Dr. NELTE: Meneer de President, tot mijn spijt moet ik hetzelfde bezwaar maken tegen dit document dat door de Aanklager namens de Sovjet Unie is ingediend onder nummer USSR-149 en ik moet hetzelfde verzoek indienen dat ik vanochtend heb gedaan. Voor zover ik weet heeft het Hoge Tribunaal nog geen beslissing genomen betreffende deze kwestie.
De PRESIDENT: Neemt u mij niet kwalijk, Dr. Nelte. Het Tribunaal heeft al een beslissing genomen. Ik meen dat het beter zou zijn dat wanneer de raadslieden naar de plek gaan vanwaar zij wensen te spreken, zij de koptelefoon opzetten voordat zij spreken.
Ik zeg dat het Tribunaal al een beslissing heeft genomen die deze kwestie betreft. Wij hebben onlangs de raadslieden namens de Sovjet Unie erop gewezen dat documenten die niet als authentiek zijn gewaarmerkt, als authentiek moeten worden gewaarmerkt en dat de Sovjet Aanklager toen stappen heeft ondernomen om te verzekeren dat alle documenten die hij heeft gebruikt als authentiek zouden worden gewaarmerkt. Als die niet als zodanig zijn gewaarmerkt worden die uit het verslag geschrapt. Die regel geldt voor dit document.
Dit document is een document dat een document lijkt te zijn, een brief of een verslag aan de regering van de Sovjet Unie maar het bevat geen enkel waarmerk dat het een authentiek document is. De raadsman van de Sovjet Unie heeft voor de schorsing gezegd dat hij stappen zou ondernemen – zoals hij dat al heeft gedaan – om een certificaat te overleggen dat aantoont dat het een authetiek document is; anders gezeg dat het is opgesteld door de persoon van wie wordt verondersteld dat hij het heeft opgesteld en in die situatie aanvaardt het Tribunaal het document voorlopig. Als een dergelijk certificaat niet kan worden overlegd dan wordt het document uit het verslag geschrapt.
Dr. NELTE: Als ik u goed begrijp dan zal het Tribunaal een brief, geschreven aan de Sovjet regering of een verklaring aanvaarden als gedocumenteerd bewijsmateriaal voor de inhoud van deze verklaring.
De PRESIDENT: Zeker, ik heb al gezegd, aangenomen dat het gewaarmerkt is als een authentiek document. Dat heb ik al meerdere malen gezegd.
Dr. NELTE: Op die manier zou iedere brief, gericht aan de Aanklager of aan de Sovjet regering of aan welke andere raadsman ook, gedocumenteerd bewijsmateriaal worden door het waarmerk dat het in feite is geschreven door de persoon die het heeft ondertekend; hetgeen het voor de Verdediging onmogelijk zou maken, de getuige te verhoren.
De PRESIDENT: Dat hangt ervan af waar de getuige zich bevindt. We hebben hier te maken met getuigen die over de hele wereld verspreid zijn en daar ons is gezegd dat het in de Sovjet Unie niet de gewoonte is in dergelijke gevallen een beëdigde verklaring op te stellen, beschouwt het Tribunaal een dergelijk document als vallend binnen Artikel 19, voorop gesteld dat het een authentiek document is.
Wij verlenen de Verdediging de grootst mogelijke steun bij het dagvaarden van getuigen voor dit Hof maar we kunnen er niet aan beginnen, getuigen van over de hele wereld op te roepen voor vragen die van weinig belang zijn.
Dr. NELTE: Ik ben mij volledig bewust van de problemen en ik ben het Tribunaal dankbaar voor de bereidheid ons te helpen. Daarom verzoek ik alleen maar om in elke zaak vast te stellen waar de persoon die die verklaring heeft opgesteld, zijn woonplaats heeft zodat de Verdediging kan proberen hem te bereiken.
De PRESIDENT: Ja. Wanneer de getuige zich in of in de directe omgeving van Neurenberg bevindt, zou het Tribunaal van mening zijn dat het slechts gepast is wanneer een document als dit als bewijs wordt gepresenteerd dat de getuige moet worden opgeroepen om door de Verdediging te worden gehoord maar we begrijpen dat de man die deze brief heeft geschreven zich niet in de omgeving van Neurenberg bevindt. We hebben geen reden om aan te nemen dat hij dat wel is en ik herinner de Verdediging eraan dat zij altijd, wanneer zij dat juist achten, vragenlijsten kunnen gebruiken om aan personen zoals deze te overleggen die een document als dit hebben opgesteld.
Dr. NELTE: Dank u.
GEN. ZORYA: Ik heb van de schorsing gebruik gemaakt om te informeren naar Generaal Müller. Hij bevindt zich in een krijgsgevangenenkamp, nummer 27 in Krasnogorsk in het gebied rond Moskou. Mag ik verder gaan met mijn verklaring?
De PRESIDENT: Zeker.
GEN. ZORYA: Heren Rechters, al het materiaal dat ik tot nu toe heb genoemd is afkomstig uit kringen van het Oppercommando van de Duitse Strijdkrachten. Als ik het zo mag zeggen, Generaal Müller behoort tot de middenklasse van de Duitse generaals. Hij was Chef Staf van een leger; hij voerde het bevel over een legergroep. Zijn getuigenis handelt over een reeks gebeurtenissen die het waard zijn dat er aandacht aan wordt geschonken omdat die de omstandigheden verklaart die samenhingen met Duitsland’s voorbereidingen tegen de Sovjet Unie.
Ik wil verwijzen naar pagina 40 van het documentenboek. Daar zult u de eerste pagina vinden van de verklaring van Generaal Müller. De eerste alinea, pagina 1 van de verklaring is met rood gemerkt. Ik ga er nu uit citeren:
“De voorbereiding voor de aanval op de Sovjet Unie begon al in juli 1940. Destijds was ik eerste officier van de Generale Staf van Legergroep C in Dijon in Frankrijk. Generalfeldmarschall von Leeb was de opperbevelhebber. Deze legergroep bestond uit het 1ste, het 2de en het 7de leger, alle drie bezettingslegers in Frankrijk. Daarnaast lag Legergroep A (Von Rundstedt) ook in Frankrijk, wiens taak het was Operatie Seelöwe (de invasie van Engeland) door Legergroep B, Von Bock voor te bereiden. De staf van Legergroep B werd in juli naar het Oosten (Posen) overgeplaatst en daaraan werden de volgende eenheden toegevoegd, overgeplaatst uit Frankrijk – delen van het bezettingsleger - : het 12de Heereskommando (List), het 4de Heereskommando (Von Kluge) en het 18de Heereskommando (Von Küchler) en diverse algemene commando’s en ongeveer 30 divisies. Het grootste deel van dit aantal werd aan Legergroep C onttrokken (Von Leeb).
“Direct na de campagne in het westen gaf het OKH bevel tot de demobilisatie van 20 divisies. Dit bevel werd ingetrokken en de 20 divisies werden niet gedemobiliseerd. In plaats daarvan werden ze, na terugkeer in Duitsland met verlof gestuurd en zo in gereedheid gehouden voor een snelle mobilisatie.
“Beide maatregelen, de overplaatsing van ongeveer 500.000 man naar de Russische grens en het intrekken van het bevel waardoor ongeveer 300.000 man gedemobiliseerd zou worden, tonen aan dat er al in juli 1940 plannen bestonden voor oorlogshandelingen in het Oosten.
“Het volgende bevel dat een bewijs levert voor Duitsland’s voorbereidingen om de Sovjet Unie aan te vallen, was de schriftelijke order van het OKFd, uitgegeven in september 1940 betreffende de instelling van een nieuw legercommando (AOK II), van diverse algemene commando’s en ongeveer 40 divisies en pantserdivisies. Deze eenheden werd vanaf september 1940 geformeerd door de commandant van het Ersatzheer, Generaloberst Fromm, gedeeltelijk in Frankrijk maar grotendeels in Duitsland. Tegen september 1940 liet de OK I mij naar Fontainebleau komen. De Oberquartiermeister I van de Generale Staf van het leger, toen Luitenant-generaal (later Feldmarschall) Paulus lichtte mij, eerst mondeling in over de order op grond waarvan mijn staf (Heeresgruppe C) tegen 1 november naar Dresden moest worden overgeplaatst en dat het
OKW II (Generaloberst Weichs), die onder bevel van de staf stond, op hetzelfde tijdstip naar München moest worden overgeplaatst. Hun taak bestond uit het opleiden van de eerder genoemde 40 divisies die moesten worden geformeerd. Op grond van deze order, later bevestigd door de handtekening van de Chef van de Generale Staf Halder, werd verplaatsing van deze eenheden op tijd uitgevoerd. Deze 40 divisies werden voor de invasie van de Sovjet Unie ingezet.
Aldus werd in een verhoogd tempo begonnen met de voorbereidingen voor de militaire aanval op de Sovjet Unie met de gebruikelijke Duitse grondigheid.
Heren Rechters, ik zou het Tribunaal eraan willen herinneren dat getuige Paulus ter zitting heeft gesteld dat in augustus 1940 de uitwerking van het eerdere plan voor een aanval op de Sovjet Unie al zover was gevorderd dat het mogelijk werd gemaakt dat er twee kaartoefeningen werden gehouden onder leiding van Paulus.
De PRESIDENT: Generaal, ik denk niet dat het nodig is de verklaring van Feldmarschall Paulus voor te lezen, omdat hij het bewijsmateriaal al in de getuigenbank heeft gegeven.
GEN. ZORYA: Ik lees het niet voor het verslag voor. Ik verwijs alleen maar naar een situatie waardoor ik in staat ben verder te gaan met de verklaring van Generaal Müller dat deze reeks kaartoefeningen, die ontstond in de Generale Staf van het leger, zich geleidelijk over het hele leger uitbreidde en dat de hele strijdmacht deelnam aan die oefeningen die duidelijk een voorbereiding waren op een aanval op de Sovjet Unie. Voor het verslag lees ik de passage van de verklaring voor die met blauw is gemerkt, pagina 41 van het documentenboek:
“Voor zover” – verklaart Generaal Müller – “het leger in de toekomst de Sovjet Unie moet aanvallen, was het eerste plan de soldaten en de officieren van de generale staven op te leiden. Tegen eind januari 1941 kreeg ik telegrafisch bevel van de Chef van de Generale Staf Halder om de kaartoefeningen van de legergroep van Von Rundstedt in St. Germain bij Parijs bij te wonen. Het doel van deze kaartoefening was de aanval en de opmars vanuit Roemenië en zuid Polen in de richting van Kiev en zuidelijker. Het plan omvatte ook de deelname van Roemeense troepen. In het algemeen liep deze kaartoefening vooruit op de voorwaarden van de toekomstige order betreffende de strategische opstelling van de troepen waar ik later op terug kom.
“De leider van de kaartoefeningen was de Chef van de Generale Staf van de legergroep van Von Rundstedt. Aanwezig waren Von Rundstedt, Halder, de Chefs van de Generale Staf van het 6.Armee, Oberst Heim, van de 11.Armee Oberst Wohler en van de tankgroep van Von Kleist Oberst Zwickler en diverse generaals van de pantsertroepen. De kaartoefeningen werden gehouden op de plaats die bezet werd door Von Rundstedt’s legergroep, zo tussen 31 januari en 2 februari 1941. De oefening toonde de noodzaak van sterke pantsertroepen aan.”
De documenten die ik tot nu toe heb gepresenteerd kenmerken de maatregelen door het militaire commando van de Duitse strijdkrachten voor de voorbereidingvan de strategische opstelling van de Duitse legers voor het lanceren van een aanval op de Unie van Socialistische Sovjet Republieken.”
Wat tijd betreft, deze maatregelen besloegen een groot deel van 1940 en werden tenminste zes maanden voor het verschijnen van Weisung 21 betreffende het plan Barbarossa in praktijk gebracht.
Ik zal nu verder gaan met de tweede groep documenten die door de Sovjet Aanklager zijn ingediend en die de spionagemaatregelen kenmerken die door de fascistische samenzweerders zijn genomen ter voorbereiding op de oorlog tegen de Sovjet Unie.
De trend en de taken van de spionage in verband met Barbarossa waren, zoals wij weten, bepaald door een richtlijn van het
OKW van 6 september 1940, gericht aan de contraspionagedienst en getekend door beklaagde Jodl.
Dit document is door de Amerikaanse Aanklager ingediend onder nummer 1229-PS; het kan worden gevonden op pagina 46 en 47 van ons documentenboek. Ik ben niet van plan dit document nogmaals te citeren maar ik acht het essentieel u eraan te herinneren dat de inlichtingendienst eist dat het hergroeperen van legers aan het Duitse Oostfront op alle mogelijke manieren moet worden gecamoufleerd en dat de Sovjet Unie de indruk moet behouden dat er een of andere actie tegen de Balkan op stapel staat.
De activiteiten van de inlichtingendiensten waren streng gereguleerd. Deze activiteiten omvatten maatregelen voor het zo goed mogelijk verbergen van het aantal Duitse troepen in het Oosten en het wekken van de indruk van een onbelangrijke samentrekking van troepen in het noorden van de Oostelijke provincies; gelijktijdig moest de indruk worden gewekt van aanzienlijke troepenconcentraties in het zuidelijke deel, in het Protectoraat en in Oostenrijk.
Er werd gewezen op de mogelijkheid van het vestigen van de indruk van een overdreven aantal luchtafweereenheden en van een onvoldoende mate van wegenbouw activiteiten.
Ik neem hier de vrijheid om twee duidelijk opmerkingen te maken. Volgens de getuigenis van Pieckenbrock begon de uitbreiding van dit spionagewerk tegen de Sovjet Unie al voor de uitvaardiging van die richtlijn in augustus 1940. En dit werk beperkte zich uiteraard niet tot het verspreiden van valse informatie over de hergroepering van troepen van West naar Oost.
Ik verzoek u, Heren Rechters, terug te gaan naar de getuigenis die ik al heb gepresenteerd, die van de voormalige chef van Amt III van de Inlichtingen- en Contraspionagedienst van de Duitse strijdkrachten, Von Bentivegni.
Op pagina 1, 2 en 3 van de Russische tekst van Bentivegni’s verklaring staat – ik citeer de met blauw onderstreepte passage – beginnend met de laatste alinea op pagina 1 van het document die overeenkomt met pagina 37 van het documentenboek:
“In verband hiermee kreeg ik al in november 1940 orders van Canaris om het werk van de contraspionage uit te breiden in de gebieden waar samentrekking van Duitse legers aan de Duits-Russische grens plaats vonden.”
Op pagina 2 van de verklaring, pagina 38 van het documentenboek, alinea 1 gaat Bentivegni verder:
“In overeenstemming met dit bevel heb ik onmiddellijk een gelijksoortig bevel gegeven aan de afdelingen van de Abwehr in Danzig, Konigsberg, Posen, Krakow, Breslau, en Wenen."
En tenslotte lees ik op pagina 3 van de verklaring, die overeenkomt met pagina 39 van het documentenboek:
“In maart 1941 kreeg ik van Canaris de volgende richtlijnen voor de voorbereidingen op de uitvoering van Plan Barbarossa.
“a) Voorbereiding van alle afdelingen van Abwehr III op het uitvoeren van contraspionagewerk tegen de Sovjet Unie, zoals bijvoorbeeld het formeren van de noodzakelijke contraspionagegroepen, de verdeling daarvan over de diverse gevechtseenheden die aangewezen zijn voor deelname aan de operaties aan het Oostfront en het verlammen van de activiteiten van de Russisiche organen voor inlichtingen en contraspionage.”
“b) Het verspreiden van valse informatie via hun buitenlandse inlichtingendiensten, gedeeltelijk door het voorwenden van verbeterde betrekkingen met de Sovjet Unie en het voorwenden van voorbereidingen op een offensief tegen Groot-Brittannië.”
“c) Maatregelen van contraspionage om de voorbereidingen op oorlog tegen de Sovjet Unie geheim te houden en te garanderen dat de verplaatsing van troepen naar het Oosten geheim wordt gehouden.”
Dezelfde kwestie wordt aangeroerd in het verslag van het verhoor van de chef van Abwehr I van het Duitse leger, Pieckenbrock, dat ik al als bewijsmateriaal heb ingediend. Deze verklaring bevat de volgende passage betreffende de activiteiten van de inlichtingendienst van het Duitse leger in verband met de voorbereidingen op het verwezenlijken van Plan Barbarossa. Ik zou u willen verwijzen naar pagina 35 van het documentenboek en naar alinea 2 van boven af. Dit komt overeen met pagina 2 van Pieckenbrock’s getuigenis. Pieckenbrock zegt:
“In maart 1941 was ik aanwezig bij een onderhoud van Canaris met de chef van de afdeling spionage (Abwehr II) Oberst Lahousen, over maatregelen die verband houden met Plan Barbarossa. Tijdens dit gesprek kwamen ze steeds terug op een schriftelijke order over dit onderwerp die Lahousen had. Ik heb zelf, als hoofd van Abwehr I, beginnend in februari 1941 en tot aan 22 juni 1942 meer dan eens een officieel onderhoud gehad met de O.Qu IV, Generalleutnant Tippelskirch en met het hoofd van de afdeling Buitenlandse Legers Oost, Oberst Kienzl. Deze gesprekken gingen over de meer nauwkeurige definities van de diverse taken die aan de Abwehr waren opgedragen met betrekking tot de Sovjet Unie en in het bijzonder met het verifiëren van oude informatie over het Rode Leger en ook bijzonderheden over de verplaatsingen van de Sovjet legers in de periode van voorbereiding op de aanval op de Sovjet Unie.
Ik sla nu een alinea van Pieckenbrock’s verklaring over en citeer verder:
“Alle afdelingen van de Abwehr die werkten aan spionage tegen Rusland kregen tot taak het sturen van meer agenten naar de U.S.S.R. Een gelijksoortige taak – het intensiveren van spionagewerk tegen de Sovjet Unie – werd opgelegd aan alle inlichtingendiensten in de legers en legergroepen. Voor een betere leiding over al deze Abwehr organen te velde werd er in mei 1941 een bijzondere inlichtingenstaf ingesteld met de codenaam Wally I. Deze staf lag in de omgeving van Warschau in het dorp Sulajewek. Majoor Baun, de beste specialist in werk tegen de Sovjet Unie, werd tot chef van de staf van Wally I benoemd. Later, ons voorbeeld volgend, hadden ook Abwehr II en Abwehr III staven als Wally II en Wally III opgericht, dit orgaan werd later beked als de hele staf van Wally en leidde het gehele inlichtingenwerk, de contraspionage en het afleidende werk tegen de Sovjet Unie omdat een staf actief moest zijn in de frontlinie. Aan het hoofd van de staf Wally stond Oberstleutnant Schmalschlager.”
Ik ga nu verder met de laatste alinea van Pieckenbrock’s verklaring op pagina 36 van het documentenboek:
“Uit vele verslagen, gedaan door Oberst Lahousen en Admiral Canaris waar ik ook bij aanwezig was, weet ik dat er door deze afdeling een grote hoeveelheid voorbereidend werk op de oorlog tegen de Sovjet Unie werd gedaan. In de periode februari tot mei 1941 vonden er vele conferenties plaats met de leiders van Abwehr II in het onderkomen van Jodl’s plaatsvervanger, Generaal Warlimont. Die werden gehouden in een cavalerieschool in Krampnitz. Op de conferentie werd een bijzondere kwestie volgens de behoeften van de oorlog met Rusland geregeld, de uitbreiding van de “Eenheden met bijzondere taken,” Brandenburg 800 en de verdeling van contingenten van deze eenheden over de afzonderlijke legergroepen.
In Pieckenbrock’s getuigenis die net voor het verslag is voorgelezen wordt speciaal de aandacht gevestigd op zijn verwijzingen naar de bijzondere taken die aan Lahousen’s afdeling waren toevertrouwd en aan eenheden met bijzondere taken die onder de codenaam Brandenburg 800 bekend stonden.
Hier worden die punten opgehelderd door de getuigenis van een voormalig kolonel van het Duitse leger, Erwin Stolze, Lahousen’s plaatsvervanger op Amt II, Ausland Abwehr en die was toegevoegd aan het opperbevel van de Duitse strijdkrachten. Stolze werd door het Rode Leger gevangen genomen. Ik wil als bewijsmateriaal bij het Tribunaal indienen Stolze’s getuigenis van 25 december 1945, afgelegd voor Luitenant-kolonel Burashnikov van de Contraspionagedienst van het Rode Leger en dat ik bij het Tribunaal indien als document U.S.S.R.-231 (Bewijsstuk U.S.S.R.-231) en ik verzoek u dit als bewijsmateriaal te aanvaarden. Ik zal afzonderlijke passagers uit deze getuigenis, welke met rood zijn gemarkeerd voor het verslag voorlezen. Ik begin te citeren vanaf pagina 48 van het documentenboek. Stolze verklaart het volgende:
“Ik kreeg instructie van Lahousen om een bijzondere groep met de codenaam A op te richten en te leiden die zich bezig moest houden met de voorbereiding van afleidingsmaatregelen en in het ontregelen van het Sovjet achterland in het kader van de voorgenomen aanval op de Sovjet Unie. Tegelijkertijd, om mij ermee vertrouwd te maken en als steun gaf Lahousen mij een bevel dat afkomstig was van de Staf Operaties van de strijdkrachten dat basisrichtlijnen bevatte voor het uitvoeren van ondergrondse activiteiten op het grondgebied van de U.S.S.R. na Duitsland’s aanval op de Sovjet Unie. Deze order was ondertekend door Feldmatschall Keitel en geparafeerd door General Jodl (of door General Warlimont op instructie van Jodl; ik weet niet meer wie.)
Ik sla twee regels over die voor onze zaak niet van belang zijn en lees verder:
“Er werd in die order op gewezen dat voor het doel, de Sovjet Unie een vernietigende slag toe te brengen, Abwehr II bij het voeren van ondergrondse acties tegen Rusland met behulp van een netwerk van V-mannen, haar agenten moet gebruiken voor het aanwakkeren van nationaal antagonisme onder de bevolking van de Sovjet Unie.”
Ik verzoek u nu de bladzijde om te slaan en op pagina 49 van het documentenboek op de tweede pagina van het verslag van het verhoor en aandacht te schenken aan de volgende passages in zijn getuigenis:
“Voor het uitvoeren van bovengenoemde instructies van Keitel en Jodl heb ik contact opgenomen met de Oekraïnse Nationaalsocialisten binnen de Duitse Inlichtingendienst en andere leden van nationalistische fascistische groeperingen die ik binnen heb gehaald om de taken zoals boven omschreven uit te voeren.
“In het bijzonder werden door mij persoonlijk instructies gegeven aan de leiders van de Oekraïnse Nationalisten, Melnik (codenaam Consul I) en Bandara om zich onmiddellijk na de Duitse aanval op de Sovjet Unie te organiseren en in de Oekraïne demonstraties uit te lokken om het achterland van de Sovet legers te ontregelen en ook om de internationale publieke opinie te overtuigen van de vermeende ineenstorting van het Sovjet achterland. Wij hebben ook bij Abwehr II bijzondere afleidingsgroepen geformeerd voor ondergrondse activiteiten in de Baltische republieken van de Sovjet Unie.”
Ik moet u nogmaals verzoeken de pagina om te slaan. Op pagina 40 van het documentenboek, beginnend met de derde regel van boven vindt u Stolze’s getuigenis:
“Bovendien werd een bijzondere militaire eenheid getraind voor ondergrondse activiteiten op Sovjet grondgebied, een opleidingsregiment voor bijzonder opdrachten, Brandenburg 800 onder direct bevel van de chef van Abwehr II, Lahousen. De taken van deze bijzondere eenheid, opgericht in 1940, bestonden uit het veroveren van strategisch belangrijke punten, zoals bruggen, tunnels, belangrijke militaire installaties en die te behouden tot aan de komst van de voorste eenheden van het Duitse leger. In tegenstelling tot de internationale regels betreffende oorlogvoering maakte het personeel van dit regiment, voornamelijk samengesteld uit Duitsers van over de grens, veelvuldig gebruik van vijandelijke uniformen en uitrusting om hun operaties te camoufleren.
“Tijdens de voorbereidingen op Duitsland’s aanval op de Sovjet Unie legde het commando van het Brandenburg Regiment ook voorraden aan van Sovjet uniformen, uitrusting en wapens en vormde afzonderlijke detachementen Duitsers die met de Russische taal vertrouwd waren.”
Heren Rechters, de getuigenissen van Stolze, Bentivegni en Pieckenbrock die ik hier als bewijs heb gepresenteerd onthullen de methoden van de Duitse Inlichtingendienst bij de voorbereiding en uitvoering van Plan Barbarossa.
Ik zal het Tribunaal niet langer met deze kwestie bezig houden. Maar voordat ik overga tot een volgende presentatie zou ik erop willen wijzen dat de afdeling van beklaagde Kaltenbrunner ook geïnteresseerd was in inlichtingenwerk. Ik zal mij beperken tot het indienen van een document dat kenmerkend is voor de wijze waarop de Hitlerianen door het uitbuiten van hun relaties, problemen veroorzaakten in Iran waar, zoals bekend de aanvoerroutes doorheen liepen voor de levering van motorvoertuigen en oorlogsmateriaal in allerlei soorten aan de U.S.S.R.
Het document dat ik bij het Tribunaal zal indienen als Bewijsstuk U.S.S.R.-178 werd door ons gevonden in de archieven van het Duitse Aussenministerium dat in handen viel van vooruitgeschoven eenheden van het Rode Leger. Dit document is een brief van beklaagde Kaltenbrunner aan beklaagde Von Ribbentrop. De brief is getypt op papier met het briefhoofd van de Chef van de SIPO en SD. In het documentenboek dat voor u ligt, zult u dit document vinden op pagina 52. Ik lees voor het verslag de onderstreepte passages uit deze brief voor:
“28 juni 1943; Streng geheim.
“Aan de Minister van Buitenlandse Zaken de heer von Ribbentrop; Berlijn; Onderwerp: parlementsverkiezingen in Iran.
“Zeer geëerde heer Reichsminister: We hebben rechtstreeks contact gelegd met Iran en hebben informatie ontvangen over de mogelijkheden Duitse invloed uit te oefenen op de loop van de komende parlementsverkiezingen.”
En een paar regels verder staat:
“Om een beslissende invloed uit te oefenen op de resultaten van de verkiezingen is omkoping noodzakelijk. Voor Teheran 400.000 toman en voor de rest van Iran is minstens 600.000 toman nodig........Ook moet worden opgemerkt dat nationalistisch geörienteerde kringen in Iran tussenkomst van Duitsland verwachten.
“Ik verzoek u mij mee te delen of het mogerlijk is 1.000.000 toman van Buitenlandse Zaken te krijgen. Dat geld kan worden meegenomen door de mensen die we daar per vliegtuig heensturen.
“Heil Hitler. Uw toegenegen Kaltenbrunner,
SS-Obergruppenführer.”
Dit document zal u helpen zich een idee te vormen van de kwesties die voor de Duitse Minister van Buitenlandse Zaken interessant waren. Een dergelijke vreemde activiteit van Buitenlandse Zaken was geen toeval.
In de loop der tijd breidde de samenwerking tussen het Duitse Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Reichsführer-SS steeds zich steeds meer uit en ontwikkelde zich meer en meer. Het gevolg was dat er een zeer vreemd document verscheen dat zou kunnen worden beschouwd als een overeenkomst tussen Himmler en Von Ribbentrop over de organisatie van het spionagewerk.
Ik dien dit document in als bewijsstuk U.S.S.R.-120 en verzoek het Tribunaal dit als gedocumenteerd bewijsmateriaal te accepteren. Dit document staat op pagina 53 en 54 van het documentenboek dat voor u ligt. De tekst van deze overeenkomst zal met een paar opmerkingen voor het verslag worden voorgelezen. De tekst van de overeenkomst luidt:
“Met het bevel van 12 februari 1944 heeft de Führer aan de Reichsfüher-SS de vorming van een gezamenlijke Duitse Geheime Inlichtingendienst toevertrouwd. De Geheime Inlichtingendienst heeft tot doel, voor zover het het buitenland betreft, voor het Reich inlichtingen in te winnen op politiek, militair, economische en technisch gebied. Bovendien heeft de Führer bepaald dat de leiding van de Inlichtingendienst, voor zover het het buitenland betreft, moet worden gevoerd in overeenstemming met de Aussenminister. In dit verband is tussen de Reichsaussenminister en de Reichsführer-SS de volgende overeenkomst gesloten:
“1) De Geheime Inlichtingendienst van de Reichsführer-SS vertegenwoordigt een belangrijk instrument voor het verkrijgen van inlichtingen op het gebied van de buitenlandse politiek en dit instrument wordt ter beschikking gesteld van de Aussenminister. De eerste voorwaarde hiervoor is nauwe, kameraadschappelijke en loyale samenwerking tussen Buitenlandse Zaken en het RSHA. Het verzamelen van inlichtingen over buitenlandse politiek door de diplomatieke dienst wordt hierdoor niet beïnvloed.
“2) Buitenlandse Zaken stelt de informatie over de toestand op het gebied van buitenlandse politiek, noodzakelijk voor het uitoefenen van de Inlichtingendienst en de richtlijnen betreffende de Duitse buitenlandse politiek ter beschikking van het RSHA. Zij draagt haar taken op het gebied van inlichtingen en andere gebieden van buitenlandse politiek die door de organen van de Geheime Inlchtingendienst moeten worden uitgevoerd, over aan het RSHA.
“3) Inlichtingenmateriaal op het gebied van buitenlandse politiek dat door de Geheime Inlichtingendienst is verkregen wordt ter beschikking gesteld ......
De PRESIDENT: Zou het een voldoende samenvatting zijn van het document dat u nu behandelt om te zeggen dat het een document is, getekend door Himmler en Von Ribbentrop dat aantoont dat er een fusie was van de Duitse Geheime Inlichtingendiensten. De bijzonderheden van die fusie zijn niet echt een zaak die het Tribunaal aangaat en daarom, omdat we op grond van het Handvest zo snel mogelijk moeten werken, is het niet nodig om alle bijzonderheden van die fusie voor te lezen.
GEN. ZORYA: Ik vat dit document samen en zou eraan willen toevoegen dat deze overeenkomst, getekend door Himmler en Von Ribbentrop een situatie schiep waarin het uiterst moeilijk werd onderscheid te maken tussen de heersende toestanden in fascistisch Duitsland of te bepalen waar de activiteiten van Himmler’s
Gestapo ophielden en die van Buitenlandse Zaken van beklaagde Von Ribbentrop begonnen.
Ik zal nu met toestemming van het Tribunaal verder gaan met de presentatie van het volgende document. Het document dat ik zojuist heb voorgelezen – ik bedoel de Himmler-Von Ribbentrop overeenkomst betreffende het doen van inlichtingenwerk in het buitenland – rechtvaardigt ook de veronderstelling dat onder de vlag van de Duitse diplomatieke vertegenwoordiging in die landen die normale diplomatieke betrekkingen met Duitsland onderhielden, een heel inlichtingennetwerk van de
Gestapo functioneerde. Als deze samenvatting naar de mening van het Tribunaal overeenkomt met de inhoud van het document, zal ik verder gaan met de volgende sectie van het rapport, “De satellieten van Duitsland.”
Toen het Plan Barbarossa hier voor het verslag werd voorgelezen was er één onderdeel van de hele zaak dat naar mijn mening relatief weinig aandacht kreeg. Ik verwijs naar Deel II van Plan Barbarossa, document 446-PS. Dit deel heeft als titel “Vermoedelijke bondgenoten en hun taken.” Ik zou nu hier de aandacht van het Tribunaal willen vestigen op de kwesties die in dit deel behandeld worden. Allereerst acht ik het van essentieel belang u te herinneren aan de inhoud van dit gedeelte door het te herhalen. Document 446-PS,
Operatie Barbarossa staat op pagina 14 van het documentenboek dat bij het Tribunaal is ingediend. Ik acht het van groot belang deel II van deze zaak voor te lezen:
“1. Aan de flanken van onze operatie kunnen we rekenen op de actieve deelname van Roemenië en Finland aan de oorlog tegen Sovjet Rusland.
Het OKW zal op het geschikte tijdstip regelen en vastleggen op welke wijze de strijdkrachten van de twee landen ondergeschikt zullen zijn aan het Duitse commando bij hun toetreding tot de oorlog.
“2. De taak van Roemenië zal zijn, in samenwerking met de daar oprukkende strijdkrachten, de tegenover haar liggende vijandelijke troepen te binden en voor de rest de ondersteunende diensten in het achterland te handhaven.
“3. Finland zal de voortgang van de Duitse noordelijke landingsgroep (eenheden van Groep XXI) die uit Noorwegen komen moeten dekken en daarna ermee samenwerken. Bovendien zal het aan Finland zijn Hango uit te schakelen.
“4 Er kan op worden gerekend dat de Zweedse spoorwegen en kolen niet later dan aan het begin van de operatie beschikbaar zijn voor de verplaatsing van de Duitse noordelijke groep.
In het pleidooi van de Hoofdaanklager van de U.S.S.R., Generaal Rudenko, werd de aandacht gevestigd op de openingszin van dit gedeelte:
“Aan de flanken van onze operatie kunnen we rekenen op de actieve deelname van Roemenië en Finland aan de oorlog tegen Sovjet Rusland.”
Zo rechtvaardigde de Hoofdaanklager van de U.S.S.R., door er in zijn pleidooi op te wijzen dat op 18 december 1940, de datum van het Barbarossa document, Roemenië en Finland de voetsporen van het roofzuchtige beleid van de Hitleriaanse samenzweerders al volgden.
Er is nog een document dat is ingediend door de Amerikaanse Aanklager waarin de veronderstelde bondgenoten van Duitsland in haar agressie tegen de U.S.S.R. worden genoemd. Dat document, C-39, is getiteld “Voorlopig Plan Barbarossa.” Het is, zoals beklaagde Keitel in zijn begeleidende brief schreef, een tijdschema voor de voorbereidingen op Barbarossa na juni 1941. Dit tijdschema werd door Hitler bevestigd. De tekst van dit plan staat op pagina 57 van het documentenboek. In deel I van dit document, getiteld “Onderhandelingen met bevriende mogendheden” lezen wij:
“a) Er is aan Bulgarije een verzoek gedaan het aantal eenheden dat om veiligheidsredenen aan de Turkse grens is gelegerd, niet in grote mate te verminderen.
“b) De Roemenen zijn op advies van de Opperbevelhebber van de Duitse troepen in Roemenië begonnen met een gedeeltelijke, heimelijke mobilisatie om haar grenzen te sluiten voor een veronderstelde aanval door de Russen.
“c) Hongaars grondgebied zal slechts worden gebruikt voor de opstelling van Heeresgruppe Süd voor zover het nuttig is voor de aanvoer van Duitse eenheden om contact te maken tussen de Hongaarse en Roemeense troepen. Tot half juni zal er echter geen verzoek over dit onderwerp worden gedaan.
“d) Er zijn twee Duitse divisies opgesteld in het oostelijke deel van Slowakije; de volgende zullen in het gebied rond Prosov worden gelegerd.
“e) Inleidende onderhandelingen met de Finse Generale Staf vinden vanaf 25 mei plaats.
Meneer de President, om de volgende documenten in verhouding te brengen tot de getuigenis, afgelegd door Paulus zal ik slechts verwijzen naar het feit dat deze getuige verklaringen aflegde over de eerdere voorbereidingen op militaire agressie in het fort Roemenië; daarmee bewees hij dat overeenkomstige maatregelen voor de reorganisatie van het Roemeense leger, opgericht en gevormd naar het voorbeeld van het Duitse leger, al in september 1940 waren genomen toen er een bijzondere militaire missie naar Roemenië werd gestuurd. Het hoofd van deze missie was de Generaal der Cavalerie Hansen. Zijn ChefStaf was generaal-majoor Hauffe, zijn kwartiermeester-generaal Majoor Merk. Generaal-majoor Von Rotkirch voerde het bevel over de 13de pantserdivisie.
De taak van deze militaire missie bestond uit het reorganiseren van het Roemeense leger en de voorbereiding op de komende aanval op de Sovjet Unie in de geest van
Operatie Barbarossa. De eerste aanzet tot deze taak, zoals Paulus heeft verklaard, werd door Paulus aan Hansen en zijn ChefStaf gegeven en zij kregen de laatste richtlijnen van de opperbevelhebber, Feldmarschall Von Brauchitsch.
Generaal Hansen kreeg zijn richtlijnen uit twee bronnen: het OKW waar het zijn militaire missie betrof en het OKH voor alle kwestie die op het leger betrekking hadden. Richtlijnen van een militair en politiek karakter werden alleen maar van het OKW ontvangen.
De militaire missie fungeerde als bemiddelaar tussen de Duitse en de Roemeense generale staven. De vorm die in de overeenkomst werd aangenomen en nog meer, het publiceren van de werkelijke doelen van de hooggeplaatste fascistische leiders in het land zinden de satellieten niet altijd.
Ik dien nu in als bewijsstuk nummer U.S.S.R.-233 (document U.S.S.R.-233) de aantekeningen van een gesprek tussen Ion Antonescu en beklaagde Von Ribbentrop dat plaats vond op 12 februari 1942. Dit document is afkomstig uit de persoonlijke archieven van Maarschalk Antonescu die door vooruitgeschoven eenheden van het Rode Leger werden buitgemaakt. Dit document, Heren Rechters, staat op pagina 59 tot 62 van uw documentenboek.
In verband met de toespraak van Von Ribbentrop in Boedapest over Transsylvanië, maakt Antonescu in de loop van het gesprek de volgende aantekening – laatste alinea, pagina 2 van de Russische tekst van het document, pagina 60 van het documentenboek:
“Zonder aarzelen benadrukte ik het punt dat ik al op 6 september verklaarde, toen ik de regering van het land overnam, alleen gesteund door Monsieur Mihai Antonescu, zonder naar de mening van mijn volk te vragen, dat we een beleid van steun aan de Axis mogendheden moeten voeren. Ik zei dat dit het enige voorbeeld in de geschiedenis der naties was dat twee personen een openlijke verklaring afleggen en hun volk oproepen een beleid te volgen dat ongetwijfeld alleen maar afschuwelijk kon lijken....”
Toen hij deze cynische aantekening maakte, kon Antonescu nauwelijks hebben vermoed dat die zo’n ruime publiciteit zou krijgen.
Meneer de President, ik ben van plan een groot document voor het verslag voor te lezen dat aanzienlijk veel tijd zal kosten.
De PRESIDENT: Ik schors nu de zitting.
(Het Tribunaal wordt verdaagd tot 12 februari 1946 om 10:00 uur.)
Zie ook: Verhoor Paulus 2