1400 pk elektrische motoren aangedreven. Direct aangedreven door de dieselmotoren kon een snelheid van 14 knopen (26 km/u) worden behaald, maar aangedreven door de turbines maar liefst 21 knopen (38,90 km/u).[1][2]
Het schip had een afgesloten dek voor de opslag van de mijnen die via drie openingen in het achterschip konden worden gelegd. De Olav Tryggvason kon 280 mijnen meevoeren. Met 97,3 meter lengte en 11,5 meter breedte had het schip een diepgang van bijna 4 meter en een waterverplaatsing van 1.860 ton maximeel. De bewapening bestond uit vier stuks 120 mm / 28 kaliber Bofors geschut, één stuks 76 mm / 51 kaliber Bofors geschut, twee stuks 40 mm / 56 kaliber Bofors geschut en twee 12,7 mm machinegeweren. Bij het ontwerp was de mogelijkheid meegenomen voor het installeren van een installatie met enkele 450 mm torpedolanceerbuizen, welke waarschijnlijk nooit zijn gemonteerd. De mijnenlegger was het eerste Noorse schip dat was uitgerust geschutscomputer waardoor alle stukken hoofdgeschut tegelijk op eenzelfde doel konden vuren met relatief grote trefzekerheid.[3][4]
Op 3 november 1939 enterde de bemanning van de Olaf Tryggvason de Amerikaanse vrachtvaarder s.s. City of Flint, welke even voor die tijd door manschappen van de Duitse Zware-kruiser Deutschland (1933) in beslag was genomen. De Duitsers, brachten het schip met haar Amerikaanse bemanning in Noorse kustwateren om te ontkomen aan achtervolgende Britse schepen. De Olav Tryggvason nam het schip over en droeg het weer over aan de oorspronkelijke Amerikaanse bemanning. De Duitse bezetters werden geïnterneerd.
Naam: | KS Plav Tryggvason |
Callsign/Registratie: |
? |
Bouwer: |
Marine Hovedverft (Karljohansvern), Horten |
Bouwnummer: |
119 |
Type/Klasse: |
Mijnenlegger / Individueel schip |
Waterverplaatsing: |
1.569 BRT standaard 1.860 BRT maximaal |
Lengte: |
97,30 meter |
Breedte: |
11,50 meter |
Diepgang: |
3,60 meter |
Aandrijving: |
2 geschakelde gasturbines 3 boilers 2 elektrische turbines 6.000 pk (diesel) 1.400 pk (elektromotoren) ? schacht |
Snelheid: |
21 knopen (38,90 km/u) |
Bereik: |
5.556 km bij 11 knopen (20,37 km/h) |
Bewapening: |
4x1 120 mm / 44 kaliber Bofors 1x1 76 mm / 51 kaliber Bofors 2x1 40 mm, 56 kaliber Bofors 2x1 12,7 mm machinegeweren 280 mijnen |
Bemanning |
191 |
Op 9 april 1940 viel de Olav Tryggvason in handen van de Duitse Kriegsmarine nadat het schip eerder samen met de Noorse Mijnenjager KS Rauma (1939) de Duitse mijnenveger R 17 (1934) tot zinken had gebracht.[5]
De Olav Tryggvason werd in dienst genomen bij de Kriegsmarine onder de naam Minenschiff Albatros (1940). Al op 16 mei 1940 werd het schip echter omgedoopt tot Brummer (1940) ter nagedachtenis aan het op 9 april 1940 verloren gegane Artillerieschoolschip Brummer (1935) door de voormalige bemanning van de vorige Brummer die werden geplaatst aan boord van het schip.[6]
In dienst van de Kriegsmarine was het schip bewapend met vier stuks 127 mm geschut, twee stuks 37 mm geschut en vier stuks 20 mm luchtafweergeschut. In de zomer van 1943 werd het uitgerust met drie stuks 105 mm geschut, twee stuks 37 mm geschut en tien stuks 20 mm luchtafweergeschut. Na aanvankelijke inzet in de Noorse kustwateren werd het schip ingezet bij het leggen van mijnen voor de Nederlandse en Belgische kusten en uiteindelijk in de Oostzee. Op 3 mei 1945 werd de Brummer tijdens een luchtaanval van Amerikaanse bommenwerpers op de haven van Kiel dusdanig beschadigd dat het schip zonk.[7][8]
Kapitänleutnant
Siegfried Strelow (Luitenant-ter-Zee 2e Klasse
Oudste Categorie) |
mei 1940 - 1 juni 1940 |
Kapitänleutnant
Eberhard Homeyer (Luitenant-ter-Zee 2e Klasse
Oudste Categorie) |
mei 1940 - augustus 1940 |
Kapitänleutnant Werner Köppe
(Luitenant-ter-Zee 2e Klasse Oudste Categorie) |
augustus 1940 - oktober 1940 |
Kapitänleutnant der Reserve
Heinz Delius (Luitenant-ter-Zee 2e Klasse Oudste Categorie) |
oktober 1940 - april 1941 |
Korvettenkapitän z. V. Rudolf
Lindemann (Luitenant-ter-Zee 1e Klasse) |
februari 1941 - april 1941 |
Korvettenkapitän Erich Tobias (Luitenant-ter-Zee 1e Klasse) | april 1941 - september 1942 |
Korvettenkapitän Karl-Friedrich Brill (Luitenant-ter-Zee 1e Klasse) | september 1942 - juli 1943 |
Korvettenkapitän Hans-Erwin Kolster (Luitenant-ter-Zee 1e Klasse) | juli 1943 - maart 1945 |