Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog bestond R.A.F. Bomber Command uit vijf Groups. Het Command had vier types bommenwerpers tot haar beschikking waarmee, met uitzondering van het uiterste oosten, elk deel van Duitsland kon worden bereikt. Toch bleef de rol van Bomber Command tijdens de eerste zes maanden voornamelijk beperkt tot het uitvoeren van verkenningsvluchten, aanvallen op schepen op zee en het afwerpen van propagandafolders. Het zou tot maart 1940 duren alvorens er voor het eerst een grootschalige operatie op een doel op Duits grondgebied werd ondernomen. In de nacht van 19 op 20 maart 1940 voerde Bomber Command een bombardement uit op de vliegbasis bij Hörnum op het Duitse Noordzee-eiland Sylt. Het was een vergeldingsaanval voor het bombardement van de Luftwaffe op de marinebasis Scapa Flow op de Orkney-eilanden, en werd uitgevoerd op bevel van de Britse regering.
Groot-Brittannië was zich tijdens de jaren '30 gaan bewapenen als reactie op de toenemende spanningen in Europa. Gedurende het Interbellum was het luchtwapen een steeds belangrijkere plaats gaan innemen binnen de strijdkrachten. In 1936 waren er dan ook plannen ontworpen voor de rol van Bomber Command in het geval van een Duitse aanval. Deze 'Western Air Plans', zestien in totaal, gingen uit van verschillende scenario's (bijvoorbeeld luchtaanvallen op Engeland of een grondoffensief tegen Frankrijk) en de doelen van Bomber Command waren hierop aangepast. Luchtsteun aan Polen was echter niet in de Western Air Plans opgenomen, aangezien dit land buiten het bereik van de Britse bommenwerpers lag. Toen de Duitse legers na het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog naar het oosten optrokken, bleef de rol van Bomber Command dan ook beperkt. Dit had daarnaast ook te maken met een oproep van de Amerikaanse president Franklin Roosevelt. Hij had op 1 september 1939 erop aangedrongen dat de oorlogvoerende landen geen luchtaanvallen zouden uitvoeren op onverdedigde steden of andere doelen waarbij burgers het slachtoffer konden worden. Groot-Brittannië en Frankrijk gaven hieraan direct gehoor en Duitsland liet op 18 september weten aan het verzoek van Roosevelt tegemoet te komen. Omdat het lastig bleek om puur militaire doelen te onderscheiden, werd door het Air Ministry besloten om geen enkel doel op Duits grondgebied te bombarderen. De bommenwerpers van Bomber Command moesten zich hierdoor beperken tot het aanvallen van uitgevaren Duitse marineschepen en het afwerpen van propagandafolders.
Echter, op zaterdag 16 maart 1940 vielen veertien Duitse bommenwerpers de Britse marinebasis Scapa Flow aan. De kruiser HMS Norfolk werd beschadigd en er waren vier dodelijke slachtoffers aan Britse zijde te betreuren. Eén van de bommenwerpers wierp haar bommen echter af boven het dorp Bridge of Wraight. Zeven burgers raakten gewond en één persoon, de 27-jarige James Isbister, kwam bij de aanval om het leven.
Als reactie op het bombardement van de Luftwaffe gaf de Britse regering het bevel om ook een Duits gronddoel aan te vallen. Men koos voor de vliegbasis Hörnum, op de zuidkust van het eiland Sylt. Vanaf deze plaats, dicht bij de Duits-Deense grens, opereerde de Luftwaffe met watervliegtuigen. Een aanvalsmacht van vijftig bommenwerpers moest zoveel mogelijk schade toebrengen. De vliegtuigen waren afkomstig van No.4 (dertig Whitley’s) en No.5 (20 Hampdens) Group. Zeven Whitley’s werden bemand door crews van No.10 Squadron. Zij waren de eerste vliegtuigen in de formatie en werden aangevoerd door hun bevelhebber, Wing Commander William Staton. Hij was een groot voorstander van het markeren van het doelwit en zijn suggesties zouden later leiden tot de oprichting van de Pathfinder eenheden. Bij de briefing van 10 Squadron was er opwinding onder de vliegers te bespeuren, nu ze voor het eerst een echte bombardementsmissie ondernamen.
Het bombardement, in de nacht van 19 op 20 maart 1940, door de dertig Whitley’s duurde vier uur, gevolgd door een twee uur durend bombardement door de Hampdens. Het zicht voor de bemanningen was goed en bij terugkomst op hun vliegvelden claimden 41 crews het doel geraakt te hebben. Slechts één bommenwerper, Whitley N1405 van No.51 Squadron ging verloren. Dit toestel werd geraakt door afweervuur en crashte in zee ten noorden van het eiland. Alle vijf bemanningsleden kwamen bij de crash om het leven.
Gedurende de nacht werden drie bulletins met betrekking tot de aanval uitgegegeven door het Air Ministry. Nog op de avond van 19 maart kwam het eerste bericht: "Vannacht heeft de Royal Air Force de Duitse vliegbasis bij Hörnum op het eiland Sylt aangevallen en aanzienlijke schade toegebracht. Dit is één van de basissen vanwaar Duitse vliegtuigen tegen onze marine en koopvaardij opereren. Deze actie volgt op de aanval op onze basis bij de Orkney eilanden." Om vier uur de volgende ochtend werd het tweede bericht uitgebracht: "De aanval door vliegtuigen van Bomber Command op de vliegbasis bij Hörnum op het eiland Sylt, die om acht uur gisterenavond is gestart, is nog steeds gaande om 3 uur deze ochtend. De eerste vliegtuigen die deelnamen aan de aanval zijn veilig teruggekeerd en hun piloten rapporteren een accuraat bombardement op het doel. Enig zoeklicht en afweervuur werd ondervonden." Om kwart voor acht in de ochtend volgde het laatste bericht: "De aanvallen op Hörnum van de afgelopen nacht besloegen een tijdsduur van zeven uur. Op één na, zijn al onze vliegtuigen veilig teruggekeerd. Het ene vliegtuig moet als verloren worden beschouwd. De nu beschikbare informatie laat zien dat de schade aan hangars en dokken omvangrijk is."
No.10 Squadron en hun bevelhebber groeiden naar aanleiding van deze aanval tijdelijk uit tot helden. Om de vergeldingsaanval onder de aandacht van de Britse bevolking te brengen, werd de pers direct op de hoogte gebracht. In deze berichtgeving speelde 10 Squadron een belangrijke rol. In de Daily Mirror verscheen dan ook een verhaal over ‘Crack ‘Em Staton’ en het leiderschap tijdens de aanval op Sylt. Ook in de buitenlandse pers kreeg de aanval op Hörnum de nodige aandacht. In deze nieuwsberichten werd ook gesproken over omvangrijke schade aan de vliegbasis. Zo was in de Australische ochtendkracht ‘The Argus’ te lezen dat de voorraaddepots, hangars, dokken en barakken verwoest waren.
Op 21 maart vlogen twee Bristol Blenheims van No.82 Squadron naar Sylt voor een fotoverkenning. Op de foto’s was echter weinig tot geen schade aan de installaties van de basis te ontdekken. Bij Bomber Command zocht men naar een verklaring. De suggestie dat de Duitsers de schade binnen een nacht hersteld hadden, werd echter door de bevelhebber van Bomber Command, Air Chief Marshal Sir Edgar Ludlow-Hewitt, van tafel geveegd. Hij had de gebrekkige vaardigheden van zijn vliegers reeds aangekaart, maar het starten van deze discussie kostte hem een maand later zijn baan. In het verslag van de aanval werd dan ook geconcludeerd dat zelfs onder perfecte omstandigheden, bemanningen grote moeite hadden een doel te vinden en te raken. De eerste reacties en inschattingen na de aanval waren veel te optimistisch geweest. De aanval op Sylt had de tekortkomingen van Bomber Command blootgelegd. Om deze voor de bevolking te verhullen, werd er een persbericht uitgegeven waarin stond dat de verkenningsfoto’s van te slechte kwaliteit waren om conclusies te kunnen trekken over de werkelijke resultaten van de aanval.
In de nacht van 19 op 20 maart was men op bevel van de Britse regering afgestapt van de strategie om geen doelen op Duits grondgebied aan te vallen. Bij de aanval op Sylt waren echter geen burgerslachtoffers gevallen. Enkele weken later, na de Duitse invasie van Noorwegen, werden wederom enkele malen doelen op het vasteland gebombardeerd, voornamelijk vliegvelden. Toen de Duitsers in mei 1940 hun opmars in West-Europa voorzetten, vonden steeds meer luchtaanvallen op gronddoelen plaats. Hoewel men hierbij nog steeds de burgers probeerde te ontzien, breidden de geallieerden hun bombardementsoffensief steeds verder uit.