Titel: | Componist van Hitler - Franz Lehár, operette en ontkenning in Wenen |
Schrijver: | Johan Bosveld |
Uitgever: | Spectrum |
Uitgebracht: | 2013 |
Pagina's: | 320 |
ISBN: | 9789000316069 |
Omschrijving: |
In de loop van de voor het Derde Rijk steeds rampzaliger verlopende oorlog ruilde de gepassioneerde muziekliefhebber en selfmade muziekkenner Adolf Hitler zijn lievelingsopera’s steeds vaker in voor het veel luchtiger genre van de operette. Niet langer schalde Wagners "Siegfried" door de vertrekken van de Führer, maar waren de vrolijke deuntjes van zijn lievelingsoperette "Die lustige Witwe" van Franz Lehár, Hitlers favoriete operettecomponist, te horen. Vele jaren eerder, in de begintijd van het Derde Rijk, was dat wel anders geweest. Toen had Hitler zijn lievelingsoperette enige tijd ‘stiekem’ moeten beluisteren. De extreem antisemitische nazi-ideoloog Alfred Rosenberg en de minister van Propaganda Joseph Goebbels hadden het muziekstuk als ‘totaal verjoodst’ gekarakteriseerd en dus verboden. Franz Lehár was op de zwarte lijst beland, zijn operettes in nazi Duitsland taboe verklaard. Dat zou niet lang zo blijven. Van 1935 tot het einde van de Tweede Wereldoorlog was de wereldberoemde in Hongarije geboren en in Wenen wonende componist en dirigent Franz Lehár (1870-1948) de meest gevierde operettecomponist in het Derde Rijk. Ondanks het fanatisme waarmee Goebbels direct na de machtsovername was begonnen een nieuwe arische Volksgemeinschaft te creëren en de Duitse cultuur van alle Joodse smetten te zuiveren, erkende hij al rap dat Duitsland de luchtige ‘verjoodste’ muziek van Franz Lehár niet missen kon. De gehaaide Goebbels zag in de operette bovendien een uitstekend propaganda-instrument, dat hij mede dankzij de uiterst coöperatieve houding van Franz Lehár effectief kon inzetten. Want Franz Lehár was een groot kunstenaar, maar ook een man zonder ruggengraat, zoals de journalist Johan Bosveld in het boek "Componist van Hitler - Franz Lehár, operette en ontkenning in Wenen" laat zien. Lehár wentelde zich in de aandacht van hoge nazi’s en profiteerde optimaal van de politieke omstandigheden. Aan het lot van vele Joodse vrienden en collega’s liet hij zich weinig gelegen liggen. Zijn beste vriend, de Joodse librettist Fritz Löhner, wachtte in de kampen tevergeefs op steun van zijn in Berlijn successen vierende vriend. Ook veel andere sprekende voorbeelden illustreren Lehárs houding ten opzichte van het nationaalsocialisme. Zo stuurde de componist Hitler een jaar na de Anschluss (maart 1938), die in Wenen en Oostenrijk met extreem antisemitisch geweld gepaard ging, en enkele maanden na de Kristallnacht (november 1938) een prachtig verjaardagscadeau ‘dem Führer gewidmet’ (opgedragen aan de Führer). In 1940 maakte Lehár grof gebruik van het steeds harder wordende anti-Joodse beleid om van een Joodse afperser en diens advocaat af te komen en redde daarmee zijn reputatie – de beide Joodse mannen overleefden het niet. Keer op keer herschreef Lehár zijn operettes in nationaalsocialistische zin en kwam hij aan alle wensen van de nazi’s tegemoet. Het leek hem niet te deren dat zijn volledig ‘geariseerde’ werk tot één grote reclamespot voor het Derde Rijk verwerd. Vergeten leken zijn jarenlange successen, die hij mede dankte aan zijn overwegend Joodse librettisten en zangers, allemaal goede collega’s en vrienden. Met hen had Lehár in Wenen, waar hij in 1905 met "Die lustige Witwe" bij het grote publiek was doorgebroken, furore gemaakt. Zonder al teveel problemen had de vermogende Lehár nazi-Duitsland tijdig kunnen verlaten, maar hij deed het niet. In plaats daarvan dwong hij met succes bij Goebbels af dat hij het huwelijk met zijn ‘volbloed’ Joodse echtgenote mocht voortzetten en haar overal mee naartoe kon nemen: Sophie Lehár kreeg van Hitler persoonlijk de status van Ehrenarierin en ontkwam, zij het niet zonder slag of stoot, aan vervolging. Franz Lehár past in de rij kunstenaars, die er bewust voor kozen om zich in nazi-Duitsland door de nieuwe machthebbers te laten bewieroken en van de nieuwe orde te profiteren. De Nederlandse zanger Johannes Heesters (1903-2011), de acteur Gustaf Gründgens (1899-1963), de filmmaakster Leni Riefenstahl (1902-2003) – allen waren getalenteerde, succesvolle mensen, die onder Hitler grote hoogte bereikten en na de oorlog een pose van ‘wereldvreemd kunstenaar’ aannamen. Net als zij beriep ook Lehár zich op zijn ‘onwetendheid’ als kunstenaar en weigerde hij over zijn verregaande collaboratie met de nazi’s te praten. Hij had slechts zijn werk gedaan; met politiek had hij zich nooit bemoeid, was het enige wat hij onvermoeibaar benadrukte. Er waren er echter ook die onder het nazisme andere keuzes maakten. De populaire Oostenrijkse componist en dirigent Robert Stolz (1880-1975) bijvoorbeeld, die zelf van de nazi’s niets te vrezen had, maar die weigerde zijn werk te ‘entjuden’ en op te treden in een land, waar de Joden vervolgd werden. Ongevoelig voor Goebbels’ vleierijen en mooie beloften, verliet Stolz zonder enige aarzeling zijn geboortegrond. "Componist van Hitler" is een persoonlijk verslag van een zoektocht naar de drijfveren van Franz Lehár om met de nazi’s samen te werken en zijn roemrijke ‘Joodse verleden’ te verloochenen. Bosveld geeft hiermee een aardig beeld van een niet fraaie episode uit het leven van de grote componist. Met oog voor mooie details beschrijft hij de historische context waarin Franz Lehár leefde en werkte en de grote gebeurtenissen waarvan de componist getuige was. Bosveld steekt zijn (stijgende) verbazing over het gedrag van Lehár niet onder stoelen of banken. Hij stelt veel vragen en legt uit. Die passages en het slothoofdstuk - waarin hij de componist uitvoerig veroordeelt, zijn minder geslaagd. Ze voegen weinig toe aan het goed geschreven verhaal, waarin overtuigend naar voren komt wie Franz Lehár onder het nationaalsocialisme was: een opportunist pur sang en een kille man, bij wie het karakter ontbrak om zijn zorgvuldig opgebouwde, jarenlange carrière, het applaus van het publiek en zijn comfortabele leventje op te geven voor vriendschap en principes. |
Beoordeling: | Goed |