Titel: | Ik was 18 in 44. Biografie van Marcel Durnez |
Auteur: | Yves Durnez |
Uitgever: | WWAOW |
Uitgebracht: | 2007 |
ISBN: | ISBN 978-90-812-9541-3 (paperback) of ISBN 978-90-812-9542-0 (hard cover) |
Bijzonderheden: | Geen |
Omschrijving: |
Yves Durnez was veertien jaar oud, toen hij vernam dat zijn vader in Duitse concentratiekampen had gezeten. Zijn ouders wilden weinig kwijt over deze periode, maar die stilzwijgendheid prikkelde juist extra zijn nieuwsgierigheid. Wanneer Yves in 1995 meegaat naar KZ Flossenbürg, doorbreekt zijn vader Marcel het stilzwijgen en vertelt hij zijn verhaal. Beide mannen keerden nog meerdere keren terug naar het concentratiekamp. Telkens voegde zijn vader nieuwe elementen toe aan het verhaal. Yves Durnez vond dat deze waardevolle herinneringen niet mochten verloren gaan en hij begon het levensverhaal van zijn vader neer te schrijven. "Ik was 18 in 44" is de uiteindelijke neerslag van dat verhaal. Het boek bestaat uit twee delen: het eerste deel bevat de jeugdherinneringen van Marcel Durnez, terwijl het tweede deel handelt over zijn vlucht uit Geluwe, zijn geboortedorp, en zijn wedervaren in het Derde Rijk. Marcel Durnez werd geboren op 28 november 1926 te Geluwe, een klein dorpje in West-Vlaanderen (België), in een doorsnee arbeidersgezin. Om het gezinsinkomen aan te vullen deden zijn ouders allerlei jobs (seizoensarbeid, eigen stuk grond bewerken,...). Ook de acht kinderen werden ingeschakeld. Zo ging Marcel samen met broers hout sprokkelen voor de kachel. Het boek geeft aan de hand van vele anekdotes een mooi beeld van het dagelijkse leven van arbeidersgezinnen in het Interbellum. Er zit een chronologische volgorde in het verhaal, maar een echte rode draad kan je dat niet noemen. Je lijkt van de ene ankedote naar de andere te surfen. Daardoor komt het verhaal soms wat warrig over, maar de charme en de sterkte van dit boek liggen net in de beeldende anekdotes. Geen hoogdravenda proza; geen grootse ideeën of uiteenzettingen, maar simpel, rechttoe rechtaan geschreven. De spreektaal die af en toe komt bovendrijven, versterkt die indruk alleen maar. Voor de WOII-geïnteresseerden wordt het echt interessant na een veertigtal bladzijden. Dan start Marcel Durnez zijn verhaal over zijn ervaringen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Aanvankelijk leek de bezetting geen al te grote invloed te hebben op het gezin-Durnez. De gevechten in Geluwe en omliggende gemeenten waren snel voorbij en de mensen trachtten terug de draad van hun leven op te pikken. In 1940 ging Marcel naar de vakschool waar hij de richting automechaniek volgde. Het leven voor de Durnez' ging gewoon verder, maar naarmate oorlog vorderde, lieten de gevolgen zich steeds sterker voelen. Het grote gezin had het steeds moeilijker om aan voldoende voedsel te geraken. Terug aan de hand van verschillende anekdotes geeft Marcel een goed beeld van de vindingrijkheid van de mensen om de wettelijk toebedeelde rantsoenen aan te vullen: illegaal kweken van varkens en kippen; voedsel bij de boeren uit de omliggende dorpen gaan kopen; 'blauwen' of smokkelen (vooral tabak),... Het gezin-Durnez maakte er dus het beste van. In 1943 werd het gezin echter opgeschrikt: de oudste zonen Daniël en Gilbert moesten zich aanmelden voor verplichte tewerkstelling. Ze wilden niet gaan werken voor de Duitsers en doken onder. Ook Marcel, intussen 17 jaar, dook onder: gezien zijn leeftijd zou het niet langer duren vooraleer ook hij werd opgeroepen. In juli 1943 vertrokken de broers via de smokkelroutes naar Amillis, een klein dorpje in de omgeving van Parijs. Daar werden ze over drie boerenfamilies verdeeld waar ze meewerkten op de boerderij. Marcel kwam terecht bij de familie Daneels, een jong Vlaams boerengezin. Na enige tijd verhuisde Marcel naar de familie Blondel, waar zijn broer Gilbert eerder was ondergebracht. Ook Daniël vervoegde hen daar uiteindelijk. Alles leek zijn gewone gang te gaan... tot 27 maart 1944. De broers werden opgepakt en naar de gevangenis van Melun gebracht.Van daaruit werden ze naar het verzamelkamp te Compiègne gebracht. Daar werden naast werkweigeraars ook gearresteerde Joden en verzetsleden bij elkaar gebracht om op transport naar de kampen gezet te worden. Op 27 april gebeurde dat ook met de Durnez-broers. Marcel vertelde dat er zoveel mensen in hun wagon werden geduwd dat ze slechts om beurt konden gaan zitten. Ze kregen een klein rantsoen, hadden geen water of geen toilet. Daarom deden ze hun behoefte in een laars. Na enkele dagen reizen kwamen Marcel, Daniël en Gilbert aan in Auschwitz. Daar moesten ze al hun persoonlijke spullen afgeven, werden ze onthaard en ontluisd. Marcel kreeg het nummer 185497 op zijn arm getatoeëerd. Ze bleven amper twee weken in Auschwitz, waarna ze naar Buchenwald werden gebracht. Na een week in quarantaine werd Marcel samen met zijn broers naar Flossenbürg gebracht. Daar kwamen ze aan op 25 mei 1944. Marcel werd er tewerkgesteld in de Messerschmitt Halle 2004 Abteilung 11 waar hij aan de Messerschmitt Bf 109 werkte. Bij de inschrijving in het kamp had hij een beroep opgegeven, waardoor hij als "specialist" werd beschouwd. De zogenaamde "specialisten" werden als kostbaar beschouwd voor de oorlogsindustrie. Zij ontsnapten aan het werk in de steengroeve en de bosbouw, veel hardere en gevaarlijkere Aussenkommandos. Net als in de rest van het boek geeft Durnez aan de hand van anekdotes een levendig beeld van het leven in een concentratiekamp: het leven in de slaapbarak, het werk in de Messerschmitt-productiehal, de strijd om het schaarse rantsoen aan te vullen, het voortdurend opletten om anoniem in de massa op te gaan en zo aan het oog van de Kapo's die een harde aanpak niet schuwden, te ontsnappen... Het komt allemaal aan bod. De ene anekdote is al schokkender dan de andere, maar aangrijpend wordt het wanneer Daniël, Marcels oudere broer, ziek werd en naar het Revier moest. Hij bleek tuberculose te hebben. Zonder de nodige medicijnen was hij ten dode opgeschreven. Desondanks bleef hij voor zijn jongere broer zorgen. Bij zieke barakgenoten verzamelde hij soep of brood dat hij 's avonds doorspeelde aan Marcel die hem tegen de regels in bleef opzoeken. Na enkele weken kreeg de ziekte Daniël helemaal in zijn greep en op 27 januari 1945 stierf hij. Ook voor Gilbert kende het verblijf in Flossenbürg geen goed einde. Hij was gewond geraakt in de steengroeve en de wonde genas niet. Hij had steeds meer moeite om te stappen, hinderde daardoor het werk en werd daarom hard aangepakt door de Kapo's. Op 13 april 1945 overleed Gilbert. Marcel was nu de enige van de drie broers die nog leefde. Korte tijd later werd Flossenbürg ontruimd. Na enkele dagen en zowat 100km stappen kwamen ze aan in Tierlstein, waar ze op Amerikaanse eenheden botsten. De bewakers gingen op de loop of werden neergeschoten. 23 april 1945: eindelijk bevrijd! Daarmee waren alle problemen nog niet achter de rug. De Amerikanen waren nog in volle strijd met Duitse troepen gewikkeld en de voormalige KL-gevangenen moesten voor zichzelf zorgen. Marcel trok met enkele andere Vlamingen van de ene boerderij naar de andere om aan eten te geraken. Via Roding kwamen ze in Nürnberg waar ze op de trein richting België gezet werden. Op 18 mei 1945 was Marcel Durnez eindelijk weer thuis. "Ik was 18 in 44" is een eerlijk, rechttoe rechtaan verhaal, zonder franjes, zonder hoogdravende exposés, maar daardoor net zo sterk en aangrijpend.
|
Beoordeling: | Zeer goed |