TracesOfWar heeft uw hulp nodig! Elke euro die u bijdraagt steunt enorm in het voortbestaan van deze website. Ga naar stiwot.nl en doneer!

Middagzitting 1 12-03-1946

(getuige Kesselring gaat naar de getuigenbank)
De PRESIDENT: Wilt u mij uw naam zeggen?
ALBERT KESSELRING (Getuige): Albert Kesselring.
De PRESIDENT: Wilt u mij deze eed nazeggen: Ik zweer bij God, de Almachtige en Alwetende dat ik de zuivere waarheid zal spreken, niets zal achterhouden en niets zal toevoegen.
(de getuige herhaalt de eed in het Duits)
De PRESIDENT: Neemt u alstublieft plaats.
Dr. OTTO STAHMER (raadsman van Hermann Göring): Getuige, sinds wanneer dient u bij de Luftwaffe?
KESSELRING: Sinds oktober 1933.
Dr. STAHMER: Welke rang had u bij uw overplaatsing naar de Luftwaffe?
KESSELRING: Tot aan die tijd was ik kolonel en bevelvoerend officier van de artillerie in Dresden. Daarna werd ik als luchtmacht commodore met verlof gestuurd.
Dr. STAHMER: U hielp bij de opbouw van de Luftwaffe?
KESSELRING: Gedurende de eerste drie jaar was ik Chef Administratie, daarna Chef van de Generale Staf en daarna diende ik bij het Gruppenkommando.
Dr. STAHMER: Werd de Luftwaffe opgebouwd als een defensief of als een offensief wapen?
KESSELRING: De Duitse Luftwaffe was zuiver een verdedigingswapen. Ik moet hier echter de opmerking aan toevoegen dat één enkel vliegtuig, net als een luchtmacht als geheel vanwege de aard een offensief wapen is. Zelfs bij gevechten te land wordt verdediging die niet gepaard gaat met aanval beschouwd als niet te leiden tot merkbare resultaten of successen. Dit slaat in nog grotere mate op de luchtoorlog. De luchtmacht bestrijkt een groter gebied, zowel voor aanval als voor verdediging. Dit was tot stand gebracht door de Reichsmarschall en zijn generaals.
Het is duidelijk dat wanneer een luchtmacht wordt opgebouwd er alleen lichte toestellen worden gebouwd, of dat zijn de eerste die de eenheden bereiken. Dus hadden we tot aan 1936-37 alleen lichte toestellen, jagers, Stuka’s, verkenners en enkele oude kisten, zoals we die noemden, de Ju-52, Do-11 en Do-13, allemaal verouderde typen bommenwerpers.
Men kan misschien het standpunt huldigen dat een verdediging met deze lichte toestellen succesvol kan worden gevoerd. Aan de andere kant zou ik willen verwijzen naar het einde van de oorlog toen de Duitse luchtverdediging werd verpletterd door de offensieve luchtmacht van de vijand.
De PRESIDENT: Dr. Stahmer, het Tribunaal is van mening dat de getuige deze kwestie veel te uitgebreid behandelt.
KESSELRING: Ik ga verder. Tot aan 1937-38 bestond er geen offensieve luchtmacht, in het bijzonder geen bommenwerpers en de bommenwerpers die later werden gebouwd hadden noch het bereik, noch het laadvermogen dat vereist is voor een offensief wapen. Er waren geen viermotorige bommenwerpers.
Dr. STAHMER: Speelde u een rol bij de aanval op Warschau?
KESSELRING: Als Chef van Luftflotte I leidde ik die aanval.
Dr. STAHMER: Rechtvaardigde de militaire situatie van destijds de aanval en hoe werd die uitgevoerd?
KESSELRING: Er werden diverse aanvallen op Warschau uitgevoerd. In Duitse ogen was Warschau een fort en bovendien beschikte het over een sterke luchtafweer. Zodoende werd aan de bepalingen van de Haagsche Conventie voor Oorlogvoering te Land, die eveneens kunnen worden toegepast op de luchtoorlog, voldaan.
Wat betreft de eerste fase van de aanval op Warschau; volgens de operationele principes die de inzet van de Luftwaffe regelen moesten de vijandelijke luchtmacht en de vliegtuigfabrieken in de onmiddellijke omgeving van de vliegvelden worden aangevallen. Deze aanvallen waren naar mijn mening volkomen gerechtvaardigd en ze zijn in overeenstemming met de regels.
De tweede fase betreft de bestrijding van de operationele bewegingen van de Polen. Ik mag hier toevoegen dat Warschau een kruispunt vormt voor noordelijk en centraal Polen. Toen onze lange-afstandsverkenners rapporteerden – dit werd door de laatste fase bevestigd – dat de stations overvol zaten met materiaal en dat versterkingern in steeds grotere aantallen naar Warschau optrokken, werd bevel gegeven voor de aanval op deze verplaatsingen en werd die ook uitgevoerd.
Die was voornamelijk gericht tegen spoorwegstations, emplacementen en de bruggen over de Vistula. Voor het uitvoeren van deze aanvallen zette ik Stuka’s en grondaanvalsjagers in omdat de nauwkeurigheid van deze toestellen de garantie bood dat voornamelijk militaire doelen zouden worden getroffen.
De derde fase betrof de beschieting van Warschau. Ik beschouw deze beschieting als een legeractie waarbij, op verzoek van het leger, kleine eenheden van de Luftwaffe werden ingezet tegen militaire doelen. Ik heb zelf boven Warschau gevlogen en na vrijwel elke aanval overlegde ik met de legercommandanten over de uitvoering. Vanuit mijn eigen ervaringen en rapporten kan ik stellen dat al wat menselijk mogelijk was werd gedaan om uitsluitend militaire doelen te treffen en burgerdoelen te ontzien.
Dr. STAHMER: Kunt u met stelligheid bevestigen dat deze aanvallen voortdurend binnen de grenzen van militaire noodzaak werden gehouden?
KESSELRING: Absoluut.
Dr. STAHMER: Speelde u een rol bij de aanval op Rotterdam?
KESSELRING: Als Luftwaffe Chef 2, tot welke rang ik was bevorderd, leidde ik aanvallen op Nederland, België en Frankrijk en de luchtlandingstroepen opereerden ook onder mijn commando. Het luchtlandingskorps stond onder bevel van Generaal Student, die verzocht om ondersteuning van zijn paratroepen door een bombardement. Generaal Student had een dermate grote kennis van de situatie op de grond dat hij alleen verantwoordleijk moet worden gehouden voor de voorbereiding op en de uitvoering van de aanval. Luftflotte IV kreeg opdracht luchtsteun te verlenen en een groep, de kleinste eenheid die voor dit doel noodzakelijk was, werd ingezet. De aanval werd uitsluitend uitgevoerd in overeenstemming met de tactische vereisten en technische mogelijkheden.
De bevelen van Generaal Student bereikten mijn commando zeer vroeg. Alle voorbereidingen konden dus rustig volgens plan worden getroffen. Op dringend verzoek van de Reichsmarschall werd de eenheid ingelicht over mogelijke wijzigingen in Rotterdam en de nadering van pantserdivisies. Het doel dat door Generaal Student was gesteld was zeer duidelijk wat betreft omvang, sleutelposities en bezetting. Het was voor ervaren troepen niet moeilijk de doelen te bereiken. Er was een radioverbinding tussen het commando van Generaal Student, mijn staf en andere staven waaronder die van de Opperbevelhebber van de Luftwaffe. Elke onderbreking in deze communicatie kon slechts van korte duur zijn geweest omdat de bevelen door mij of de Reichsmarschall per radio werden gegeven. De techniek van die tijd maakte het mogelijk contact te onderhouden met deze radioverbinding tussen het tactisch grondstation en de toestellen via het grondstation. De verbindingen op de grond, die in die tijd gebruikelijk waren zoals vlaggen, fakkels en codesignalen aan het front werden volgens plan gehandhaafd. Die functioneerden probleemloos. Overeenkomstig training en bevelen had de formatie een verkenner uitgestuurd die hen informeerde over de situatie en het doel. Bovendien vloog er, op bevel van de Reichsmarschall, een officier van de Generale Staf mee, toegevoegd aan mijn Luftflotte, die dezelfde opdracht had.
Dr. STAHMER: Was er bevel gegeven dat de situatie en het doel .......
KESSELRING: Ik heb er zelf nooit aan getwijfeld dat de aanval moest worden uitgevoerd; ik was er alleen niet helemaal zeker van of die herhaald moest worden. En dat was de situatie waarnaar de berichten verwezen. Generaal Student kennende – en ik leg hier bijzondere nadruk op – zijn techniek bij het leiden van een aanval en zijn duidelijk omschreven eisen, moest ik wel verwachten dat de aanval moest doorgaan.
De aanval werd volgens plan en tijdschema uitgevoerd. Het bericht dat het doel nauwkeurig was gebombardeerd kwam vrij snel door, samen met het bericht dat verdere aanvallen niet nodig waren. Gedurende de drie dagen van gevechten in Nederland werd de Opperbevelhebber van de Luftwaffe goed op de hoogte gehouden. In het bijzonder op de derde dag, de dag waar ik het over heb, kwam de Reichsmarschall op zijn openhartige manier meer dan gewoonlijk tussenbeide richting mijn Luftflotte en deed naar mijn mening alles wat mogelijk vanuit een dergelijk hoge positie gedaan kon worden. Ik herinner me geen enkel bericht volgens welk het bombardement niet langer werd gerechtvaardigd door de tactische situatie.
Dr. STAHMER: Er wordt gezegd dat er werd gebombardeerd toen de onderhandelingen over capitulatie al waren begonnen.
KESSELRING: Zoals ik al zei, berichten met een dergelijke inhoud waren door het commando niet ontvangen, de formatie die boven Rotterdam vloog had ook geen berichten van de grond opgevangen. Waarschijnlijk ontstond er verwarring binnen het commando in Rotterdam waarvan ik niets weet. Ik weet ook niets van afspraken tussen Generaal Student en de officier die het commando over de Nederlandse troepen in Rotterdam voerde. Ik wilde later een gesprek over deze kwestie met Generaal Student hebben maar dat was niet mogelijk omdat hij een ernstige hoofdwond had opgelopen. Als, tegen mijn vaste overtuiging in, de aanval niet langer was gerechtvaardigd door de situatie, zou dit zeer te betreuren zijn. Als soldaat met 42 jaar ervaring, als artillerieman, als vlieger, als officier van de Generale Staf en als leider gedurende vele jaren wil ik duidelijk maken dat dit geval een van die onvoorziene toevalligheden in een oorlog was die, het spijt me het te moeten zeggen, in de strijdkrachten van alle landen vaker voorkomen dan men zou denken, alleen heeft de wereld er geen weet van.
Dr. STAHMER: Hoe verklaart u de grote branden die daarna in Rotterdam uitbraken?
KESSELRING: Toen ik bericht van de formatie ontving was ik zeer aangenaam verrast te horen dat het bombardement beperkt was gebleven tot het doelgebied maar zoals deze oorlog heeft aangetoond wordt de meeste verwoesting niet door de bommen zelf veroorzaakt maar door de zich uitbreidende branden. Helaas was een margarinefabriek of een andere fabriek in Rotterdam door een bom getroffen waardoor er olie wegstroomde en de branden zich uitbreidden. Omdat na de aanval de capitulatie al een feit was, zou het mogelijk zijn geweest, uitbreiding van de branden te voorkomen door inzet van de brandweer en de troepen.
Dr. STAHMER: Wat waren de militaire gevolgen van deze aanval?
KESSELRING: Het directe gevolg van de aanval was de overgave van de troepen in Rotterdam. Generaal Wenninger, die destijds luchtmacht attaché was en later aan mijn Luftflotte werd toegevoegd, vertelde mij dat als gevolg van deze aanval het hele Nederlandse leger had gecapituleerd.
Dr. STAHMER: Hebt u de aanval op Coventry in november 1940 geleid?
KESSELRING: Als commandant van Luftflotte II nam ik ongetwijfeld deel aan deze aanval. Ik kan nu niet zeggen of Luftflotte III er ook aan deel nam, maar ik wel.
Dr. STAHMER: Wat was het doel van de aanval?
KESSELRING: Volgens de lijst van doelen die door de afdeling archieven van de Opperbevelhebber van de Luftwaffe werd bijgehouden, was Coventry een centrum van de Britse bewapeningsindustrie; het stond bekend als “Klein Essen.” Deze lijst was zorgvuldig opgesteld door deskundigen, ingenieurs en officieren en bevatte kaarten, foto’s, beschrijvingen van doelen, sleutelpunten en dergelijke. Ik was net als mijn mensen volledig op de hoogte van deze bijzonderheden. Verder liet ik de eerder genoemde Generaal Wenninger en verschillende ingenieurs samen met de Opperbevelhebber van de Luftwaffe lezingen houden voor de manschappen over de doelen om ze vetrouwd te maken met de kenmerken van de doelen, de kwetsbaarheid ervan en de effecten van een luchtaanval.
Er werden de meest nauwkeurige voorbereidingen voor een aanval getroffen. Ik was er vaak bij aanwezig en de Reichsmarschall zelf inspecteerde ze soms. De missie naar Coventry was zeer eenvoudig omdat in die nachten het weer overwegend gunstig was zodat Coventry kon worden bereikt zonder radio navigatie. De spreiding van de doelen in Conventry was ook zeer eenvoudig zodat er gebombardeerd kon worden zonder hulp van fakkels en het was nauwelijks mogelijk het doel te missen. Maar bommen zijn onderhevig aan dezelfde wetten als andere projectielen; met andere woorden, in een land- en luchtoorlog vindt spreidng plaats over een groot gebied.
Bij een luchtmacht is er nog een eigenaardigheid dat wanneer er sterke formaties worden ingezet er niet op één enkel doel maar alleen op een heel doelgebied kan worden gericht wat natuurlijk een afwijking veroorzaakt ten opzichte van het doel zelf. Op bevel van de Opperbevelhebber van de Luftwaffe en op initiatief van de piloot van de verkenner werden alle hits en aanvallen de volgende gecontroleerd met behulp van luchtfoto’s. Het grondzicht was goed, maar zoals ik al zei in het geval van Rotterdam, werd de verwoesting van het doel niet zozeer veroorzaakt door de bommen zelf als wel door de zich uitbreidende branden.
Ik weet niet of ik hieraan nog iets zou moeten toevoegen. De Haagsche Conventie voor de Oorlog te Land voorzag niet in de behoeften van een luchtoorlog. Om eem willekeurige selectie van doelen te voorkomen moest het opperbevel zich met de kwestie bezig houden en algemen richtlijnen uitgeven, gebaseerd op de inleiding van de Haagsche Conventie, de intussen gepubliceerde literatuur en tenslotte de bijzondere omstandigheden die de Luftwaffe zelf tot leidraad dienen: Alleen die doelen die wij zelf op grond van internationaal recht toelaatbaar achtten, werden aan de luchtvloot of de formatie toegewezen. Dit sloot een heroverweging en verandering van doel in specifieke gevallen niet uit, dat werd overlegd met de Opperbevelhebber van de Luftwaffe en wij namen de verantwoordelijkheid ....
De PRESIDENT: U spreekt te snel.
KESSELRING: Met persoonlijke ontmoetingen en andere middelen drukten we onze eenheden op het hart, de voorbereidingen, het afwerpen van bommen, het richten, de weersomstandigheden zo nauwkeurig te bestuderen dat de hoogste graad van nauwkeurigheid kon worden bereikt en betreurenswaardige afzwaaiers op de omgeving van de doelen konden worden voorkomen. Het geval Coventry was bijzonder gelukkig omdat het een belangrijk militair doelwit was en niemand kon ervan zeggen dat het een aanval was, gericht tegen de burgerbevolking.
Dr. STAHMER: Ik heb verder geen vragen meer.

De PRESIDENT: Wenst een van de andere raadsheren van de Verdediging vragen te stellen?
Dr. LATERNSER (raadsman van de Generale Staf en het OKW): Getuige, sinds wanneer was u commandant van een legergroep?
KESSELRING: Ik werd commandant van een legergroep in september 1943, als commandant van de Duitse troepen binnen het Opperbevel; ik had al gediend in een toezichthoudende functie voor zover het algemeen tactische en strategische vraagstukken betrof.
Dr. LATERNSER: De legergroep waarover u het bevel voerde lag in Italië?
KESSELRING: De legergroep lag in het gebied rond de Middellandse Zee.
Dr. LATERNSER: Kent u de samenstelling van de Generale Staf en het Opperbevel zoals die door de Aanklager zijn gepresenteerd?
KESSELRING: Ja.
Dr. LATERNSER: Ik heb eerst een inleidende vraag. Wat wordt, strikt genomen, verstaan onder de Duitse Generale Staf van de afzonderlijke onderdelen van de Wehrmacht?
KESSELRING: De Generale Staf van de afzonderlijke onderdelen van de Wehrmacht omvat al die officieren die de opperbevelhebbers bijstaan en hun verantwoordelijkheid delen.
Dr. LATERNSER: Zou u willen uitleggen hoe deze groep was samengesteld en georganiseerd – bij de Luftwaffe, bijvoorbeeld?
KESSELRING: De Generale Staf van de Luftwaffe was het equivalent van de Generale Staf van het Leger en deze organisaties leken als twee druppels water op elkaar. De Generale Staf bestond uit een centrale afdeling, de Staf Operaties van de Luftwaffe met aan het hoofd de Chef van de Generale Staf, de operationele afdelingen, de organiserende groepen, de afdelingshoofden van de Luftwaffe, het Bureau Uitrusting etcetera. Aan de diverse commando’s, vanaf de Luftflotte tot aan de divisie, de grondstaf en de Luftgaue, waren officieren van de Generale Staf verbonden om hen bij te staan in de bevelvoering. Een chef van de generale staf droeg niet langer de mede-verantwoordelijkheid, zoals eerder gebruikelijk was, omdat dit werd geacht niet te stroken met het Führerprinzip. Deze chefs van de generale staven en de chef van de centrale afdeling van de Generale Staf oefenden hun invloed met betrekking tot militaire en ideologische opleiding uit op alle officieren van de Generale Staf binnen de Wehrmacht, onbevooroordeeld ten opzichte van de verantwoordelijkheid van de individuele militaire commandant.
Dr. LATERNSER: Als ik uw antwoord zo samenvat dat met de Generale Staf van de Luftwaffe de Chef van de Generale Staf en de regimentsstafofficieren wordt bedoeld, zou ik daarmee de samenstelling van de Generale Staf van de Luftwaffe juist beschrijven?
KESSELRING: Zeer zeker.
Dr. LATERNSER: Acht u de term Generale Staf zoals die tijdens deze processen is gebruikt in overeenstemming met het militair gebruik?
KESSELRING: Zoals ik al eerder zei, de Generale Staf was samengesteld uit officieren die hielpen bij de bevelvoering en die niet de commandanten en de opperbevelhebbers omvatte. Volgens Duitse opvattingen behoorden ze niet tot die categorie omdat niet alle commandanten en opperbevelhebbers dezelfde opleiding en training hadden genoten als de officieren van de Generale Staf. De opperbevelhebbers waren afzonderlijke individuen. Ze werden alleen als groep behandeld in verband met hun rang van generaal en voor budgettaire en betalingsdoeleinden.
Dr. LATERNSER: Zou u het onjuist vinden om de term Generale Staf toe te passen op de hoge militaire commandanten?
KESSELRING: Volgens de Duitse opvatting zou dat een onjuiste benaming zijn.
Dr. LATERNSER: Zijn in de geschiedenis van de Wehrmacht de hoge militaire commandanten ooit ingedeeld in deze groep zoals hier wordt gedaan?
KESSELRING: In Duitsland was een dergelijke indeling niet aangegeven en om diverse redenen zelfs niet toelaatbaar. De opperbevelhebbers vormden op zich ook geen collectief orgaan om op een of andere manier op te treden als oorlogsraad of een vergelijkbaar orgaan met vastomlijnde taken. Ze waren, individueel of collectief zelfs geen lid van de Reichsverteidigungsrat maar werden slechts ad hoc benoemd als commandant van een front of een commandopost. Om de opperbevelhebbers samen te brengen in een collectief orgaan met een of ander specifiek doel was in mijn ogen volkomen onmogelijk vanwege de simpele reden dat ze ondergeschikt waren aan de Opperbevelhebber van het Leger, de Luchtmacht of de Marine of aan het Opperbevel van de strijdkrachten. Bovendien vielen sommigen voor 100% onder het Duitse opperbevel, anderen voor 100% onder het opperbevel van de As. Sommigen vielen onder twee commando’s, sommigen waren onafhankelijke opperbevelhebbers, anderen waren legeropperbevelhebbers ondergeschikt aan een legergroep.
Dr. LATERNSER: U spreekt te snel. Moesten de opperbevelhebbers alleen de aan hen voorgelegde militaire problemen uitwerken of stelden ze zelf plannen op en overlegden die ter goedkeuring aan Hitler?
KESSELRING: De opperbevelhebbers waren zuiver militaire leiders, alleen verantwoordelijk voor de aan hen opgedragen taken. Binnen het kader van deze taak konden ze suggesties doen of verbeteringen etcetera voorstellen aan het OKW of het OKH, maar hun activiteiten in de zin van samenwerking waren beperkt tot deze suggesties.
Dr. LATERNSER: U noemde net verbeteringen en wijzigingen. Betekende dit dat van de opperbevelhebbers werd verwacht dat ze wijzigingen van een plan voorstelden, uitsluitend vanuit militair-technisch oogpunt of ook om voorstellen te doen of een plan al of niet moest worden uitgevoerd?
KESSELRING: In het algemeen betekende het suggesties voor wijzigingen alleen vanuit militair-technisch oogpunt. In minder belangrijke zaken hadden ze ook een stem in het beleid. Als het hoogste gezag echter een besluit had genomen, hielden de anderen zich stil.
Dr. LATERNSER: Daar komen we later op terug. Kwam de Generale Staf zoals die hier is gepresenteerd, ooit als groep bijeen?
KESSELRING: Nee.
Dr. LATERNSER: Bestonden er regels voor de organisatie van deze groep?
KESSELRING: Nee.
Dr. LATERNSER: Stelde enig lid van deze groep ooit een afwijking van de regels van internationaal recht voor?
KESSELRING: Ik denk het niet; eerder het tegendeel.?
Dr. LATERNSER: Vond er regelmatig herverdeling van functies plaats voor leden van deze groep of behielden zij hun posten voor lange tijd?
KESSELRING: In de loop van de latere jaren werden de posten van opperbevelhebbers en commandanten regelmatig herverdeeld.?
Dr. LATERNSER: Wat weet u over de vergaderingen die Hitler hield met hoog geplaatste militaire leiders?
KESSELRING: Er bestonden twee soorten vergaderingen. Allereerst een belangrijke bespreking voorafgaand aan een campagne voor de hogere leiders die eraan deelnamen. Het doel van de bespreking was voornamelijk om de leiders te informeren over de situatie en hen voor te lichten. Gezien Hitler’s overtuigende retoriek was het voor ons nauwelijks mogelijk om een standpunt in die kwestie in te nemen, in het bijzonder omdat we niet over alle details werden ingelicht. Op zulke vergadering vond geen discussie plaats, dat was niet toegestaan. Er volgde soms militair-tactisch overleg en iedere leider kreeg de kans zijn mening en eisen naar voren te brengen en te benadrukken. Zoals ik zei, we hadden geen stem in politieke zaken. We werden, zoals bekend, voor een voldongen feit geplaatst dat wij als soldaat moesten aanvaarden.
Dr. LATERNSER: Hebt u op 22 augutus 1939 een vergadering met Hitler bijgewoond, dat wil zeggen kort voor het begin van de veldtocht in Polen?
KESSELRING: Ja.
Dr. LATERNSER: Werd aan het einde van die vergadering niet bekend gemaakt dat wij een verdrag hadden gesloten met de Sovjet Unie?
KESSELRING: Op het einde, na de toespraak werden we allemaal weer bijeen geroepen en ons werd medegedeeld dat er zojuist bericht was ontvangen dat Rusland een welwillende neutraliteit zou aannemen.
Dr. LATERNSER: Wat voor indruk maakte dit bericht op u en de andere hoge militaire leiders?
KESSELRING: Het was een enorme opluchting voor mij en de anderen. Anders zouden we een mogelijke uitbreiding van de oorlog naar het Oosten niet hebben kunnen uitsluiten. Nu Rusland zich afzijdig zou houden, had de Luftwaffe tenminste – ik spreek nu als legercommandant – een overwicht dat een snel en beslissend succes verzekerde en dat boven alles, naar mijn mening, een mogelijke uitbreiding van de oorlog zou kunnen voorkomen.
Dr. LATERNSER: Hoe dan ook, dit bericht was een grote opluchting voor u?
KESSELRING: Ja, een hele grote.
Dr. LATERNSER: Getuige, kunt u mij zeggen of leden van de Generale Staf en het OKW ooit bijeenkwamen met en gesprekken voerden met leidende politici en partijleden?
KESSELRING: Als ik voor mijzelf mag spreken, Ik opereerde zowel in de Middellandse Zee als in het Westen. In het gebied rond de Middellandse Zee had ik te maken met de twee Gauleiter Rainer en Hofer en in het Westen met .......
Dr. LATERNSER: Dat was de kern van de vraag niet. Ik wilde weten of de hoge militaire leiders ooit samen kwamen met vooraanstaande politici en politieke plannen bespraken?
KESSELRING: Nee, nee. Ik kan met zekerheid stellen dat dat niet het geval was. Wij als soldaten bemoeiden ons in het algemeen niet met politiek. Politieke beslissingen werden door politici genomen en wij moesten die uitvoeren.
Dr. LATERNSER: Onder militaire leiders, als gevolg van hun jarenlange ervaring in de Wehrmacht die het principe aankweekt, soldaten een a-politieke opleiding te geven is deze houding gebruikelijk, niet waar?
KESSELRING: Dit beleid is in het Duitse leger ontwikkeld vanaf de 18de eeuw.
Dr. LATERNSER: Weet u of de hogere militaire leiders contacten onderhielden met een Vijfde Colonne?
KESSELRING: De militaire leiders hadden niets van doen met een Vijfde Colonne. Daar stonden wij boven.
Dr. LATERNSER: Wat was uw indruk van de bijeenkomst die Hitler met de hogere militaire leiders hield voordat de veldtocht in het oosten begon? Werd de situatie op zo’n manier aan u voorgelegd dat oorlog als onvermijdelijk moest worden beschouwd?
KESSELRING: Ik had de stellige indruk dat het doel van de toespraak tot de leiders was hen te overtuigen van de noodzaak van de oorlog als een preventieve oorlog en dat het van het grootste belang was toe te slaan voordat de opbouw en de mobilisatie van de Russische strijdkrachten een gevaar voor Duitsland zouden worden.
Dr. LATERNSER: Kunt u de redenen voor uw indruk noemen?
KESSELRING: Zoals ik al heb gezegd, het doel van de toespraak was ons een overtuigend beeld van de situatie te schetsen, van de militaire situatie en het tijdschema – en dat overtuigde ons. In verband met de veldtocht in Rusland zou ik willen zeggen dat ik tot op de laatste dag van augustus geen twijfels had .....
De PRESIDENT: Getuige, wilt u wat langzamer spreken en een beetje rekening houden met de tolken.
Dr. LATERNSER: Wilt u uw laatste antwoord alstublieft herhalen?
KESSELRING: Ik had nog minder redenen om aan Hitler’s woorden te twijfelen omdat ik, als opperbevelhebber van Luftflotte II, tot aan het laatste moment betrokken was bij operaties tegen Engeland en noch de tijd, noch de middelen had om mij een goed gefundeerd oordeel te vormen over de situatie in Rusland. Ik moest mij beperken tot ........
Dr. LATERNSER: Dit proces heeft aangetoond dat de opperbevelhebbers verantwoordelijk worden gehouden voor wat er in een oorlog zeker moest gebeuren. Ik zou willen dat u de dagelijkse routine beschrijft van een opperbevelhebber van een legergroep, een leger of een Luftflotte.
KESSELRING: De dagelijkse routine hing natuurlijk af van de persoon van de individuele leider. Als ik voor mijzelf mag spreken ...
Dr. LATERNSER: Getuige, ik vraag u het erg kort te houden.
De PRESIDENT: Getuige, Dr. Laternser, dat is zeker een aanvulling op wat de getuige al heeft gezegd en waarschijnlijk een erg lange. Over de beschrijving van de dag van een commandant heeft deze getuige al gezegd dat de commandant niets te maken had met politiek en niets te maken had met de staf. Waarom moeten we ons vermoeien met hoe de dag van een commandant eruit ziet?
Dr. LATERNSER: Meneer de President, ik hecht bijzonderbelang aan deze vraag om de volgende reden: Gezien de veelheid van activiteiten van een opperbevelhebber, zeker aan het front, kan niet ieder rapport hem bereiken want zelfs de rapporten uit zijn eigen sector moeten worden behandeld door de respectievelijke officieren. Alleen die rapporten bereiken hem dus die van uitzonderlijk belang en van beslissende aard zijn en die een directe invloed hebben op het verloop van de actie.
De PRESIDENT: Vraagt u het hem dan zo, in plaats van de getuige een hele dag te laten beschrijven.
Dr. LATERNSER: Goed, zo zal ik het hem vragen.
Getuige, gezien de veelheid van activiteiten als opperbevelhebber, bereikte ieder rapport u of alleen die, welke na bestudeerd te zijn door de respectievelijke officieren, belangrijk genoeg bleken om aan de opperbevelhebber overlegd te moeten worden.
KESSELRING: Zeker wanneer een actie aan de gang was konden niet alle rapporten de opperbevelhebber bereiken. In mijn bijzondere geval was dit nog minder mogelijk omdat ik 50 tot 70 % van mijn tijd aan het front doorbracht. De staven van de legers, luchtvloten en marine eenheden hadden hun eigen verantwoordelijkheid binnen hun bevoegdheden.
Dr. LATERNSER: Stonden de vele activiteiten van een opperbevelhebber hem toe dat alle rapporten over schendingen van internationaal recht, zelfs van onbelangrijke aard, aan hem werden overlegd?
KESSELRING: Dat was wel het streven. Ik betwijfel echter of dat, om de eerder vermelde reden in alle gevallen wel mogelijk was.
Dr. LATERNSER: In dit geval dus moest de opperbevelhebber zich op zijn staf verlaten, niet waar?
KESSELRING: Ja, voor 100%.
Dr. LATERNSER: Was u van juni tot november 1941 commandant van een Luftflotte aan het Oostfront?
KESSELRING: Ja.
Dr. LATERNSER: Hoorde u iets over uitroeing van Joden in het Oosten?
KESSELRING: Nee.
Dr. LATERNSER: Hoorde u iets over de Einsatzgruppen van de SS?
KESSELRING: Niets. Ik kende de namen van die eenheden niet eens.
Dr. LATERNSER: Kwam u iets te weten over de betreurenswaardige order dat Russische politieke commissarissen na hun gevangenname moesten worden gefusilleerd?
KESSELRING: Ja, ik hoorde aan het einde van de oorlog over deze order. De luchvloot, die niets te maken had met grondgevechten had in feite met deze kwestie niets te maken. Ik denk dat ik gerust kan zeggen dat de Luftwaffe hier absoluut niets van wist. Hoewel ik zeer regelmatig persoonlijk te maken had met Feldmarschall Von Bock, met commandanten van legers en van pantsereenheden, heeft geen van deze heren mij ooit over een dergelijke order verteld.
Dr. LATERNSER: Wist u van het Kommandobefehl?
KESSELRING: Ja, dat wist ik.
Dr. LATERNSER: En wat dacht u van deze order?
KESSELRING: Ik beschouwde een dergelijke order, die ik ontving als opperbevelhebber in de Middellandse Zee, waar ik een dubbelfunctie had, als niet bindend voor mij maar als raamwerk van een order die mij de vrije hand liet bij de uitvoering. Over deze kwestie huldigde ik het standpunt dat het aan mij als opperbevelhebber was, te beslissen of een commando actie in strijd was met internationale regelgeving of dat die tactisch gerechtvaardigd was. Het standpunt dat meer en meer door de legergroep werd ingenomen, een standpunt dat dor mij was ingegeven, was dat personeel in uniform, dat uitgestuurd was met een specifieke tactische taak, behandeld en beschouwd moest worden als soldaten in overeenstemming met de bepalingen van de Haagsche Conventie voor de Oorlogvoering te Land.
Dr. LATERNSER: Het Kommandobefehl werd binnen uw commando dus niet opgevolgd?
KESSELRING: In een geval werd het zeker opgevolgd.
Dr. LATERNSER: Welk geval bedoelt u?
KESSELRING: Het geval betreffende Generaal Dostler.
Dr. LATERNSER: Het geval rond Generaal Dostler is tijdens dit proces al genoemd. Wist u van dit geval toen het zich voordeed?
KESSELRING: Als getuige onder ede heb ik verklaard dat ik me deze zaak niet herinner. Ik denk dat er twee redenen zijn waarom ik er niet over werd ingelicht. Ten eerste, na een gesprek met mijn chef, die er met een andere commandant over gesproken had, bleek het dat wij geen van beiden iets wisten. Ten tweede, vanwege de omvangrijke operaties aan het zuidelijke front was ik vaker niet dan wel aanwezig op mijn hoofdkwartier.
Dr. LATERNSER: Getuige, als u was gevraagd om een beslissing te nemen in de zaak Dostler, hoe zou u dan hebben besloten?
KESSELRING: Ik ben niet voldoende op de hoogte van die zaak. Ik weet het alleen uit de tweede hand.
Mr. JUSTICE JACKSON: Ik vind niet dat we Dostler’s zaak hier moeten behandelen, of dat deze getuige zijn mening moet geven, te meer omdat Dostler’s zaak door een bevoegde rechtbank behandeld is en de zaak is afgedaan. Ik heb geen bezwaar tegen feiten die dit Tribunaal tot informatie strekken maar zijn conclusie over de schuld van een mede-officier is nauwelijks zinvol.
De PRESIDENT: Zeker omdat hij al zei dat hij het zich niet kan herinneren.
Dr. LATERNSER: Ik trek de vraag terug.
Getuige, kunt u andere gevallen noemen waar in uw gebied het Kommandobefehl niet werd opgevolgd?
KESSELRING: Kleinschalige landingen achter de linies bij Commazio, ten zuiden van Venetië, ook luchtlandingen ten noorden van Albenda in de streek rond Genua en kleine acties in het gebied rond Lago di Ortona. Ik ben ervan overtuigd dat de troepen deze algemene opvatting aannamen en ernaar handelden.
Dr. LATERNSER: U was in het Oosten opperbevelhebber van een Luftflotte. Wat kunt u zeggen over de behandeling van de Russische burgerbevolking tijdens de campagne?
KESSELRING: Ik was tot eind november in Rusland en ik kan alleen maar zeggen dat de bevolking en de troepen het uitstekend met elkaar konden vinden en dat de veldkeukens overal werden gebruikt ten behoeve van de armen en de kinderen; ook dat de moraal van de Russische vrouwen, die zoals bekend is op een hoog peil ligt, in hoge mate werd gerespecteerd door de Duitse soldaten. Ik weet dat mijn artsen tijdens hun spreekuren regelmatig geraadpleegd werden door de Russische bevolking. Ik herinner me dit omdat de artsen mij spraken over de kracht die ze toonden bij het verdragen van pijn. De oorlog raasde zo snel over de vlakten tot aan Smolensk aan toe dat het hele gebied een zeer vredige aanblik bood; boeren waren aan het werk, er graasden redelijk grote kudden vee en toen ik het gebied bezocht trof ik de kleine dorpen onbeschadigd aan.
Dr. LATERNSER: Hoorde u over excessen, in het Oosten gepleegd door Duitse soldaten? Wanneer er gevallen van schendingen van internationale wetgeving aan u werden gemeld, ondernam u dan actie met alle u ten dienste staande middelen?
KESSELRING: Dat probeerde ik tenminste. Al was het alleen maar om de reputatie van de Duitse Wehrmacht hoog te houden en ook in het belang van de betrekkingen tussen de Wehrmacht en onze Italiaanse bondgenoten. Ik vond het daarom gepast om streng op te treden tegen iedere Duitse soldaat die een overtreding beging. Omdat ik mij bewust was van het feit dat oorlog een wrede aangelegenheid is en wreder wordt naarmate die langer duurt, zeker wanneer de leiders en ondergeschikten hun taken niet langer aankunnen, nam ik mijn toevlucht tot preventieve maatregelen. De preventieve regelingen die, ik weet het zeker, op vele plaatsen door de Geallieerden zijn gezien tijdens hun opmars door Italië, mijn diverse aankondiging van opgelegde straffen die algemeen bekend werden, vormen het beste bewijs voor wat ik zojuist heb gezegd.
Als preventieve maatregel liet ik hele steden, of wanneer dat niet mogelijk was, tenminste de centra zuiveren van militaire en bestuurlijke diensten en soldaten en liet ze afzetten. Verder, voor zover luchtbeschermingsmaatregelen dat toelieten, werden soldaten samengebracht en gehuisvest in afgesloten gebieden. Ik gelastte ook gedetacheerde individuele soldaten – die gewoonlijk de oorzaak zijn van dergelijke moeilijkheden – bijvoorbeeld soldaten die met verlof gingen of daarvan terugkwamen- zich in groepen te verzamelen en niet-militaire voertuigen konvooien te laten vormen. Voor controle doeleinden liet ik militaire politie, de Feldgendarmerie en gendarmes cordons opzetten met daaraan toegevoegd mobiele rechtbanken en vliegende brigades. Het opkopen van Italiaanse goederen – gedeeltelijk de oorzaak van de moeilijkheden – moest worden beperkt door het in samenwerking met de Italiaanse regering opzetten van winkels langs de routes en daar konden de soldaten iets kopen om mee naar huis te nemen. Dit werd gehandhaafd door straffen. Ik liet Duitse overtreders, die door de Italianen aan mij waren gemeld, vervolgen of ik ondernam zelf stappen tegen hen. Waar plaatselijke operaties mijn persoonlijke tussenkomst onmogelijk maakten, zoals bijvoorbeeld bij Siena, lichtte ik de Wehrmacht in dat ik de zaak op een latere datum door een krijgsraad zou laten behandelen. In andere gevallen, waar de situatie kritiek was, vaardigde ik een noodverordening uit en legde de doodstraf op wegens plundering, diefstal, moord en dergelijke. De doodstraf bleek echter nauwelijks een afschrikwekkend effect te hebben. Ik ondernam stappen tegen officieren die, van nature geneigd hun mannen te beschermen, een te grote mildheid hadden getoond.
Ik begrijp dat alle dossiers hier beschikbaar zijn zodat alle details uit de notities op de rapporten kunnen worden gehaald die door de militaire politie zijn ingezonden.
Dr. LATERNSER: Getuige, weet u ook van schendingen van internationale wetgeving door de andere partij?
KESSELRING: Tijdens mijn vele bezoeken aan het front kwam ik natuurlijk een groot aantal ...
GEN. RUDENKO: Ik protesteer tegen deze vraag. Naar mijn mening is de getuige niet de aangewezen persoon om verklaringen af te leggen of Duitsland’s vijanden al dan niet internationale regelgeving hebben geschonden. Ik vind dat deze vraag geschrapt moet worden.
Dr. LATERNSER: Mag ik het punt uitleggen? Ik stel belang in een antwoord omdat ik het wil laten volgen met een vraag aan de getuige, wanneer hij hoorde over schendingen van internationale wetgeving door de andere partij, of hij milder werd ten opzichte van schendingen van internationale regelgeving door zijn eigen mensen. Daarom wil ik graag een antwoord op mijn vraag hebben.
De PRESIDENT: Het Tribunaal zou graag precies willen weten wat uw vraag is en waarom u zegt dat die ter zake doend is.
Dr. LATERNSER: De precieze bewoording van de vraag luidt als volgt:
Ik vroeg de getuige: “Weet u ook van schendingen van internationale regelgeving door de andere partij?” Op grond van zijn antwoord ben ik van plan een verdere vraag aan getuige te stellen of hij, gezien dergelijke schendingen van internationale regelgeving door de andere partij, schendingen van internationale regelgeving door zijn eigen mensen helemaal niet bestrafte of er milder tegenover stond.
Met zijn antwoord op de laatst genoemde vraag wil ik de houding van getuige vaststellen als lid van de groep (hoge militaire leiders. Vert.) en daarom acht ik het antwoord op de eerste vraag van groot belang.
De PRESIDENT: Het Tribunaal zou willen horen wat de raadsman voor de Verenigde Staten hierover te zeggen heeft.
Mr. JUSTICE JACKSON: Edelachtbare, met uw welnemen, ik meen dat het een gevestigd principe van internationale wetgeving is dat een schending door de ene partij geen excuus is voor schendingen door de andere partij of deze rechtvaardigt. Er bestaat natuurlijk een doctrine voor vergelding, maar die is hier duidelijk niet van toepassing, op welke voorwaarde dan ook.
Op de tweede plaats: zelfs wanneer de behandeling van dit onderwerp betamelijk zou zijn denk ik dat er op een onbetamelijke manier op in wordt gegaan. Hier wordt een open vraag gesteld: “Hoorde u over schendingen van internationale regelgeving?” Het zou tenminste een vereiste zijn – zelfs als het onderwerp een betamelijk onderwerp is – dat er een of andere bijzonderheid van een geval wordt genoemd. Een brede conclusie van een beschuldiging – een schending van internationale regelgeving – zou nauwelijks voldoende zijn om dit Tribunaal te informeren over de gronden waarop deze getuige kan hebben gehandeld.
Als er een of ander specifiek geval, met geloofwaardige informatie, onder zijn aandacht zou zijn gebracht zou er enige grond bestaan; maar de vraag zoals die door de raadsman hier wordt gesteld, levert zeker geen enkele grond.
Het lijkt me toe dat wij hier ver afdwalen van de beschuldigingen en dat dit ver afdwaalt van alles wat met deze zaak te maken heeft. Ik weet niet welke bijzondere wreedheden of schendingen van internationale regelgeving door deze methode gerechtvaardigd moeten worden. Er moeten wreedheden zijn begaan, op basis waarvan wordt geprobeerd, wreedheden begaan door anderen te rechtvaardigen. Welke anderen die begingen, waarom die werden begaan is een onderwerp dat we misschien moeten behandelen als we op dit onderwerp in zouden gaan. Het lijkt me toe dat deze vraag nergens op slaat en zelfs wanneer die ergens op zou slaan – als er een mogelijkheid bestaat dat die ergens op slaat – is die op een onbehoorlijke manier gesteld.
Dr. STAHMER: Deze vraag, die van fundamenteel belang is, is al een tijd geleden voor dit Tribunaal besproken. Dat was toen ik toestemming verzocht een Witboek te presenteren dat verslagen over wreedheden bevatte. Dat was meen ik tijdens de zitting op 25 februari.
Destijds omschreef Professor Exner zijn houding ten opzichte van deze vraag en het Tribunaal stond mij daarop toe, dit Witboek te presenteren met als voorwaarde dat ik nog moest verklaren wat ik van plan was uit deze boeken te presenteren.
Al bij die gelegenheid werd de aandacht gevestigd op het belang van de vraag of er ook wreedheden door de andere partij werden gepleegd, want dit punt kan misschien bijdragen tot een eerlijkere en wellicht mildere beoordeling van Duitse gedragingen. Het motief tot een daad heeft altijd een beslissende invloed op het resultaat en hier zal het standpunt worden ingenomen dat een daad aan Duitse zijde anders beoordeeld wordt dan wanneer de andere partij niet echt een volkomen correct gedrag heeft vertoond.
Verder is het een belangrijke vraag of genomen maatregelen vergeldingen kunnen zijn geweest. Op basis van deze overwegingen ben ik van oordeel ik dat deze belangrijke vraag moet worden toegelaten.
De PRESIDENT: Ik schors de zitting voor tien minuten.

Definitielijst

artillerie
Verzamelnaam voor krijgswerktuigen waarmee men projectielen afschiet. De moderne term artillerie duidt in het algemeen geschut aan, waarvan de schootsafstanden en kalibers boven bepaalde grenzen vallen. Met artillerie duidt men ook een legeronderdeel aan dat zich voornamelijk van geschut bedient.
capitulatie
Overeenkomst tussen strijdende partijen met betrekking tot de overgave van een land of leger.
divisie
Bestond meestal uit tussen de een en vier Regimenten en maakte meestal deel uit van een Korps. In theorie bestond een Divisie uit 10.000 - 20.000 man.
Gauleiter
Leider en vertegenwoordiger van de NSDAP in een Gau.
Geallieerden
Verzamelnaam voor de landen / strijdkrachten die vochten tegen Nazi-Duitsland, Italië en Japan gedurende WO 2.
Kommandobefehl
Op 18 oktober 1942 vaardigde Adolf Hitler het Kommandobefehl uit. Dit hield in dat leden van geallieerde commando's en luchtlandingstroepen direct gedood moesten worden of overgedragen moesten worden aan de Sicherheitsdienst (SD).
krijgsraad
Militair gerechtshof.
Luftwaffe
Duitse luchtmacht.
mobilisatie
Een leger in staat van oorlog brengen, dus eigenlijk de overgang van vredestoestand naar oorlogstoestand. Het Nederlandse leger werd gemobiliseerd op 29 augustus 1939.
neutraliteit
Onpartijdigheid, onzijdigheid, tussen de partijen instaand, geen partij kiezen.
offensief
Aanval in kleinere of grote schaal.

Afbeeldingen

Albert Kesselring Bron: Bundesarchiv Bild 183-R93434.

Middagzitting 2

De PRESIDENT: Het Tribunaal heeft de vragen die Dr. Laternser aan getuige wilde stellen in overweging genomen en heeft ook in overweging genomen de bezwaren die door Generaal Rudenko en Mr. Justice Jackson naar voren zijn gebracht en is van oordeel dat de vragen ontoelaatbaar zijn.
Dr. LATERNSER: Meneer de President, ik neem aan dat ik de volgende vraag mag stellen.
(tot de getuige) Getuige, hebt u schendingen van internationale wetgeving, gepleegd door uw eigen mensen in het geheel niet of milder bestraft wanneer schendingen van deze regels door de andere partij aan u werden gemeld?
De PRESIDENT: Het lijkt me toe dat u nu in één vraag stelt wat u eerder in twee stelde.
Dr. LATERNSER: Meneer de President, deze vraag is niet bedoeld om getuige gevallen van schendingen van internationale regelgeving door de andere partij te laten noemen. Uit zijn antwoord wil ik alleen de principiële opvatting van getuige vaststellen, namelijk of hij als opperbevelhebber schendingen van internationale regelgeving door zijn eigen mensen strenger bestrafte zelfs wanneer schendingen door de andere partij aan hem werden gemeld. Ik trek de vraag terug.
De PRESIDENT: Het Tribunaal ziet er geen bezwaar in wanner u getuige vraagt of hij erop gebrand was, schendingen van internationale regelgeving te voorkomen; als u hem die vraag wilt stellen is daar geen bezwaar tegen. De vraag die u voorstelde te willen stellen is in feite identiek aan de vraag die u al eerder gesteld hebt.
Dr. LATERNSER: Getuige, tijdens dit proces zijn er ernstige beschuldigingen geuit wegens wreedheden, begaan door Duitse soldaten. Was iedere soldaat niet voldoende op de hoogte van en ingelicht over de regels van internationale wetgeving?
KESSELRING: Ik beantwoord deze vraag bevestigend. De vele gesprekken door mij en de commandanten onder mij bevatten altijd dergelijke aanwijzingen en instructies.
Dr. LATERNSER: Hebt u, als commandant van een legergroep, kunstvoorwerpen en kerken voor zover mogelijk ontzien?
KESSELRING: Ik achtte het vanzelfsprekend mijn plicht om centra van kunsten en wetenschappen en kerken te sparen en ik gaf dienovereenkomstige bevelen en handelde zelf daarnaar bij al mijn operaties en tactische maatregelen.
Dr. LATERNSER: Wat weet u over de behandeling van krijgsgevangenen die in Duitse handen waren gevallen?
KESSELRING: Krijgsgevangen werden behandeld volgens internationale wetgeving. Waar door mij bevolen inspecties ongeregeldheden aan het licht brachten liet ik die herstellen en berispte de commandant die de leiding had.
Dr. LATERNSER: Ik heb nog drie vragen. Werd u, als Feldmarschall geïnformeerd dat Italië aan de oorlog zou deelnemen?
KESSELRING: Nee, daarover werd ik niet ingelicht. Voor zover ik weet kwam Italië’s deelname aan de oorlog zo plotseling dat zelfs de politieke leiders erdoor verrast werden.
Dr. LATERNSER: En werd u erover ingelicht dat aan Amerika de oorlog verklaard zou worden?
KESSELRING: Nee, over die kwestie kan ik niets zeggen.
Dr. LATERNSER: En nu de laatste vraag: Wat was de situatie met betrekking tot het aftreden van militaire leiders tijdens de oorlog?
KESSELRING: Ontslag uit de Wehrmacht uit eigen vrije wil, of een verzoek tot toestemming om af te treden was niet toegestaan. In 1944 bestond er een order die dit verbood ten koste van de zwaarste straffen. De Opperbevelhebber van de Wehrmacht behield zich het exclusieve recht voor verandering van personeel in de leidende posities door te voeren.
Dr. LATERNSER: Bestond er een schriftelijke order van die strekking?
KESSELRING: Ja, dat denk ik.
Dr. LATERNSER: Ik heb verder geen vragen.

Dr. HERMANN JAHRREISS (plaatsvervangend raadsman van Alfred Jodl): Getuige, u zei eerder dat de opperbevelhebbers, waar het militaire zaken betrof, het recht en de mogelijkheid hadden hun eisen en standpunten aan Hitler, Opperbevelhebber van de Wehrmacht, kenbaar te maken. Heb ik dat goed begrepen?
KESSELRING: Ja.
Dr. JAHRREISS: Had u persoonlijk verschil van mening met Hitler?
KESSELRING: Aanzienlijke verschillen van mening over operationele en tactische kwesties.
Dr. JAHRREISS: Kwam het tot een echte uitbarsting?
KESSELRING: Uitbarsting is misschien te sterk uitgedrukt; eerder een verschil van opvatting van beide kanten.
Dr. JAHRREISS: Zullen we zeggen geschillen? Kwamen die vaak voor?
KESSELRING: Ja.
Dr. JAHRREISS: Na alles wat we hier hebben gehoord moet Adolf Hitler een nogal lastige klant zijn geweest.
KESSELRING: Dat moet ik toegeven. Aan de andere kant vond ik hem – ik weet niet waarom – begripvol in de meeste kwesties die ik hem voorlegde.
Dr. JAHRREISS: Legde u zelf deze verschillen van mening met Hitler bij.
KESSELRING: In kritieke gevallen riep Kolonel Generaal Jodl mij binnen als hij zijn punt niet kon maken.
Dr. JAHRREISS: Als u uw punt niet kon maken?
KESSELRING: Nee, als Jodl zijn punt niet kon maken.
Dr. JAHRREISS: Als Jodl zijn punt niet kon maken, werd u binnen geroepen?
KESSELRING: Ja.
Dr. JAHRREISS: Verschilden de meningen van Jodl ook van die van Hitler?
KESSELRING: Bij de diverse gelegenheden waarop ik aanwezig was om rapport uit te brengen merkte ik zeer duidelijke verschillen van mening op tussen beide heren en dat Jodl – die onze spreekbuis was binnen het OKW – zijn standpunt energiek kenbaar maakte en daar tot op het laatst aan vast hield.
Dr. JAHRREISS: Wat bedoelt u, hij was uw spreekbuis? Wiens spreekbuis?
KESSELRING: Mijn operatiegebieden, sprekend als generaal binnen de Wehrmacht, waren zogeheten OKW operatiegebieden en het Oosten was een operatiegebied van het leger. Het Oosten was een legergebied, terwijl de andere gebieden OKW gebieden waren.
Dr. JAHRREISS: Had het OKW geen zeggenschap over de operatiegebieden in het Oosten?
KESSELRING: Nee.
Dr. JAHRREISS: En het leger had geen zeggenschap over de operatiegebieden van het OKW?
KESSELRING: Nee.
Dr. JAHRREISS: Ik denk dat niet iedereen in staat zal zijn dit verschil te begrijpen.
KESSELRING: Dat zou teveel gevraagd zijn want ik begrijp het zelf ook niet.
Dr. JAHRREISS: U bevond zich dus in een operatiegebied van het OKW?
KESSELRING: Ja.
Dr. JAHRREISS: Wat betekent OKW in dit verband?
KESSELRING: Oberkommando der Wehrmacht, Opperbevel van het Leger.
Dr. JAHRREISS: Ja, dat weet ik.
KESSELRING: Het betekende dat de opperbevelhebber direct onder Adolf Hitler stond en zijn hoofdkwartier onder de Staf Operaties van Jodl.
Dr. JAHRREISS: Tijdens een eerder verhoor sprak u over orders van het OKW, niet waar?
KESSELRING: Ja.
Dr. JAHRREISS: Wie was het OKW? Wie gaf de orders?
KESSELRING: Orders van principiële aard werden slechts door een persoon gegeven en dat was Adolf Hitler. Alle anderen waren slechts uitvoerende officieren. Dit weerhield deze officieren er niet van er hun eigen opvattingen op na te houden of de opvattingen van de legergroepen onder hen te delen. Zij presenteerden die opvattingen energiek aan Adolf Hitler.
Dr. JAHRREISS: Wat u nu zegt verbaast me enigszins want de mening is geuit dat Jodl, van wie u zegt dat hij een soort spreekbuis van de opperbevelhebbers was, een gewillig instrument van Adolf Hitler was.
KESSELRING: Ik denk dat het een het ander niet uitsluit. Ik kan me geen huwelijk van zes jaar voorstellen zonder dat beide partners hebben geprobeerd elkaar te begrijpen. Aan de andere kant kan ik me goed voorstellen dat er zelfs in het gelukkigste huwelijk ernstige ruzies ontstaan.
Dr. JAHRREISS: Maar in het gemiddelde huwelijk hoeft de echtgenoot niet noodzakelijk een gewillig instrument te zijn.
KESSELRING: De situatie ligt hier toch iets anders. Zoals met alle vergelijkingen gaat deze vergelijking met het huwelijk niet helemaal op. Bovendien heerst er binnen het leger het principe van onvoorwaardelijke gehoorzaamheid.
Dr. JAHRREISS: Ja, maar wat u ons net hebt verteld over Jodl’s positie als spreekbuis voor de opperbevelhebbers, dat klinkt toch alsof Jodl als bemiddelaar optrad, niet waar?
KESSELRING: Jodl behartigde onze belangen op uitstekende wijze en trad zodoende op als bemiddelaar voor ons allemaal.
Dr. JAHRREISS: Verdedigde hij ook zijn standpunten tegenover Adolf Hitler wanneer Hitler, in een van zijn beroemde driftbuien, een bevel had gegeven?
KESSELRING: Ik kan alleen maar zeggen dat ik bij gelegenheid van mijn weinige bezoeken aan het hoofdkwartier Kolonel Generaal Jodl rood aan zag lopen, als ik het zo mag zeggen en in het uitdrukken van zijn mening ging hij tot op de grens van wat voor een militair toelaatbaar is.
De PRESIDENT: Ik schors de zitting.
(de zitting wordt verdaagd tot 13 maart 1946 om 10:00 uur.)

Zie ook: Verhoor Kesselring 2

Informatie

Vertaald door:
Arnold Palthe
Geplaatst op:
17-07-2008
Laatst gewijzigd:
11-01-2019
Feedback?
Stuur het in!

Gerelateerde thema's

Gerelateerde personen

Bronnen

International Military Tribunal, Nuremberg 1947