TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Inleiding

    Hieronder volgt het verslag van Jan Berlijn van zijn tijd in de Nederlandse Arbeidsdienst. In 1944 werd hij als 18-jarige jongen opgeroepen. Hij besloot de oproep te gehoorzamen en werd tewerk gesteld in het kamp “Altweerterheide” aan de Zuid-Willemsvaart bij Sluis XVI te Weert. Toen het eind 1944 bekend werd dat er voor de Duitsers loopgraven en dergelijke gemaakt moesten worden, ontsnapte hij en dook hij onder (zie: ontsnapt uit de Arbeidsdienst). Jan Berlijn schreef de eerste versie van dit verhaal in 2000 en stelde de definitieve versie in 2010 aan deze website beschikbaar.

    DE NEDERLANDSCHE ARBEIDSDIENST (N.A.D.) was een instelling die in het begin van de bezetting door de Duitsers in het leven was geroepen. Jonge mannen werden verplicht na het bereiken van de 18-jarige leeftijd een half jaar het volk te dienen in die arbeidsdienst. Ze werden opgeroepen in het jaar nadat zij 18 jaar waren geworden; per begin januari of begin juni van dat jaar, in mijn geval dus 1944. Het uniform dat zij kregen was hetzelfde als dat van het Nederlandse leger, dat toen na de capitulatie op 14 mei 1940 niet meer bestond; er was nog genoeg van in de magazijnen. Als “wapen” werd een spade uitgereikt; eigenlijk twee, een voor bij het werk en een voor bij de exercities. Die laatste moest er altijd zeer schoon en glanzend uitzien.

    Definitielijst

    capitulatie
    Overeenkomst tussen strijdende partijen met betrekking tot de overgave van een land of leger.

    Afbeeldingen

    Plattegrond van het kamp "Altweerterheide".

    Hoe ik in de arbeidsdienst kwam

    17 januari 1944. Het was een trieste dag en op het expeditiekantoor van Kortman en Schulte aan de Achterhaven was het nogal druk. Ik werkte daar als assistent-expediteur en het werk beviel mij best.

    4 dagen tevoren was een vriend van mij, Wim Verbeeck, plotseling opgeroepen voor de N.A.D. wat geheel buiten verwachting was, daar de nieuwe lichting 7 januari 1944 was opgeroepen. Zodoende verwachtte ook ik ieder ogenblik bericht te zullen ontvangen. Volgens verkregen inlichtingen van het Aanmeldingsbureau aan de Eendrachtsweg bestond er echter weinig kans, dat ik ook nog opgeroepen zou worden en met deze geruststelling voelde ik mij heel wat opgelucht.

    Aldus thuis aangekomen werd mij het oproepingsbevel onder de ogen gebracht door mijn moeder, die dit met betraande ogen deed. Volgens dit bevel moest ik 19 januari 1944 met de eerste gelegenheid naar Weert in Limburg vertrekken om daar mijn Arbeidsdienstplicht te vervullen.Met dit bevel was er ook nog een lijst van alle dingen die ik nodig had in het kamp en ook een vervoerbiljet opgestuurd.

    ’s Middags ging ik met de heer Tirion op stap naar het stadhuis om te proberen uitstel te krijgen, daar ik nog op school ging (Avondschool Mercurius.) Maar daar kon men mij niet helpen. Wel werd mij geadviseerd naar de Commandant van de N.A.D. in ‘s Hertogenbosch te schrijven met een gelegaliseerde verklaring van de Hoofdonderwijzer der avondschool Mercurius, waarin stond, dat ik daar school ging.

    Dit zou ik doen en na de verkregen legalisatie vertrokken we weer naar de Achterhaven, daar er verder niets meer aan het geval te doen was dan een brief te schrijven.

    Het was inmiddels al bij 5 uur geworden en na afscheid genomen te hebben van het kantoorpersoneel vertrok ik naar huis.

    De volgende dag zou toch al bijna te kort zijn om me voor het avontuur reisvaardig te maken en me van alles te voorzien; om de werkzaamheden van die dag te verlichten, begon ik direct ’s avonds al met de voorbereidingen. Deze bestonden o.a. uit het schrijven van brieven naar familie en bekenden, daar ik deze toch niet meer allemaal kon gaan bezoeken om persoonlijk afscheid te nemen.

    Die nacht wilde het me maar niet lukken om in slaap te komen. De Arbeidsdienst, waar ik al zoveel van gehoord had en waar ik altijd enigszins met vrees aan gedacht had, moest ik nu in! Dat had ik een dag tevoren niet kunnen denken en het stuitte mij vooral tegen de borst, dat ik al zo gauw weg moest. Nog geen twee dagen de tijd om voorbereidingen te treffen! Het was dan ook geen wonder, dat ik die nacht weinig sliep. En als de slaap mij dan even te pakken had, had ik van zulke angstige dromen, dat mijn ogen weer opengingen en ik weer wakker was. Gelukkig kwam er een eind aan toen de klok eindelijk zeven sloeg en ik uit bed stapte, me waste en ging eten. Lust had ik direct niet om te gaan werken aan de voorbereidingen voor de volgende dag, maar het moest toch gebeuren. Voor alles moest ik nog scheergerei kopen, want daar ik niet zo’n stugge baard had, gebruikte ik indien nodig het scheergereedschap van mijn vader.

    Even tussendoor: de heer Bouterse(Procuratiehouder) van het kantoor had mij langs slinkse wegen om te voorkomen dat kwaadwillenden meeluisterden (verraders slapen niet) laten weten, dat hij eventueel een onderduikadres had. Ik had wel zin om onder te duiken, maar mijn vader, in dienst ven de Spoorwegen, dacht dat hij daar last van zou krijgen op zijn werk en liever niet had, dat ik mij onttrok aan de Arbeidsdienst. Nu (in 2000) besef ik dat ik toen tóch had door moeten zetten.

    Ook aan de 18de januari 1944 kwam een eind en zo ging ik die avond de dag tegemoet van mijn vertrek. Ik zal maar niet schrijven hoe die nacht geweest is voor mij. Nog slapelozer dan de nacht ervoor.

    Ik moest met de eerste trein van kwart voor acht uit Rotterdam. Om 6 uur dus stond ik op en om 7 uur inspecteerde ik mijn uitrusting. Na mijn vader nog uitdrukkelijk op het hart gedrukt te hebben om goed voor mijn spullen, met name m’n bureau en boeken, te zorgen, vertrok ik om kwart over 7 met onze kostganger, Westerwoudt, naar het station Delftse Poort (D.P.)
    Wij woonden in de Proveniersstraat, dus we waren al spoedig op het station.

    De kostganger die ik genoemd heb, was gepensioneerd machinist van de NS en daar hij toch niets anders te doen had, was deze zo goed me te vergezellen naar Weert. Niet dat ik anders niet in Weert zou komen, maar een reisgezel is toch wel zo aangenaam. Vooral in mijn toenmalige positie.

    Alles ging goed op de reis en bij aankomst in Weert, ontmoetten wij nog een jongeling, die in dezelfde omstandigheden verkeerde als ik. Een reisgezel naar het kamp had ik dus ook. We vroegen in de stad naar het kamp en we togen weldra in de aangewezen richting. Daar de weg nogal lang was (5 km.) en geen openbaar vervoer aanwezig was en Westerwoudt tamelijk kort van adem en been was, verliet hij ons bij sluis XVI, een kilometer voor het kamp. Ik gaf hem de groeten over voor thuis en met enige tegenzin zag ik de laatste vertegenwoordiger van ons huisgezin al kleiner en kleiner achter ons worden.

    Nu stond ik met nog een slachtoffer in een eenzame streek en we liepen zonder veel te zeggen het kanaal verder langs in de richting van kamp. Eerst zagen we een betonfabriek voor het kamp aan, maar al gauw zagen we het kampement voor ons liggen. Dit zag er niet erg aantrekkelijk uit en we stonden nog even stil om te besluiten wat we zouden doen: verder gaan of terugkeren. We besloten het eerste maar te doen, daar er toch niets anders op zat. Zo kwamen we langs de wacht en van daar werden we overgebracht naar de Kantine of Eetzaal, alwaar men juist aan de maaltijd was begonnen. Gelukkig was er nog niet geëindigd en we konden direct aanvallen.

    Het eerste wat mij enigszins deed verbleken was een kolossale man, waarschijnlijk een berucht kaderlid, waar ik zo dikwijls van gehoord had. Een mond deed deze man open! Het leek wel het gebrul van een leeuw. Naderhand bleek deze man de kwaadste niet te zijn. Het was een opzichter en hij woonde nog wel in Rotterdam. Dat hoorde ik later pas. Ook dat hij amateur-bokser was en in 1943 zwaargewichtkampioen was geweest. Ik zal nu niet te ver vooruit lopen, wat betreft die opzichter, want hij komt later nog wel ter sprake.

    Toen de maaltijd afgelopen was commandeerde de “beul”: EEN OGENBLIK STILTE! Daarna zei hij dat wij als “burgers” ook eens moesten proberen in de houding te gaan zitten. Daar ik wel eens gehoord had van “in de houding staan”, maar niet van “in de houding zitten”, klonk dit mij enigszins ongelovig in de oren. Het bleek toch nog wel mogelijk te zijn. We moesten onze handen plat aan weerszijden van ons bord leggen, onze voeten op het commando “acht” tegen elkaar slaan, wat een klik veroorzaakte, ons hoofd moest loodrecht op het lichaam staan, borst vooruit en recht vooruit staren. Dit was dus “in de houding zitten”.

    Na deze kennismaking werden we gestuurd naar het bureau, daarna naar de foerier om ons goed te halen en hierna konden we ons installeren in de ons aangewezen barakken. Ongelukkig genoeg werden mijn “vriend” en ik niet in dezelfde kamer ondergebracht, maar daar was niets aan te doen. Later op de dag moesten we ook nog naar de ziekenverpleger om ons te laten wegen en opmeten.

    Van verschillende jongens die nog in het kamp waren (want de rest was naar het werkobject) vernam ik dat het in het kamp een heidense rommel was en dat je werd afgebeuld op een verschrikkelijke manier. Dit zou ik echter later nog zelf ondervinden.

    Tegen half vijf kwamen de jongens van het werkobject en een uur later moesten de bemanningen van de 4 groepsbarakken afmarcheren naar de eetzaal. Dit moest mij eerst nog bijgebracht worden, wat nogal wat opschudding veroorzaakte, want ik wist nergens vanaf. Mijn gedachten waren nog grotendeels bij thuis en daar de overgang ineens te groot was (aan commanderen en schreeuwen geen gebrek) was het geen wonder dat ik zo wel weg wou lopen, maar jammer genoeg ging het niet meer.

    Wat het eten die eerste avond betreft, dat was best, maar ik had geen trek daar moeder mij een hoeveelheid roggeboterhammen mee gegeven had. Ik zag echter dat de meeste jongens zaten te eten alsof hun leven er van af hing. Dit deed bij mij het vermoeden ontstaan, dat je hier doorgaans niet te veel te eten zou krijgen. En dat is inderdaad later gebleken.

    Na het eten moesten mij nog verschillende dingen bijgebracht worden, want de andere jongens waren al bijna 14 dagen in dienst. Nadat mij gezegd was hoe ik het krukje op moest maken (zie afbeelding), stapte ik weldra in bed, maar slapen deed ik niet, want op een strozak had ik nog nooit eerder gelegen. Ook het avondappèl maakte ik nu mee en ik bemerkte, dat de zindelijkheid in de N.A.D. zeer streng aangehaald was. (De dienstdoende ploegcommandant klom in de balken van de kamer om te zien en voelen of er stof op lag en de naden tussen de planken van de vloer werden daarop ook nagezien!)
    Eindelijk kreeg de slaap mij te pakken en na een zeer belevingswaardige dag genoot ik gelukkig nog een klein beetje nachtrust.
    Dit was de eerste dag in de N.A.D. en die zal ik nooit vergeten!

    Afbeeldingen

    Hoe het de tweede dag ging

    Die ochtend om 7 uur werd ik wakker gemaakt door de hoornblazer die de reveille blies. Dit klonk vreemd in mijn oren want ik was gewend om wakker gemaakt te worden door de schreeuw van mijn moeder: “Jààààn !”

    Mijn medekamerbewoners drongen mij op spoed aan want over 5 minuten moesten we gereed staan voor de ochtendsport. Eerst moest mij nog gezegd worden, wat ik aan moest trekken en daar de tijd toch al te kort was, kwam ik te laat op het sportveld. Dat werd mij vergeven daar ik nog “burger” was. Wij kregen 5 minuten sport, wat bestond uit hardlopen, been- en armoefeningen. Na ook dit gehad te hebben, moesten we ons gaan wassen met ontbloot bovenlijf, wat nogal koud was. Er was namelijk in de wasbarak geen verwarming en het was nog winter bovendien.
    Daar de wasbarak maar plaats bood aan 32 personen, konden slechts de bewoners van 2 kamers tegelijk zich ontdoen van de slaaptekenen. In die tijd moesten de anderen hun bedden opmaken en de kamers aanvegen.

    Alles was nieuw voor mij en ik zal maar niet schrijven hoe dit alles mij beviel. Ik zal dus slechts de dagelijkse gang van zaken op schrift stellen.

    Wanneer er iets bekend gemaakt moest worden aan de afdelingen dan blies de dienstdoende ploegcommandant, genoemd “Ploegcommandant van dienst” op een signaalfluitje en op dit geluid moest er van iedere kamer één man naar buiten gaan en voor de achter hem gesloten deur in de houding gaan staan en wanneer de ploegcommandant dan riep: “Nummeren!” moesten de diverse arbeidsmannen het nummer van hun kamer in volgorde hard afroepen, dus één, twee, drie, vier enz. Het gebeurde in het begin nogal eens dat de kamer niet vertegenwoordigd werd. Maar daar werden straffe maatregelen tegen genomen. Alle mannen van die kamer moesten dan naar buiten komen en 10 minuten lang het nummer van hun kamer afroepen. Dit gebeurde vooral veel wanneer het donker was, want dan zag de Plc. de mannen niet, die schreeuwden. Het was oorlog, dus er was geen sprake van verlichting op het kamp.

    Op die eerste ochtend ging ik ook een keer naar buiten nadat het fluitsignaal had geklonken. Dat deed ik om eens te horen hoe hard ik kon schreeuwen want dat wist ik zelf nog niet eens. En ik moet bekennen het viel me lang niet tegen. Toentertijd lag ik op kamer 11 en daar dit nummer “elf” niet zo goed uit de verf kwam met schreeuwen, riep ik zo hard mogelijk: “èlluf!”

    Toen al de nummers van de kamers waren afgeroepen, riep de Plc.v.D., dat na het volgende fluitsignaal de afdelingen moesten aantreden voor het ontbijt. In de tijd gelegen tussen die twee fluitsignalen moesten we ons klaar maken voor dat ontbijt. Dat bestond uit het haarkammen, nagels schoonmaken e.d. en als dat gebeurd was, met bord, vork, mes en kom bij de deuropening klaar gaan staan. Wanneer het fluitsignaal klonk moesten alle mannen naar buiten vliegen en in de rij gaan staan, volgens kamer en groep, Als dat aantreden te lang duurde moest de gehele afdeling weer naar de kamers terug gaan (“naar de kamers: ingerukt!” schreeuwde de Plc.dan) en net zolang aantreden totdat het naar de zin van de Plc. ging. Met dit herhaalde aantreden ging meestal een hoop tijd verloren en dat werd van onze eettijd afgetrokken. De heren kaderleden zaten dan al te eten wanneer wij in de eetzaal kwamen; die mochten niets missen! Maar dit herhaalde aantreden gebeurde gelukkig niet al te vaak, want als de jongens, waaronder ik, honger hadden vlogen ze vanzelf wel uit de kamers. We marcheerden na aangetreden te zijn op de plaats voor onze groepsbarakken, naar de eetzaal onder het kwelen van het één of ander Germaans lied. Deze waren wat de wijs betreft, allemaal Duitse legerliederen. Wat de inhoud van de tekst betreft waren deze, ik kan wel zeggen, erg kinderlijk van eenvoud en bijna allemaal zonder enige betekenis.

    Wanneer we bij de eetzaal aangeland waren moesten we wachten totdat het de Plc.v.D.beliefde ons binnen te laten en als dit zo was, mochten we, kamer voor kamer, naar binnen gaan en zo vlug mogelijk op onze vaste plaatsen gaan zitten. Dat moest gebeuren met zo weinig mogelijk lawaai en als dat niet het geval was, er weer uit en overnieuw beginnen.
    In het begin gebeurde dat nogal dikwijls maar later werd het minder; wij begonnen toen namelijk te wennen aan die “Germaanse” manieren.

    We zaten als het zover was gekomen, aan tafel, wenkten elkaar slechts wanneer we iets bekend hadden te maken en wachtten op het commando, wanneer de commandant binnenstapte: “Geef.... acht!” klonk het dan, waarna wij in de houding gingen zitten. De Plc.v.D meldde de afdeling dan als volgt: “Onderopzichter Butter, Plc.v.D. De gehele afdeling gereed voor het ontbijt, commandant.” De commandant zei daarna: “Laten ze beginnen Butter.”
    Wanneer de commandant had plaats genomen commandeerde de Plc.v.D.: “Rust” en daarna:”Een ogenblik stilte!” Die stilte werd 2 à 3 minuten gehouden. Het gebeurde eens dat een “goddeloze” ploegcommandant de jongens die baden nog geen twee tellen de tijd gaf. Na dat korte ogenblik stilte wenste die ploegcommandant ons “smakelijk eten” en het was normaal dat wij dan zouden zeggen:”Dank u wel onderopzichter.” Maar in dit geval zeiden we niets!
    De commandant, die katholiek was, moet het voorval opgemerkt hebben en gaf de ploegcdt zo ongenadig op z’n ziel, dat zo’n kort ogenblik stilte nimmer meer is voorgevallen.

    Als dit allemaal achter de rug was, begonnen we te eten en werd er goed gelet op de tafelmanieren. We moesten eten met mes en vork, wat mij in het begin niet meeviel want dit was ik van huis uit niet gewend.. Maar later deed ik het graag. Op zekere keer gebeurde het dat een arbeidsman zijn mes aflikte na het eten. Voor straf moest hij 5 minuten lang op zijn bank gaan staan en met de scherpe kant van het mes in zijn mond. Dat was een Germaanse straf en het gebeurde daarna nooit meer.

    Als de maaltijd afgelopen was en ook de commandant zijn eetgerei had neergelegd, werd er gecommandeerd: “eetgerei neerleggen”, daarna: “een ogenblik stilte” en als dat ogenblik afgelopen was: “er mag gerookt worden.” Maar dit laatste gebeurde slechts éénmaal per dag en wel na de warme maaltijd.

    Onze commandant, die overigens een goedige kerel was (hierover later meer) had de gewoonte om na de warme maaltijd een preek te houden van minstens 3 kwartier. Dit was op zich zelf niet erg, want er mocht doorgerookt worden, maar wij schoten er onze middagrust bij in. Dat was het uur dat volgde na de warme maaltijd (van 4.00 tot 5.00 uur).

    De eerste dag dat ik tot dan toe de gehele dienst meemaakte was 20 januari 1944 en dat deze dag nog zo lang in mijn geheugen zal blijven, behoeft geen betoog. Ik deed toen wel niet alle diensten volledig mee, maar toch kreeg de schrik mij zeer te pakken. Als ik dan die jongens zag marcheren in de pas, met een grootschreeuwerig kaderlid er bij, draaide mijn hart zich om. En dan te denken dat ik daar eerstdaags ook bij zou zijn.

    Na het avondeten, wanneer wij op de kamers teruggekeerd waren, werd er aangefloten (echt waar zo noemden wij dat), dat de kamerwachten en de tafeldiensters (waarover later meer), naar het schillenhok moesten komen om daar aardappelen en groente in ontvangst te nemen, die geschild en schoongemaakt moesten worden voor de volgende dag.

    Het schillen en schoonmaken moest gebeuren op de ploegkamers en het is wel te begrijpen dat dat een rommel van jewelste veroorzaakte en dat moest allemaal opgeruimd worden voor het avondappèl. En daar dat avondappèl zeer streng aangehaald werd, wat ik overigens al summier beschreven heb, moesten wij ons doorgaans haasten om op tijd klaar te zijn. Een heel enkele keer, wanneer de “binnendiensters” (manken, kreupelen, blinden enz. die niet aan de dienst mee konden doen en daardoor gebruikt werden om de aardappelen te schillen en de groenten schoon te maken en kleine karweitjes te verrichten) hun best hadden gedaan, hadden we wel eens een half uurtje vrij, wat we dan door mochten brengen in de kantine bij genot van een sigaret en (als het er was) een Weerter vlaatje met limonade of bier. Maar zoals reeds geschreven, dit gebeurde slechts een enkele keer.

    Na het aardappelschillen en groente schoonmaken moest de rommel opgeruimd worden; de tafeldiensters reden het afval weg en als alles gedaan was, controleerde de kamerwacht de kamer en de jongens gingen naar bed na eerst hun voeten gewassen te hebben en het krukje opgemaakt te hebben.

    Om vijf minuten vóór tien blies de ploegcdt. : “Over vijf minuten avondappèl.” Na die vijf minuten werd door de hoornblazer de taptoe geblazen en de ploegcdt verscheen in kamer 1 en vervolgens tot 12 toe. Wat er dan allemaal gebeurde zal ik in een volgend hoofdstuk, gewijd aan de “kamerwacht”, beschrijven.

    Alzo eindigde ook deze tweede dag niet zonder een afdruk achter te laten in mijn herinnering.

    De kamerwacht

    Tot de zeer vele onderdelen van de dagdienst die me bijgebracht moesten worden om ook mij tot arbeidsman te maken, behoorde o.a. de dienst van de kamerwacht.

    Eerst zal ik vermelden wat ons was voorgeschreven betreffende die dienst.

    1. 1. De dienst van Kamerwacht wordt door de kamerbewoners bij toerbeurt verricht. De kameroudste legt hiervan een rooster aan.
    2. 2. De kamerwacht is 24 uur in functie. Het tijdstip der overgave (in de regel na het avondeten) wordt door de afdelingscommandant bepaald.
    3. 3. De kamerwacht is niet vrijgesteld van de normale dienst.
    4. 4. De kamerwacht verzorgt steeds de orde en reinheid in de kamer.
    5. 5. De kamerwacht verzorgt de kachel, d.w.z. poetsen, kolen halen, aanmaken en doven (bij de taptoe).
    6. 6. De kamerwacht draagt zorg voor het openen, sluiten en wassen der ramen. Geopende ramen worden altijd vastgezet met de stormhaken.
    7. 7. De kamerwacht is belast met de verduistering en ontduistering.
    8. 8. De kamerwacht meldt bij de controle van de kamer door de ploegcdt.van dienst bij het avondappèl de kamerbewoners als in volgend voorbeeld is aangegeven “Arbeidsman Van Rijn. Kamerwacht ploeg 3. Normale sterkte 16 man.Aanwezig 15 man. 1 man met verlof.”

    Men moet nu niet denken dat deze voorschriften punctueel werden opgevolgd. Het rooster dat de kameroudste aan moest leggen werd wel gemaakt, maar het gebeurde zelden dat er gewerkt werd in de volgorde hiervan. Zo gebeurde het dikwijls dat de aangewezen man voor kamerwacht die dag met een ander ruilde omdat hij bijv.de volgende ochtend tafeldienst (waarover in het volgende hoofdstuk meer) had. En zo waren er verschillende redenen waarom het rooster niet altijd gevolgd werd.

    Volgens regel 2 was de kamerwacht 24 uur in functie maar ook dit gebeurde niet altijd. Als aan een arbeidsman de kamerwacht was opgedragen en hij had ‘s avonds of ‘s morgens geen zin om zijn dienst te verrichten en hij kon voor of om het één en ander ruilen met een kameraad, dan deed hij dit met of zonder goedvinden van de kameroudste. Volgens recht ging de kameroudste over alles wat kamerwacht en tafeldienst heette, maar in de praktijk werd hier meestal niet op gelet. De kameroudste wist zelf niet eens wie er eigenlijk kamerwacht had, hoewel hij het rooster ervoor maakte (wat gedaan moest worden).

    Punt 4 beschrijft dat de kamerwacht steeds de orde en reinheid van de kamer verzorgt, maar in werkelijkheid deden alle jongens van de kamer het. Als de kamerwacht alles alleen moest verzorgen dan zou er van de hele orde en reinheid van de kamer niets terechtkomen. Wel werd hij ter verantwoording geroepen als het één of ander niet in orde bevonden werd.

    Ook aan de punten 5, 6 en 7 werd bijna nooit de hand gehouden. Ook deze werkzaamheden verrichtten wij met elkaar; wanneer er echter iets niet deugde, werd de kamerwacht daarvoor verantwoordelijk gesteld.

    Punt 8 was eigenlijk het enige waardoor een arbeidsman kamerwacht genoemd kon worden. Het begrip voor ons: “kamerwacht” hield niets anders in dan de kamer ‘s avonds te melden en de rommel op te ruimen. Ook moest hij er voor zorgen, dat de arbeidsmannen hun krukje goed opmaakten, hun schoenen poetsten en .... gekleed(!) naar bed gingen.

    Ikzelf ben maar al te vaak kamerwacht geweest en eerlijk gezegd, vond ik het geen beroerd karwei. Maar dit kwam doordat ik later op het bureau van het kamp moest werken, wat ik dan nog wel zal beschrijven.

    Als bijzondere werkzaamheid moest de kamerwacht o.a. zorgen, dat er ‘s avonds aardappelen en groente op de kamer kwam om geschild en schoongemaakt te worden. Maar ook dit was geen regel. Echter wel in het begin van onze diensttijd, toen het ‘s avonds nog donker was. Iedereen had er een hekel aan om in het donker met een kruiwagen over het kampterrein te dwalen en dan was de kamerwacht de aangewezen man daarvoor.

    Op een keer, toen ik kamerwacht speelde maakte ik ‘s avonds een moeilijke tijd mee. Het was 10 uur geweest en ik wachtte ongeduldig op de plcdt.van dienst, die ieder ogenblik kon verschijnen. Ik was intussen verhuisd naar kamer één en zodoende moest hij eerst naar onze kamer komen. Al spoedig hoorde ik zware stappen onze barak naderen en onmiddellijk daarna stond de plcdt voor me. Alles was opgeruimd zoals het hoorde en zonder vrees stond ik dus in de houding en meldde de kamer in de voorgeschreven vorm. De plcdt ging daarna alles controleren en toen dit gebeurd was zei hij tegen mij: “Haal ze er allemaal uit en bij het volgende fluitsignaal in werkkleding aantreden voor de barak. Jij blijft op de kamer”.

    Daarna vertrok hij om in de volgende kamers hetzelfde mede te delen. Mij liet hij achter in een onbeschrijfbare toestand. Ik had gedacht direct naar bed te kunnen en nu viel dit in duigen. Voor de andere jongens was het echter nog erger want die moesten er uit en wie weet wat voor een vuil karweitje ze op moesten knappen. Het kostte me enige moeite om mijn kameraden het bed uit te krijgen, maar het lukte toch.

    Toen het fluitsignaal geklonken had en de jongens daarna aangetreden stonden, werd hen medegedeeld dat de uien voor de erwtensoep niet fijn genoeg waren gesneden en dat die daarom na het avondappèl overgesneden moesten worden. Nadat ze dat hadden gedaan moesten ze nog een rondje marcheren onder het zingen van een lied; daarna konden ze eindelijk het bed weer inkruipen.

    Het gebeurde niet dikwijls dat de jongens uit bed moesten na het avondappèl maar als het gebeurde dan was het voor minstens een uur.

    Zo was er ook eens een controle op geld (wij mochten niet meer op zak hebben dan fl. 3,50). Allemaal moesten we uit bed en dat in begin februari! In ons hemd, op blote voeten terwijl de kasten, kleren, balken, enfin alles onderzocht werd. Ik had een apart doosje voor correspondentie en ook dat bleek niet onbereikbaar voor de heren. Elke envelop werd nagezien, wat op zich niet erg was, maar wel dat niets op zijn plaats werd teruggelegd. Zodoende was het een heidense rommel toen de heren om over elven vertrokken. Maar het mooiste van het geval: het resultaat was NIHIL. Er waren verscheidene jongens die meer dan fl. 3,50 op zak hadden, maar dat was dan zo mooi weggemoffeld, dat het niet gevonden werd. Het geld van mij, fl. 10.=, had ik in een halfvol lucifersdoosje gedaan en hoewel één van de kaderleden dat in z’n handen had gehad (mijn hart bonsde) was hij toch niet op het idee gekomen ook in het doosje te kijken.
    Het doel van deze controle was, dat het geld boven de fl. 3,50 in de winterhulpbus gestort zou worden. Dat was ons voor het onderzoek gemeld.

    Na de eerste uitgang (permissie om de omgeving te verkennen) op zondag hadden we ook een controle en wel op etenswaren, die we in het kamp hadden gebracht. De opbrengst hiervan viel lang niet tegen, want niemand was hierop bedacht. Wel was er in het wachtlokaal gecontroleerd, maar diegenen die hier door waren geglipt, voelden zich nu veilig, wat echter niet het geval bleek te zijn. Het in beslag genomen eten kregen we de volgende dag extra verdeeld dus het was allemaal gedaan vanuit een sociaal oogpunt!

    Voordat ik in de N.A.D. kwam was mij eens verteld, dat wanneer er bij het avondappèl bijv.een lucifer op de grond werd gevonden, alle jongens van die kamer met kruiwagens de lucifer een paar kilometer buiten het kamp moesten brengen om hem daar de laatste eer te bewijzen. Zover is het gelukkig nog nooit gekomen, maar toch wel in die richting.

    Bijvoorbeeld wanneer de kamer niet goed geveegd was, moest de kamerwacht of moesten alle jongens de kamer nog eens goed onderhanden nemen en een uur of twee uur na het avondappèl zich bij de wacht gaan melden, waarna de wachtcommandant kwam inspecteren. Het was echter geen dagelijks werk, gelukkig; er waren ploegcommandanten van dienst die voor het avondappèl al de kamerwachten bij zich lieten komen in de kantine, de sterkte opnamen en later bij het avondappèl alleen maar “wel te rusten” kwamen wensen.

    Zo dat was dan de kamerwacht en hoewel er nog wel meer over te schrijven zou zijn, zal ik maar eindigen en in de volgende hoofdstukken de “kamerwacht” nog wel eens aanhalen.

    Afbeeldingen

    De tafeldienst

    Zoals wel te begrijpen valt werd er in de Arbeidsdienst niet gezegd voor de maaltijd: “Tafeltje dekje” en de dienst oftewel de mannen die er voor aangewezen waren het eten op tafel te zetten, werden genoemd “Tafeldiensters” (wel een rare naam voor jongens).

    Betreffende die tafeldienst was ons het volgende voorgeschreven:

    1. De tafeldienst is evenals de dienst van de Kamerwacht een dienen van de kamer- (ploeg-)gemeenschap.
    2. Dagelijks worden twee kamerbewoners bij toerbeurt door de kameroudste voor de tafeldienst aangewezen. Hiervan wordt eveneens een rooster aangelegd.
    3. De tafeldienst duurt 24 uur. Het tijdstip van overgave (in de regel na het avondeten) wordt door de afdelingscommandant bepaald.
    4. De met de tafeldienst belaste arbeidsmannen hebben de volgende werkzaamheden te verrichten:
      • Op het fluitsignaal van de ploegcommandant van dienst melden zij zich bij deze,
      • Zij ontvangen het eten voor de kamergenoten en brengen dit naar de tafels.
      • Na de maaltijd reinigen zij hun tafel; het gereedschap daarvoor wordt van de kamer meegebracht.
      • Zij reinigen het tafelgerei (Borden, schalen, enz.)
      • Bovendien kan op aanwijzing van de Plc.v.D. aan de met de tafeldienst belaste arbeidsmannen na beëindiging der hierboven omschreven werkzaamheden worden opgedragen gemeenschappelijk met de ploeg van dienst de eetzaal schoon te maken.

    Aan deze regels werd meer de hand gehouden dan aan de regels voor de Kamerwacht en zodoende is hier geen commentaar op nodig; alles liep steeds gesmeerd.

    De ervaringen die ik heb opgedaan met deze dienst waren, dat ik niet graag tafeldienster was, want evenals bij de kamerwacht kwam je hier zat tijd op tekort.

    Verder heb ik het meegemaakt dat er na de warme maaltijd, toen alles was opgeruimd en inmiddels de tijd om was van de bedrust te genieten, bevolen werd door de Plc.v.D. dat de tafeldiensters (waaronder ik) de hele eetzaal, inclusief tafels, banken, stoelen en balken, moesten boenen. Ik schrijf boenen en dat was werkelijk zo. Met heet water en schuurpoeder (VIM) moest alles worden geboend, daarna met koud water afgespoeld en met een droge doek afgeveegd worden. Er mocht geen vuil plekje meer in de eetzaal te bespeuren zijn. Als men weet dat de tafels, stoelen en banken vol met dwarslatten zaten en dat de eetzaal een grote barak was met enorm veel hoeken, gaten en balken, dan kan men wel begrijpen, dat dit bijna teveel gevergd was.
    Maar na veel vloeken en zuchten en ook na het vreselijke geschreeuw van de Plc.v.D., aan wiens oog niets te onttrekken was, kwam het er toch van. Er wàs geen vuil plekje meer te zien, behalve natuurlijk de arbeidsmannen, die vuil waren geworden van al dat schrobben èn de Plc.v.D. zelf, die zich het zweet op zijn voorhoofd en wie weet waar nog meer, had staan schreeuwen.

    Maar ook dit vuil verdween spoedig, want toen de eetzaal schoon was, moesten we ons als hazen reppen om op tijd bij de volgende dienst te zijn. Onze bedrust was erbij ingeschoten, dank zij de Plc.v.D. die het op zijn heupen had gehad.

    Ook alweer door mijn werkzaamheden op het bureau (de jongens noemden mij “drukker”) heb ik echter gelukkig niet veel last gehad van die dienst, maar zoals hiervoor geschreven, die paar keer dat ik tafeldienster geweest ben, heb ik er maar al te veel last van gehad.

    In het vorige hoofdstuk over de KAMERWACHT heb ik ook over de tafeldiensters in verband met de aardappelschillerij en groentenschoonmakerij geschreven, dus dat hoef ik niet verder te beschrijven; maar ook dit werk viel volgens recht buiten de normale tafeldienst.

    Afbeeldingen

    Marsch- en ordeoefeningen. (M. en O.)

    Nu ben ik zover gekomen om te beschrijven welk middel in de Arbeidsdienst werd toegepast om tot tucht te komen. Over de Marsch- en Ordeoefeningen werd ons gezegd: Zij zijn het middel bij uitnemendheid om soldaten van de arbeid te vormen.

    Om alle Marsch- en Ordeoefeningen te beschrijven zou ik wel een boekje apart kunnen vullen en daarom zal ik het alleen maar hebben over de oefeningen, die we dagelijks toepasten en ook over mijn ervaringen hieromtrent.

    Voordat ik in de N.A.D. was, werd mij hierover verteld dat deze oefeningen zeker wel honderd maal zo streng werden bijgebracht dan in het voormalige Nederlandse.leger. En ik moet dan ook schrijven dat voor zover ik het kan beoordelen, het inderdaad niet veel gescheeld moet hebben.

    In een vorig hoofdstuk heb ik reeds gesproken over “in de houding zitten” en ook over mijn opinie en uitleg daarvan. In de eerste dagen van mijn diensttijd werden mij apart het “in de houding staan” en nog enkele andere oefeningen bijgebracht aangezien de rest van de jongens, die mij al bijna 14 dagen voor waren, dit reeds wisten. Na verloop van enkele dagen was ik echter al even zo ver als zij en kon ik de dienst verder gewoon mee doen.

    Wanneer er op het dienstrooster het teken “M.en O.” voor kwam betekende dit een uur lijden voor ons en geen wonder dat we aan niets zoveel hekel hadden als aan de “Marsch- en Ordeoefeningen”.

    Wanneer het uur was aangebroken voor “M.en O.” blies de Plc.v.D. op zijn signaalfluitje en deelde ons mede: “Bij volgend fluitsignaal aantreden voor M.en O. Kleding (bijv.) werkbroek en groene jas.” Wanneer er werd gezegd: “Kleding werkbroek en werkjasje” dan was dit een voorbode van een M.en O. met hindernissen. We moesten dan niet over hindernissen onze weg banen, maar steeds heen en weer vliegen (keert pas! : terug lopen) Na deze exercitie waren we bekaf en meestal gunde men ons geen rust (10 minuten).

    De volgende dienst was dan meestal sport, waarvoor we ons om moesten kleden en zodoende kwamen we bijna nog tijd tekort in die 10 minuten pauze.

    De M.en O.begon meestal met het marcheren over het kampterrein naar het sportveld, waar ons de afzonderlijke oefeningen werden ingeprent. Men heeft natuurlijk wel eens een Duitse officier zijn mannen horen commanderen en precies zo ging het bij ons. Zelfs de oefeningen waren gelijk aan de Duitse. Gelukkig voor mij heb ik niet zoveel aan de M.en O.meegedaan in verband met mijn “bijzondere werkzaamheden”, zodoende werd er bij het ochtendappèl, waar ik vanzelfsprekend op moest verschijnen, nogal eens gezegd: Dat bureaumannetje moeten we in zijn vrije tijd maar eens wat M.en O.leren. Maar gelukkig is dit nooit gebeurd, wat een geluk voor mij is geweest, want ik kon na afloop van mijn dagelijkse diensttijd (op bureau) net genoeg om tijdens een mars niet in de gaten te lopen.

    Nu ik het toch over ons ochtendappèl heb gehad, kan ik dit hier gelijk wel gaan beschrijven:
    Nadat we ontbeten hadden werd ons een half uur gegeven om de kamer nog eens goed na te kijken en ons klaar te maken voor het werkobject. Na dit half uur kondigde de Plc.v.D. aan dat we bij het volgende fluitsignaal aan moesten treden voor het ochtendappèl. Als de Plc.v.D. geen goed humeur had die dag (in de verkeerde laars gestapt zeker?) kondigde hij ons dit 5 minuten van tevoren aan en in die 5 minuten moesten we, zoals ook wel gebeurde voor de maaltijd, steeds maar in- en uittreden. Het ging dan zogenaamd niet vlug genoeg naar mijnheer zijn zin; maar dat was kletskoek. Hij wilde ons gewoon pesten.

    Als we eindelijk zover gereed waren om naar de appèlplaats af te marcheren, kwam onze groepscommandant en beval ons: de schop over de schouder te nemen, links- of rechtsom te draaien en: in de pas - mars ging het op de appèlplaats aan. Daar had iedere groep zijn vaste plaats (zie aparte bijlage)

    De groepscommandant van dienst nam de meldingen van de diverse andere groepscommandanten in ontvangst (bijv.: 2e groep aangetreden; één man ongeoorloofd afwezig) en bij aankomst van de commandant commandeerde hij de gehele afdeling “Geef – Acht” en meldde haar bij de commandant.

    De commandant salueerde en beval de Groepscdt.v.D. plaats te nemen bij zijn groep. Hierna wenste de commandant: “Goede morgen, mannen!” Waarna wij hem terugwensten: “Goede morgen, Onderhopman!” Dit moesten we allen zo hard mogelijk schreeuwen, maar tegelijk, opdat het geen rommelzootje zou worden. Wanneer ook dit gebeurd was, zei de commandant tegen de Plcdt die de leuze van de dag moest zeggen en laten verklaren: “Leuze van de dag!” De betreffende Plcdt zei dan de leuze en hierna commandeerde de commandant ons de schop in de arm te nemen (presenteren) en daarna keerde hij zich tot de twee mannen bij de vlaggenmast en commandeerde: “Hijs de vlag!” De vlaggenmannen hesen na dit bevel verschrikkelijk traag de Hollandse driekleur omhoog. Dit omhoog hijsen werkte vooral op onze zenuwen als het koud of slecht weer was. Het duurde namelijk op zijn allerminst 3 minuten voor de vlag op zijn plaats was. En in die tijd moesten wij naar de vlag staren en onze ogen in de richting van haar bewegen.
    Wanneer de vlag eindelijk goed hing werd de leuze van de dag verklaard; daarna moesten wij allen tegelijk de leuze herhalen en als dit dan ook gebeurd was, mochten we afmarcheren naar de barak om ons verder klaar te maken voor het werkobject of de volgende dienst.

    Om terug te komen op de leuze van de dag, wil ik wel verklaren dat dit net zo goed was als het “wachtwoord” bij de echte soldaten. Alleen werd de leuze verklaard om onze geest wat op te frissen; want over het algemeen genomen werd er voor de leuze van de dag meestal de naam van de één of andere held uit onze vaderlandse geschiedenis gekozen. Zijn daden werden dan beknopt medegedeeld en het was onze plicht om de gehele dag aan deze leuze te denken. (Dat werd dikwijls gecontroleerd door tijdens de maaltijd plotseling aan een arbeidsman te vragen, de leuze van de dag te verklaren) Wat het ochtendappèl of de vlaggenparade betreft ben ik nu uitgepraat, dus we gaan weer verder.

    Om op de M.en O.terug te komen: men kan zich wel voorstellen dat dit een lijdensweg voor ons was en daarom zal ik er verder niets meer over schrijven in dit hoofdstuk.

    Een enkele keer heb ik ook een ploegje arbeidsmannen gecommandeerd en dat was in Dwingelo, waar we ingezet waren voor de Duitse Weermacht; dat was in september 1944, toen ik de rang van Voorman bekleedde. Er moest toen eten gehaald worden in de keuken, die 5 minuten lopen van onze legeringplaats af gelegen was. Wonder boven wonder heb ik het er toen afgebracht zonder een flater te slaan. We zullen maar gauw dit hoofdstuk gaan verlaten en aan een ander, gezonder hoofdstuk beginnen.

    Sport

    Gezonder, maar toch ook weer niet zo heel geliefd was de sport in de N.A.D. Ik bedoel maar dat sport alleen gezond is als het werkelijk beoefend wordt zoals het behoort en dat was niet altijd het geval; vandaar dat sport in dit geval niet erg geliefd was.

    Een voorbeeld: eind februari kregen we sportlessen gekleed in een kort broekje met sportshirt (de kaderleden liepen in een trainingspak!). Van¬zelfsprekend liepen we dan te rillen als een rietje. Mijn doel is het helemaal niet om de sport, die we in de N.A.D. onderwezen kregen en ook de manier van onderwijzen, zwart te maken. Want wat de sport op zichzelf betreft, kan ik niet anders schrijven dan dat ze gezond en goed was voor het lichaam en de geest. Alleen in enkele gevallen zoals hiervoor beschreven, niet.

    Iedere ochtend na de reveille kregen we 5 minuten “ochtendsport”. Deze soort sport was wel de meest gehate. We waren net het bed uit en moesten ons haasten om gekleed in sportbroek en -shirtje naar buiten te komen, waar we opgewacht werden door de uiterst frisse lucht. Hoezeer deze soort sport ook gehaat werd, we moesten toch allemaal bekennen dat dit de beste manier was om de slaperigheid van ons af te schudden. Alléén het fluitje wat betekende: “uittreden voor ochtendsport” werd gehaat.

    Doordat er in ons kamp een arbeidsman gestorven was aan longontsteking, werden we bijna 2 maanden vrijgesteld van deze sport, wat voor ons een tijdsbesparing betekende van 5 minuten, en dat betekende heel wat!

    Behalve de ochtendsport hadden we ook nog de sport, die we kregen in de gewone diensttijd. Dat werd ongeveer 50 minuten gehouden en iedere les verschilde met de andere. De ene keer been- en armoefeningen, de andere keer bestond de sport uit het maken van een veldloopje of -marsje. En weer een andere keer uit hoog- en vèrspringen; enfin alle sport die goed is voor het lichaam. Een enkele keer tussendoor kregen we wel eens een terreinverkenning, wat bestond uit het nemen van vele hindernissen, die de heide en bossen ons boden; o.a. over greppels springen, door het dichte dennenbos lopen (zo hard mogelijk) en het oversteken van beken (2 tot 3 meter breed) Deze laatste soort van sport kan gezond geweest zijn voor het lichaam en de geest, maar ik deed er liever niet aan mee en met mij vele anderen. Helaas er was geen ontkomen aan. De gehele kampbezetting moest dan meedoen; beheerder (chef adm.) menagemeester, foerier, enfin allemaal behalve het wachtpersoneel, de ziekenverpleger en de zieke mensen. De troep stond dan onder leiding van de Afdelingscommandant.

    Veel meer kan ik van de sport niet schrijven alsdat dit de enige tak van dienst was waar we het minste kwaad van ondervonden. We waren wel erg moe als de sportoefeningen achter de rug waren, maar per saldo deed het meer goed dan kwaad.

    De ploeg van dienst

    De werkzaamheden van de Ploeg Van Dienst werden bij toerbeurt verricht door alle ploegen. Het duurde een hele dag; van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat. Ik schrijf van ‘s ochtends vroeg tot ‘s avonds laat en dat was werkelijk het geval. De Pl.v.D. moest namelijk een uur vroeger opstaan dan de andere ploegen en ging ‘s avonds ook weer een uur later naar bed. Als je zo’n dagje achter de rug had dan was je geradbraakt.

    De ploeg moest alle voorkomende dagelijkse werkzaamheden verrichten zonder vrijstelling van de normale dienst (wel vrij van de ochtendsport) en dit eiste van de mannen dan ook een extra krachtsinspanning. Ook had zij nog een bijzondere taak wanneer de andere mannen op uitgaansdagen en verlofdagen afwezig waren. Dat was de zogenaamde wachtdienst, die o.a. bestond uit het voorkomen en bestrijden van brand; ook bijv. aardappelen schillen behoorde dan tot de taken.

    De ploeg begon ‘s ochtends om 5 uur in de zomer en om 6 uur in de winter, nadat ze door wacht waren gewekt. De mannen gingen zich dan wassen, aankleden en de kamer schoonmaken. Na deze werkzaamheden gingen ze eten en als de anderen gewekt werden, begon de Pl.v.D. aan haar werkzaamheden, wat bestond uit het reinigen van de wasbarak, WC’s, het kampterrein e.d.

    Het volgende avontuur heb ik meegemaakt toen onze ploeg op zekere dag aangewezen was om Ploeg.van.Dienst. te spelen.
    Een kameraad en ik moesten de manschappen-WC’s schoonmaken. Het vroor dat het kraakte en geen wonder dat we dan ook gruwelijk liepen te kankeren. Liever nog hadden we de grindpaden aangeharkt. Uitgerust met bezem, emmers en handschoenen vertrokken we naar de te reinigen ruimte. Aldaar aangekomen bemerkten wij dat de waterleiding bevroren was en dat was geen aanleiding om ons vrolijker te stemmen.

    Daar de “dozen” geen waterspoeling hadden, moest er steeds water in emmers gehaald worden om ze daarna hiermee door te spoelen. Men kan zich indenken hoe de “dozen” er uit zagen. En wij met z’n tweeën waren aangewezen om deze schoon te maken! En gezien het gebruik van de WC-barak stonk het er bovendien verschrikkelijk.

    Het schoonmaken leek door de bevroren waterleiding onmogelijk en toen we aan onze ploegcommandant de moeilijkheden opsomden, zei deze dat we dan maar een bijt moesten hakken in het ijs van een slootje dicht in de buurt. Wij togen hier verre van opgewekt naar toe en begonnen te slaan en te hakken op het ijs met onze verkleumde ledematen, totdat er eindelijk een gaatje in zichtbaar werd. Dat werd zo gauw mogelijk groter gemaakt en we haastten ons met halfbevroren vingers emmers water aan te sjouwen om de WC’s zo spoedig als het maar enigszins kon vóór het ochtendappèl klaar (doorlopend) te maken. Het is te begrijpen dat de barak nog lang niet schoon was toen het ochtendappèl aangefloten werd. Maar dat was buiten onze schuld. Bij inspectie constateerde de commandant dit ook en de twee “modderaars” moesten in het uur van de M.en O.nogmaals met bezem op de rug en emmers in de handen afmarcheren naar de WC-barak. En ditmaal gingen we opgewekter (al was het lang niet vrolijk) naar de “vuile” plaats. We hoefden immers niet aan de M.en O. Mee te doen! En dat was toen heel wat.

    Na bijna 3 kwartier sjouwen, schrobben, porren, kou lijden en benauwd ademhalen, hadden we het eindelijk dan zo ver voor elkaar gekregen, dat de gaten niet meer verstopt waren en dat de jongens met een gerust hart de instelling konden betreden. Het was een ware opluchting toen we na al dat vieze gescharrel weer eens in de open lucht konden ademen, zonder zakdoek voor de mond.

    Later kregen we nog een pluimpje op de koop toe en dat hadden we, al schrijf ik het zelf, zuur genoeg verdiend.

    Afbeeldingen

    Het werkobject: Wijffelter Broek

    De Nederlandsche Arbeidsdienst had als devies: “Ick dien”. Dit hield in dat de arbeidsman die onder dit devies werkte, het Nederlandse Volk diende (maar zelf niets verdiende) Wij in Weert dienden het volk met het vruchtbaar (?)maken van een moeras, dicht bij de Belgische grens. De naam van dit moeras was Wijffelterbroek.

    Uit het volgende kan de lezer zich een voorstelling vormen over hoe het daar was en hoe de arbeidsmannen het daar maakten. Genoemd werkobject lag ongeveer 1 1/2 uur lopen van ons kamp. Dit is op zichzelf niet zo erg, maar wel, dat wij die weg bepakt en bezakt moesten afleggen. En dan over wegen, zo stoffig als het maar enigszins kon. Vanzelfsprekend zagen die landwegen er op regenachtige dagen erg modderig en vies uit. Het was dan helemaal een lijdensweg.

    Wanneer we de weg naar het werkobject afgelegd hadden moesten we aldaar aangekomen, ons kleden in werktenue en dadelijk aan het werk gaan. We togen meestal tegen half acht op weg naar het werkobject, zodat we er om een uur of 9 aankwamen. Om 11 uur kregen we een kwartiertje rust waarin we het aangevoerde aardappelwater (soms pap) te verorberen kregen; daarna werd er weer tot bij half twee verder gearbeid. Het is begrijpelijk dat we, wanneer een kaderlid zich maar even omdraaide, het er van namen en met onze spade op de grond geplaatst een rust namen, die niet op het dienstrooster voor kwam.

    Om op het werk zelf terug te komen: het was een afgrijselijk werk; je zag niet dat het op schoot en het materiaal waar we mee werkten liet dikwijls ook veel te wensen over. Zo gebeurde het wel eens dat een arbeidsman met een spa een slootje uit moest modderen!

    Zolang ik aan dit w.o. heb gewerkt, heb ik nog nooit gezien dat er schot in kwam. De bedoeling was dat wij voor de afwatering van het moeras noesten zorg dragen. Daartoe moesten we sloten graven van 1 meter diepte en 2 meter breedte. Wanneer een arbeidsman opgedragen werd zo’n sloot uit te diepen, dan moest hij er met waterlaarzen (die niet altijd waterdicht waren) instappen en zo maar zien het modderslootje te bewerken. Je moest verschrikkelijk op je tellen passen bij dit werkje, want doorgaans waren de laarzen te groot en wanneer het evenwicht tussendoor hersteld moest worden dan kon je met geen mogelijkheid deze manoeuvre goed volbrengen. Of de laars bleef vastgezogen staan in de modder, of je viel languit in de sloot door het trekken aan de laars; in ieder geval kwam je er met één of twee natte voeten van af. Als er dan ook een arbeidsman in de sloot gebaggerd had, kon hij direct na thuiskomst (in het kamp) naar de foerier gaan om schone sokken te halen.

    Het w.o. was bezaaid met hoge en droge liaanachtige planten, die doorgaans in een moeras worden aangetroffen. Op zekere dag, toen het verschrikkelijk koud was en wij bijna geen raad wisten met onze door en door verkleumde ledematen, kwam één van ons op het idee om eens een brandende lucifer bij een bosje “lianen” te houden. Het effect was buitengewoon. Daar er een nogal stevige bries stond, was in een mum van tijd half Wijffelterbroek gehuld in een rode gloed van het hoog oplaaiende vuur, tot veel genoegen van ons arbeidsmannen, maar tot veel misnoegen van de kaderleden, want alle mannen liepen van hun werk vandaan en gingen zich bij het “grote vuur” warmen. Achteraf kwamen de kaderleden tot de ontdekking dat het toch niet veel hielp of we werkten of niet, want de grond was niet met spa en verkleumde handen te bewerken.

    Na het beëindigen van het werk moest het materiaal schoon gemaakt worden en daarna ging het “de paden op, de lanen in”, maar niet met flinke pas en ook niet met stralend oog en blijde zin. Niettegenstaande onze stemming moesten we toch zingen, hoewel we allen zo moe waren als honden; was het niet van het werken dan was het van al het geklauter en geloop door het moeras.

    Weer in het kamp aangekomen kregen we een uur rust om ons heerlijk te wassen en klaar te maken voor de warme maaltijd, waar we van ‘s ochtends negen uur al naar verlangd hadden. Deze warme maaltijd bevredigde onze hongerzucht enigszins maar toch bij lange na niet helemaal. Wanneer er ‘s avonds Weerter vlaatjes te koop waren in de kantine, viel bij de meeste jongens al het beschikbare geld hieraan ten offer.

    Wij kregen toen een karig weekgeldje (ik weet niet meer hoeveel dat was) waarmee je shag en andere artikelen in de kantine moest kunnen betalen. Maar dat geld was gauw op. Verder kon je van thuis geld gestuurd krijgen. Maar je mocht toch niet meer dan een bepaald bedrag in je bezit hebben. Ik kreeg ook van mijn werkgever (Kortman en Schulte) soms een bedrag in papiergeld in een brief gezonden. Controles werden zonder kennisgeving vooraf gehouden. Heel je kastje werd dan overhoop gehaald.

    Dit wat betreft het werkobject. Ik had nog wel een paar bladzijden kunnen vullen door over dit onderwerp

    te schrijven, maar ik zal het hierbij maar laten. In één woord: het was daar een “rotzooi”. Hadden we dit werk niet in de moffentijd moeten uitvoeren, dan had dat de omstandigheden zeker verzacht, maar het is en blijft een heidens werk, dat grondwerk en zeker voor een kantoormannetje zoals ik was.

    Nog even over het eten in de arbeidsdienst. De lezer zal wel hebben opgemerkt, dat de maaltijden voor ons, die de gehele dag in de weer waren, ontoereikend waren. ‘s Morgens waren de boterhammen en het beleg geteld. Ieder kreeg zijn portie verstrekt en moest het daarmee doen. Zo was het ook bij de lunch. Het avondeten was eveneens beperkt; met de tafelgenoten moesten de porties gedeeld worden. Een enkele maal waren er bij de warme maaltijd kapucijners en deze waren dan wel onbeperkt te consumeren. Het gevolg was, dat er dan veel te veel werd gegeten waardoor de volgende dag menigeen aan de poeperij was. Om dan de geluiden in de WC-barak te horen.. !

    De eerste en de laatste wacht

    Ook in de N.A.D. moesten wachtjes geklopt worden. Maar niet met geweer maar met spa over de schouder (hierbij even opgemerkt dat we twee spaden bezaten, nl. één voor de exercitie en één voor het werk) Ik had vroeger wel eens van militairen gehoord dat het een verschrikkelijk baantje was, dat wachtlopen en inderdaad heb ik dat ook aan den lijve ondervonden in de arbeidsdienst.

    Op zekere dag werden in de kantine wachtlijsten opgehangen voor de arbeidsmannen. Het was de eerste keer dat deze op wacht moesten komen. Op één van die lijsten stond de naam van Am. (arbeidsman) Berlijn vermeld. Het was op een zondag dat ik op moest komen en nog wel op de eerste uitgaanszondag. Vanzelfsprekend had ik gruwelijk de pest in.

    Samen met nog twee andere Amn. (arbeidsmannen) zaten we dus die zondagavond te wachten totdat de wacht afgelost zou worden. En precies om 6 uur werd dit aangefloten. We togen er traag op uit met de spade. Gelukkig ging dat wacht overnemen niet zo officieel, want als dat gebeurde, werd je bijna tureluurs van al dat geloop met spa over de schouder en het overnemen van de consignes, wachtwoord (leuze van de dag) en wat dies meer zij; waarbij we dan met de spa gepresenteerd moesten staan en al dat gezwam aanhoren.

    In het wachtlokaal aangekomen maakten we eerst kennis met onze wachtcommandant, een voorman van net 1 jaar ouder dan wij. Overigens een zeer geschikte kerel, die ons heel de nacht heerlijk(?) door het waken heeft heen geholpen door ons alle voorschriften voor het overnemen en het wacht-doen zelf in het hoofd te prenten.

    Bij mij ging dat het ene oor in en het andere uit. Mij interesseerde de kachel meer, daar het zeer koud was die nacht. Al zeg ik het zelf, de kachel is niet uitgegaan die nacht dat wij wacht klopten; door mijn toedoen!

    Ik heb wacht gelopen van 8-10 en van 2-4 ‘s nachts en overdag. Van 2-4 ‘s nachts vond ik de onprettigste van allemaal. Met recht wordt dit de hondenwacht genoemd. Het was intens koud en (het mocht wel niet) ik ben maar voor de zekerheid in het schilderhuisje gekropen na de spa in een hoek gezet en mijn kraag hoog opgezet te hebben. Niet te vergeten dat mijn muts al over de oren getrokken was en mijn handen verblijf hielden in de diepe zakken van de overjas. Met dat al leverde ik een voorbeeld op van een echte koukleum. Het is me echter niet kwalijk te nemen want het was mijn eerste en (gelukkig) ook laatste wachtje als arbeidsman. Het “laatste” zal ik aan het eind van dit hoofdstuk nader verklaren.

    Wanneer mijn wachttijd verlopen was werd ik afgelost door de volgende wacht en daarna kroop ik weer behaaglijk achter de warme kachel, na de wachtcommandant gemeld te hebben dat zich niets bijzonders had voorgedaan! Alleen meldde ik hem, dat er enige smokkelaars langs het kamp waren getrokken, maar dat was niets voor het meldingsregister.

    De volgende dag werd het wachtlopen gelukkig iets aangenamer al was het dan alleen maar dat je de Amn.die geen wacht hadden, sport zag beoefenen in de kou en dan voelde jij je in je “kloffie” met handschoenen aan en leren laarzen aan je voeten, zeer verheven boven die anderen. Dus dat was eigenlijk je reinste leedvermaak.

    Toen het weer 6 uur was, werd onze wacht overgenomen door de volgende en konden wij heerlijk in ons warme bed klauteren en kwamen daarna de volgende dag volmaakt fris en welgemoed (?) hier weer uit om onze normale dienst te doen.

    Als naschrift zal ik een verklaring geven over die “laatste” wacht als arbeidsman. Zoals de lezer verder in dit relaas zal lezen werd ik na ongeveer 1 tot 2 maand dienst gedaan te hebben op het bureau geplaatst, waarvan ik veel voordelen genoot, waar dan weer tegenover stond dat ik daar meer werkuren had. Maar hoe dat allemaal in z’n werk ging zal ik later beschrijven.

    De eerste kameraadschapsavond

    Veel gelegenheid tot vermaak was er in een kamp van de NAD niet en om daarin tegemoet te komen werd er eens in de maand een z.g. Kameraadschapsavond georganiseerd met medewerking van alle daarvoor in aanmerking komende kaderleden en Amn. Ikzelf heb hieraan nooit meegedaan aangezien mij toen de lust daartoe ontbrak.

    De eerste kameraadschapsavond werd gehouden ongeveer 7 weken na de dag van mijn aankomst. In al die zeven weken was ons bijgebracht het doel en streven van de NAD en op welke wijze! Voor de meesten van ons was het een groot vraagteken of die avond wel zo goed zou bevallen als ons voorgesteld was. In het kort zal ik gaan beschrijven wat ik o.a. heb meegemaakt tijdens die avond.

    Direct na het eten om halfzeven werd de Ploeg.van.Dienst opgeroepen om de eetzaal (die tevens kantine, sportzaal en zangzaal was) in orde te brengen. Gelukkig behoorde onze ploeg niet hiertoe en zodoende konden wij dus heerlijk (al was het wel wat koud) op onze bedden gaan rusten onder het neuriën van één of ander liedje. In die tussentijd vroegen wij ons af wat de avond zou worden. De één verwachtte er niet veel van aangezien er niet eens een film aanwezig was; de ander niet omdat “Schiedam” niet vertegenwoordigd werd en weer een ander omdat de kaderleden, die je overdag achter de vodden zaten, dat nu in de avond voor je trachtten goed te maken. Ikzelf zou liever naar de bioscoop in Weert gegaan zijn.

    Na ruim een uur (we hadden niets behoeven te doen) werd er aangefloten dat we ons gereed moesten houden om af te marcheren naar de kantine; en vijf minuten hierna waren we in het pikkedonker onderweg naar de eetzaal.
    Aldaar aangekomen bemerkten we dat het interieur een klein beetje veranderd was: de banken stonden in een zeer grote kring om het z.g. podium (een open ruimte midden in de zaal) We zaten zo’n tien minuten met elkaar van gedachten te wisselen, toen de commandant binnen trad; en nadat de afdeling ter kameraadschapavond gemeld was begon de commandant met een inleidend woord over het doel van de avond (wat we al wisten en ook dat de avond beter zou slagen als de commandant ons uitgang gaf.) Met uitgang wordt in dit geval bedoeld, dat wij de avond naar eigen idee zouden mogen besteden.

    De voorstelling begon met een boksnummertje van onze geliefde(?) opzichter Van Bemmel, die zoals beweerd werd, kampioen zwaargewicht was geweest in 1943. Dit nummertje duurde voor mij vreselijk lang aangezien ik helemaal geen liefhebber ben van de bokssport. Ik doe liever aan “Mensch erger je niet”! Na veel gesnuif en gezweet van onze bokser, kwamen er enkele Amn.ook in bokstenue op het “toneel” en namen het met z’n allen op tegen de beul, die ook nog wel geblinddoekt werd. Het resultaat was dat één Am. er goed vanaf kwam (hij ontweek elk contact), één Am.werd K.O. geslagen, één kwam er met een bloedneus vanaf en de laatste liep te tollen als een bromtol. Deze drie jongens hadden een zeer gezellige avond! Enkele dagen na deze avond klaagden ze nog over hoofdpijn. Wie zich op glad ijs waagt.....

    Het verdere verloop van de avond werd nogal flauwtjes. Een paar declamaties van enkele kaderleden, die deze keer erg vriendelijk waren en ook de commandant gaf nog een klein stukje weg waar we allen slaperig van werden.

    Aan het eind van de avond werd er een kopje koffie met zaksel geserveerd plus een stuk ontbijtkoek (de volgende dag hadden we geen beleg op het brood en de koffie was zeer slap) De commandant hield hierna met slaperige ogen een afscheidsrede (voor deze avond) en sprak de hoop uit dat de avond ons goed zou zijn bevallen!

    Vermoeid van het aanhoren van zulke grote flauwe kul vielen we, op onze kamers aangekomen, weldra in een gezonde slaap. Voor zover ik kan nagaan heeft niemand die nacht gedroomd van een gezellige avond. Nachtmerries zijn misschien al te veel voorgekomen.

    Tot zover heb ik de aantekeningen overgenomen die ik in de hongerwinter van 1944/1945 heb gemaakt. Ik had als voorbereiding voor verdere hoofdstukken een hele lijst opgesteld, maar door allerlei spannende toestanden die wij in het voorjaar van 1945 meemaakten, is het er nooit meer van gekomen om de verdere belevenissen in de NAD op papier te zetten. Om ook daarvan nu nog te kunnen vertellen, zal ik op mijn geheugen moeten vertrouwen, want het is zo’n 60 jaar geleden dat dit alles plaats vond. Het was allemaal onder de Duitse bezetting zoals men al begrepen heeft. Dus: distributie van bijna alle artikelen, wat weer resulteerde in een bescheiden mogelijkheid tot aankoop van levensmiddelen, kleding, tabak enz.

    In de NAD hebben wij voornamelijk van deze situatie last ondervonden tijdens de maaltijden (heel sober); aan kleding en schoeisel hadden we geen klagen. Hiervoor werd geput uit de voorraden die het Nederlandse leger had achtergelaten.

    Verder waren er spertijden d.w.z. tijden dat men niet buiten mocht vertoeven. Ook daar hadden wij weinig last van want ‘s avonds waren wij toch in het kamp. Waar we wel hinder van hadden, was de verduistering, die ‘s avonds en ‘s nachts beslist gehandhaafd moest worden. Wij moesten bijv.in het donker ‘s avonds voor diensten aantreden: aardappelen en groenten klaar maken, naar de kantine voor de avondmaaltijd enz. Ook voor de verwarming van de kamers moesten we zelf zorgen door op een bepaalde plek in het kamp waar sintels lagen, de nog bruikbare kooltjes en stukje cokes te zoeken. De kachel mocht ‘s avonds aangemaakt worden, maar voor het slapen gaan moest hij uit zijn en schoongemaakt. Dat deden we allemaal gezamenlijk. Het was toen zoals begrijpelijk een koude bedoening in de kamers.

    Dus van nu af ga ik vertrouwen op mijn geheugen.

    Voor zover ik het me nog kan herinneren....

    Al eerder heb ik verteld over het werkobject Wijffelterbroek. Ik heb ook al eerder geschreven, dat het naar het werkobject zeker 1½ uur lopen was; in totaal dus heen en weer per dag zo’n 3 uur tippelen met bepakking. Hierbij gevoegd het vertoeven in het moeras; dat bij elkaar bezorgde mij na enkele malen een grote blaar op een van mijn hielen. Je werd al gauw kinderachtig gevonden wanneer je daarmee op het ziekenrapport ging, dus ik tobde maar voort totdat het zo erg werd, dat er een grote zweer op de hiel ontstond, waardoor het lopen zeer pijnlijk werd. Uiteindelijk ging ik toch naar het ziekenrapport met het gevolg, dat ik niet meer hoefde mee te doen aan de diverse diensten en gewoon op de kamer mocht verblijven na verbonden te zijn door de hospik. Wel moest ik ‘s morgens op appèl verschijnen en vanzelf werd het eten niet op de kamer gebracht! Naar de eetzaal moest ik dus maar zien te strompelen.

    Schrijven deed ik dikwijls naar huis, dus ook vertelde ik nu over mijn zere hiel. Dit had tot gevolg, dat mijn moeder, vergezeld door zussen Tiny en Lena en broertje Frans na die tijd veel op bezoek kwamen. Ook Aagje Streefkerk, een vriendin van zus Lena kwam wel eens mee. Dat was heel prettig voor mij, want ze brachten altijd wat te snoepen mee; geld in beperkte mate, want dat mochten wij niet teveel op zak hebben.

    Het bezoek aan ons kamp was wel een opgave, daar er vanaf het station geen openbaar vervoer was. Er moest zeker 5 km gelopen worden.

    Het is inmiddels al weer een poosje geleden dat ik de alinea’s hiervoor heb geschreven . Ik pak nu dus mijn aantekeningen die ik in volgorde zal verklaren:

    Vanaf nu zit ik dus weer op het bureau van de arbeidsdienst te Weert. Zoals men nog weet hoefde ik door de zwerende hiel (die intussen al aardig was genezen) geen dienst meer mee te doen met de andere jongens, maar ja die Arbeidsman Berlijn zal zich wel vervelen en kan dus zeker wel wat bureauwerk doen. Aldus kreeg ik de opdracht mij op het bureau te vervoegen, waar ik wat tikwerk te doen kreeg. En zoals wel te begrijpen is, werd hier ook een kachel gebruikt om de kou te weren en ik kreeg daar toen ook de verantwoording voor. Wel kon ik af en toe bij de keuken wat eierkolen halen, dus zoeken naar cokes was er hier niet meer bij. Wanneer er soms wat minder werk voorhanden was moest ik de ramen van het bureau wassen en daarna met stukjes krant letterlijk alle vlekjes wegpoetsen. Spons en zeem waren niet voorhanden; ik moest me dus behelpen met lapjes textiel.

    Ik had ook tot taak ’s morgens de post te halen op het postkantoor van Weert, (allemaal loopwerk!) en die dan verdelen onder de kamerwachters. Ik moest ook wel eens een dienstreis maken naar het districtskantoor in Maastricht. Dat was dan een prettig tussendoortje voor me. Veel heeft dat jammer genoeg niet plaats gevonden.

    Wat wel te verwachten was..

    Door al de verplichte oefeningen en acties op het werk in de Peel gedurende de koude voorjaarsmaanden kon het niet uitblijven dat er hier en daar fikse verkoudheden werden opgedaan. Bij een van de jongens was het echter geheel uit de hand gelopen en was een longontsteking het gevolg. Hij werd in de ziekenboeg opgenomen, niet naar een ziekenhuis gebracht, wel door een dokter onderzocht, maar door de gebrekkige behandeling toentertijd mocht herstel niet volgen; hij stierf binnen enkele dagen.

    Dat was wel een schok voor het gehele kamp. We hebben zijn kist met de gehele afdeling in groepsverband naar het station in Weert begeleid waarna hij naar zijn ouderlijk adres is gebracht. De begrafenis zou in zijn woonplaats plaats vinden.

    Dat de leiding geschrokken was konden wij merken doordat de voorgeschreven kleding bij oefeningen en andere bewegingen op het kamp en op het werk wat warmer werd verplicht gesteld.

    Na een half jaar…
    was de verplichte diensttijd voor de arbeidsdienst gedaan en werden er propaganda-avonden gehouden voor het werken in Duitsland na die diensttijd en zelfs ook voor dienstneming in de Germaanse SS, die naar Polen zouden gaan om de bezettingstroepen daar bij te staan. Er waren “echte” SS-ers aanwezig die allerlei verleidelijke aanbiedingen deden, maar niemand heeft zich daarvoor aangemeld.

    Het moet gezegd zijn dat de jongens een beslissing moesten nemen, want zij stonden geregistreerd en het was niet gemakkelijk om zo maar te zeggen: “Ik ga naar huis en zie verder wel”. Onderduiken was nu de boodschap voor velen van hen.

    Ook ik had het benauwd maar dat werd spoedig tenietgedaan doordat ik een aanbod kreeg om nog een halfjaar te blijven en dan gelijk bevorderd zou worden tot Voorman, wat enkele dubbeltjes per dag meer soldij op zou leveren. Het bureauwerk zou dan door mij voortgezet kunnen worden. Ook enkele andere arbeidsmannen die geschikt werden bevonden om nieuwe opgeroepen arbeidsmannen op te leiden werd voorgesteld nog een halfjaar te blijven. Let wel het was begin Juli, de invasie was al begonnen. Gelukkig had ik dus het vooruitzicht dat ik geen beslissing behoefde te nemen voor het werken in Duitsland.

    Verlofdagen
    Ja het kwam er dus wel eens van dat we een weekend met verlof naar huis mochten. Ik weet niet meer hoe de betaling van de treinkaartjes plaats vond. Ik denk wel dat niet elk weekend met verlof gegaan mocht worden en dus voor de kaartjes zelf betaald moest worden. Ik verkeerde in een gunstige positie omdat mijn vader bij de spoorwegen werkte. Ik kreeg namelijk vrijvervoer-kaartjes die verpakt zaten in een soort boekje met mijn pasfoto er in. Ik heb dat boekje nog in mijn bezit.

    Het was een heel gedoe voordat we het kamp uit mochten; vanzelf met een verlofpas. Je werd dan van top tot teen geïnspecteerd. Was er iets niet in orde, dan terug naar de barak en opnieuw jezelf klaar maken voor inspectie. Pesten konden de controleurs wel. Bij wijze van spreken werd elk vlekje of spetje aanleiding om een trein later naar huis te gaan.

    Weert wordt verlaten
    Voor het vervolg van mijn belevenissen mag ik de lezer wijzen op het verhaal dat ik geschreven heb aan het begin van de Hongerwinter met daarin de vlucht van mij uit de arbeidsdienst . Lees verder op: ontsnapt uit de Arbeidsdienst.

    Definitielijst

    invasie
    Gewapende inval.
    Onderduiken
    Het verstoppen voor de vijand.
    propaganda
    Vaak misleidende informatie die gebruikt wordt om aanhangers / steun te winnen. Vaak gebruikt om ideele en politieke doelen te verwezenlijken.
    soldij
    Het loon van een militair.

    Afbeeldingen