Frick wordt aangeklaagd op de Punten Een, Twee, Drie en Vier van de Aanklacht.(*).
Erkend als de belangrijkste bestuurlijke specialist en bureaucraat van de Nazi’s, werd hij benoemd tot Reichsinnenminister in Hitler’s eerste regering. Hij behield deze belangrijke positie tot augustus 1943 toen hij werd benoemd tot Reichsprotektor für Bohemen und Moravien. In verband met zijn plichten in het centrum van al het interne en binnenlands bestuur werd hij Innenminister van Pruisen, Reichswahldirektor, Generell Bevolmächtigte für die Reichsverwaltung en lid van de Reichsverteidigungsrat, de Ministerialrat für die Reichsverteidigung en van het "Driemanscollege." Naarmate de diverse in het Reich ingelijfde landen werden overrompeld, werd hij aan het hoofd geplaatst van de centrale diensten voor de integratie daarvan.
Hoewel Frick pas in 1925 officieel toetrad tot de Nazipartij had hij zich al eerder verenigd met Hitler en de Nationaalsocialistische beweging tijdens de Putsch van München toen hij ambtenaar was bij de politie van München. Hij werd in 1924 in de Reichstag gekozen en werd Reichsleiter als leider van de Nationaalsocialistische fractie in dat orgaan.
Misdaden tegen de Vrede
Frick, een fervent Nazi was er grotendeels verantwoordelijk voor dat de Duitse natie onder de volledige controle van de
NSDAP kwam. Nadat Hitler Reichskanzler was geworden begon de nieuwe Minister van Binnenlandse Zaken onmiddellijk met het onderbrengen van plaatselijke besturen onder de souvereiniteit van het Reich. De talloze wetten die hij opstelde, ondertekende en uitvaardigde schaften alle oppositiepartijen af en maakten de weg vrij voor de
Gestapo en haar
concentratiekampen om alle individuele oppositie de kop in te drukken. Hij was grotendeels verantwoordelijk voor de wetgeving die de vakbonden, de Kerken en de Joden onderdrukte. Hij voerde deze taak met meedogenloze doelmatigheid uit.
Voorafgaand aan de datum van de agressie tegen Oostenrijk hield Frick zich uitsluitend bezig met het bestuur binnen het Reich. Het bewijsmateriaal toont niet aan dat hij welke conferentie dan ook bijwoonde waar Hitler zijn agressieve plannen uiteen zette. Dientengevolge stelt het Tribunaal zich op het standpunt dat hij geen lid was van de gemeenschappelijke samenzwering tot het voeren van een aanvalsoorlog zoals in dit vonnis gedefiniëerd.
Zes maanden na de Anschluss met Oostenrijk werd Frick, op grond van de bepalingen van het Reichsverteidigungsgesetz van 4 september 1938 Generell Bevolmächtigte für die Reichsverwaltung. Hij kreeg de verantwoordelijkheid voor het oorlogsbestuur, behalve over de militairen en de economie, in het geval dat Hitler de staat van oorlog afkondigde. De ministeries van Justitie, Onderwijs, Religie en het Bureau van Ruimtelijke Ordening werden aan hem ondergeschikt gemaakt. Bij het uitvoeren van zijn taken bedacht Frick een bestuurlijke organisatie overeenkomend met een oorlogssituatie. Volgens zijn eigen verklaring werd dit feitelijk op gang gebracht nadat Duitsland had besloten een beleid van oorlog te voeren.
Frick ondertekende de wet van 13 maart 1938 waardoor Oostenrijk aan het Reich werd verbonden en hij kreeg de verantwoordelijkheid voor het bereiken daarvan. Bij het vestigen van het Duitse bestuur in Oostenrijk vaardigde hij decreten uit waardoor de Duitse rechtspraak, de
Neurenberger Wetten en de wet op de Dienstplicht werden ingevoerd en hij voorzag in veiligheid door de politie onder Himmler.
Hij ondertekende ook de wetten waardoor het Sudetenland, Memel, Danzig, de Oostelijke gebieden (west Pruissen en Danzig) en Eupen, Malmédy en Moresnet bij het Reich weren ingelijfd. Hij kreeg de leiding over de feitelijke inlijving en het vestigen van het Duitse bestuur over deze gebieden. Hij tekende de wet waardoor het Protectoraat Bohemen en Moravië gevormd werd.
Als hoofd van de centrale departementen in Bohemen en Moravië, het Gouvernement-generaal en Noorwegen werd hij belast met het bereiken van nauwe samenwerking tussen de Duitse ambtenaren in die bezette gebieden en de autoriteiten van het Reich. Hij leverde Duitse ambtenaren voor het bestuur in alle bezette gebieden en adviseerde Rosenberg over hun taken in de bezette gebieden in het Oosten. Hij tekende de wetten waardoor Terboven Rijkscommissaris voor Noorwegen werd en Seyss-Inquart voor Nederland.
Oorlogsmisdaden en Misdaden tegen de Menselijkheid
Frick, altijd een verwoed anti-semiet, ontwierp, tekende en kondigde vele wetten af die bedoeld waren om de Joden uit de Duitse maatschappij en het economische leven te verwijderen. Zijn werk vormde de basis voor de
Neurenberger Wetten en hij was actief in het handhaven ervan. Verantwoordelijk voor het Joden verbieden diverse beroepen uit te oefenen en het in beslag nemen van hun eigendommen, tekende hij in 1943 een laatste decreet, na de massale vernietiging van Joden in het Oosten dat hen buiten de wet plaatste en overleverde aan de
Gestapo. Deze wetten effenden de weg voor de Endlösung en werden door Frick uitgebreid tot de ingelijfde gebieden en tot enkele van de bezette gebieden. Toen hij Reichsprotektor van Bohemen en Moravië was werden duizenden Joden uit het getto van Terezin in Tsjechoslowakije overgebracht naar
Auschwitz waar ze werden vermoord. Hij vaardigde een decreet uit dat voorzag in bijzonder strafrecht voor Joden en Polen in het Gouvernement-generaal.
De politie viel officieel onder de Minister van Binnenlandse Zaken maar Frick had in feite weinig zeggenschap over Himmler en politiekwesties. Hij tekende echter de wet waardoor Himmler werd benoemd tot chef van de Duitse politie en ook de besluiten die de Gestapo de bevoegdheid over de
concentratiekampen gaven en de bevelen regelden voor preventieve hechtenis. Uit de vele klachten die hij ontving en uit de verklaringen van getuigen, concludeert het Tribunaal dat hij wist van de wreedheden die in die kampen werden gepleegd. Met kennis van Himmler’s methoden tekende Frick besluiten die hem de bevoegdheid gaven de benodigde veiligheidsmaatregelen te nemen in bepaalde ingelijfde gebieden. Wat deze veiligheidsmaatregelen uiteindelijk bleken te zijn is hier al behandeld.
Als hoogste Rijksautoriteit in Bohemen en Moravië draagt Frick de algehele verantwoordelijkheid voor de daden van onderdrukking in dat gebied na 20 augustus 1943, zoals terreur tegen de bevolking, slavenarbeid en de deportatie van Joden naar de concentratiekampen voor uitroeïng. Het is waar dat Frick’s taken als Reichsprotektor aanzienlijk beperkter waren dan die van zijn voorganger, dat hij geen wetgevende macht had en slechts een beperkte persoonlijke uitvoerende macht in het Protectoraat. Niettemin wist Frick zeer goed wat het bezettingsbeleid van de Nazis in Europa was, in het bijzonder met betrekking tot de Joden destijds en door het aanvaarden van de functie van Reichsprotektor nam hij de verantwoordelijkheid op zich voor het uitvoeren van dat beleid in Bohemen en Moravië.
Toen hij Minister van Binnenlandse Zaken was, viel het Duitse staatsburgerschap in de bezette gebieden zowel als in het Reich onder zijn bevoegdheid. Nadat hij een rassenregister had opgesteld van personen van Germaanse afkomst, verleende hij het Duitse staatsburgerschap aan bepaalde personen in het buitenland. Hij is verantwoordelijk voor de Germanisering in Oostenrijk, het Sudetenland, Memel, Danzig, de Oostelijke gebieden (west-Pruissen en Posen) en in Eupen, Malmédy en Moresnet. Hij drong aan de burgers in dat gebied de Duitse wetten, Duitse rechtbanken, Duits onderwijs, de Duitse politie en militaire dienstplicht op.
Tijdens de oorlog kwamen verzorgingstehuizen, ziekenhuizen en inrichtingen waar euthanasie werd gepleegd, zoals elders in dit vonnis beschreven, onder zijn bevoegdheid. Hij droeg kennis van het feit dat zwakzinnigen, zieken en ouderen, "nutteloze eters" stelselmatig om het leven werden gebracht. Klachten over deze moorden bereikten hem maar hij deed niets om die te stoppen. In haar rapport schat de Tsjechoslowaakse Commissie voor Oorlogsmisdaden dat ongeveer 275.000 geestelijk gestoorden en ouderen, voor wiens welzijn hij verantwoordelijk was, daar het slachtoffer van werden.
Conclusie
Het Tribunaal acht Frick niet schuldig aan Punt Een van de Aanklacht. Hij wordt schuldig bevonden aan de Punten Twee, Drie en Vier van de Aanklacht.
__________________________________________________________
- Samenzwering tot het voeren van een agressieve oorlog ofwel misdaden tegen de vrede
- het voeren van een agressieve oorlog
- oorlogsmisdaden
- misdaden tegen de menselijkheid