KOL. AMEN: Ik zou als getuige van Aanklager Walter Schellenberg willen oproepen.
(getuige gaat naar de getuigenbank).
De PRESIDENT: Heet u Walter Schellenberg?
GETUIGE WALTER SCHELLENBERG: Ik heet Walter Schellenberg.
De PRESIDENT: Wilt u mij de volgende eed nazeggen: Ik zweer bij God de Almachtige en Alwetende dat ik de zuivere waarheid zal zeggen, niets zal verzwijgen en niets zal toevoegen?
(getuige herhaalt de eed in het Duits.)
KOL. AMEN: Wilt u langzaam spreken en tussen de vragen en antwoorden pauzeren.
Waar bent u geboren?
SCHELLENBERG: In Saarbrücken.
KOL. AMEN: Hoe oud bent u?
SCHELLENBERG: Ik ben 35 jaar.
KOL. AMEN: Was u lid van de
NSDAP?
SCHELLENBERG: Jawel.
KOL. AMEN: En van de SS?
SCHELLENBERG: Ja, ook van de SS.
KOL. AMEN: En van de
Waffen-SS?
SCHELLENBERG: Ook van de
Waffen-SS.
KOL. AMEN: En van de SD?
SCHELLENBERG: Ook van de SD.
KOL. AMEN: Wat was uw hoogste rang?
SCHELLENBERG: De hoogste rang die ik bij de SS had was SS-Brigadeführer en bij de Waffen-SS Generalmajor der Waffen-SS.
KOL. AMEN: Was u Chef van Amt VI?
SCHELLENBERG: Ik was Chef van Amt VI en Mil.
KOL. AMEN: In welke periode?
SCHELLENBERG: Ik werd in juni 1941 plaatsvervangend Chef van Amt VI en in juni 1942 definitief als zodanig benoemd.
KOL. AMEN: Wilt u in het kort de functies van Amt VI van het RSHA uitleggen?
SCHELLENBERG: Amt VI was de politieke geheime dienst van het Reich en werkte in hoofdzaak in het buitenland.
KOL. AMEN: Weet u iets van een overeenkomst tussen het
OKW, het OKH en het RSHA betreffende de inzet van
Einsatzgruppen en Einsatzkommandos tijdens de Russische veldtocht?
SCHELLENBERG: Eind mei 1941 vonden er onderhandelingen plaats tussen de toenmalige Chef van de SIPO en de Kwartiermeester-generaal, Generaal Wagner.
KOL. AMEN: Met wie?
SCHELLENBERG: De kwartiermeester-generaal van het leger, Generaal Wagner.
KOL. AMEN: Was u bij die besprekingen persoonlijk aanwezig?
SCHELLENBERG: Ik was bij de afsluitende besprekingen persoonlijk als Chef protocol aanwezig.
KOL. AMEN: Hebt u ons de namen van alle bij die besprekingen aanwezige personen genoemd?
SCHELLENBERG: Deze onderhandelingen werden hoofdzakelijk gevoerd tussen Obergruppenführer Heydrich, de toenmalige Chef van de SIPO en SD en de Kwartiermeester-generaal van het leger.
KOL. AMEN: Waren ook nog andere personen bij een van deze besprekingen aanwezig?
SCHELLENBERG: Bij de onderhandelingen zelf niet, bij een latere zitting waren andere personen aanwezig.
KOL. AMEN: Hadden deze onderhandelingen als resultaat dat er een overeenkomst werd getekend?
SCHELLENBERG: Er werd een schriftelijke overeenkomst afgesloten.
KOL. AMEN: Was u bij de ondertekening van deze overeenkomst aanwezig?
SCHELLENBERG: Ik was als Chef protocol aanwezig en heb gezien hoe beide heren getekend hebben.
KOL. AMEN: Door wie werd deze overeenkomst ondertekend?
SCHELLENBERG: Hij werd ondertekend door de toenmalige Chef van de SIPO en SD, SS-Gruppenführer Heydrich en de Kwartiermeester-generaal van het leger, Generaal Wagner.
KOL. AMEN: Weet u of het originele document of een afschrift daarvan nu ergens beschikbaar is?
SCHELLENBERG: Nee, dat kan ik niet zeggen, daarover weet ik niets.
KOL. AMEN: Maar u bent toch op de hoogte van de inhoud van deze schriftelijke overeenkomst?
SCHELLENBERG: Ja, ik kan me die voor het grootste deel herinneren.
KOL. AMEN: Vertelt u het Tribunaal naar beste weten wat in deze schriftelijke overeenkomst stond.
SCHELLENBERG: Het eeerste deel van deze overeenkomst begon met het aanhalen van een principieel Führerbefehl. Dat luidde in die verklaring ongeveer als volgt:
“Ter beveiliging van de strijdende troepen tijdens de aanstaande veldtocht tegen Rusland moeten die met alle middelen in de rug gedekt worden. Vanuit deze overweging moet iedere weerstand met alle mogelijke middelen worden gebroken. Ter ondersteuning van de gevechtseenheden van het leger moet bij deze taak ook de SIPO en de SD worden betrokken.”
Als ik mij goed herinner werden als bijzonder bewakingsobject vermeld de zogeheten grote bevoorradingsroutes, ook wel rolbanen genoemd.
KOL. AMEN: Herinnert u zich nog andere zaken die in deze overeenkomst stonden?
SCHELLENBERG: In het tweede deel van de overeenkomst werd de organisatie van de Heersgruppen ter sprake gebracht.
KOL. AMEN: Wat werd daarover gezegd?
SCHELLENBERG: .... en daarmee in overeenstemming de opbouw van de
Einsatzgruppen en Einsatzkommandos van de SIPO en de SD. Er werden vier gebieden onderscheiden. Ik herinner me dit: ten eerste het frontgebied, ten tweede het operatiegebied. Daaraan was aangesloten een Armeegebiet en een achtergelegen Armeegebiet. Ten derde het achterliggende Heeresgebiet en ten vierde de gebieden waar het burgerlijk bestuur en het Reichskommissariat moesten worden ingesteld.
Voor deze verschillende gebieden werden de gezagsverhoudingen nauwkeurig vastgelegd. In de front- of gevechtsgebieden waren de Einsatzkommandos van de SIPO en de SD tactisch en strategisch, dat wil zeggen volledig ondergeschikt aan het oppergezag van het Heer. In de operatiegebieden zou alleen het militaire gezag gelden, gelijk aan de regeling in het achterliggende Heeresgebiet. In de voor burgerlijk bestuur en Reichskommissariat aangewezen gebieden moesten de zelfde gezagsverhoudingen gelden als voor het Reich.
In het derde deel werd dan uitgelegd wat onder tactisch en strategisch gezag moest worden verstaan, met andere woorden er werd alleen het begrip strategisch gezag (truppendienstlich) uitgelegd. Daaronder verstond men het disciplinair en qua verzorging ondergeschikt maken aan de onderdelen van het Heer. In het bijzonder moet ook worden vermeld dat de strategische ondergeschiktheid (truppendienstlich) ook de gehele bevoorrading omvatte, in het bijzonder die met benzine, voeding en het ter beschikking stellen van de technische middelen voor het overbrengen van berichten.
KOL. AMEN: Hebt u ons nu alles vertelt wat u zich met betrekking tot deze overeenkomst kunt herinneren?
SCHELLENBERG: Ja! Wat deze overeenkomst nog meer heeft bevat, kan ik me niet meer herinneren.
KOL. AMEN: Meneer de President, dat is alles.
De PRESIDENT: Wil de Engelse Aanklager nog vragen stellen?
SIR DAVID MAXWELL-FYFE, plaatsvervangend hoofdaanklager voor het Verenigd Koninkrijk: Nee.
De PRESIDENT: Wil de Russisische Aanklager nog vragen stellen?
KOLONEL POKROVSKI: Nee.
De PRESIDENT: Wil de Franse Aanklager nog vragen stellen?
(geen antwoord).
De PRESIDENT: Willen de Verdigers nog vragen stellen?
Dr. KAUFFMANN: Is het juist dat Dr. Kaltenbrunner uw meerdere was?
SCHELLENBERG: Dr. Kaltenbrunner was mijn directe meerdere.
Dr. KAUFFMANN: En tot welke tijd?
SCHELLENBERG: Vanaf 30 januari 1943 tot het einde.
Dr. KAUFFMANN: Kent u zijn opvattingen met betrekking tot belangrijke levensvragen van het Nationaalsocialisme, bijvoorbeeld van de kwestie van de behandeling van Joden of de behandeling van de Kerk?
SCHELLENBERG: Ik heb nooit de gelegenheid gehad mij over deze kwesties persoonlijk met hem te onderhouden. Dat wat ik mij als subjectief beeld van hem kan voorstellen kan alleen maar op grond van enkele persoonlijke waarnemingen.
Dr. KAUFFMANN: Hebt u oorspronkelijke bevelen van Kaltenbrunner gezien die betrekking hadden op executies door Einsatzgruppen, op plaatsingen in concencentratiekampen en dergelijke?
SCHELLENBERG: Nee. Ik heb in dit opzicht alleen mondelinge instructies van hem gekregen, bevelen die hij aan de Chef van de SIPO, de Amtschef IV van het RSHA gegeven heeft.
Dr. KAUFFMANN: Heeft Kaltenbrunner aan u ooit laten doorschemeren dat hij met Himmler had afgesproken dat alles wat met
concentratiekampen te maken had, eigenlijk de hele uitvoerende macht, bij hem weggehaald zou worden; hem zou alleen de SD als inlichtingendienst worden toevertrouwd en hij wilde deze inlichtingendienst uitbouwen om daarmee kritiek te voorkomen?
SCHELLENBERG: Ik heb nooit iets over een dergelijke afspraak gehoord en wat ik aan feitenmateriaal ken, spreekt dat tegen.
Dr. KAUFFMANN: Nu moet u ik u vragen, opdat duidelijk wordt nadat u deze vraag in negatieve zin heeft beantwoord: Welke feiten bedoelt u, meneer de getuige?
SCHELLENBERG: Ik bedoel bijvoorbeeld dat na een door mij met moeite verkregen toestemming van de Reichsführer SS, de
concentratiekampen niet te evacueren, Kaltenbrunner na direct contact met Hitler dit bevel van Himmler naast zich neerlegde en daarmee internationaal woordbreuk pleegde.
Dr. KAUFFMANN: Bestonden er dan internatioanle bepalingen, bepalingen op grond van bestaande wetten of bepalingen die gegrond zijn op internationale afspraken?
SCHELLENBERG: Ik zou dat zo willen uitleggen: wanneer via internationale personen aan de officiële Geallieerde instanties de bindende verklaring van de toenmalige Reichsführer wordt meegedeeld, dat de concentratiekampen vanwege de noodtoestand niet zullen worden geëvacueerd, dat dat op grond van mensenrechten bindend is.
Dr. KAUFFMANN: Wat verstaat u onder evacueren?
SCHELLENBERG: De kampen voor de naderende vijandelijke troepen willekeurig te evacueren en de bewoners over te brengen naar het nog niet bezette deel van Duitsland.
Dr. KAUFFMANN: En wat was uw mening?
SCHELLENBERG: Dat er geen evacuatie meer mocht plaatsvinden omdat dat uit het oogpunt van mensenrechten gewoon ondraaglijk was.
Dr. KAUFFMANN: De kampen moesten dus aan de naderende vijand worden overgedragen?
SCHELLENBERG: Jawel.
Dr. KAUFFMANN: Was het u bekend dat ook uw activiteiten eraan konden bijdragen dat zeer vele mensen die op zich onschuldig waren, leed werd berokkend?
SCHELLENBERG: Mag ik u vragen de vraag te herhalen, ik heb hem niet verstaan?
Dr. KAUFFMANN: Hebt u er wel eens over nagedacht dat ook uw activiteiten en die van uw medewerkers er de oorzaak van was dat veel mensen, laten we dus maar zeggen Joden, zeer groot leed kon worden berokkend, hoewel zij onschuldig waren?
SCHELLENBERG: Ik kan me niet voorstellen dat mijn dienst iets dergelijks kon veroorzaken. Het was maar een inlichtingendienst.
Dr. KAUFFMANN: Had uw inlichtingendienst helemaal niets te maken met dergelijke misdaden?
SCHELLENBERG: Nee.
Dr. KAUFFMANN: Dan zou op dit punt Kaltenbrunner dus ook niet beschuldigd kunnen worden?
SCHELLENBERG: Jawel, hij was tevens hoofd van Amt IV van de
Gestapo.
Dr. KAUFFMANN: Ja, ik vroeg “op dit punt”, daarmee heb ik uw dienst bedoeld.
SCHELLENBERG: Ik vertegenwoordig slechts Amt VI en Amt Mil.
Dr. KAUFFMANN: Maar Kaltenbrunner was toch ook Chef van Amt VI?
SCHELLENBERG: Kaltenbrunner was Chef van het RSHA. Onder hem stonden de u waarschijnlijk wel bekende acht afdelingen. Van een of twee daarvan was ik het hoofd, namelijk van Amt IV en Amt Mil. De beide afdelingen hadden met de uitvoerende macht van de
Gestapo niets te maken.
Dr. KAUFFMANN: Wanneer uw afdeling dus ......
De PRESIDENT: Als ik u goed begrepen heb hebt u uitgelegd dat u slechts op een afdeling werkte, die een inlichtingendienst was, is dat juist?
SCHELLENBERG: Ja.
De PRESIDENT: Is het juist dat Kaltenbrunner uw directe meerdere was?
SCHELLENBERG: Kaltenbrunner was de Chef van het RSHA
De PRESIDENT: Hij was dus niet alleen Chef van uw afdeling maar van de hele organisatie?
SCHELLENBERG: Jawel, jawel.
Dr. KAUFFMANN: Ik behoud mij het recht voor, deze getuige op een ander tijdstip nog vragen te stellen nadat ik met Kaltenbrunner heb gesproken.
Dr. EGON KUBUSCHOK, raadsman van beklaagde Von Papen: Meneer de getuige, was u in de zomer van 1943 in Ankara en hebt u bij die gelegenheid ook een bezoek gebracht aan de Duitse ambassade?
SCHELLENBERG: Jawel.
Dr. KUBUSCHOK: Hebt u bij dit bezoek de Duitse buitenlandse politiek op verschillende punten bekritiseerd en hebt u daar bij vermeld dat het beslist aan te raden zou zijn om betere betrekkingen met de Heilige Stoel aan te knopen? Luidde daarbij het antwoord van Von Papen: “Dat is alleen maar mogelijk als overeenkomstig mijn steeds weer gestelde eis het kerkbeleid grondig wordt herzien en de vervolging van de Kerk wordt beëindigd?
SCHELLENBERG: Ja, deze stand van zaken is juist en ik heb dat ook in deze zin met de toenmalige ambassadeur Von Papen besproken.
Dr. ALFRED THOMA, verdediger van beklaagde Rosenberg: Meneer de getuige, u zei eerder dat in de gebieden van het burgerlijk bestuur de gezagsverhoudingen hetzelfde zouden moeten zijn als die in het Reich.
SCHELLENBERG: Ja, die zouden daar moeten gelden.
Dr. THOMA: Ik verzoek u mijn vraag nogmaals te beantwoorden.
SCHELLENBERG: Ik herhaal dat ik de overeenkomst heb weergegeven die inhield dat in voor het burgerlijk bestuur en Rijkscommissariaten aangewezen gebieden dezelfde gezagsverhoudingen tussen het leger en de SIPO en de SD zouden gelden als die in het Reich.
Dr. THOMA: Weeet u hoe dat in de praktijk gehandhaafd werd?
SCHELLENBERG: Nee, ik heb me later niet meer met deze kwestie bezig gehouden.
Dr. THOMA: Ik dank u.
HERR BABEL: Meneer de getuige, u was lid van de SS en de SD en wel in leidinggevende functies ...
De PRESIDENT: Wilt u voor opname in het verslag aangeven namens welke organisatie u spreekt?
HERR BABEL: (tot de getuige) Ik vertegenwoordig de SS en de SD. Binnen het RSHA was ook een afdeling van de SIPO en van de SD. Hoe waren deze beide afdelingen met elkaar verweven en wat was het doel van de SD?
SCHELLENBERG: Dat is een vraag die ik niet in een zin kan beantwoorden.
HERR BABEL: Misschien kan ik de vraag beter eerst terugnemen en u concreet vragen: Werd de SD betrokken bij deze Einsatzgruppen in het Oosten, in welke mate en met welke taken?
SCHELLENBERG: Ik geloof dat het zwaartepunt van het gebruik van het personeel bij de inzet in het Oosten bij de SIPO lag, dat wil zeggen bij de Gestapo en de Kripo en dat vanuit het personeel van de SD slechts aanvullende eenheden ter beschikking werden gesteld.
HERR BABEL: Hoe groot waren die eenheden? Hoe groot was het personeelsbestand van de SD eigenlijk?
SCHELLENBERG: Ja, ik meen dat ik een verhouding wel kan schatten; zonder vrouwelijk personeel bij de Gestapo misschien 40.000 tot 45.000; bij de Kripo tussen 15.000 en 20.000; bij de SD binnenland, Amt III dus, met zijn organisatorisch ondergeschikte afdelingen tussen 2.000 en 2.500 en de SD buitenland, mijn Amt VI dus , 400.
HERR BABEL: Ja en hoe werd de SD nu in het Oosten bij deze Einsatzgruppen betrokken?
SCHELLENBERG: Ik kan u dat niet precies zeggen omdat dat een zaak van Personeelszaken en een directe richtlijn van de toenmalige Chef van de SIPO was.
HERR BABEL: De aantallen die u net genoemd hebt, waren dat alleen mannelijke leden van de SD of was daaronder ook vrouwelijk persondeel begrepen?
SCHELLENBERG: Dat waren alleen mannelijke leden; ik heb de vrouwelijke leden weggelaten uit de aantallen die ik genoemd heb.
HERR BABEL: Gisteren heeft een getuige ons een vergelijkbaar aantal genoemd, van ongeveer 3.000 en hij meende dat daaronder ook vrouwelijk personeel begrepen was.
SCHELLENBERG: Ik heb toch een aantal van 2.000 tot 2.500 voor de SD binnenland genoemd.
HERR BABEL: Hoe was de indeling van de Waffen-SS?
SCHELLENBERG: Over de indeling van de Waffen-SS kan ik niets met zekerheid zeggen omdat ik me niet met die kwestie heb beziggehouden.
HERR BABEL: U was toch lid van de Waffen-SS en de SD?
SCHELLENBERG: Ik ben in januari 1945, (tikfout in verslag, Vert.) om zo te zeggen op bevel van hogerhand, bij de Waffen-SS ingelijfd omdat men mij een militaire rang wilde geven want grotere delen van militaire eenheden waren door het Amt Mil aan mij ondergeschikt.
HERR BABEL: Is het u bekend dat dat op grotere schaal anders ook gebeurde?
SCHELLENBERG: Dat weet ik niet.
HERR BABEL: Dank u wel.
KOL. AMEN: Kent u een bijzonder geval waarin Kaltenbrunner de evacuatie van een kamp heeft bevolen tegen de wens van Himmler in?
SCHELLENBERG: Ja.
KOL. AMEN: Vertelt u daar het Tribunaal alstublieft over.
SCHELLENBERG: Ik kan me de datum niet meer precies herinneren; ik denk dat het begin april 1945 was, toen de zoon van de voormalig Bondspresident van Zwitserland, Musy, die zijn vader naar Zwitserland had gebracht, met de auto teruggekomen was in Kamp
Buchenwald om daar zelf een door mij bevrijde Joodse familie af te halen. Hij trof het kamp aan met de evacuatie in volle gang onder de meest mensonwaardige omstandigheden. Omdat hij drie dagen eerder zijn vader met het uiteindelijke besluit tot het niet evacueren van de kampen – deze verklaring was ook voor Generaal Eisenhower bestemd – naar Zwitserland gereden had, was hij dubbel verontwaardigd over het niet nakomen van deze afspraak. Musy junior kwam persoonlijk bij mij op mijn kantoor, was diep beledigd en maakte mij ernstige verwijten. Ik kon deze stand van zaken niet begrijpen, nam direct contact op met de secretaris van Himmler en protesteerde tegen deze gang van zaken. Na korte tijd werden mij de feiten, zoals meneer Musy junior mij die beschreven had, als juist bevestigd, het was echter volledig onverklaarbaar omdat Himmler een dergelijk bevel niet gegeven had. Er werd mij toegezegd dat de evacuatie direct met alle mogelijke middelen beëindigd zou worden. Dit werd mij enkele uren later ook door Himmler persoonlijk telefonisch bevestigd. Het was geloof ik nog op dezelfde dag toen ik na een vergadering van afdelingshoofden Kaltenbrunner over deze gebeurtenis inlichtte en hem mijn grote bezorgdheid over dit hernieuwde verbreken van internationale afspraken meedeelde. Toen ik bij dit gesprek even pauzeerde, mengde de Chef van de Gestapo, Gruppenführer Müller, zich in het gesprek en hij verklaarde dat hij al drie dagen daarvoor, op aanwijzing van Kaltenbrunner met de evacuatie van de belangrijkste gevangenen uit de diverse kampen was begonnen. Kaltenbrunner reageerde letterlijk met:
“Ja, dat klopt, het betreft hier een Führerbefehl dat mij onlangs door hem, de Führer dus, nog eens bevestigd is. Alle belangrijke gevangenen moeten op zijn aanwijzing naar het zuiden van het Reich worden geëvacueerd.” Hij wendde zich toen spottend tot mij en zei in dialect: “Zeg maar aan die oude kerel – dat was Musy senior – dat er in de kampen nog zat overblijven. Daarmee zul jij het ook moeten doen.” Ik denk dat dat op 10 april 1945 was.
KOL. AMEN: Dat, geacht Tribunaal, is alles.
GEN. NIKITCHENKO: Kunt u ons direct zeggen wat de taken van het RSHA waren?
SCHELLENBERG: Dat kan ik niet met een zin beantwoorden. Ik geloof ...
GEN. NIKITCHENKO: Houdt u het kort! Houdt u het kort! Wat waren de taken?
SCHELLENBERG: Het RSHA was een samenvoeging van veilgheidspolitie, dat wil zeggen Gestapo ..
GEN. NIKITCHENKO: De organisatie kennen we al uit het materiaal dat al aan het Tribunaal is voorgelegd, maar wat waren de taken?
SCHELLENBERG: Ja, ik wilde u de taken uitleggen. De taken bestonden uit een deel veiligheidspolitie, een deel staatspolitie, een deel recherche, een deel inlichtingen binnenland en een deel inlichtingen buitenland.
GEN. NIKITCHENKO: Klopt het wanneer men het zo formuleert, dat de taken bestaan hebben uit het onderdrukken van diegenen die door de regering en de Nazipartij als tegenstander werden gezien?
SCHELLENBERG: Nee, die formulering is meen ik te eenzijdig.
GEN. NIKITCHENKO: Maar deze taken behoorden daar ook toe?
SCHELLENBERG: Die vormden waarschijnlijk een zeker aandeel van de activiteiten van de Gestapo.
GEN. NIKITCHENKO: Is dit deel van de taken na het aantreden van Kaltenbrunner gewijzigd?
SCHELLENBERG: Nee, er is niets veranderd.
GEN. NIKITCHENKO: Zijn de taken waarover u het net gehad hebt sinds Kaltenbrunner’s aantreden als Chef van het RSHA gewijzigd?
SCHELLENBERG: De taken zoals ik die heb geformuleerd, zijn na het aantreden van Kaltenbrunner niet gewijzigd.
GEN. NIKITCHENKO: Ik heb nog een vraag. Wat waren de taken van de Einsatzgruppen die op grond van de afspraken tussen de SD en het Opperbevel gevormd moesten worden?
SCHELLENBERG: In de toenmalige afspraak, die ik hier al beschreven heb, was in het eerste deel de taak omschreven, de beveiliging achter de strijdende troepen over te nemen en elke vorm van weerstand met alle middelen te onderdrukken.
GEN. NIKITCHENKO: De weerstand te onderdrukken of de weerstand te breken?
SCHELLENBERG: Er stond letterlijk, elke vorm van weerstand met alle mogelijke middelen te breken.
GEN. NIKITCHENKO: Met welke middelen zou deze weerstand onderdrukt moeten worden?
SCHELLENBERG: Dat werd in de toenmalige overeenkomst vermeld noch besproken.
GEN. NIKITCHENKO: Maar het is u bekend welke middelen werden toegepast, niet waar?
SCHELLENBERG: Ik heb later gehoord dat vanwege de felheid van de gevechten, de gekozen maatregelen ook veel harder werden. Ik weet dat alleen maar van horen zeggen.
GEN. NIKITCHENKO: En wat betekent dat juist geformuleerd?
SCHELLENBERG: Dat er in de strijd tegen de partizanen en in contact met de burgerbevolking talrijke executies hebben plaats gevonden.
GEN. NIKITCHENKO: Daaronder ook kinderen?
SCHELLENBERG: Dat heb ik niet gehoord.
GEN. NIKITCHENKO: Dat hebt u niet gehoord?
(geen antwoord)
Dat is alles.
SIR DAVID: Nadat Uedele mij vriendelijk gevraagd heeft of ik verdere vragen had te stellen heb ik nog enkele inlichtingen gekregen en ik zou het Tribunaal erkentelijk zijn als ik nog een of twee vragen zou mogen stellen.
(tot de getuige) Kunt u zich een bespreking herinneren tussen Kaltenbrunner, Gruppenführer Nebe en Gruppenführer Müller die in het voorjaar van 1944 in Berlijn, Wilhelmstrasse 102 heeft plaatsgevonden?
SCHELLENBERG: Ja.
SIR DAVID: Waarover ging deze bespreking?
SCHELLENBERG: Dit gesprek dat ik, zonder eraan deel te nemen slechts vluchtig kon opvangen, ging over het achteraf afdekken van de executie van ongeveer vijftig Engelse of Amerikaanse krijgsgevangenen. In het bijzonder herinner ik mij het gesprek zo dat er blijkbaar door het Internationale Rode Kruis navraag was gedaan naar de verblijfplaats van vijftig Engelse en Amerikaanse krijgsgevangenen. Deze aanvraag van het Internationale Rode Kruis was blijkbaar via het Ministerie van Buitenlandse Zaken aan de Chef van de SIPO en de SD doorgegeven. Ik kon uit het gesprek ...
SIR DAVID: Was dat al in de vorm van een protest tegen het neerschieten van deze krijgsgevangenen?
SCHELLENBERG: Ik denk dat het al in de vorm van een protest was want uit de flarden van het gesprek kon ik opmaken dat men erover sprak hoe men het neerschieten van deze krijgsgevangenen, dat al gebeurd was, wilde verdoezelen.
SIR DAVID: Besprak Kaltenbrunner dat met Müller en Nebe?
SCHELLENBERG: Kaltenbrunner besprak deze kwestie met Müller en Nebe en omdat ik slechts flarden van het gesprek kon opvangen, hoorde ik slechts vluchtig dat ze afspraken om die zaken ‘s middags in bijzonderheden te bespreken.
SIR DAVID: Hebt u ook voorstellen gehoord, welke verklaring gegeven zou moeten worden om het neerschieten van deze gevangenen te dekken?
SCHELLENBERG: Ja, Kaltenbrunner deed zelf voorstellen.
SIR DAVID: En welke waren die voorstellen?
SCHELLENBERG: Het merendeel zou apart behandeld worden als “omgekomen tijdens bombardementen,” dan een paar wegens “verzet”, wegens lichamelijk verzet dus en anderen wegens “achtervolging tijdens vlucht.”
SIR DAVID: U bedoelt dus neergeschoten bij een vluchtpoging?
SCHELLENBERG: Ja, op de vlucht.
SIR DAVID: Dat waren dus de verontschuldigingen die Kaltenbrunner voorstelde?
SCHELLENBERG: Ja, dat waren de verontschuldigingen die Kaltenbrunner voorstelde.
SIR DAVID: Ik zou u willen verzoeken zich die zaak met deze gevangenen zo goed mogelijk te herinneren. Kunt u zich een bepaald aantal gevangenen herinneren waarover men sprak, of hoe men op deze verklaringen kwam? Over hoeveel ging het?
SCHELLENBERG: Ja, ik herinner me alleen maar dat steeds het aantal van vijftig werd genoemd maar hoe dat precies werd ingedeeld kan ik niet zeggen. Het waren slechts flarden van het gesprek die ik kon opnemen. Ik kon het gesprek zelf helemaal niet volgen.
SIR DAVID: Maar dat aantal van vijftig herinnert u zich wel?
SCHELLENBERG: Vijftig, heb ik gehoord, ja.
SIR DAVID: Kunt u zich een plaats of een kamp herinneren waar deze mensen, die blijkbaar neergeschoten waren zich hebben opgehouden?
SCHELLENBERG: Ik durf het onder ede niet te zeggen. Ik geloof dat wanneer ik achteraf nog wat combineer, nog wat toevoeg; ik meen me te herinneren, ik denk dat het Breslau was maar ik kan het niet met zekerheid zeggen.
SIR DAVID: Kunt u zich bijzonderheden herinneren, bijvoorbeeld het onderdeel waar deze mensen toe behoorden, bijvoorbeeld luchtmacht, leger. Kunt u zich iets herinneren?
SCHELLENBERG: Ik geloof zelfs dat het officieren waren.
SIR DAVID: Officieren?
SCHELLENBERG: Ja.
SIR DAVID: Maar u kunt zich niet herinneren bij welk onderdeel ze hoorden?
SCHELLENBERG: Nee, dat kan ik niet.
SIR DAVID: Ik dank het Tribunaal dat ik deze vragen mocht stellen.
KOL. AMEN: Dat is alles van deze getuige.
De PRESIDENT: De getuige kan zich terugtrekken.
(getuige Schellenberg verlaat de getuigenbank.)