Hier volgt het ooggetuigenverslag van dhr. J.F. van Klinken over zijn oorlogservaringen als jongen in Valthermond, een dorp in de gemeente Borger-Odoorn, in het zuidoosten van de Nederlandse provincie Drenthe. Toen de oorlog begon was hij 11 jaar oud. Over het laatste oorlogsjaar heeft hij ook een afzonderlijk artikel geschreven: Het laatste oorlogsjaar in Valthermond.
10 mei 1940 is een dag die ik als 11-jarige zeer bewust heb beleefd en die in mijn geheugen staat gegrift. Al in 1939 werd er gezegd dat de Duitsers ons land zouden binnenvallen. Onze regering was echter van mening, dat als men een neutrale houding aan zou nemen, de Duitsers ons wel zouden ontzien. Dit was in de Eerste Wereldoorlog ook gebeurd, zodat wij toen niet betrokken geraakten bij de oorlog. Onze regering stelde ons volk gerust: in Den Haag had men alles onder controle, de mensen konden rustig slapen gaan was hun advies! Onze minister-president kwam dat nog nadrukkelijk voor de radio vertellen. Wij hadden een goed leger, er was een mobilisatie afgekondigd en er waren enkele honderdduizenden soldaten die over ons waakten, mocht er iets gebeuren.
In de zomer van 1939 zagen we zo nu en dan wat het leger zoal aan materiaal inbracht voor de beveiliging van ons land. Als schoolgaande kinderen zagen we op een goede dag een vrachtauto van het Nederlandse leger met daarop een houten, geverfde tank. Dat gaf een bekijks. Deze tanks werden bij de grens opgesteld. Dat moest de Duitsers afschrikken en hen ervan weerhouden een aanval op ons land te doen. Ook waren er sigarettenpakjes met het opschrift "ergens in Nederland". Er stond een kazemat of gevechtsstelling op met militairen. Dit alles om de burgers de indruk te geven dat het wel snor zat met ons leger, en dat wij ons als Nederlanders nergens zorgen over hoefden te maken. Vadertje Staat had alles in de hand.
Ook in Valthermond waren soldaten ingekwartierd bij gewone burgers, want achter in Valthermond moesten die de brug bewaken van het Zuiderdiep, en de dwars daar op lopende Zuider- en Noorderdiepbrug. Deze brug werd constant bewaakt door militairen, want er was een behoorlijke hoeveelheid dynamiet onder de brug bevestigd, zodat, mochten de Duitsers het toch wagen hier over te willen trekken, de brug zou worden opgeblazen. Dan waren de Duitsers nog lang niet klaar, want het zou een hele tijd duren voor er weer een nieuwe brug beschikbaar zou zijn.
Er waren ook verduisteringsvoorschriften uitgevaardigd, en op een avond werd er geoefend of alles wel klopte. Via de radio werd gevraagd alles op een avond te verduisteren en dat werd door een vliegtuig gecontroleerd. Via de radio gaf de piloot commentaar. Deze was zeer tevreden dat er zo goed gevolg werd gegeven aan de voorschriften. Want, zo redeneerde men in die tijd, als de piloten in het donker niets zagen, dan had het geen enkele zin om ‘s nachts iets te ondernemen. Dat gaf een zeer veilig gevoel voor de gewone mensen. "Oefening zeer geslaagd" was de officiële lezing van de legerleiding.
Ook in het voorjaar van 1940 zagen we nog wel eens een verdwaalde Duitse jager overvliegen, en dat gebeurde nogal eens. Maar onze legerleiding vond dit geen probleem. Het commentaar was dan meestal: "je kunt je makkelijk vergissen als je vlieger bent, waar je bent". En dan ging men gewoon over tot de orde van de dag. Dat de Duitsers foto’s namen van militaire objecten was niet bij hen opgekomen, want zoiets zouden de Duitsers toch echt niet doen. Neen, alles ging rustig zijn gangetje in die tijd!
De militairen waren slecht bewapend, want in die tijd was het parool "geen man en geen cent voor het leger". Trouwens, Nederland had er wel geld voor, om het leger goed uit te rusten, maar dat deed men niet, ook al omdat men dacht dat wij niet in een oorlog betrokken zouden raken met de Duitsers. Waarom dan goede wapens aan te schaffen, het was toch weggegooid geld nietwaar?
Het voorjaar van 1940 was prachtig. Op 10 mei was het schitterend weer, echt voorjaarsweer. Om half vier in de vroege morgen werd ik wakker. Het begon al licht te worden toen ik een zwaar gebrom hoorde van vliegtuigen. Het geluid kwam van het oosten en ging over naar richting het westen. Ik sliep boven en klom de trap af naar beneden. Daar stond mijn vader die ook wakker was geworden van het vliegtuiglawaai. We kleedden ons aan en liepen naar buiten de tuin in. Inmiddels was het al licht geworden. Juist toen wij weer naar boven keken, kwamen zes vliegtuigen in formatie van het oosten, en vlogen naar het westen. Mijn vader zei: “dit zijn Engelsen, die hebben vannacht Duitsland gebombardeerd.” Maar ik keek en zag het Duitse kenteken op de vleugels. Ik zei tegen mijn vader: “Het zijn Duitsers, en het is oorlog.” Mijn vader begon erg zorgelijk te kijken, en begon ook te twijfelen aan zijn mening.
Om erachter te komen wat er nu werkelijk aan de hand was, moesten we maar afwachten tot het wat later in de morgen was. In de tussentijd hingen we wat rond in de tuin en in de kamer waar we een luidspreker van Pietersen, de fietsenmaker, hadden staan. Een radio hadden wij niet. Wat wij wel hadden was radiodistributie. Pietersen had een systeem waarvan toen veel mensen gebruik maakten die zelf geen radio hadden of konden betalen. Zij waren op diens radiodistributie aangesloten. Voor een paar dubbeltjes in de maand huurde je een luidspreker. Via de daken van de huizen liepen draden die aan glazen potjes zaten. Er bestond een aftakking voor die huizen die een luidspreker van Pietersen gehuurd hadden. Om 7 uur in de morgen begon de uitzending meestal. Pietersen had een ontvanger die nieuwsberichten van Hilversum kon ontvangen en zelf kondigde hij allerlei berichten aan. Later kreeg je overdag de berichten en muziek van Hilversum. Om het uur de berichten van Vaz Diaz, de nieuwslezer die in Nederland toen heel bekend was.
Maar ja, het was nog geen 7 uur. En wij maar wachten. Inmiddels hadden wij de luidspreker wel op volle sterkte gezet. “Mogelijk dat hij vandaag eerder in de lucht komt”, zei mijn vader, “want Pietersen zal toch ook wel wakker geworden zijn van het vliegtuiglawaai?” En inderdaad, het was 6 uur 3 toen er een gekraak uit de luidspreker kwam. En toen een gekuch en de stem van Pietersen. “Ik hoor zojuist op de radio dat wij in oorlog zijn met Duitsland.” De regering had dat gezegd. Toen werd er over geschakeld op de radiozender van Hilversum en hoorden wij de berichten die werden voorgelezen door de nieuwslezer. Oproepen voor legeronderdelen om zich direct bij hun onderdelen te melden, het vermelden waar de Duitsers zoal waren geïnfiltreerd, en dat er in Den Haag Duitse valschermtroepen waren geland om onze Koningin gevangen te nemen.
De communicatie in die tijd was heel slecht te noemen. De telefoon ging via het postkantoor van Koert Nijboer. Die had een paneel waar allemaal gaten in zaten. Als er iemand belde dan ging hij kijken en vroeg: “wie is daar?” Men melde zich en dan vroeg hij: “wie wilt u spreken?” Je zei dan bijvoorbeeld Jansen; dan drukte hij een pen in het nummer wat je vroeg, belde op met een telefoon, waar je eerst diverse malen een draai aan moest geven, en zei: “Hallo, met het postkantoor, ik verbind u door met familie Jansen.” En de verbinding was tot stand gekomen.
We gaan even terug naar toen wij het bericht doorkregen van Pietersen dat de oorlog was uit gebroken. Mijn vader en ik gingen daarna naar de straat, waar al mensen naar het veen onderweg waren, en nog van niets wisten natuurlijk. Die hebben wij toen ingelicht. Sommigen gingen gewoon aan het werk, anderen bleven eerst thuis, om de dingen af te wachten die stonden te gebeuren. Van slapen was natuurlijk geen sprake meer.
Omdat het inmiddels al 8 uur in de morgen was geworden, waren veel mensen al samen aan het praten over de recente ontwikkelingen. Wij hadden drie lindebomen voor ons huis staan. De frisse blaadjes van het voorjaar waren al zo ver uit gekomen dat ze ons al schaduw gaven. De zon was al vroeg warm die 10e mei. Onze tuinbank werd voor het huis onder de bomen gezet en daarop gingen wij maar zitten om af te wachten. Om 9 uur kwam kapper Philips een aantal schoenen kopen voor zijn gezin, want de kapper zag de bui al hangen voor de eerste jaren van de oorlog. De familie Philips waren Duitsers die hier in Nederland al een aantal jaren woonden. In de loop van de dag kwamen er meer mensen schoenen kopen. Dat noemde men hamsteren. Voor mijn vader als kleine zelfstandige een klein buitenkansje.
Op een geven moment een enorme knal, en de brug achter in Valthermond vloog in de lucht! De knal gaf in de omgeving veel glasschade. Alvorens de brug werd opgeblazen, werden diverse families geëvacueerd. Op afstand richting Emmer Compascuum werd geweer- en mitrailleurvuur gehoord, verder niets te melden.
Even later kwam er een aantal Nederlandse militairen per fiets aangereden. Het was een behoorlijke groep die in hoge snelheid kwam aanrijden. Ze stopten bij de brug van Jans van Klinken. Daar zetten ze de fietsen tegen de hekken van het huis van C.Pruim en hielden een adempauze. Volgens soldaat Oudsman hadden de soldaten alles kort en klein geslagen in hun barak in Ter Apel, en vervolgens de Roelagebrug in de lucht laten vliegen. Toen op de fiets naar het Ter Apelkanaal. Toen ze daar aankwamen bij café Drent stond daar al een 40 man sterke groep op hun te wachten. Onder leiding van luitenant Diephuis trok men verder op de fiets richting Valthermond. Veel bruggen lagen toen al in het water, maar met behulp van planken kwam men aan de overkant.
Bij de groep soldaten was Sake Jongbloed. Hij vroeg aan de commandant of hij even zijn vrouw mocht begroeten. Die woonde naast de klerenwinkel van Johannes Reijnders. “Binnen 10 minuten terug zijn”, zei de commandant. Sake ging naar huis en was ook binnen de tijd weer terug bij de groep. Velen waren bezweet door de snelle rit en trokken wat kleren uit. Ze vroegen aan de commandant hoe ze daar mee om moesten gaan. “Met stenen verzwaren en in het kanaal gooien”, was zijn bevel. En dat gebeurde dan ook. Een kwartier later zaten de militairen weer op hun fiets en stoven richting Valthe. Bij Schoonoord hadden ze nog een confrontatie met de Duitse voorhoede, en werden ze beschoten. Uiteindelijk bereikte deze groep de Afsluitdijk, trokken die over en brachten de nacht door in de Gereformeerde Kerk van Wieringerwerf. Bij Odoornerveen kwam het door een andere groep uit Ter Apel nog tot een vuurgevecht met de Duitsers.
De Heer Grooten uit Emmen zat eveneens bij een groep mitrailleurs. Hij vertelde dat alles in een vrachtwagen werd geladen, en men vertrok snel richting Nieuw Weerdinge. Toen bleek dat de Duitsers daar ook al gepasseerd waren. Ergens in de buurt van t’Haantje werden ze onder vuur genomen. Bij Odoornnerveen zijn toen nog een paar jongens gesneuveld. Ook andere groepjes Nederlandse militairen werden onderschept door de Duitsers. In de meidagen van 1940 werden +/- 2.200 Nederlandse soldaten gedood, terwijl 20.000 soldaten werden afgevoerd naar Duitsland.
De hele dag hebben we verder gewacht of er nog Duitse troepen langs zouden komen, maar we hebben daar niets gezien. Later hebben we ook in maanden geen Duitser gezien. Wel zagen wij veel Duitse vliegtuigen die op weg waren naar het westen van Nederland.
Het hamsteren ging ook verder de hele dag door. Mijn vader had in jaren nog niet zo’n dagomzet gehad als op de 10e mei. De oorlog ging aan Valthermond helemaal voorbij, en wij waren als kinderen enigszins teleurgesteld dat er zo weinig te zien was. Wel hoorden wij in de verte zo nu en dan mitrailleur- en geweervuur, maar verder viel er niets te melden. Alles speelde zich af in andere plaatsen. Wel hoorden wij van alle kanten geruchten over gevechten van soldaten die het dapper opnamen tegen de grote overmacht van het Duitse leger! Toen dan ook Rotterdam werd plat gegooid, zat er niets anders op dan maar te capituleren, aangezien de Duitsers dreigden ook Den Haag en Utrecht plat te gooien. Generaal Winkelman bood toen de overgave aan, om verder bloedvergieten te voorkomen. Zeeland heeft het nog een paar dagen vol gehouden, maar toen was dat ook voorbij en wij gingen in Nederland een lange bezettingsperiode tegemoet…
Het was 11.10 uur in de morgen van 7 juli 1944 toen ik een vliegtuig hoorde dat laag overkwam en in het verlengde van Valthermond vloog. Een kleine 100 meter van het kanaal het Zuiderdiep op een hoogte van circa dertig meter! Ik stond aan het Zuiderdiep toe te kijken, want ik was aan het vissen. Zodoende kon ik het vliegtuig heel goed waarnemen. Ineens zag ik dat de cockpit van het toestel beschadigd was en dat er een deur van het toestel openstond. Mijn eerste ingeving was dat het toestel verlaten was en dat de vliegers er al uit waren. Later bleek dat mijn waarneming juist was. Het was een B24 bommenwerper, een Liberator! Duidelijk kon ik de kentekens van het vliegtuig zien. Je keek dwars door het vliegtuig heen! Het toestel vloog heel langzaam en zo te zien op één motor! Eén motor stond in vaanstand en het toestel verloor langzaam hoogte. Het flitste door mij heen dat als het zo door vloog hij in Valthe tegen de Hondsrug zou vliegen. Op dat moment zat ik al op mijn fiets naar mijn vrienden. Een poosje later waren wij al op weg naar Valthe waar het inderdaad tegen de Hondsrug was gecrasht.
Toen wij boven op de Hondsrug in Valthe kwamen, zagen we van verre al dat de schuur van De Graaf gedeeltelijk geraakt was, want er waren diverse golfplaten afgerukt. Daarna was het toestel over de straatweg van Valthe naar Weerdinge gegleden waar het wat boompjes uit de berm had gerukt. Het had vervolgens een stuk van de spoorwegdijk met de onderkant van de romp beschadigd en daarna was het doorgegleden naar een roggeveld waar het na een vijftigtal meters tot stilstand was gekomen. Het was vrijwel onbeschadigd! Die 7e juli was een prachtige zomerse dag met heldere blauwe luchten. Hoe was het zo gekomen dat dit toestel zonder bemanning hier in Valthe neerkwam en zo dicht voor mijn neus voorbij gleed? Om daar achter te komen moeten wij terug gaan naar de morgen van deze 7 juli 1944 in Engeland!
Daar in Engeland startten op deze morgen een aantal Liberators voor een aanval op Duitsland. Eén van de machines die deze dag in moeilijkheden kwam was 42-99966 "Full House" van de 44ste Bomb Group die de Duitse stad Bernburg had moeten aanvallen. Het was de drieëntwintigste missie van dit toestel en de crew bestond dus uit veteranen! De gezagvoerder was de 21-jarige First Lieutenant Ted Weaver uit Salt Lake City, Utah.
Tijdens de bomrun om 9.28 uur vlak voor het "bommen weg" gebeurde het, dat een Staffel Me 110’s op het hoogste gelid van de 44ste Bomb Group neerdook! Uit alle lopen vurend, scheerden de "Zerstörer" over de Liberators weg. Dit bleef niet zonder gevolg voor Ted Weavers "Full House". Het vliegtuig werd in de linker voorkant op verscheidene plaatsen getroffen. Eén granaat was in het instrumentenpaneel geëxplodeerd waardoor de cockpit vol rook was komen te staan en de beide piloten nauwelijks een glimp van de aanvallers konden opvangen. De Liberator was dusdanig toegetakeld dat in minder dan een minuut drie motoren van de "Full House" waren uitgeschakeld. Eén motor kon in vaanstand worden gezet. Daarna scharrelde de bommenwerper op één motor naar het westen, beseffend dat het op deze wijze onmogelijk was Engeland te bereiken. Het toestel was genoodzaakt de formatie te verlaten en daalde tot 5000 meter. Weer werd het aangevallen door Me 109’s. De boordschutters schoten als gekken op de Duitsers. De aangeschoten toestellen (inmiddels was er nog één geraakt) kregen nog wel hulp van een aantal P-38’s die ze nog een stuk begeleidden, maar bij het bereiken van de Nederlandse grens zag Weaver het nutteloze van verder vliegen in en hij gaf opdracht het toestel te verlaten.
De luitenanten Platt en Read, navigator en bommenrichter, sprongen het eerst, algauw gevolgd door de tweede piloot Lieutenant Shambarger en de andere bemanningsleden. Ted Weaver sprong als laatste, toen de afstand tot de grond nauwelijks nog maar 150 meter was. Toen de Liberator boven Roswinkel verscheen en boven de Maten was, sprongen de laatste drie bemanningsleden uit de bommenwerper. Volgens ooggetuigen opende de parachute van één van de bemanningsleden zich niet. Dit bemanningslid kwam in een perceel rogge terecht; hij was op slag dood! Deze onfortuinlijke vlieger was Sergeant Stanley G.Nalipa, 21 jaar oud, afkomstig uit Polland, Ohio. Het toestel was al te laag om te springen. Het toestel zwenkte en vloog parallel met het Zuiderdiep in Valthermond mee. Het vliegtuig vloog achter de boerderijen richting Valthe. Het laatste stuk voor de zwenking liep er iemand over de vleugel. Ook deze vlieger is omgekomen; hij kwam in het veen terecht. Het vliegtuig vloog door richting Valthe, zoals reeds eerder beschreven.
Gaan we terug naar de Maten, waar een vlieger op een ongebruikelijke manier om het leven kwam. De vlieger landde in een perceel grasland achter de boerderij van Geert de Jong aan de Moersloot nummer 23. Hij ontdeed zich van zijn parachute en was blij dat hij het er levend vanaf had gebracht. Er waren direct mensen bij die nieuwsgierig waren naar deze vlieger. Onder de mensen was een 22-jarige zoon van een veenarbeider uit het nabij gelegen Barnflair. Hij was lid van de Landstorm Nederland. Toen de Amerikaan deze man een hand wilde geven, trok de Landstormer een dolk en stak de vlieger in de borst. Hierna viel de vlieger op zijn knieën, opende zijn bovenkleding die onder het bloed zat en zakte vervolgens in elkaar op de grond. De omstanders waren ontzet en konden hun ogen niet geloven! Er waren mensen die wilden helpen, maar het was te laat. Toen een dokter arriveerde was de vlieger inmiddels al overleden. Laaghartige moord door iemand van het eigen volk! De bevolking was woedend; deze moord heeft diepe indruk gemaakt in de hele omgeving en ver daarbuiten. Maar er kon op dat moment niets tegen de dader worden ondernomen. De vermoorde vlieger was de 22-jarige First Lieutenant Walter B.Shambarger uit Montpellier, Ohio, de tweede piloot van de Liberator.
Na de oorlog in de zomer van 1946 kwamen enkele Amerikaanse rechercheurs ter plaatse een onderzoek instellen.De moordenaar werd na de oorlog gegrepen en gevangen gezet. In juli 1947 werd hij tot 8 jaar en 6 maanden veroordeeld.
First Lieutenant Ted Weaver wist uit de handen van de Duitsers te blijven. Hij werd door mensen van het verzet verborgen. Op een camping in Ter Apel, Moekes Gat, heb ik met iemand gesproken die nauw bij dit alles was betrokken.
Als bijzonderheid het volgende. In de bus van Emmen naar Ter Apel zaten eind juli 1944 twee Landwachters die aan elkaar vertelden dat er nog steeds werd gezocht naar het negende bemanningslid van de bommenwerper. Ted echter was inmiddels ondergedoken bij de familie Torny in Nijverdal. Daarna bij de familie Van Harten ook in Nijverdal. Vervolgens bracht men de vlieger naar de familie Hobert te Haarle, waar hij verbleef tot aan de bevrijding van Nijverdal. Later, in juli 1945, ontving men een brief uit Salt Lake City, Utah dat hij gezond en wel bij zijn verloofde en ouders was teruggekeerd. Het was dus met Ted helemaal goed gekomen.
Gaan we terug naar het moment dat wij zagen dat de schuur van de Graaf was beschadigd en dat het vliegtuig was doorgegleden in het korenveld. Ik bezat toen een fiets met massieve banden die ik gemaakt had van autobanden. Altijd had ik een tas met gereedschap aan het stuur hangen zodat, als er een vliegtuig neerkwam, wij er wat uit konden slopen. Zo ook deze 7e juli waren wij binnen een uur ter plekke in Valthe. We gingen het korenveld in en zagen algauw dat het het zelfde vliegtuig was dat wij gezien hadden. Door het koren was het vliegtuig niet ver doorgeschoten; de buiklanding had het vliegtuig afgeremd. Op dit moment waren er nog weinig mensen die in het korenveld gingen kijken. Daar profiteerden wij van en snel gingen wij naar binnen via de geopende deur, sloopten vakkundig een boordkanon uit één der geschutkoepels en een kist met de daarbij behorende munitie. We zetten het boordwapen achter op de fiets en een honderd meter verder verstopten wij het wapen onder een hoop gras. Toen gingen we weer naar het vliegtuig terug, waar wij in de cockpit een radiozendapparaat meenamen met nog wat zuurstofmaskers die aan de wand hingen.
Toen wij ook deze spullen in veiligheid hadden gebracht, gingen we voor de derde keer terug. Toen vond ik een pistool. Juist toen ik dat opraapte, zag ik een paar Duitsers die richting het vliegtuig kwamen lopen. Ik gooide het pistool van mij weg en we liepen als het ware de Duitsers in de arm. Die schreeuwden dat wij moesten opdonderen! En dat deden wij dan ook meteen, omdat het nu verkeken was om nog meer mee te nemen. We bleven nog wat op afstand staan kijken hoe de Duitse militairen het terrein rondom het vliegtuig gingen afgrendelen. Voor de Duitsers was dit een meevaller, want het materiaal waarvan een vliegtuig gebouwd was, aluminium, konden de Duitsers heel goed weer hergebruiken.
Na een poosje zijn we onze fietsen weer gaan ophalen en toen zijn we met de "buit" het Noordveen ingegaan. Daar hebben we een plekje gezocht waar wij de spullen hebben verstopt. De volgende dag hebben we de radiozender opgehaald. Dat kon omdat het via het terrein van Jans van Klinken ging en daar kwam je geen mens tegen. We hebben toen de zender in de schuur bij Bodewitz verstopt. Zo te zien was die nog helemaal intact.
Omdat wij er geen verstand van hadden hoe het werkte hebben wij de jongens van Smith erbij gehaald. Na wat gezoek kregen wij wat berichten door in het Engels, maar omdat wij geen Engels verstonden, en niet konden checken of onze uitgezonden berichten ook in Engeland werden ontvangen, was het voor ons slechts gissen of het werkte. Al met al waren al diverse mensen op de hoogte dat wij een zender hadden uit het vliegtuig en dat was gevaarlijk. Een paar dagen later lag de zender op de bodem van het kanaal. Dat hadden mijn vader en de vader van Gerard Bodewitz gedaan. Ze vonden het nu welletjes en veel te gevaarlijk voor iedereen. Achteraf wel te begrijpen. Wat onze vaders niet wisten was dat wij ook nog een boordkanon in het veen hadden verstopt.
Minstens twee keer in de week gingen wij naar Valthe om het vliegtuig te bezoeken. De Duitsers waren ook niet meer zo actief om het vliegtuig te bewaken.En terwijl de Duitsers aan het flirten waren met Nederlandse meiden, en een van ons op de uitkijk stond, gingen de anderen het vliegtuig in. Daar roofden wij nog van alles uit de romp van het toestel, zoals pantservesten, koptelefoons, kaarten, en munitiebanden. Die spullen hebben wij verstopt in de tuin bij ons en bij Bodewitz en daar hadden de vaders geen weet van, want wij hadden ons lesje geleerd met de zender/ontvanger.
Drie weken later was het vliegtuig op een goede dag weg. Op weg naar een Duitse fabriek natuurlijk. En na drie weken zijn wij met z’n drieën op een zaterdagmorgen naar het noordveen gelopen en hebben daar het boordkanon of de zware mitrailleur te voor schijn gehaald. We hebben er patroonbanden in gedaan. Toen was het grote ogenblik daar. In het veen stonden een aantal lorries en daar hebben wij het op aangelegd. De lorries waren doorzeefd, maar het probleem was dat wij richting Valthermond hadden geschoten! Toen wij alles weer hadden weggestopt, gingen wij schoorvoetend richting huis. Toen wij daar aankwamen informeerden wij of er iets was voorgevallen, maar dat was er niet. Wel had men schoten gehoord in de verte!
Toen wij daarna weer gingen kijken,was het boordkanon verdwenen en hadden anderen ons het kanon afhandig gemaakt. Achteraf misschien wel goed, want op de leeftijd die wij toen hadden, zag je geen gevaar. Een andere bezigheid van ons was om kogels in een bankschroef vast te zetten en het kruid eruit te halen. Daarna een beetje op de grond strooien en dan een lucifer erop gooien. Dat was sensatie voor ons!
Onze ouders hadden er geen idee van wat wij allemaal uit spookten in die tijd. Van alles verzamelden wij, maar altijd was er mijn vader die de boel in het kanaal gooide. Dat was jammer voor ons als verzamelaars. Later heb ik nog vaak de plek op gezocht in Valthe waar het vliegtuig crashte op deze 7e juli l944. Het toeval wilde dat op dezelfde plek, op 16 februari 1945, ook nog een vliegtuig naar beneden kwam, maar deze bommenwerper brandde geheel uit.
Het was bitterkoud die zondag in februari 1945. Ondanks dat wij gewend waren om iedere zondag naar de kerk te gaan, was het deze zondagmorgen niet mogelijk geweest om aan de dienst deel te nemen. Er stond een koude harde wind recht op de straat en er lag een dik pak sneeuw op de weg. Dat maakte dat mijn vader besloot dat wij dan ‘s middags maar naar de kerk moesten gaan in het kleine kerkje dat pal naast school 87 stond en dat maar 10 minuten lopen van ons huis lag.
Om even voor drie uur waren mijn vader en ik in het kerkje aangekomen. De turfkachel stond roodgloeiend middenin het kerkje te branden. De pijpen schenen al roodgloeiend van de kachel. Ook de schoorsteen van het kacheltje gloeide van de hitte. Katoen, de ouwe koster van de kerk, was al een uur vóór de dienst begonnen met stoken, maar toch was het nog steenkoud in het kerkje. Er waren ook maar weinig mensen op deze dienst af gekomen, natuurlijk door het extreem koude weer. Maar de mensen die vlakbij de kerk woonden waren wel gekomen. Wij zetten ons in een bank zo dicht mogelijk bij het snorrende kacheltje om maar te profiteren van de warmte die het toch wel uitstraalde. Van voren waren wij warm, maar onze rug was steenkoud.
Om 3 uur begon de dienst. De voorganger kwam met een ouderling binnen, groette iedereen, en begon met de dienst die maar 35 minuten duurde, want het weer verslechterde. Door de bevroren ramen kon je zien dat er inmiddels grote sneeuwvlokken neer dwarrelden die het leven buiten haast wel onmogelijk maakten. De wind huilde om het gebouw. Daarbij wakkerde de wind nog meer aan en een sneeuwstorm was het gevolg. Sommige mensen in de kerk keken bezorgd naar buiten, want straks moesten ze erdoorheen naar huis en dat was geen pretje. Toen de kerkdienst afgelopen was, lag er al een dikke laag opgewaaide sneeuw tegen de deur en was het spekglad op de weg. Een ijzige wind waaide dwars door je kleren.
Door de harde wind was het moeilijk om op de been te blijven. Ik zette er een stevige pas in en keerde de wind mijn rug toe, zodat ik niet steeds die ijzige koude wind in mijn gezicht kreeg. Mijn vader was nog achtergebleven met een paar kerkgangers om iets te overleggen, want hij zat in het Kerkbestuur, zodat ik alleen naar huis moest lopen. Toen ik een 500 meter zo tegen de wind in naar huis ging liep met de kraag van mijn jas hoog op, ontdekte ik naast mij een man met een fiets die met een dun regenjasje aan de weg met mij vervolgde. Na een poosje vroeg ik deze persoon, die zo tegen de 40 jaar liep, waar hij naar toe moest. "Ja," zei hij, "ik moet naar Veendam, is dat nog ver?" "Dat is nog wel 40 kilometer," zei ik, "daar komt u niet met dit weer in nog geen twee dagen." Ik vroeg: "Wat moet u daar dan in Veendam?" "Wel," zei hij, "ik heb daar een kennis en die heeft mij beloofd dat ik daar wat rogge en tarwe kan kopen." Ik vroeg: "Waar komt u dan vandaan?" "Ik kom van Gouda en ben nu een week onderweg, meest lopend, want mijn fietsbanden zijn ook niet best meer, en zijn nu ook weer lek."
Ik keek de man zo van de zijkant aan en zag dat hij er vermoeid en steenkoud uit zag. Op dat moment had ik medelijden met deze man. "Weet u wat", zei ik, "U gaat met mij mee en dan kunt u bij ons op verhaal komen en bij ons slapen en eten dan zien we morgen wel weer verder." "Ja," zei hij, "maar vinden je ouders dat wel goed? "Natuurlijk," zei ik, "dat zit wel goed." Mijn ouders keken verwonderd op toen ik met deze man bij ons thuis aankwam. Ik heb verteld waar de man vandaan kwam en heen moest. "Nood breekt wet", zei mijn vader die inmiddels ook weer thuis was. "U kunt hier blijven eten en slapen en we kijken morgen wel weer verder."
Mijn moeder had inmiddels gezorgd voor een plaatsje bij de kachel en een kop warme soep. Na een poos knapte de man weer op en begon zijn verhaal over de lange reis van Gouda tot hier te vertellen. Hij zei dat er geen eten meer was voor zijn vrouw en kinderen waarna hij het besluit genomen had om de reis naar het noorden te maken om eten te halen voor zijn gezin. Wij allen luisterden en hadden niet gedacht dat het zo erg zou zijn met de voedselschaarste in het westen van Nederland. Mijn moeder zorgde ervoor dat onze gast genoeg te eten kreeg en een warm bed voor de nacht.
Toen kwamen de verhalen los, hoe de reis was verlopen en hoe de Duitsers op de IJsselbrug in Zwolle zijn banden van de fiets lek hadden gestoken, ondanks dat hij zijn politiepenning had laten zien. Verder had hij gezien dat mensen die terug kwamen van de voedselreizen op de brug in Zwolle van hun meegebrachte voedsel werden beroofd door de Duitsers. Hij vertelde over mensen die in elkaar zakten en de reis moesten afbreken, omdat het voor hen te zwaar werd, die lange reis naar het noorden. Ook nu, met dit slechte weer, waren er nog duizenden mensen onderweg die voedsel wilden halen voor hun gezin in het westen. Ja, dit was de Hongerwinter van 1945 ten voeten uit.
Het was tegen tien uur dat wij allen naar bed gingen. Onze gast kreeg een bed op zolder. Hij was heel dankbaar dat wij hem zo opvingen. De volgende morgen was het weer nog steeds slecht. Het was nog steenkoud en de kachel kon de ijsbloemen op de ramen niet weg krijgen Het vroor nog ruim 15 graden en er was nog steeds een sneeuwstorm. Mijn vader overtuigde onze gast dat hij niet weg kon, en dat hij hier zou kunnen blijven tot het weer zich verbeterd had. Ik heb toen voorgesteld aan onze logé dat ik op stap zou gaan om bij een aantal boeren voedsel voor hem los te krijgen. Ik ben toen eerst naar boer Lanting gegaan en heb hem gevraagd om tarwe en rogge. Ik kreeg daar 25 kg rogge en 25 kg tarwe tegen een normale prijs. Daarna ging ik naar boer Hulshof waar ik 20 kg koolzaad kreeg en 30 eieren voor een normale prijs. Toen ik thuis kwam vroeg onze gast wat dat kostte. Toen ik hem de prijs vertelde, geloofde hij mij niet. "Zo weinig?" "Ja, zo weinig." Het koolzaad hebben wij toen in onze eigen molen geperst. Er bleven vier flessen olie van over. Ook voor de rogge en tarwe hadden wij een pletmachine; meel was makkelijker te vervoeren.
De banden van zijn fiets hebben wij toen opnieuw geplakt en een paar dagen later, zo tegen donderdag, is onze gast weer vertrokken op weg naar Gouda: een lange, lange weg. Om hem niet meer over de brug in Zwolle te laten gaan, hebben wij hem een raad gegeven om met een pontje in Wijhe de IJssel over te steken.
Toen hij wegging op donderdag wilde hij mij geld geven.Dat wilde ik niet, waarna hij mij een Harris Tweed-jasje wilde geven. Ook dat heb ik geweigerd, omdat hij de kleding die hij droeg absoluut nodig had om zich warm te houden. Hij vertrok en een week later melde hij via een andere politieagent dat hij weer gezond met het voedsel in Gouda was aangekomen. Een paar dagen later vond ik ergens op zolder, waar hij geslapen had, toch het Harris Tweed-colbertjasje dat ik niet had willen hebben. Ik heb dat jasje jaren gedragen. Steeds als ik het aantrok dacht ik aan deze man uit Gouda die de reis maakte om voor zijn gezin voedsel te halen uit het noorden waar toen nog steeds geen gebrek was.
De naam van deze persoon is ons niet bekend; hij was bij de politie in Gouda in de jaren 1945. Ik zou het geweldig vinden om hem, nog eens te ontmoeten als hij nog zou leven, of anders zijn nakomelingen. Het is nu 62 jaar geleden waarover ik dit schrijf; het is mij altijd bijgebleven als was het gisteren gebeurd. Ik heb er altijd een fijn gevoel aan overgehouden dat ik die man kon helpen in een tijd dat hij hulp nodig had en ik die kon geven. Zonder er beter van te worden, alleen simpel en alleen om iemand te helpen, een medemens die in moeilijkheden zat.
De bevrijding van Valthermond werd eigenlijk al voelbaar, op het moment dat op 10 april 1945 de klapbrug in Nieuw-Weerdinge met een enorme knal de lucht invloog. Toen wij als bijna 16 jarige knapen daar gingen kijken in de loop van de middag bleek dat de brug was veranderd in een hoop verwrongen staal. De Duitsers waren hier grondig te werk gegaan. De brug was in vier stukken uit elkaar geslagen. Toen wij rond 5 uur ‘s middags langs de wijken terug liepen naar Valthermond hoorden wij in de verte richting Emmen steeds vaker kanonnen bulderen en met tussenpozen ook mitrailleurs ratelen. Toen wij terug liepen vroegen wij ons af of dat nu echt wel de voortekenen waren van de bevrijding waarop wij al zo lang zaten te wachten. Steeds hoorden wij ook zware ontploffingen en dat, gecombineerd met de opgeblazen brug, kon haast niks anders betekenen dan dat het zover was, dat eindelijk de bevrijding binnenkort zou plaatsvinden. Maar het bleef gissen voor ons wat er nu werkelijk aan de hand was daarginds in Emmen, twaalf kilometer verderop. Wij zaten op 10 april in het zogenoemde niemandsland; je ving geen nieuws op, je zag niets, en er was niet één soldaat van een van de partijen te zien. Het was echt gissen. Je hoopte natuurlijk dat het de bevrijders waren die tegen de Duitsers vochten om over het Oranje kanaal door te dringen naar Emmen. Maar je moest ook heel voorzichtig zijn, want de verraders, de landwachters, waren er nog, en die kon je natuurlijk niet vertrouwen. Toch kon je zien dat ook zij zenuwachtig begonnen te worden. Want ook die hoorden de geluiden en hoorden dat de brug opgeblazen was in Nieuw-Weerdinge. Daarom was je uiterst alert dat je geen verkeerde dingen zei op dat moment, want opgepakt te worden zo net voor de bevrijding zou natuurlijk verschrikkelijk zijn.
Het was prachtig weer die 10e april 1945.Het gras was al mooi groen en rogge en tarwe stonden al in lange rijen op de velden bij de boeren. Het was al heel vroeg voorjaar, want ook de vogels lieten zich al horen tussen de nog kale boomtakken, waarin de knoppen van de bomen al aan het zwellen waren, om over een paar weken uit te barsten tot bladeren. Wij liepen met z’n drieën. De boerderij van Jans van Klinken op Plaats 80 kwam steeds dichterbij. Wij, Tinus, Gerard en ik, hoopten dat wij aan de vooravond stonden van iets waar wij al een paar jaar op gewacht hadden, namelijk de bevrijding. Wat zou dat een feest worden als dat zo ver was, maar helaas nu was het nog gissen.
Toen wij thuis kwamen bleek dat ook daar niemand wist wat er aan de hand was. Ook daar had men de knallen en het in de lucht springen van de brug gehoord. Maar dat de bevrijding eraan zat te komen, daarvan was nu ieder een overtuigd, gezien ook het voorgaande wat er zich zoal had voor gedaan in Valthermond.
De afgelopen weken waren veel Duitsers met paard en wagen door Valthermond getrokken richting Musselkanaal. Op de wagens lagen alleen wat schamele bezittingen van de soldaten. De soldaten zelf zagen er onverzorgd uit en keken met schichtige blikken omhoog naar de Engelse jachtvliegtuigen die de hele dag patrouilleerden in de gebieden die toen nog in bezet gebied lagen. Bij het minste geluid van een vliegtuig vlogen de Duitsers in de schuttersputjes die om de honderd meter langs de weg in Valthermond waren gegraven. Ik heb er ook één gegraven bij Geert Dik, de fietsenmaker bij Laan 72. Mijn vader kreeg bericht dat hij er één moest graven, maar ik zei tegen mijn vader: “Ik doe het wel voor u.” De putjes waren 180 cm diep en 50 cm in doorsnee; je kon er heel goed in wegduiken.
Als de Duitsers wegdoken in de schuttersputjes of achter de huizen wegdoken voor de jachtvliegtuigen keken wij in de boerenwagens of er nog iets in lag wat de moeite waard was om te jatten van de moffen, zoals wij ze noemden. Op een gegeven moment lagen in een boerenwagen fonkelnieuwe fietsen zonder fietsbanden. Mijn vrienden hebben er toen twee uit de wagens gehaald en in het kanaal gegooid. Dat was gevaarlijk, maar de moffen waren helemaal versuft, en hadden dat niet eens in de gaten. Na de bevrijding hebben wij geprobeerd om de fietsen uit het kanaal te halen, maar we hebben ze nooit meer teruggevonden. Mogelijk dat de scheepvaart er de oorzaak van was dat de fietsen verplaatst waren. Ja, en dan kun je ze natuurlijk nooit meer terug vinden.
Het zal 10 uur in de avond zijn geweest toen wij naar bed gingen, moe van alles wat wij die dag hadden beleefd, gehoord en gezien. Wij vielen snel in slaap en sliepen al als marmotjes toen wij om half elf wakker schrokken, omdat er hevig op de achterdeur werd gebonkt. Wij schrokken wakker en vroegen ons af: “Wie zou dat nog zo laat kunnen zijn?” Met een schok zaten wij een ogenblik later rechtop in bed en vroegen ons af wat er nu stond te gebeuren. Want het zouden ook Duitsers kunnen zijn, ja toch? Wij hoorden mijn vader, die nog op was, naar de achterdeur lopen. Hij vroeg: “Wie is daar?” “Ik ben Gea Pietersen”, hoorden wij iemand roepen. Vlug deed mijn vader de sloten van de deur. Gea was in het achterhuis in het schemerlicht van een spaarzaam lichtje te zien, want wij waren inmiddels over de zolder geslopen en lagen met open monden boven aan het trapgat ademloos te luisteren naar wat Gea te zeggen had. “Ik kom zojuist op de fiets van Emmen,” zei Gea, “en daar zijn de bevrijders nu. Ik heb tanks gezien vlakbij de Kerk in het centrum van Emmen en heb met verschillende militairen gesproken. Ze zijn nu in Emmen en hebben bij het Oranjekanaal een baileybrug over het kanaal gelegd. Ze zijn toen snel opgerukt in de avond naar Emmen en daar zijn ze nu.” Gea sprak goed Engels, want ze zat op het kantoor bij een notaris in Exloo. “Ze vertelden mij dat ze morgen vroeg onze kant opkomen. Is dat geen fantastisch nieuws?”
“De Duitsers zijn in een stel oude autobussen ervandoor gegaan richting Assen. Emmen is zonder slag of stoot bevrijd en ingenomen door de Polen die ik gesproken heb. In Noord-Barge was er het laatste verzet van de Duitsers.” Wij boven aan de trap en met de buik op zolder, hoorden haar verhaal met grote opwinding aan. Zou het dan toch allemaal goed komen? En zo vlug al? Het zuiden van ons land was al een hele tijd bevrijd, maar na de verloren slag om Arnhem op 17 september 1944 leek de bevrijding voor ons nog heel ver weg.
Zo snel als Gea gekomen was, zo snel was ze ook weer verdwenen in de donkere nacht. Mijn vader die wel al in de gaten had dat wij allemaal boven aan de trap alles mee gekregen hadden, zei op rustige toon: “Jongens, en nu snel naar bed.” En zo kwam er een einde aan de 10e april, de dag vóór de bevrijding. Een dag die nog komen moest, maar waar wij met grote blijheid aan gingen denken toen wij weer in bed stapten. Die dag kwam, een dag om nooit meer te vergeten.
Het was al heel vroeg in de morgen toen ik wakker werd door een zwaar geluid dat ik nog nooit eerder gehoord had. Het knarsende geluid van metaal op metaal met daarbij een zware bromtoon, zo indringend dat het dwars door je heen ging. Met een sprong stond ik naast mijn bed en keek door het raam dat op de straat uit keek. Voor ons huis stonden drie hoge lindebomen, waar nog geen bladeren aanzaten, maar waarvan de knoppen op springen stonden. Vanuit dat raam keek ik naar buiten om te zien waar het geluid dat ik hoorde vandaan kwam. Niets te zien, helemaal niets, want er was een dikke mist die dat belemmerde. Het was windstil en het geluid werd gedragen door de mist en windstilte, en zodoende zou het geluid wel eens van heel ver kunnen komen, dacht ik zo. En dat was ook zo, naar later bleek. Mijn broer en ik stonden boven aan het raam te luisteren naar die vreemde geluiden die ons totaal niet bekend voor kwamen. Wij luisterden bewegingloos en plotseling ging er iemand voorbij op een fiets die ons zag en die schreeuwde: “de Tommy’s komen eraan!”
Wij schrokken, maar waren snel bij zinnen. We staken ons snel in de kleren en stoven de trap af naar beneden waar onze ouders al stonden te wachten. Het was ons op dat moment volledig duidelijk: de bevrijders kwamen eraan! We renden naar buiten en stoven de straat op. De buren waren ook al op en kwamen ook al een kijkje nemen op de straat. Wij luisterden naar het geluid dat zo oorverdovend was. Maar we zagen niets! Door de mist en nevel kon je niets zien, alleen maar horen. Wel kon je bepalen waar het geluid vandaan kwam. Het kwam uit de richting van Emmen, dus toch!
Met een aantal personen renden wij naar Plaats 96. Daar bevond zich de laatste brug van Valthermond die verbinding gaf met de straatweg en dus de directe verbindingsbrug was met de weg die van Valthermond naar Musselkanaal ging, de weg die de bevrijders moesten afleggen om door te stoten naar het noorden van het Land. Bij de brug gekomen zagen wij dat de brug onklaar was gemaakt en dat men probeerde om toch over het kanaal te komen. Er werd een praam onder de ingestorte brug gevaren, maar ook dat was geen oplossing. Aan de andere kant van de brug zagen wij veel vreemde militaire voertuigen rechtsomkeert maken en weer richting Valthe terugrijden. Wij vonden dat vreselijk jammer. Terloops hoorden wij dat het een Poolse legermacht was die hier vast liep tegen de kapotte brug.
Mijn broer Albert en onze buurman Jans v/d Heide klauterden over de wrakstukken van de brug en gingen op de fiets achter de bevrijders aan richting Valthe. Later hoorden wij dat het levensgevaarlijk was geweest wat ze toen deden. Er waren nog Duitsers in de buurt die zich schuilhielden in kippenhokken die daar stonden. De burgers vertelden dit aan de Polen en die schoten met hun stenguns op de kippenhokken, maar de Duitsers schoten terug. Jans en Albert kropen in een sloot om uit het schootsveld van het vuurgevecht te blijven. Maar het schieten ging maar door. “Snap je Albert,” zei mijn buurman tegen mijn broer, “dat de spreeuwen zelfs nu onder het schieten nog in de bomen zitten te zingen?” En hij wilde opstaan om dat beter te kunnen zien. Maar mijn broer drukte Jans weer in de sloot en zei: “Ben je gek kerel, dat zijn geen spreeuwen, maar kogels die door de bomen fluiten!” Na een half uur gaven de Duitsers zich over. Het gevaar was geweken. Toen zijn ze naar huis gefietst. Mijn vader heeft mijn broer een standje gegeven voor zijn gevaarlijke actie daar in Valthe.
Nadat wij thuis even snel een boterhammetje gegeten hadden, zijn wij tegenover ons de “Wieke” opgelopen en kwamen via het noordveen bij het Derde Kruisdiep in Nieuw-Weerdinge aan. We hoorden en zagen algauw dat er een baileybrug was geslagen over de een dag eerder opgeblazen brug, en dat er al lange colonnes auto’s de brug over waren gegaan richting Ter Apel. Voorlopig was dit de route, want via Valthermond kon het toen nog niet, gezien de kapotte brug achter in de straat.
Wij gingen aan de kant van de straatweg staan en zagen een groot leger aan ons voorbij trekken. GMC legervrachtwagens, jeeps, Rode Kruis auto’s, tanks. Ja, alle soorten legervoertuigen. In de GMC vrachtwagens zaten meestal negers, die wij nog niet eerder gezien hadden. Die zagen ons en maakten een V teken dat betekende vrijheid. Daarbij lachten ze; het meest vielen ons de witte tanden op die bij het lachen een speciaal effect bij ons gaven. Alles zat onder het stof en de wagens stoven ons voorbij, de één na de andere. Soldaten in battledress wuifden ons toe en gooiden chocolade en sigaretten naar ons toe. Wat een feest was dit, niet te beschrijven. Binnen een uur telden wij meer dan vierhonderd voertuigen en het ging nog steeds maar door. En wij maar schreeuwen, totdat wij er schor van werden.
Iedereen was in opperbeste stemming. Ook de soldaten, want die gooiden alsmaar meer en meer chocolade en sigaretten naar het publiek. Inmiddels waren wij voorzien van zakken vol sigaretten en chocolade. De GMC’s met hun zware dubbele wielen en hun grauwe, groene kappen scheurden ons voorbij en het stof kwam in dikke wolken op ons af. Maar het gaf allemaal niet, want dit waren onze bevrijders, hier op hadden wij al jaren op gewacht, ja toch? Dit alles mee te maken, was onbetaalbaar, dit waren onze bevrijders. Het gaf een feestelijk aanblik die lange colonnes die aan ons voorbij stoven.
Na een paar uur daar gestaan te hebben, zijn wij weer terug gegaan naar Valthermond naar ons eigen huis. Daar hebben wij alles uitvoerig verteld wat wij allemaal gezien en gehoord hadden. Daarbij waren de mee gebrachte chocolade en de sigaretten van harte welkom.
Inmiddels waren de Polen ook in Valthermond aangekomen. Er werd een baileybrug over het Zuiderdiep bij plaats 96 gelegd en toen ging het daar ook prima met het rijden over de klinkerstraat van het Zuiderdiep. De stalen rupsbanden van de tanks klauwden zich in de straatklinkers en in rap tempo reed men richting Musselkanaal, via de Kavelingen. De commandanten zaten in hun geopende geschutskoepels van de tanks naar de mensen te zwaaien en gooiden ook weer chocolade en sigaretten naar het publiek. Wij waren enorm blij dat wij zo onze bevrijders konden verwelkomen. Er ging echt iets door ons heen toen wij dit allemaal met eigen ogen konden zien. Nu was ook Valthermond echt bevrijd, en geweldig was dat.
Zo nu en dan stopte er een jeep met Militaire Politie om het verkeer te regelen en om te zien of alles gladjes verliep met de vele honderden legervoertuigen die voort denderden over de klinkers van het Zuiderdiep.
De jeeps trokken veel bekijks, want niemand had ooit zo’n soort voertuig gezien. Aan de zijkanten van de jeeps waren jerrycans bevestigd met daarin 25 liter benzine. Het geweer aan de zijkant trok ook onze aandacht. Als de benzinetanks moesten worden bijgevuld, werden de lege jerrycans achteloos aan de zijkant van de weg gegooid. Ze reden weer verder alsof het geen geld koste. En dan die benzinelucht; wij vonden het heerlijk ruiken, want in jaren was die lucht door de schaarste jarenlang niet meer te ruiken geweest.
Op een gegeven moment stopte voor ons huis een jeep en een soldaat vroeg aan mijn moeder om een bak met water. Mijn moeder bracht hem de afwasbak waar zei altijd de afwas in deed. De soldaat zette de afwasbak voorop de motorkap van zijn jeep die hij inmiddels aan de zijkant van ons huis had gezet. De soldaat trok zijn kleren uit en in zijn onderbroek begon hij zich grondig te wassen met een echt stuk zeep! Hij waste zich grondig en toen hij klaar was trok hij zijn kleren weer aan en ging hij achter het stuur zitten van zijn jeep. Hij vulde zijn benzinetank met twee volle jerrycans en gooide de tanks achteloos tegen de zijkant van ons huis. Voor hij wegreed met de jeep gooide hij een stuk zeep naar mijn moeder en een tinnetje sigaretten naar mijn vader. Zo snel hij gekomen was, zo snel was hij ook weer verdwenen.
Het ging maar door met de colonnes legervoertuigen, uur na uur. Het was op dat moment al een onvergetelijke dag voor ons; wij konden het eigenlijk niet begrijpen dat het allemaal waar was wat wij deze dag hadden gezien. Op een gegeven moment stopte er een GMC vrachtwagen en daar sprongen een groot aantal soldaten uit, allemaal Polen. Met gebarentaal en een beetje Engels vertelden ze ons dat ze eerst Duitsland en daarna Rusland een kopje kleiner wilden maken. Wij maar ademloos naar hun verhalen luisteren. Ook deze soldaten deelden aan iedereen weer rijkelijk sigaretten en chocolade uit.
In de loop van de middag dook ook landwachter Hendriks op. Hij werd aangesproken en aangehouden door veldwachter Sikkens. Men sprak hem aan op zijn houding in de oorlog en hij verdedigde zich door te verklaren dat hij tijdens de hele oorlog niemand kwaad had gedaan. En dat was ook zo, niemand in Valthermond wist van Hendriks iets ten nadele te vertellen over zijn oorlogstijd in dienst van de bezetter. Hij was bij de Landwacht gegaan omdat zijn groot gezin anders geen inkomen en dus geen eten had gehad in de oorlog. En dat was ook wel zo. Ze lieten Hendriks weer lopen, maar de volgende dag werd Hendriks opgepakt door de BS, de Binnenlandse Strijdkrachten waar ook mijn oudste broer bij was. Hij werd opgesloten in het huis van een NSB’er, Koopmans, met vele anderen uit Valthermond die in de oorlog fout waren geweest.
Om een uur of vijf ‘s middags stopte er een jeep bij bakker Wolf, enkele huizen van waar mijn ouders woonden. Wie stapte, tot onze grote verbazing, uit de jeep in Battle Dress van het Amerikaanse leger? Otto Gruppelaar! Otto was in het najaar van 1944 vanuit Valthermond naar het zuiden van Nederland uitgeweken en over de grote rivieren naar Eindhoven gegaan waar kennissen woonden. Hij was over de Rijn gekomen, via een relatie die hem met een roeiboot over de rivier naar bevrijd gebied had gebracht. Otto had zich direct bij de Amerikanen gemeld en werd als tolk toegevoegd aan het Amerikaanse leger. Nu kwam hij even via een zijstapje in Valthermond aan, want zijn ouders woonden daar met zijn zusters. Wij stonden met grote ogen te kijken naar deze, in onze ogen, held die ook een beetje hielp om ons land te bevrijden. Otto greep zijn Lee Enfield geweer uit een foedraal die aan de zijkant van de jeep hing, ontgrendelde zijn geweer, en schoot op een ekster die in een elektrapaal zat bij de schuur van Hendrik Corsaan. Het schot dat Otto loste was niet raak. Het knalde hard, maar daarmee maakte hij wel een onvergetelijke indruk op ons als jonge knullen. En Otto speelde zijn rol als bevrijder met grote verve. Hij genoot er zelf ook van dat hij zijn verhalen aan ons kwijt kon. Zijn verhalen werden verslonden en toen hij na een uurtje weer in zijn jeep stapte en wegscheurde, bleven wij hem met grote verbazing nastaren tot hij uit het gezicht verdwenen was. Later op de dag zagen wij veldwachter Sikkens nog eens door de Valthermond fietsen. Hij was niet fout geweest in de oorlog en er moest toch gezag zijn, ook op de dag van 11 april, de bevrijdingsdag.
Nog op deze dag werd er een beroep gedaan op jongemannen vanaf 18 jaar oud om zich te melden bij de BS. Mijn broer Albert en vele anderen meldden zich. De volgende dag liepen al deze jongens al met buit gemaakte geweren met scherpe munitie door Valthermond om de NSB’ers op te halen en op te sluiten in de boerderij van Koopmans op het Zuiderdiep in de buurt van Plaats 58.
Ook hoorden wij nog de avond van 11 april dat er drie tanks waren gestrand op een zandweg die liep tussen Valthermond en Nieuw-Weerdinge. Toen de tanks in de vroege morgen niet over de brug konden komen achter in Valthermond, waren ze linksaf gegaan, om dan via de Valtherdijk naar Musselkanaal te rijden. Maar na een kleine kilometer kwamen ze vast te zitten in de zachte veenbodem, want onder de zandbodem zat nog een stuk veen. Dat was zo zacht dat de tanks tot aan de lopen in de zachte grond wegzakten. Daar hebben ze een week of drie vastgezeten.
Tegen zes uur in de avond, bij een heldere hemel, zagen wij zes bommenwerpers die vlogen van noordwest naar zuidoost. Het opvallende van deze bommenwerpers was dat ze veel en veel lager vlogen dan normaal het geval was. Je kon nu duidelijk de geschutkoepels van de bommenwerpers zien. De zon scheen op hun aluminium huid die het zonlicht weerkaatste. Omdat ze zo laag vlogen, waren er geen condensstrepen. Het gebrul van de motoren kwam nu toch wel erg hard aan en wij beseften toen dat dit wel eens de laatste bommenwerpers konden zijn die wij in een formatie over zouden zien vliegen. Duizenden en duizenden hadden wij de afgelopen jaren zien overvliegen en het had ons altijd als muziek in de oren geklonken als we ze weer over zagen komen op weg naar Duitsland. Helaas waren er ook verschillende neergeschoten zoals twee in Valthe op dezelfde akker aan de Weerdingerstraat. En zo ging deze bevrijdingsdag ten einde, een dag die onvergetelijk in mijn geheugen zit gegrift en zal blijven tot in lengte van dagen.
Na de bevrijding zette mijn vader iedere dag trouw de twee jerrycans die de chauffeur van de jeep bij ons achter gelaten had aan de straatweg. Want deze jerrycans kwamen ze ophalen, daar was hij zeker van. Maar in juli van dat jaar waren ze nog steeds niet opgehaald, maar mijn vader zette ze toch iedere dag weer aan de straatkant. Iedereen in Valthermond kende de twee jerrycans van mijn vader. Op een zekere dag kwam een boer die tegenover ons woonde, een zekere Jans van Klinken (geen familie), vragen aan mijn vader of hij de jerrycans voor een tijdje kon lenen, want hij kon er benzine in opslaan. Mijn vader heeft hem schoorvoetend de jerrycans geleend, met de toezegging dat hij ze terug zou krijgen. Maar zoals het zo vaak met die dingen gebeurt, heeft mijn vader ze nooit terug gekregen.
Mijn vader had de jerrycans gemerkt en met witte verf er een grote letter opgezet: “J”. En nu komt het, in 1998 bracht ik een bezoek aan Jan Groen, een broer van een vriend van mij, Tinus. Die woonde toen op nummer 83 in Valthermond. Bij het weggaan, liepen wij samen naar de weg waar ik mijn auto had staan. Ik zag dat Jan een hoop huisvuil aan de weg had gezet. Jan had zijn schuur opgeruimd en had ook twee jerrycans bij het huisvuil gezet. Meteen zag ik een letter “J”op de twee jerrycans staan. Het schoot meteen door mij heen dat dit de twee waren die mijn vader altijd in het jaar 1945 aan de weg had gezet. Ik vroeg aan Jan: “Hoe kom jij daaraan?” “Wel,” zei Jan, “ik heb ze van Jans van Klinken jaren geleden gekregen en doe ze nu weg, omdat ze mij in de weg staan.” Ik heb de jerrycans toen in de auto meegenomen naar Raalte en daar bewaar ik ze als een goede herinnering aan de tijd van de bevrijding en aan mijn vader, die ze iedere dag trouw aan de straatweg had gezet met de beste bedoelingen. Dat ik ze na vijftig jaar weer tegenkwam, is toch wel een klein wonder te noemen.